Regeling vervallen per 01-01-2016

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Epe (Regeling gemeentelijke belastingen)

Geldend van 07-02-2013 t/m 31-12-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Epe (Regeling gemeentelijke belastingen)

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Gelet op de artikelen 6, 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente Epe geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

Gelezen het voorstel aan het college nr.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Epe (Regeling gemeentelijke belastingen):

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1.

    Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Epe op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3.

    De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte

  • 1.

    De belastingplichtige voor:

  • a. de forensenbelasting;

  • b. de toeristenbelasting;

  • c. de hondenbelasting;

  • d. de rioolheffing;

  • aan wie niet binnen drie maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen twee weken na het verstrijken van die drie maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2.

    Indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 3.

     Artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, kan de belastingplichtige ervoor kiezen om uit eigen beweging aangifte te doen. In dat geval gelden de verplichtingen in het eerste en tweede lid niet.

Artikel 3 Rente

  • 1.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van de in het eerste lid bedoelde regeling kan de reeds verschenen rente bij de aanmaning, onderscheidenlijk het (hernieuwde) dwangbevel bekend gemaakt worden en gelijktijdig met de hoofdsom worden ingevorderd.

Artikel 4 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Regeling gemeentelijke belastingen van 1 mei 2009, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 oktober 2011, wordt ingetrokken op het moment dat deze regeling in werking treedt.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 5 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gemeentelijke belastingen.

 

 

Epe, 28 januari 2013

 

Burgemeester en wethouders van Epe,

de burgemeester, Ir. H. van der Hoeve MPA                    

de secretaris, mw. C. Kats

 

Toelichting Regeling gemeentelijke belastingen

Toelichting Regeling gemeentelijke belastingen

 

Algemeen

Voor de redactie van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de modelregeling van de VNG. Bepaalde artikelen zijn niet van toepassing op Epe. Daarnaast is bestaand beleid dat afwijkt van het VNG-model overgenomen in deze regeling.

Artikel 1 Algemene bepaling

In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven.

In het eerste lid wordt gerefereerd aan de in de algemene toelichting genoemde wetsartikelen.

Het tweede lid geeft - wellicht ten overvloede - aan dat de regeling ook geldt voor de rechten, zoals ook in artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet is gebeurd voor de toepassing van de eerste, derde en vierde paragraaf van hoofdstuk XV van die wet. Die bepaling geldt echter alleen voor de toepassing van genoemde paragrafen en in beginsel niet voor de toepassing van de uitvoeringsregeling. Om eenzelfde reden is er in het derde lid voor gekozen een regeling te treffen overeenkomstig artikel 233a, tweede lid, van de Gemeentewet. Daarin is - ten overvloede - geëxpliciteerd dat bij de heffing op andere wijze geen gebruik kan worden gemaakt van aangiftebiljetten. In artikel 236 Gemeentewet worden de artikelen 6 tot en met 9 AWR namelijk buiten toepassing verklaard voor de heffing op andere wijze.

 

Artikel 2 Aangifte

In dit artikel zijn nadere regels over het doen van aangifte opgenomen. Gelet op het bepaalde in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geldt als hoofdregel dat bij het uitnodigen voor het doen van aangifte wordt gewerkt met aangiftebiljetten. Indien de gemeente aangifte langs elektronische weg mogelijk wil maken, moet daarvoor een regeling in de belastingverordening worden getroffen (artikel 237, vijfde lid, Gemeentewet). Met ingang van 2013 wordt in de betreffende belastingverordeningen redactioneel aangesloten bij de bepalingen die in de (uitvoeringsregeling) AWR staan. Daarmee wordt het formeel mogelijk om digitaal aangifte te doen. In de aangiftebrief wordt aangegeven op welke wijze er aangifte gedaan moet c.q. kan worden. Dat kan per belastingsoort verschillen. Op dit moment is digitale aangifte alleen mogelijk voor de hondenbelasting. De belastingverordeningen en deze regeling zijn echter zodanig opgezet dat in de toekomst zonder problemen overgestapt kan worden op digitale aangifte.

Het eerste en tweede lid vormen een uitwerking van artikel 6, derde lid, AWR. Dit bepaalt dat bij ministeriële regeling (lees: collegebesluit) iemand die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, kan worden verplicht te verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Het eerste lid voorziet in het geval dat aan een belastingplichtige geen uitnodiging tot het doen van aangifte is uitgereikt of geen aanslag is opgelegd. Aangezien de wijze van heffing in de verordeningen die bij wege van aanslag is, speelt het al dan niet uitreiken van een uitnodiging geen essentiële rol. Ook zonder aangifte kan een aanslag worden opgelegd, namelijk indien de gegeven die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, reeds voorhanden zijn.

Het tweede lid ziet specifiek op de hondenbelasting. Heeft het eerste lid vooral betrekking op de (reguliere) belastingplichtigen die bij het begin van het belastingjaar een of meer honden houden, het tweede lid betreft houders van honden die in de loop van het belastingjaar terzake van één of meer honden belastingplichtig worden, dan wel ten aanzien van wie het aantal honden wijziging ondergaat. Zij zijn op grond van het tweede lid verplicht om hiervoor om uitreiking van een uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. Gebeurt dit niet, dan zal de gemeente in een volgend jaar uitgaan van eenzelfde aantal honden als in het lopende jaar (zogenaamde 'gecontinueerde belastingplicht'), tenzij uit controle een ander aantal is gebleken. Eventueel kunnen dan sancties worden toegepast (zie Beleidsregels fiscaal bestuurlijke boeten).

In afwijking van de modelregeling zijn geen modelaangifteformulieren vastgesteld. De rijksbelastingdienst heeft 29-11-2011 besloten (nr. BLKB2011/2158M, Stcrt. 2011, 22383) om het besluit in te trekken waarmee de modelaangifteformulieren werden vastgesteld. De gemeente Epe volgt deze lijn en dit sluit ook aan bij het gebruik van de formulering van de belastingdienst. Overigens vindt aangifte bij de rijksbelastingen in de meeste gevallen langs elektronische weg plaats met gebruik van Digipoort (Stcrt. 2011, 3348).

In artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet staat dat het doen van aangifte geschiedt door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden. Met deze bepaling is niet bedoeld de overige in artikel 8 AWR gestelde voorschriften buiten toepassing te verklaren, hoewel de wettekst hierover niet duidelijk is. In verband hiermee hebben wij in het derde lid expliciet opgenomen dat artikel 8 AWR van overeenkomstige toepassing is. Wij benadrukken dat het derde lid geen door het college in het leven geroepen verplichting is, maar geldt op grond van artikel 237 van de Gemeentewet juncto artikel 8 van de AWR. Wij hebben gekozen voor een andere redactie dan in de modelregeling, omdat daarin geen rekening was gehouden met het op elektronische wijze doen van aangifte.

 

In aanvulling op de modelregeling hebben wij in het vierde lid een bepaling opgenomen over de zogenaamde vrijwillige aangifte. Het is mogelijk dat mensen, ofwel digitaal, ofwel door het downloaden, invullen en opsturen van een aangiftebiljet van de website van Epe, uit eigen beweging aangifte doen. Als dat gebeurt, is het niet zinvol om vervolgens een verplichting te laten bestaan waarin mensen nogmaals moeten verzoeken om uitgenodigd te worden om aangifte te doen. De vrijwillige aangifte wordt alleen als zodanig geaccepteerd, indien deze voldoet aan de eisen die bij de uitnodiging tot het doen van aangifte worden gesteld.

 

Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

Enige jaren gelden is de verplichting tot het aanhouden van een nachtverblijfregister voor de toeristenbelasting geschrapt in het kader van vermindering van de administratieve lasten. De VNG geeft in zijn modelregeling aan dat op grond van artikel 47 AWR de heffingsambtenaar inzage kan vorderen in het nacht(verblijf)register dat op grond van artikel 438 Wetboek van strafrecht wordt aangehouden. Die inzagemogelijkheid volgt evenwel uit de wet, zodat het opnemen van een afzonderlijke bepaling daarvoor in deze regeling niets toevoegt.

 

Voorlopige aanslag

Met ingang van 2013 gebruikt de gemeente Epe in beginsel geen voorlopige aanslagen meer. Dit vond uitsluitend plaats bij de toeristenbelasting. In overleg met de recreatiesector is afgesproken om geen voorlopige aanslagen meer te versturen, mede in het kader van vermindering van administratieve lasten. Zie ook het besluit 2012-05534. Er is daarom in afwijking van het VNG-model geen regeling getroffen voor voorlopige aanslagen.

 

Artikel 3 Rente

Bij de invordering van gemeentelijke belastingen is hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 van toepassing. De wettelijke regeling rondom de rente is per 1 januari 2013 gewijzigd (VNG Lbr. 12/110).

Krachtens artikel 30 van de Invorderingswet 1990 moet het bedrag van de invorderingsrente bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.

Artikel 31 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Een en ander is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarin wordt onder meer bepaald dat het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente naar beneden wordt afgerond op gehele euro's. Ook wordt bepaald dat bij de enige of laatste betaling een bedrag aan invorderingsrente van € 23,-- of minder niet in rekening wordt gebracht (artikel 32).

Ingevolge artikel 231, derde lid, van de Gemeentewet dient voor ministeriële regeling te worden gelezen: collegebesluit. Het college dient dus over de toepassing van de invorderingsrente regels te stellen. In verband hiermee hebben wij in deze regeling ervoor gekozen de ministeriële regeling (de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990) van overeenkomstig toepassing te verklaren.

In Epe werd al het beleid gevoerd dat, in het kader van een efficiënte invordering van rente, de verschenen rente gelijktijdig met de aanmaning of het (hernieuwd) dwangbevel bekend gemaakt en ingevorderd kon worden. Daarvoor geldt dus niet de drempel van € 23, omdat het ziet op gevallen waarin nog niet is betaald. De modelregeling kent deze bepaling niet.

Tenslotte merken wij nog op dat de ministeriële regeling niet voorziet in een minimumbedrag voor te vergoeden invorderingsrente. De gemeente kan dit ook niet in de uitvoeringsregeling opnemen.

 

Overgangsrecht

Dit is voor Epe niet van toepassing.

 

Artikel 4 Inwerkingtreding

In het eerste lid wordt de oude regeling ingetrokken. Het tweede bevat de gebruikelijke bepaling van inwerkingtreding. Er wordt terugwerkende kracht verleend tot 1 januari 2013, omdat dat het moment is waarop in de verschillende belastingverordeningen zaken zijn gewijzigd, alsmede de datum van wijziging van de rentebepalingen in de wet. Door het hybride karakter van de uitvoeringsregeling (algemeen verbindend voorschrift en uitvoeringsregels), moet bekendmaking plaatsvinden die zowel voldoet aan artikel 139 en volgende Gemeentewet als aan artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht. De regeling moet worden bekendgemaakt door terinzagelegging gedurende 12 weken en door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

 

Artikel 5 Citeertitel

De citeertitel vergemakkelijkt het verwijzen naar de regeling.