Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang doelgroepouders

Geldend van 12-11-2019 t/m heden

Intitulé

Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang doelgroepouders

Collegebesluit 2019 zaaknummer: 106238

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE EPE

Overwegende:

  • -

    dat de gemeente Epe het belangrijk vindt dat inwoners aan het werk gaan of actief meedoen aan de samenleving;

  • -

    dat kinderopvang een belangrijke voorwaarde voor ouders is om te kunnen werken en dat dit ook geldt voor ouders in een traject naar werk;

  • -

    dat de belastingdienst voor bepaalde (doelgroep)ouders voor de kosten van kinderopvang een kinderopvangtoeslag verstrekt en dat ook ouders met een minimuminkomen een eigen bijdrage moeten betalen;

  • -

    dat een hoge eigen bijdrage voor kinderopvang voor ouders met een laag inkomen een belemmering kan zijn voor deelname aan een traject naar werk;

  • -

    dat de gemeente, aanvullend op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst , een extra tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kan verstrekken aan doelgroepouders (het KOA-kopje).

Gelet op artikel 1.13 Wet kinderopvang (Wko), artikel 7 Participatiewet (Pw) en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

BESLUIT

vast te stellen de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang doelgroepouders gemeente Epe 2019.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet kinderopvang;

  • b.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in aanvulling op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.13 van de wet;

  • c.

    kinderopvangkosten: de kosten van kinderopvang per kind als bedoeld in artikel 1.7 van de wet;

  • d.

    eigen bijdrage: eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang conform de geldende kinderopvangtoeslagtabel van de belastingdienst;

  • e.

    compensatie: het recht op de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.13 van de wet;

  • f.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet;

  • g.

    tegemoetkomingsjaar: een kalenderjaar.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming wordt schriftelijk gedaan en bevat in ieder geval:

  • a.

    naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

  • b.

    indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

  • c.

    naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

  • d.

    gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot betreffende groep personen als bedoeld in artikel 3 van deze regeling;

  • e.

    gegevens op basis waarvan de duur en de hoogte van de tegemoetkoming kunnen worden vastgesteld;

  • f.

    betalings- en machtigingsgegevens voor de tegemoetkoming kosten kinderopvang;

  • g.

    overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 3 Compensatieeigen bijdrage kinderopvang

Artikel 3 Criteria voor de tegemoetkoming doelgroepouders

  • 1.

    Een ouder komt in aanmerking voor een tegemoetkoming indien hij behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel c, e of j van de wet.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt alleen verleend aan de ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente Epe.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen

  • 1.

    Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag op de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Ingangsdatum

De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de dag waarop de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst is toegekend.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt verleend voor de duur waarop recht bestaat op kinderopvangtoeslag, maar niet langer dan een tegemoetkomingsjaar.

Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming doelgroepouders

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt voor het eerste kind 4,5 % van de kinderopvangkosten per maand en voor het tweede en daaropvolgende kind 3,5 % van de kinderopvangkosten per maand.

Artikel 8 Extra vergoeding doelgroepouders

  • 1.

    Indien de uurprijs van het kindercentrum hoger is dan de maximum uurprijs wordt de tegemoetkoming als bedoeld in dit hoofdstuk verhoogd met een extra vergoeding voor de ouder:

  • a.

    die een uitkering op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandige of de Algemene nabestaandenwet ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of

  • b.

    die jonger is dan 18 jaar, een scholing of opleiding volgt en een uitkering ontvangt of kan ontvangen op grond van artikel 16 of 18 van de Participatiewet; of

  • c.

    die een inkomen uit arbeid heeft, aangevuld met algemene bijstand op grond van de Participatiewet.

  • 2.

    Deze extra vergoeding bedraagt het verschil tussen de uurprijs van het kindercentrum en de wettelijk maximum uurprijs die de belastingdienst hanteert maal het aantal kinderopvanguren, waarbij de eerste € 15,00 voor rekening van de ouder blijft.

  • 2.

    De extra vergoeding als genoemd in de voorgaande leden, wordt voor de duur van maximaal 6 maanden verstrekt. Deze extra vergoeding wordt slecht éénmaal verleend.

  • 3.

    De vergoeding als bedoeld in dit artikel wordt ambtshalve verstrekt.

  • 4.

    De artikelen 9 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming bevat:

  • a.

    de vaststelling dat de ouder tot de vastgestelde doelgroep behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 10 De bevoorschotting

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 11 Subsidieplafond

Het college kan een subsidieplafond vaststellen en regelt daarbij de wijze van de verdeling van het beschikbare bedrag.

Hoofdstuk 4 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten, intrekken en terugvorderen

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2.

    Het college kan besluiten de beschikking tot verlening in trekken of te wijzigen en het ten onrechte of teveel betaalde terug te vorderen.

Artikel 14 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 15 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze regeling, als toepassing van deze regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op de dag nadat zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als “Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang doelgroepouders”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2019

Ondertekening

de loco-burgemeester, dhr. R.A.J. Scholten

de secretaris, mw. C. Kats

ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG DOELGROEPOUDERS

Wet kinderopvang en KOA-kopje

De Wet kinderopvang (Wko) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had tot eind 2012 de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. Daarnaast was er de wettelijke plicht, aangewezen doelgroepen een extra gemeentelijke tegemoetkoming te verstrekken, het zogenaamde KOA-kopje. Het bepaalde hierover maakte deel uit van de ‘Verordening wet kinderopvang gemeente Epe. Per 1 januari 2013 zijn deze bepalingen van rechtswegen komen te vervallen. Sinds die tijd wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor de doelgroepouders door de belastingdienst gedaan. Het KOA-kopje is de verantwoordelijkheid van de gemeenten gebleven. Voor de invulling hiervan is er gemeentelijke beleidsvrijheid. Het verstrekken van het KOA-kopje stelt ouders in staat om scholing en opleiding te volgen, een re-integratietraject te volgen of parttime te werken naast een bijstandsuitkering. Deze extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.

Verder worden in deze regeling ook nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang boven het maximumuurtarief. De kosten boven de maximum uurprijs komen volgens de Wko volledig voor rekening van de ouder. Om de steeds duurder wordende kinderopvang betaalbaar te houden voor de gemeentelijke doelgroep met een uitkering op grond van de Participatiewet en het traject naar werk te kunnen blijven bevorderen, is voorzien in een gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage.

Verstrekking van de tegemoetkoming

De verstrekking vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij het hoofdstuk over subsidies in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De eerste stap is de beschikking tot het verlenen. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik blijft maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag aan tegemoetkoming is. Met het vaststellen wordt dit definitief. Voordat tot vaststelling wordt overgegaan, kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid hiervan, door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum op te vragen.

Het gaat om een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Awb, te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. De regels die de Awb stelt over subsidieverlening zijn daarmee van toepassing

Kinderopvang en Sociaal Medische Indicatie (SMI)

Voor het beleid rond kinderopvang op sociale of medische indicatie bestaat ook gemeentelijke beleidsvrijheid. Dit beleid wordt nader ingevuld in een aparte regeling.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Wko zijn ook van toepassing op deze regeling.

Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat de ouder gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij behoort tot de doelgroep voor de tegemoetkoming (artikel 3). In het geval dat de ouder

bijstandsgerechtigd is en een op arbeidsinschakeling gericht traject volgt (onderdelen c en e van artikel 1.6, lid 1 van de wet), volstaat een door de gemeente opgestelde en ondertekende

verklaring. In het geval van scholing (onderdeel j van artikel 1.6, lid 1 van de wet) gaat het om een geldig bewijs van inschrijving bij school of instelling.

Onderdeel e geeft aan dat de ouder gegevens moet overleggen aan de hand waarvan de duur en de hoogte van de tegemoetkoming kunnen worden vastgesteld. In het geval dat de ouder

bijstandsgerechtigd is gaat het in ieder geval om een opgave van het aantal uren dat per week kinderopvang in het licht van het traject noodzakelijk wordt geacht, de aanvangsdatum van het traject alsmede de (voorgenomen) duur van het traject in maanden. In het geval van scholing of studie geldt de periode van inschrijving bij school of instelling.

In het tweede lid wordt bepaald dat het college het gebruik van een in eigen beheer ontwikkeld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier verplicht kan stellen voor ouder(s) die een aanvraag

indienen.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn.

Als een aanvraag op grond van deze regeling niet volledig is ingediend, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om binnen een door het college aangegeven termijn de aanvraag aan te vullen. Deze bevoegdheid heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb.

Artikel 3 Criteria voor de tegemoetkoming doelgroepouders

In het eerste lid is bepaald dat alleen de personen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen die behoren tot de doelgroep zoals bepaald in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e of j van de wet.

Het tweede lid bepaalt dat de ouder woonachting moet zijn in de gemeente Epe. Bij de doelgroepbepaling wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door de ouder die zijn woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, in de gemeente Epe heeft.

Wordt er niet voldaan aan deze criteria, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden.

Artikel 5 Ingangsdatum

Dit artikel bepaalt dat voor de ingangsdatum van de tegemoetkomingcompensatie wordt aangesloten bij de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag. Dit kan betekenen dat met terugwerkende kracht de tegemoetkoming moet worden verleend, naar het moment dat de kinderopvangtoeslag is ingegaan.

De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen (artikel10).

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

Voor de duur wordt aangesloten bij de duur waarop er recht bestaat op kinderopvangtoeslag, met een maximum van een kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming doelgroepouders

De belastingdienst vergoedt niet de volledige 100% van de kinderopvangkosten. Voor het kind dat het hoogst aantal uren kinderopvang werd tot eind 2012, via het werkgeversdeel en het rijksdeel, totaal 91% vergoed, voor de volgende kinderen 93%. Er is voor gekozen om de hoogte van de tegemoetkoming doelgroepouders (KOA-kopje) die tot eind 2012 gold, toen nog op basis van een wettelijke verplichting, voor te zetten. Dit betekent dat voor het eerste kind een aanvullende compensatie van 4,5% en voor het tweede en daaropvolgende kind een aanvullende compensatie van 3,5% wordt verleend. Bij het berekenen van de tegemoetkoming wordt aangesloten bij artikel 1.7 van de wet. Door niet tot de volle 100% aan te vullen zijn/blijven ouders zich ervan bewust dat er kosten verbonden zijn aan de kinderopvang en dat zij meebetalen aan de investering in hun toekomst.

Artikel 8 Extra vergoeding doelgroepouders

De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen, is gemaximeerd. Deze zogenaamde maximum uurprijs is de maximaal in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang en kan per kinderopvang verschillen. Het meerdere boven deze maximum uurprijs moet door de ouder zelf worden betaald (de zogenaamde inkomensonafhankelijke eigen bijdrage).

Het betalen van een eigen bijdrage kan een belemmering zijn voor het volgen van een re-integratie. Om die reden wordt de gemeentelijke tegemoetkoming kinderopvang tijdelijk verhoogd met een vergoeding van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder zoals genoemd in dit artikel.

Niet alles wordt vergoed, maar slechts een deel voor een bepaalde periode, omdat de ouder hiervoor zelf ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. De eerste € 15 uur per maand blijft voor rekening van de ouder. Het meerdere wordt door de gemeente vergoed. Indien de eigen bijdrage (per gezin) € 41,60 per maand is, wordt dus € 41,60 - € 15,00= € 26,60 vergoed, boven op de tegemoetkoming die de ouder van de gemeente ontvangt op grond van de Wko. Deze vergoeding boven de € 15,00 wordt ambtshalve verstrekt. De betreffende ouder hoeft dit niet aan te vragen. Verstrekking van de vergoeding vindt slechts één maal plaats voor de duur van maximaal 6 maanden.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt.

De onderdelen a tot en met f spreken voor zich.

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de inlichtingenplicht die is opgenomen in artikel 14 van deze regeling;

  • -

    de verplichting om alle bewijsstukken voor de duur van één jaar na de vaststelling te bewaren (artikel 15 van deze regeling).

Artikel 10 De bevoorschotting

De subsidieverlening vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in bijvoorbeeld twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft). De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 11 Subsidieplafond

De wettelijke basis hiervoor is terug te vinden in artikel 4:25 en artikel 4:26 van de Awb. Als het college besluit een subsidieplafond in te stellen moet het college in dat zelfde besluit ook bepalen op welke manier het ‘geld’ verdeeld wordt. Meestal wordt gekozen voor het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.

Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten en terugvorderen

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd.

Artikel 14 Inlichtingenplicht

Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, moet het college kunnen beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn. Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het college moet verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere bedrag.

Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het college alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn, moet verstrekken. Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering.

Artikel 15 Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van het college om ook na de vaststelling te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het artikel spreekt voor zich.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

Het artikel spreekt voor zich.