Regeling vervallen per 01-01-2011

Algemene Subsidieverordening gemeente Epe 2006

Geldend van 06-12-2006 t/m 31-12-2010

Intitulé

Algemene Subsidieverordening gemeente Epe 2006

Raadsbesluit 2005     Agendanummer : 05-104    

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, bijlagenr. 05-104)

B E S L U I T :

de Algemene Subsidieverordening gemeente Epe 2006 vast te stellen en deze per 1 januari 2006 van kracht te laten worden onder gelijktijdige intrekking van de Algemene subsidieverordening gemeente Epe 1998.

Algemene bepalingen

Artikel 1 Omschrijving van begrippen

Bij de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    raad : de gemeenteraad van Epe.

  • 2.

    het college :het college van burgemeester en wethouders van Epe.

  • 3.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door de gemeente verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten.

  • 5.

    Budgetsubsidie voor producten : een subsidievorm op grond van vooraf afgesproken activiteiten en prestaties en op basis van een subsidieovereenkomst. Deze subsidie wordt in het algemeen toegekend aan instellingen die personeel in dienst hebben.

  • 6.

    Budgetsubsidie voor activiteiten : een subsidievorm die in het algemeen is bedoeld voor alle (vrijwilligers)organisaties die niet in aanmerking komen voor een budgetsubsidie voor producten. Een organisatie kan aanspraak maken op een budgetsubsidie voor activiteiten wanneer er sprake is van een aantoonbaar maatschappelijk belang voor de Eper samenleving.

  • 7.

    Incidentele subsidie : een subsidie die wordt toegekend voor eenmalige activiteiten.

  • 8.

    subsidieaanvrager of -ontvanger: een rechtspersoon naar burgerlijk recht die een activiteit verricht of laat verrichten en die zich blijkens de statuten de behartiging van ideële en of materiele aard ten doel stelt en daarbij geen winst beoogt;

  • 9.

    rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk wetboek die zich zonder winstoogmerk de behartiging van de belangen van (een deel van) de Eper bevolking ten doel stelt.

  • 10.

    beleidsregel: een bij besluit van het college vastgestelde algemene maatregel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift over de afweging van belangen, vaststelling van feiten en de nadere uitleg van deze verordening.

  • 11.

    subsidieplafond: een bedrag dat gedurende een begrotingsjaar ten hoogste beschikbaar wordt gesteld voor vormen van subsidies die op basis van deze verordening en de geldende beleidsregels worden verstrekt;

  • 12.

    subsidieverlening: een beschikking die een omschrijving bevat van de activiteiten en de te leveren prestaties waarvoor subsidie wordt verleend, het bedrag van de subsidie, dan wel het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, de wijze waarop dit bedrag wordt betaald, alsmede de eventuele subsidievoorwaarden.

  • 13.

    subsidievaststelling: een beschikking waarbij het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld en die aanspraak geeft op betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 14.

    eigen middelen: alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de subsidieontvanger kan beschikken, waaronder inkomsten uit contributies, inkomsten uit deelnemersbijdragen, inkomsten uit donaties, erfstellingen en legaten, reserves en voorzieningen.

  • 15.

    boekjaar: kalenderjaar.

  • 16.

    accountantsverklaring: De verklaring die de accountant geeft met betrekking tot de financiële verantwoording danwel de jaarrekening. Hij geeft daarin aan of de verantwoording een getrouw beeld geeft van de vermogenspositie en het resultaat en of het verslag opgesteld is in overeenstemming met de geldende grondslagen voor de verslaglegging. (Een beoordelingsverklaring en een samenstellingsverklaring zijn géén accountantsverklaring, ook niet als ze door een accountant afgegeven zijn.)

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op alle subsidies die de gemeente verstrekt.

  • 2.

    Het bij of krachtens deze verordening bepaalde is niet van toepassing indien en voor zover:

    • a.

      bij of krachtens een bijzondere subsidieregeling van lid 1 wordt afgeweken:

    • b.

      er sprake is van een rijks- of provinciale subsidie, waarbij het rijk of de provincie een regeling en/ of een eigen verordening heeft vastgesteld.

Artikel 3 Bevoegdheidsverdeling

  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van deze verordening binnen door de raad gestelde kaders.

  • 2.

    Het college is bevoegd voor de terreinen waarop deze verordening van toepassing is, nadere regels te stellen aan de subsidieverstrekking.

  • 3.

    Eenmaal per vier jaar brengt het college een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het subsidiebeleid ter kennis aan de gemeenteraad.

  • 4.

    Artikel 4.24 van de Awb is in deze verordening niet van toepassing verklaard.

Artikel 4 Begrotingsvoorbehoud

Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat door de gemeenteraad voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 5 Subsidieplafond

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks bij de begrotingsbehandeling over het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, de maximaal te verlenen subsidiebedragen (subsidieplafonds) vast die voor de onderscheidene programma’s beschikbaar zijn.

  • 2.

    De subsidieplafonds kunnen jaarlijks worden aangepast.

Artikel 6 Rechtspersoonlijkheid / rechtsbevoegdheid

  • 1.

    Subsidie wordt verleend voor activiteiten die door of vanwege rechtspersonen, die statutair gevestigd zijn in de gemeente Epe, worden georganiseerd.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in lid 1, subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in lid 1, subsidie verlenen aan instellingen met een rechtsbevoegdheid die niet statutair gevestigd zijn in de gemeente Epe.

  • 4.

    Subsidieverstrekking aan natuurlijke personen en/of instellingen die niet statutair gevestigd zijn in de gemeente Epe, zoals vermeld in lid 2 en 3, kan geschieden als:

    • a.

      het activiteiten betreft waaraan inwoners van de gemeente deelnemen en/of:

    • b.

      de activiteiten zijn gericht op uitwerking van gemeentelijke beleidsdoelstellingen die een regionaal draagvlak vereisen.

Artikel 7 Algemene voorwaarden subsidieverlening

  • 1.

    Het verlenen van subsidie vindt plaats voor zover:

    • a.

      De activiteiten passen binnen de door de raad en/of het college geformuleerde kaders, beleidsdoelstellingen en nadere regels.

    • b.

      De instelling voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a.

      Activiteiten uit te voeren voor alle groeperingen zonder onderscheid van ras, geloofsovertuiging, levensovertuiging, geslacht of seksuele geaardheid. Instellingen die activiteiten uitvoeren die specifiek op bepaalde door de gemeente erkende doelgroepen qua leeftijd en geslacht zijn gericht, is het wel toegestaan activiteiten te organiseren die gericht zijn op één of meer specifieke doelgroepen;

    • b.

      Activiteiten te organiseren of voorzieningen in stand te houden die in het belang zijn van de gehele of ten minste een aanzienlijk deel van de plaatselijke gemeenschap;

    • c.

      De behoefte aan deze activiteiten en/of voorzieningen, alsmede de noodzaak van de gevraagde subsidie, aannemelijk te maken.

Artikel 8 Algemene weigeringsgronden

  • 1. De subsidieverlening wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

    • a.

      De subsidieaanvrager en/of activiteit(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet voldoe(t)(n) aan de voorwaarden zoals die worden genoemd in artikel 7;

    • b.

      de subsidieaanvrager zelf in de kosten van de activiteit of activiteiten kan voorzien uit eigen middelen of middelen van derden;

    • c.

      door de verstrekking van de subsidie het vastgestelde subsidieplafond zou worden overschreden;

  • 2. De subsidieverlening kan in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      de subsidieontvanger gelieerd is aan een commerciële instelling die dezelfde of vergelijkbare activiteiten biedt;

    • b.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • c.

      de subsidie niet wordt aangewend overeenkomstig het doel waarvoor het wordt verleend;

    • d.

      de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • e.

      de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • f.

      de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

    • g.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • h.

      bij de aanvrager beslag is gelegd op het vermogen of een deel daarvan;

    • i.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde.

DE SUBSIDIEAANVRAAG EN SUBSIDIEVERLENING

Artikel 9 Aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten

  • 1.

    Een aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten wordt vóór 1 april, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, ingediend bij het college. Bij de aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten wordt door de aanvrager tenminste overlegd:

    • a.

      naam en adres van de instelling;

    • b.

      een activiteitenplan voor het jaar c.q. de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft. Hierin zijn het product cq activiteit, de doelgroep, de prestatie en de integrale kostprijs vermeld;

    • c.

      een gespecificeerde sluitende begroting van baten en lasten waarin een overzicht wordt gegeven van de voor (de) het boekja(a)r(en) geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voor zover deze betrekking hebben op het uitvoeren van de in het activiteitenplan opgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • 2.

    Bij de eerste subsidieaanvraag dient de aanvrager tevens de volgende zaken te overleggen:

    • a.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • b.

      een gewaarmerkt exemplaar van de oprichtingsakte van de rechtspersoon waarin de statuten zijn opgenomen en een exemplaar van het huishoudelijk reglement;

  • 3.

    Het college kan aanvullende beleidsregels vaststellen waaraan te overleggen stukken dienen te voldoen.

  • 4.

    Bij de aanvraag van een budgetsubsidie voor producten kan gebruik worden gemaakt van een standaard aanvraagformulier, waarin de in dit artikel genoemde vereisten nader zijn uitgewerkt.

  • 5.

    Indien subsidie wordt verleend voor een meerjarige periode, kan worden volstaan met één aanvraag op uiterlijk 1 april voor de aanvang van de meerjarige periode. De stukken als bedoeld in lid 1 moeten dan betrekking hebben op de gehele periode (o.a. meerjarenbegroting).

Artikel 10 Aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten

  • 1.

    Een aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten wordt vóór 1 april, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, ingediend bij het college. Een aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten kan door middel van een standaard aanvraagformulier geschieden.

  • 2.

    Bij deze aanvraag wordt (via het aanvraagformulier) door de aanvrager tenminste overlegd:

    • a.

      Naam en adres van de instelling;

    • b.

      Een activiteitenplan, waarin de beoogde opzet en omvang van de te starten activiteit(en), alsmede de doelstellingen van de activiteit(en) zijn vermeld;

    • c.

      Een gespecificeerde begroting met toelichting met betrekking tot de onder b. genoemde activiteit(en);

  • 3.

    Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in lid 2, een exemplaar van de statuten overlegd.

  • 4.

    Het college kan aanvullende beleidsregels vaststellen waaraan de te overleggen stukken moeten voldoen.

Artikel 11 Aanvraag voor een incidentele subsidie

Een aanvraag voor een incidentele subsidie wordt bij het college ingediend en kan worden gedaan door middel van een standaard aanvraagformulier.

Het college kan in aanvulling op het aanvraagformulier bepalen dat aanvullende stukken of aanvullende informatie dient te worden overgelegd.

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de termijn van aanvraag, wijze van verdeling en criteria voor toekenning van incidentele subsidie.

In geval er geen nadere regels zijn gesteld of deze niet van toepassing zijn op de aanvraag, geldt een uiterlijke indieningstermijn van 8 weken voorafgaand aan de activiteit.

Artikel 12 Niet tijdige- en niet voldoende aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend, kan het college besluiten deze niet te behandelen.

  • 2.

    Indien een aanvraag onvolledig is ingediend, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een termijn van 4 weken schriftelijk te herstellen. Indien het verzuim niet binnen deze termijn is voldaan kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 13 De beschikking omtrent subsidieverlening

  • 1.

    In de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen:

    • a.

      een opsomming van de producten of activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, alsmede de prestaties die moeten worden bereikt;

    • b.

      het bedrag van de subsidie, dan wel het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden bepaald en de wijze waarop dit bedrag wordt betaald;

    • c.

      het tijdvak waarvoor een subsidie wordt verleend.

  • 2.

    De beschikking kan voorts overige door het college vast te stellen verplichtingen bevatten, die van belang zijn voor de uitvoering van het gestelde in deze verordening.

  • 3.

    Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening in het kader van een budgetsubsidie voor producten kan een subsidieovereenkomst worden gesloten met de subsidieontvanger. Het college kan de geldigheidsduur van de subsidieovereenkomsten bepalen en vaststellen.

Artikel 14 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist over een aanvraag voor een:

    • a.

      Budgetsubsidie voor producten uiterlijk vóór 1 december van het kalenderjaar, respectievelijk de periode waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      Budgetsubsidie voor activiteiten uiterlijk vóór 1 december van het kalenderjaar;

    • c.

      Incidentele subsidie uiterlijk binnen 8 weken na de indieningsdatum van de betreffende ronde.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde termijnen kunnen eenmalig verdaagd worden met 4 weken.

Artikel 15 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht het college zo spoedig mogelijk te informeren over:

    • a.

      ontwikkelingen die ertoe leiden of kunnen leiden dat de activiteiten niet kunnen worden verwezenlijkt;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten.

    • c.

      besluiten en procedures die leiden of kunnen leiden tot beëindiging van de activiteiten dan wel ontbinding van de rechtspersoon.

  • 2.

    Het college kan aan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      de te verzekeren risico’s;

    • d.

      het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

    • e.

      het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • f.

      het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

    • g.

      het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de rekenkamercommissie van de gemeente Epe op het door het bestuur gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

  • 3.

    Het is de subsidieontvanger niet toegestaan schenkingen aan derden te doen van middelen verkregen uit subsidiegelden.

  • 4.

    Het college kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 16 Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college kan bij de verlening van budgetsubsidies voor producten aan een subsidieontvanger de vorming van reserves of voorzieningen toestaan.

  • 2.

    Het college kan aanvullende beleidsregels vaststellen met betrekking tot het vormen van reserves en voorzieningen.

Artikel 17 Indexering subsidies

  • 1. De subsidies worden jaarlijks geïndexeerd voor loon- en prijsstijgingen conform de indexering van de algemene uitkering van het gemeentefonds.

  • 2. Het college kan in individuele door hen te bepalen gevallen afwijken van het in lid 1 bedoelde loon- en prijsindexcijfer en van een andere indexeringsmethode gebruikmaken.

De subsidievaststelling

Artikel 18 Algemeen

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig deze verordening.

Artikel 19 Termijn van aanvraag subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger dient na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling van een budgetsubsidie voor producten moet worden ingediend vóór 1 april volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3.

    Een budgetsubsidie voor activiteiten tot en met een bedrag van € 2.500,-- wordt direct vastgesteld bij de subsidieverlening. De artikelen 21, 22 en 23 van deze verordening zijn derhalve niet van toepassing op deze subsidie.

  • 4.

    De aanvraag tot vaststelling van een budgetsubsidie voor activiteiten van een bedrag hoger dan € 2.500,-- moet worden ingediend vóór 1 april volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 5.

    Een incidentele subsidie tot en met een bedrag van € 2.500,-- wordt direct vastgesteld bij de subsidieverlening. De artikelen 21, 22 en 23 van deze verordening zijn derhalve niet van toepassing op deze subsidie.

  • 6.

    De aanvraag tot vaststelling van een incidentele subsidie van een bedrag hoger dan € 2.500,-- moet worden ingediend binnen 13 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 20 De aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1.

    Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidievaststelling tegelijk met de subsidieverlening heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 3.

    Het college kan de subsidieontvanger verplichten tot medewerking aan een aanvullend accountantsonderzoek en/of een onderzoek van de gemeentelijke rekenkamercommissie van de gemeente Epe.

  • 4.

    Bij de aanvraag voegt de subsidieontvanger een inhoudelijk en financieel verslag, waarin in ieder geval zijn beschreven:

    • a.

      de aard en omvang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      een beschrijving in hoeverre de door de gemeente nagestreefde doelstellingen zijn behaald en een toelichting op verschillen tussen de nagestreefde en behaalde resultaten;

    • c.

      een rekening van baten en lasten waarbij inzichtelijk is op welke wijze de subsidie is besteed;

    • d.

      een balans per 31 december van dat jaar en een bijbehorende toelichting.

  • 5.

    Bij een subsidie hoger dan € 25.000,-- dient de aanvraag tot vaststelling vergezeld te gaan van een accountantsverklaring.

  • 6.

    Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot de stukken, genoemd in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel.

  • 7.

    Indien een aanvraag tot subsidievaststelling onvolledig is ingediend, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een termijn van 4 weken schriftelijk te herstellen.

Artikel 21 Beslistermijn subsidievaststellilng

Het college stelt de subsidie vast binnen 3 maanden na de indiening van de aanvraag tot vaststelling.

Artikel 22 De beschikking tot subsidievaststelling

  • 1.

    Indien uit de aanvraag tot subsidievaststelling blijkt dat aan alle voorwaarden uit de beschikking voldaan is en het subsidiebedrag volledig is besteed, stelt het college de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vast.

  • 2.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

    • e.

      de werkelijke kosten van uitvoering van de activiteit(en) lager zijn dan het in de beschikking verleende subsidiebedrag.

  • 3.

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteit of activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 23 Ambtshalve subsidievaststelling

1.Het college kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen indien:

  • a.

    na afloop van de termijn waarbinnen de aanvraag tot vaststelling moet zijn ingediend, geen aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend;

  • b.

    de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken;

  • c.

    bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Intrekking en wijziging subsidieverlening of subsidievaststelling

Artikel 24 Intrekking of wijziging subsidieverlening

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieontvanger de subsidie niet aanwendt voor organisatieonderdelen waarvoor de subsidie is bedoeld;

    • e.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • f.

      het college met toepassing van artikel 4 een beroep doet op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip, waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 25 Intrekking of wijziging subsidieverlening

  • 1.

    Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten en omstandigheden, waarvan zij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

    • c.

      indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 26 Intrekking of wijziging lopende subsidieverlening

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening, met inachtneming van een redelijke termijn, intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen voor zover:

    • a.

      de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.

  • 2.

    Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid vergoedt het college de aantoonbare schade die de subsidieontvanger lijdt, doordat deze in vertrouwen op de subsidieverlening anders heeft gehandeld dan deze zonder subsidieverlening zou hebben gedaan.

Artikel 27 Weigering subsidie voor een nieuw tijdvak

  • 1. Indien aan een subsidieontvanger die een budgetsubsidie voor producten of activiteiten voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt de gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond dat veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2. Indien aan een subsidieontvanger uiterlijk drie keer een incidentele subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, is het aan het college te bepalen of de activiteit bij een hernieuwde aanvraag structureel danwel niet meer gesubsidieerd zal worden voor een volgend tijdvak.

  • 3. Bij het beëindigen of verminderen van subsidie op grond van dit eerste lid wordt de instelling door het college zoveel mogelijk in staat gesteld haar op grond van reeds eerder verleende subsidie aangegane redelijke verplichtingen behoorlijk na te komen.

Voorschotten, betaling en terugvordering

Artikel 28 Voorschotten

  • 1.

    Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen, voor zover dit bij de subsidieverlening is bepaald.

  • 2.

    Budgetsubsidies voor activiteiten worden ineens betaalbaar gesteld. Budgetsubsidies voor producten worden in drie termijnen betaalbaar gesteld. Voorschotten worden bij vooruitbetaling betaalbaar gesteld.

  • 3.

    De beschikking voor de subsidieverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 4.

    Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaalbaar gesteld.

  • 5.

    Bij de subsidievaststelling kunnen betaalde voorschotten worden verrekend met de subsidie. Indien het vastgestelde subsidiebedrag over een subsidiejaar lager is dan het totaal van de over dat jaar verleende voorschotten, kan het college het verschil aanmerken als voorschot op de subsidie over het lopende jaar dan wel het verschil terugvorderen van de subsidieontvanger.

Artikel 29 Betaling subsidiebedrag

Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling onder verrekening van betaalde voorschotten betaalbaar gesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 30 Onverschuldigde betaling

Onverschuldigd betaalbaar gestelde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de wijziging of intrekking van de subsidievaststelling heeft plaatsgevonden nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31 Wijzigingen in de Awb

Indien en voor zover er na de inwerkingtreding van deze verordening wijzigingen in de Awb plaatsvinden die consequenties hebben voor het bepaalde in deze verordening, gaan de gewijzigde bepalingen in de Wet voor hetgeen in de betreffende artikelen van deze verordening is bepaald.

Artikel 32 Onvoorziene situaties waarin deze verordening niet voorziet

Het college kan in alle gevallen waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet, de nodige voorzieningen treffen en/of de nodige beslissingen nemen.

Artikel 33 Hardheidsclausule

Van de toepassing van de bepalingen in deze verordening kan door het college worden afgeweken indien strikte toepassing ervan wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verband met het met deze bepalingen te dienen doel.

Artikel 34 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening verleend zijn, zijn de bepalingen van de ‘Algemene subsidieverordening gemeente Epe 1998’ van toepassing.

  • 2.

    Op een aanvraag, die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, wordt op grond van de voor dat tijdstip geldende regels beslist.

Artikel 35 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2006.

  • 2.

    Met ingang van de in lid 1 genoemde datum wordt de ‘Algemene Subsidieverordening gemeente Epe 1998’ ingetrokken.

Artikel 36 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Algemene Subsidieverordening gemeente Epe 2006’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2005.
Epe, 15 december 2005
De raad voornoemd,
de voorzitter, drs. L. Eland.
de griffier, V.J.S.M. Smit.

Nota-toelichting

Artikelsgewijze toelichting op de algemene subsidieverordening gemeente Epe 2006

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

 

Artikel 1         Omschrijving van begrippen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van toepassing zijn in deze verordening. Voor zover het begrippen betreft die ook in de Algemene wet bestuursrecht zijn genoemd, zijn de definities zoveel mogelijk letterlijk uit deze wet overgenomen

Artikel 2         Reikwijdte

Artikel 4:23 Awb geeft aan dat subsidiëring in beginsel slechts mogelijk is op grond van een wettelijk voorschrift. Door de aanwezigheid van een wettelijke grondslag wordt de rechtszekerheid van de subsidie-aanvrager en de subsidie-ontvanger beter gewaarborgd. Dit betekent voor de gemeentelijke praktijk dat subsidies op een verordening gebaseerd dienen te zijn. In artikel 2 van deze verordening wordt aangegeven dat de verordening geldt voor alle gemeentelijke subsidies tenzij andere beleidsregels of verordeningen van toepassing zijn: De algemene subsidieverordening is derhalve niet van toepassing indien hiervan bij of krachtens een bijzondere subsidieregeling wordt afgeweken.

Artikel 3         Bevoegdhedenverdeling

Op grond van dit artikel is het college belast met de uitvoering van deze verordening. Uitvoering houdt onder meer in het verlenen en vaststellen van subsidies, het vaststellen van beleidsregels, het aangaan van subsidie-overeenkomsten en het verlenen van voorschotten.

De bepaling in het 3de lid is gebaseerd op art. 4:24 Awb. De Awb schrijft voor dat, indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, tenminste eenmaal in de vijf jaar een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In de verordening is expliciet aangegeven dit Awb-artikel uit te sluiten omdat verslaglegging door het college aan de raad reeds één keer per 4 jaar plaatsvindt.

Artikel 4         Begrotingsvoorbehoud

Dit artikel regelt het zogenaamde begrotingsvoorbehoud: subsidieverlening onder de voor-waarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het artikel kan worden gezien als een instrument om de beheersing van subsidie-uitgaven te bevorderen, dat zoveel mogelijk, maar niet volledig is omringd met waarborgen uit het oogpunt van rechtszekerheid.

Het begrotingsvoorbehoud is een oplossing voor het probleem dat het soms onvermijdelijk is om subsidies te verlenen ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting. Door een begrotingsvoorbehoud wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op de verlening terug te komen voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is.

Een begrotingsvoorbehoud is een aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarde.

Dit kan een opschortende of een ontbindende voorwaarde zijn. Bij een opschortende voorwaarde krijgt de subsidieverlening pas werking als de begroting is vastgesteld of goedgekeurd. Deze methode ligt voor de hand als er niet reeds voor de goedkeuring of vaststelling van de begroting voorschotten moeten worden betaald. Een ontbindende voorwaarde moet worden opgenomen indien wel al voorschotten moeten worden verleend. Omdat de verplichtingen van de subsidieontvanger dan onverkort moeten gelden, moet de beschikking tot subsidieverlening namelijk reeds door haar bekendmaking werking krijgen.

In verband met de rechtszekerheid moet binnen vier weken na vaststelling of goedkeuring van de begroting door het college een beroep worden gedaan op het begrotingsvoorbehoud. Dit vereiste vloeit voort uit artikel 4:34 Awb.

Artikel 5         Subsidieplafond

Met het vaststellen van een subsidieplafond worden de aanspraken op subsidies beperkt tot een bepaald maximum bedrag. Hierdoor wordt een open-einde-regeling voorkomen. Overschrijding van het budget is op zichzelf geen harde weigeringsgrond. Het enkele feit dat een begrotingspost is uitgeput is een onvoldoende reden voor een bestuursorgaan om een subsidie te weigeren. Met het vaststellen van een subsidieplafond wordt dit probleem opgelost. De subsidieplafonds worden voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld, bekend gemaakt.

Artikel 6         Rechtspersoonlijkheid/rechtsbevoegdheid

Het 1ste lid bepaalt dat een subsidie in principe alleen aan rechtspersonen die statutair gevestigd zijn in de gemeente Epe wordt verleend. Lid 2 bepaalt dat het college in bepaalde gevallen kan bepalen dat ook niet-rechtspersonen in bijzondere gevallen in aanmerking kunnen komen voor een subsidie. In verband met en vooruitlopend op de landelijke regelgeving (ingaande 2008) voor wat betreft marktwerking en aanbesteding hoeft de gemeente niet meer verplicht bij instellingen als genoemd onder lid 1 producten /activiteiten af te nemen en kan de gemeente derhalve ook bij andere rechtspersonen producten afnemen. Daarbij komt dat steeds meer activiteiten regionaal worden verricht, waarbij ook regionale instellingen die niet statutair gevestigd zijn in de gemeente Epe, producten leveren die ten goede komen aan de Eper samenleving. Deze zaken zijn vastgelegd in lid 3 en 4.

Artikel 7         Algemene voorwaarden subsidieverlening

Het 1e lid geeft twee belangrijke algemene voorwaarden aan om voor subsidie in aanmerking te komen. Op de eerste plaats moeten de gesubsidieerde activiteiten passen in het gemeentelijk beleid. Zo zullen de te organiseren activiteiten in principe het directe belang van de gemeente en/of haar inwoners moeten dienen; hetgeen nader uitgewerkt kan worden in de beleidsregels. Op de tweede plaats moet de subsidieontvanger voldoen aan de regels die door de verordening worden gesteld.

Het 2de lid ziet er onder meer op toe dat subsidieontvangers niet discrimineren. Dit laat onverlet de mogelijkheid dat een subsidieontvanger zijn activiteiten richt op bepaalde doelgroepen (zoals peuters, ouderen, gehandicapten, jongeren, vrouwen). Activiteiten moeten echter altijd gelijkelijk “toegankelijk” zijn voor alle inwoners van de gemeente.

Artikel 8         Algemene weigeringsgronden

Dit artikel geeft een niet-limitatieve opsomming van een aantal algemeen geldende gronden om een subsidie-aanvraag te weigeren.

De weigeringsgrond in lid 1b is dwingend voorgeschreven. Als de subsidieontvanger (of aanvrager) zelf in de kosten van de activiteiten kan voorzien, wordt geen subsidie verstrekt. Lid 2 bevat deels weigeringsgronden waarin of met grote mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat zich later een intrekkingsgrond zal voordoen en die refereren aan gebeurtenissen die zich reeds hebben voorgedaan en nog voor de beslissing op de aanvraag bekend wor-den. Oogmerk van dit artikel is een doelmatig subsidiebeleid mogelijk te maken en misbruik van subsidiegelden tegen te gaan.Hoofdstuk 2 De subsidieaanvraag en subsidieverlening

Artikel 9         Aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten

In artikel 9 worden regels gesteld over de aanvraag voor een budgetsubsidie voor producten. Een aanvraag dient vóór 1 april voor de aanvang van het boekjaar te worden ingediend.

Bij de aanvraag om een budgetsubsidie voor producten moet een aantal bescheiden worden overgelegd. Deze staan vermeld in lid 1 tot en met 2 van dit artikel. Het gaat hierbij enerzijds om gegevens die de aanvraag met argumenten onderbouwen en anderzijds om gegevens die het college nodig heeft om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Burgemeester en wethouder kunnen ingevolge dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overgelegd, maar kunnen ook om extra gege-vens verzoeken.

Artikel 10        Aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten

Bij een aanvraag om een budgetsubsidie voor activiteiten zullen in het algemeen minder stukken hoeven te worden overgelegd dan bij een budgetsubsidie voor producten.

Bij een aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten volstaat het tijdig indienen van een (standaard) aanvraagformulier. Bij een budgetsubsidie voor activiteiten tot € 2.500,-- is artikel 19, lid 3 van toepassing. Dat betekent in dit geval dat er geen aparte subsidievaststelling is. De subsidieverlening en –vaststelling vinden gelijktijdig plaats. Bij een budgetsubsidie voor activiteiten hoger dan € 2.500,-- dient wel een aanvraag tot vaststelling van de subsidie te worden gedaan. Hierop is artikel 19 lid 4 van toepassing.

In lid 2 wordt aangegeven dat een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid bij een eerste subsidieaanvraag een aantal extra stukken dient te overleggen. Een vereniging of stichting met volledige rechtsbevoegdheid is opgericht bij notariële akte, waarin ook de statuten zijn opgenomen. Tevens is inschrijving bij de Kamer van Koophandel verplicht. Als de vereniging of stichting is opgericht bij notariële akte, dan moeten de volgende punten in de statuten worden opgenomen:

·           de naam en plaats van vestiging;

·           de wijze van bijeenroeping van de algemene vergadering;

·           de wijze van benoeming en ontslag van de bestuurders;

·           de bestemming van het saldo van de vereniging/stichting na ontbinding.

In het 3de lid wordt het college de mogelijkheid gegeven om aanvullende stukken of informatie te vragen van de subsidie-aanvrager. Het college kan hierbij een redelijke termijn stellen waarbinnen de aanvullende informatie moet worden ingediend.

Artikel 11        Aanvraag voor een incidentele subsidie

Aanvragen voor een incidentele subsidie kunnen in de regel uitsluitend in 2 termijnen wor-den ingediend en behandeld. Ook hier moet de aanvrager bescheiden overleggen om het college een goed beeld over de aanvraag te geven. Het college kan ook bij deze subsidie-vorm aanvullende beleidsregels vaststellen.De formulering van dit artikel laat voldoende ruimte om desgewenst de regels in bepaalde gevallen aan te passen. In bijzondere voorkomende gevallen kan het college op grond van lid 5 besluiten een afwijkende indieningstermijn aan te geven. Hierbij wordt wel een uiterlijke indieningstermijn aangehouden van 13 weken voorafgaand aan de te organiseren activiteit.

Artikel 12        Niet tijdige en niet volledige aanvraag

Wanneer een aanvraag niet op tijd is ingediend, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten. De aanvrager wordt zo snel als redelijkerwijs mogelijk is van dit besluit in kennis gesteld.

Indien een aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag te completeren. Als de gegevens binnen de gevraagde termijn niet zijn verstrekt, kan het college besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten. Het college dient hiertoe een besluit te nemen en dit binnen vier weken nadat de bovengenoemde termijn is verstreken kenbaar te maken aan de aanvrager. Zijn deze vier weken verstreken zonder dat het college een besluit tot het niet behandelen heeft genomen, dan kan niet meer voor deze wijze van afdoening worden gekozen. Alsdan zal inhoudelijk op de aanvraag moeten worden gerea-geerd.

Artikel 13        De beschikking omtrent subsidieverlening

Om de subsidieontvanger duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de rechtsbetrekking moet de verleningsbeschikking de hoogte van de subsidie aangeven. Dit kan door een bedrag te noemen ofwel door aan te geven hoe dit bedrag bij de subsidievaststelling zal worden berekend.

Het noemen van een nominaal bedrag in euro’s is mogelijk als het subsidiebedrag niet afhankelijk is van kosten van de gesubsidieerde activiteiten of van door de subsidieontvanger geleverde prestaties, dus bijvoorbeeld bij een niet kostendekkende aanmoedigingspremie.

Als de subsidieregeling uitgaat van een bedrag per tijdvak, mag worden volstaan met het noemen van dat bedrag in plaats van het totaalbedrag van de subsidie.

Als het subsidiebedrag wel afhankelijk is van de kosten van de activiteiten of van de door de subsidieontvanger geleverde prestaties, kan geen nominaal bedrag worden genoemd en moet daarom de berekeningswijze worden vermeld. Als uit de gesubsidieerde activiteiten voortvloeiende inkomsten van invloed zijn op het subsidiebedrag moet worden aangegeven dat en op welke wijze dit het geval is.

Als de beschikking tot subsidieverlening volstaat met het aangeven van de berekeningswijze van het subsidiebedrag, moet de subsidie in de beschikking wel aan een maximum worden gebonden. De wetgever vindt een systeem waarbij ongelimiteerd feitelijke kosten kunnen worden gedeclareerd namelijk ongewenst.

Uit lid 1c volgt dat meerjarige subsidies nooit voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Lid 3 maakt het sluiten van een zogenaamde subsidieovereenkomst mogelijk. In een subsi-dieovereenkomst kunnen subsidiegever en subsidieontvanger afspraken maken over de te leveren prestaties. Een subsidieovereenkomst moet geen doublure zijn van de beschikking. Essentiële elementen van de subsidieverhouding moeten in de beschikking staan, zoals een aanduiding van de activiteiten, eventuele verplichtingen, het subsidiebedrag of de berekeningswijze daarvan. Denkbaar is echter dat deze elementen in de beschikking in meer algemene zin worden aangeduid en in de overeenkomst verder worden uitgewerkt. Verder hangt de verdeling van de bepalingen over beschikking en overeenkomst mede af van de aard van de materie en het doel van de overeenkomst. De verhouding tussen beschikking en overeenkomst is onder meer van belang omdat, naar de gangbare rechtsopvattingen, bij een geschil over de beschikking de bestuursrechter bevoegd is en bij een geschil over de subsidie-overeenkomst de burgerlijke rechter. Overigens is het niet toegestaan een subsidieovereenkomst in plaats te laten komen van een beschikking.De verplichting van de subsidieontvanger om mee te werken aan het sluiten van een subsidieovereenkomst mag worden opgenomen als voorwaarde in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 14        Beslistermijn

Dit artikel verschaft de subsidie-aanvrager duidelijkheid over de termijn waarbinnen het college een besluit neemt op een aanvraag voor een subsidie.

Artikel 15        Verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel zijn verplichtingen van de subsidieontvanger opgenomen. In lid 1 gaat het om inlichtingenverplichtingen die betrekking hebben op het niet (langer) uitvoeren van de activiteiten.

In lid 2 zijn de verplichtingen van ontvangers van structurele subsidies (budgetsubsidies voor producten en budgetsubsidies voor activiteiten) opgenomen over informatie die de subsidie-ontvanger of subsidieontvangende organisatie betreffen. De opsomming van zaken waaromtrent informatie aan het college moet worden verstrekt is limitatief.

Lid 3 heeft betrekking op verplichtingen met het oog op de doelmatigheid en rechtmatigheid van het subsidiebeleid. Het is subsidieontvangers in beginsel niet toegestaan schenkingen aan derden te doen. Subsidieverstrekking vindt plaats om door de subsidieontvanger te verrichten activiteiten mogelijk te maken. Voor zover een subsidieontvanger ook zonder subsidie of met minder subsidie deze activiteiten zou kunnen uitvoeren zou geen noodzaak tot subsidieverlening bestaan. Het doen van schenkingen door subsidieontvangers zou ertoe kunnen leiden dat deze (op de lange of korte termijn) zijn aangewezen op een hoger subsidiebedrag. Derhalve worden schenkingen in beginsel niet toegestaan (3de lid).

Lid 4 biedt het college de mogelijkheid aanvullende verplichtingen op te leggen.

Artikel 16        Reserves en voorzieningen

Dit artikel maakt de vorming van reserves of voorzieningen door de subsidieontvanger mogelijk. Aan de vorming van reserves of voorzieningen dient in beginsel een besluit van het college ten grondslag te liggen, dan wel een subsidieregel. Zonder een dergelijk besluit of subsidieregel is de vorming van reserves of voorzieningen derhalve niet toegestaan.

Artikel 17        Indexering subsidies

In het eerste lid wordt aangegeven dat er jaarlijks een indexering op loon- en prijsstijgingen plaatsvindt. Deze worden berekend op basis van de te verwachten prijsontwikkeling in het bruto binnenlands product, zoals die in de septembercirculaire m.b.t. de algemene uitkering uit het gemeentefonds van twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de indexering van toepassing is vermeld. Het 2de lid van het artikel laat de mogelijkheid open dat het college in bijzondere gevallen afwijkt van deze regel en een andere indexering toepast.

Hoofdstuk 3 De subsidievaststelling

Artikel 18        Algemeen

Dit artikel geeft de formele strekking van de subsidievaststelling aan.

Artikel 19        Termijn van aanvraag subsidievaststelling

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet worden ingediend. Door de termijn voor de indiening van een nieuwe aanvraag en die voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling in dezelfde periode te laten vallen, is het mogelijk bij de beoordeling van de aanvraag voor subsidieverlening rekening te houden met gegevens die bij de aanvraag tot subsidievaststelling over de voorgaande periode zijn bijgevoegd.

Artikel 20        De aanvraag tot subsidievaststelling

In dit artikel wordt omschreven waaraan de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval moet voldoen.

In de aanvraag tot subsidievaststelling geeft de subsidieontvanger aan dat de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hij legt tevens rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. De subsidieontvanger is op grond van lid 4 van dit artikel verplicht een inhoudelijk en financieel verslag op te stellen waarin zijn beschreven de inhoud en omvang van de activiteiten en tevens een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Daarbij gaat het dan niet om de doelstellingen die de subsidie-ontvanger zelf voor ogen staan, maar de doelstellingen die met het verstrekken van de sub-sidie door de gemeente zijn beoogd. Deze doelstelling zal over het algemeen duidelijk wor-den uit de beschikking tot subsidieverlening. De informatie die op deze wijze door de instellingen wordt verstrekt dient het college in staat te stellen het verslag zoals bedoeld is in arti-kel 3 lid 3 op te stellen.

Het vijfde lid geeft aan dat bij subsidies een goedkeurende accountantsverklaring kan worden geëist. Dit zal in de praktijk met name gelden voor budgetsubsidies voor producten waarmee hoge bedragen zijn gemoeid. Dit sluit echter niet uit dat in specifieke gevallen ook voor andere subsidiesoorten een accountantsverklaring kan worden vereist. Indien een goedkeurende accountantsverklaring is vereist, wordt dit - eventueel met benoeming van specificaties - vermeld in de beschikking.

Artikel 21        Beslistermijn subsidievaststelling

In dit artikel wordt bepaald dat het college binnen 3 maanden na de indiening van de aanvraag tot vaststelling, de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vast-stelt. Deze termijn is bindend. Afwijking van de termijn is slechts mogelijk indien de noodzakelijke gegevens voor de vaststelling ontbreken. In dat geval kan echter ook worden besloten tot ambtshalve vaststelling van de subsidie.

Aangezien in dat geval niet aan de verplichtingen door de subsidieontvanger is voldaan, kan worden besloten de subsidie lager vast te stellen. Hierover kunnen beleidsregels worden opgesteld.

Artikel 22        De beschikking tot subsidievaststelling

Uit dit artikel volgt dat na een beschikking tot subsidieverlening in het normale geval, waarin de gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden zoals voorzien en de subsidieontvanger aan zijn verplichtingen heeft voldaan, de subsidie overeenkomstig de verlening moet worden vastgesteld. Hiermee wordt de bij de subsidieverlening gegeven voorwaardelijke aanspraak omgezet in een onvoorwaardelijke aanspraak op betaling van het subsidiebedrag. De hoogte van het subsidiebedrag moet rechtstreeks worden bepaald aan de hand van het bedrag of de berekeningswijze, vermeld in de verleningsbeschikking. Dit betekent ook dat bij de vaststelling betaalde voorschotten buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Lid 2 bevat de voornaamste sanctie op het niet-naleven van subsidieverplichtingen of het niet (volledig) verrichten van de subsidiabele activiteit: het lager vaststellen van de subsidie.

Bij het bepalen van de omvang van de verlaging moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel van 3:4 lid 2 Awb. Bij het niet voldoen aan de verplichtingen moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de subsidieontvanger. Daarbij zijn tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de subsidieontvanger kan worden verweten van belang zijnde factoren.

De ingevolge artikel 13, 1e lid onder a in de verleningsbeschikking opgenomen omschrijving van de activiteiten of de latere uitwerking daarvan is bepalend voor de toetsing of die activiteiten zijn verricht. De subsidie kan op nihil worden vastgesteld indien de gesubsidieerde activiteit in het geheel niet is verricht. Ook als de activiteit nog wel gedeeltelijk is verricht, kan soms nihil-vaststelling plaatsvinden. Eén en ander kan nader worden geregeld in beleidsregels.

Bij niet naleving van verplichtingen kan de subsidie dus onder omstandigheden op nihil worden vastgesteld. Ook het niet voldoen aan een administratieve verplichting kan tot een nihil-vaststelling leiden.

Ook hier speelt het evenredigheidsbeginsel een rol. Bij verstrekking van onjuiste inlichtingen door de subsidieontvanger is niet vereist dat de subsidieontvanger op de hoogte was van de onjuistheid van de gegevens of hiervan op de hoogte behoorde te zijn. Het is in ieder geval mogelijk de subsidie vast te stellen op het bedrag dat uit de juiste gegevens voortvloeit. Bij een kennelijk onjuiste subsidieverlening gaat het bijvoorbeeld om een typfout waardoor de subsidieverlening een factor 10 te hoog is. Eerdere contacten tussen de gemeente en de subsidieontvanger kunnen dan van belang zijn bij de vraag of de subsidieontvanger wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening onjuist was.

Lid 3 moet in algemene zin waarborgen dat bij subsidieverlening op basis van werkelijk gemaakte kosten onredelijke kosten buiten beschouwing blijven.

Artikel 23        Ambtshalve subsidievaststelling

Dit artikel geeft een limitatief bedoelde opsomming van drie gevallen waarin een subsidie zonder aanvraag van de subsidieontvanger kan worden vastgesteld. In het belang van de rechtszekerheid zijn deze gevallen uitdrukkelijk in de verordening vastgelegd.

Alvorens tot ambtshalve vaststelling wordt overgegaan nadat de termijn tot indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling is verstreken, dient het college de subsidieontvanger in de gelegenheid te stellen, binnen een redelijke termijn alsnog een aanvraag in te dienen. Als dan nog geen aanvraag volgt, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

De grond onder b stelt het college onder andere in staat om bij gedeeltelijke intrekking van subsidie het resterende bedrag vast te stellen en bij gehele intrekking van de vaststelling waaraan een verlening is voorafgegaan de subsidie op nihil vast te stellen. In deze gevallen kan immers niet worden verwacht dat de subsidieontvanger nog een aanvraag tot vaststelling indient.

De mogelijkheid onder c is opgenomen voor gevallen waarin geen behoefte bestaat aan een afzonderlijke aanvraag tot subsidievaststelling, omdat het college reeds over de benodigde gegevens beschikt. Dit kan zich voordoen indien tussentijds door de subsidieontvanger gegevens worden verstrekt. In het belang van de rechtszekerheid moet bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening de termijn worden aangegeven binnen welke de ambtshalve vast-stelling geschiedt. Dit zal in de beschikking tot subsidieverlening worden aangegeven. Dit is met name van belang bij de meerjarensubsidies.

Hoofdstuk 4 Intrekking en wijziging subsidieverlening of subsidievaststelling

Artikel 24        Intrekking of wijziging subsidieverlening

Dit artikel regelt de intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van de beschikking tot subsidieverlening, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld. Het artikel bevat een limitatieve opsomming van zes intrekkings- en wijzigingsgronden. Het kan hier enerzijds gaan om een sanctie, anderzijds om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het bestuursorgaan behoren, te voorkomen.

Het artikel is samen met artikel 25 een aanvulling op de in artikel 22 lid 2 geboden mogelijkheid om de subsidie lager vast te stellen. Het heeft daardoor een beperkte functie. De toepassing is beperkt tot gevallen waarin het bestuursorgaan pas na de subsidieverlening maar nog voor de subsidievaststelling onregelmatigheden constateert. De waarde van het artikel is dat dan niet tot de subsidievaststelling behoeft te worden gewacht om in te kunnen grijpen. Op basis van dit artikel kan de subsidieverlening dan worden ingetrokken, waarna op grond van artikel 23 zo nodig de subsidieverlening ambtshalve kan worden vastgesteld.

Hoofdregel is intrekking of wijziging met terugwerkende kracht. Met name bij subsidies voor voortdurende activiteiten eist de redelijkheid soms echter dat de intrekking niet verder terug-werkt dan tot op het moment waarop de activiteiten zijn beëindigd of het moment waarop in strijd met de verplichtingen is gehandeld. In die gevallen moet dus gebruik worden gemaakt van de in lid 2 geboden mogelijkheid om in de intrekkings- of wijzigingsbeschikking de te-rugwerkende kracht te beperken.

Artikel 25        Intrekking of wijziging subsidievaststelling

Dit artikel regelt de intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van de beschikking tot subsidievaststelling. Het artikel bevat een limitatieve opsomming van drie intrekkings- en wijzigingsgronden. Evenals bij de intrekking van een subsidieverlening op grond van artikel 24 kan het hier enerzijds gaan om een sanctie, anderzijds om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het bestuursorgaan behoren te komen. Omdat de subsidie-vaststelling een definitieve aanspraak op financiële middelen vestigt, is zij in beperktere mate intrekbaar dan de subsidieverlening. De gronden staan limitatief opgesomd in het 1e lid.

Ten aanzien van nieuwe feiten wordt opgemerkt dat deze zich niet persé pas na de subsidie-vaststelling hoeven te hebben voorgedaan. Vereist is dat het college bij de vaststelling van de subsidie niet op de hoogte was van de nieuwe feiten of hiervan op de hoogte kon zijn.

Niet-naleving van subsidieverplichtingen heeft ook betrekking op subsidieverplichtingen die ook na de vaststelling voortduren.

Artikel 26        Intrekking of wijziging lopende subsidieverlening

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dat het college tijdens het subsidietijdvak voor de toekomst de subsidieverlening wil opzeggen, het subsidiebedrag willen verlagen of een wijziging willen aanbrengen in de subsidieverplichtingen. Aangezien tussentijdse intrekking of wijziging een inbreuk is op het vertrouwensbeginsel stelt dit artikel hieraan vrij strenge eisen.

Het 1e lid noemt twee gronden voor intrekking of wijziging van een lopende subsidieverlening ex-nunc, namelijk onjuistheid van de subsidieverlening en wijziging van inzichten en omstandigheden.

Het 2de lid verplicht het college onder omstandigheden tot schadevergoeding. Altijd moet het college een redelijke termijn in acht nemen alvorens tot intrekking of wijziging over te gaan. Dit lid is vooral van belang voor meerjarige subsidieverleningen. Als jaarlijkse subsidieverlening plaatsvindt, ligt tussentijdse intrekking of wijziging meestal minder voor de hand en komt weigering van de nieuwe subsidie overeenkomstig artikel 27 het meest in aanmerking.

De lengte van de redelijke termijn hangt af van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten. De memorie van toelichting bij de Algemene wet bestuursrecht noemt enkele relevante factoren.

De subsidieontvanger moet tijd worden gegund om rechtmatige verplichtingen jegens derden op zorgvuldige wijze af te wikkelen. Voorbeeld: bij noodzakelijk ontslag van personeel als gevolg van de intrekking van subsidie moet de subsidieontvanger ten minste in staat worden gesteld de voorgeschreven opzegtermijnen in acht te nemen. Naarmate de intrekking of wijziging sterker ingrijpt in de financiële situatie van de subsidieontvanger, moet deze meer tijd krijgen om zich op de nieuwe situatie in te stellen. Bij algehele intrekking moet meestal een langere termijn in acht worden genomen, dan bij relatief geringe verlaging van het subsidiebedrag.

Op grond van onjuiste subsidieverlening behoeft een ten onrechte verleende subsidie niet te worden voortgezet. De intrekking zonder terugwerkende kracht is bedoeld voor die gevallen waarin de subsidieontvanger de onjuistheid niet kende of behoorde te kennen. Is dat wel het geval, dan is intrekking met terugwerkende kracht mogelijk.

Artikel 27        Weigering subsidie voor een nieuw tijdvak

Dit artikel geeft regels voor het geval het college na afloop van het subsidietijdvak de subsi-die wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten wil stopzetten of verminderen. Het gaat in dit geval om het al dan niet geven van een nieuwe beschikking voor een aansluitende periode. Daarom spreekt het artikel niet over intrekking of wijziging, maar over weigering. Een dergelijke beëindiging of wijziging van de subsidieverhouding is een inbreuk op het vertrouwensbeginsel, maar deze is minder zwaar dan tussentijdse intrekking of wijziging van de subsidieverlening volgens artikel 26. Daarom eist dit artikel wel dat het college net als in artikel 26 een redelijke termijn in acht neemt, maar is verder anders dan in artikel 26, de enkele verandering van omstandigheden of beleidswijziging voldoende grond voor beëindiging. Het artikel biedt dus slechts een procedurele bescherming.

Het artikel is belangrijk voor instellingen ten aanzien waarvan gedurende meerdere jaren een jaarlijkse subsidieverlening plaatsvindt. Bij meerjarige subsidieverlening heeft de instelling een sterkere positie omdat het artikel pas na afloop van het subsidietijdvak kan worden toegepast. Wel is dan tussentijdse intrekking of wijziging volgens artikel 26 mogelijk, maar daarvoor gelden zwaardere eisen.

Het artikel beschermt alleen subsidieontvangers aan wie tenminste drie jaar achtereen subsidie is verstrekt. Beneden die grens acht de wetgever nog geen beschermingswaardig vertrouwen op voortzetting van de subsidie aanwezig (MvT, TK 23 700, nr. 3, p.80). Het artikel is alleen toepasbaar op subsidiëring van voortdurende activiteiten. Bij subsidiëring van activiteiten die naar hun aard tijdelijk zijn, komt toepassing van het artikel niet aan de orde, omdat er in dat geval geen gerechtvaardigd vertrouwen op voortzetting van de subsidiëring kan bestaan.

Met betrekking tot het begrip redelijke termijn zijn dezelfde factoren van belang als bij intrekking of wijziging van een lopende subsidieverlening. De inachtneming van een redelijke termijn betekent dat er tijdig een bekendmaking van het voornemen tot weigering moet plaatsvinden: een aankondiging dat subsidie zal worden geweigerd. De aankondiging moet niet alleen tijdig plaatsvinden, maar ook voldoende duidelijk zijn.

Hoofdstuk 5 Betaling voorschotten en terugvordering

Artikel 28        Voorschotten

Dit artikel geeft regels over de bevoegdheid tot het verlenen van voorschotten. Met de verle-ning van voorschotten wordt vooruit gelopen op de betaalbaarstelling van het subsidiebedrag zelf. Voor de praktijk is voorschotverlening van groot belang, omdat de gesubsidieerde activiteit veelal niet kan worden verricht als niet vooraf gelden ter beschikking zijn gesteld.

Het 1e lid beperkt de bevoegdheid tot voorschotverlening tot gevallen waarin dit bij de subsidie-verlening is bepaald.

Voorschotten worden bij vooruitbetaling betaalbaar gesteld.

Voorschotverlening of de weigering daartoe is een beschikking in de zin van de Awb. Zoveel mogelijk zal een dergelijke beschikking gecombineerd worden met de verlenings- of vaststellingsbeschikking.

Artikel 29        Betaling subsidiebedrag

Dit artikel verplicht het college tot betaalbaarstelling van het vastgestelde subsidiebedrag, onder aftrek van betaalde voorschotten. Verder wordt bepaald dat het subsidiebedrag binnen 6 weken na de subsidievaststelling betaalbaar wordt gesteld. Deze termijn is ruimer dan de termijn uit de Awb; artikel 4:52, lid 2 Awb gaat uit van 4 weken. In de gemeentelijke praktijk is 4 weken veelal een te korte tijd om de subsidiebedragen uit te betalen.

Artikel 30        Onverschuldigde betaling

Dit artikel geeft aan dat onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd, met dien verstande dat uit een oogpunt van rechtszekerheid een verjaringstermijn geldt van vijf jaar. Het betreft een in de Awb bepaalde termijn (artikel 4:57 Awb). Terugvordering is niet meer mogelijk als vijf jaren zijn verstreken sinds de vaststelling van de subsidie dan wel sinds het tijdstip waarop de subsidieontvanger een verplichting niet is gaan naleven.

Het gestelde in dit artikel belet niet om in plaats van het terugvorderen van onverschuldigd betaalde subsidies of voorschotten deze te verrekenen met subsidies of voorschotten voor een volgend tijdvak.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31        Wijzigingen in de Awb

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 32        Onvoorziene situaties waar deze verordening niet in voorziet

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid regels te treffen voor gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Artikel 33        Hardheidsclausule

Dit artikel bevat een hardheidsclausule. Het college kan bij bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze verordening of de strikte toepassing hiervan.

Artikel 34        Overgangsbepalingen

Bij de overgang van een oud naar een nieuw systeem is het nodig een regeling te treffen voor het afwikkelen van aanvragen die onder de vorige regeling zijn ingediend.

Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van de verordening zijn verleend, zijn de bepalingen van de subsidieregeling op grond waarvan die subsidie is verleend, van toepassing. Op aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de verordening wordt beslist op grond van de voor dat tijdstip geldende regels.

Aanvragen die vanaf 1 januari 2006 worden ingediend worden geheel volgens deze verordening behandeld.

Artikel 35        Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt de datum waarop de verordening in werking treedt. De datum is bepaald op 1 januari 2006. Op deze datum wordt de oude subsidieregeling en bijbehorende beleidsregels, waarvoor deze subsidieverordening en bijbehorende beleidsregels in de plaats treedt, ingetrokken. Dat betekent dat subsidieverlening op basis van een aanvraag voor een subsidie overeenkomstig deze verordening voor het eerst plaats vindt ten behoeve van het subsidiejaar 2006.

Artikel 36        Citeertitel

Dit artikel geeft de officiële benaming van de verordening aan.