Regeling vervallen per 18-06-2021

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe

Geldend van 02-04-2020 t/m 17-06-2021

Intitulé

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe

Collegebesluit 2019

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE EPE

Overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe.

Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 en Jeugdwet en de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe.

BESLUIT

vast te stellen de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe .

Deel A: Beschrijving algemeen

Artikel 1 Inleiding

De beleidsregels in dit document zijn een uitwerking van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp Gemeente Epe (hierna te noemen verordening).

De beleidsregels geven een toelichting op en een instructie voor de uitvoering van het beleid in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (hierna te noemen Wmo) en de Jeugdwet. In de beleidsregels verduidelijkt het college van burgemeester en wethouders hoe in een concreet geval met een bevoegdheid wordt omgegaan. Denk bijvoorbeeld aan een bepaling in de verordening waarin wordt gezegd dat burgemeester en wethouders iets 'kan' doen. Burgemeester en wethouders kunnen dan in de beleidsregels aangeven wanneer dit wel of niet zal gebeuren. In de beleidsregels kunnen ook begrippen uit de verordening worden uitgelegd.

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”. Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen.

De Wmo en de Jeugdwet leggen de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Mensen komen zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een individuele maatwerkvoorziening nodig is.

Waar een inwoner niet meer in staat is om zelf of samen met het sociale netwerk te voorzien in zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan hij of zij een beroep doen op een individuele maatwerkvoorziening uit de Wmo of Jeugdwet. Hierbij wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van het netwerk rond de cliënt of om een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van algemene voorzieningen zoals het consultatiebureau, was- en strijkservice, klussendienst of van (andere) algemene of overige voorzieningen die het college ter beschikking stelt. Dit gebeurt tijdens een gesprek dat thuis of telefonisch kan plaatsvinden.

De basisgedachte van de Wmo en de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven, wat betekent dat iedere inwoner ervoor moet zorgen dat hij voldoende is verzekerd. Tevens zal een inwoner zich rekenschap moeten geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een inwoner moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase. Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een wandelstok of een rollator. Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen.

Daarnaast hebben gemeenten wettelijke taken op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling. Aan de hand van 5 stappen van de meldcode bepalen professionals of ze een melding over vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling moeten doen bij de regionale organisatie Veilig Thuis (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/meldcode).

Artikel 2 Begripsbepaling

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, Jeugdwet, de verordening en de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 3 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Algemeen

  • 1. op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning. Deze functie wordt door de gemeente ingekocht bij een professionele organisatie.

  • 2. Cliëntondersteuning is er op gericht om cliënten te ondersteunen bij het formuleren en beantwoorden van hun ondersteuningsvraag. Cliëntondersteuning is:

    • a.

      onafhankelijk; de cliëntondersteuner handelt vanuit het belang van de cliënt;

    • b.

      een algemene, vrij toegankelijke voorziening;

    • c.

      voor iedereen kosteloos beschikbaar;

    • d.

      gericht op reflectie op het eigen leven, gericht op de toegang tot ondersteuning in het sociaal domein en/of ondersteunend aan mensen die al van bepaalde voorzieningen gebruik maken.

  • 3. Iedere cliënt kan gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook kan een consulent van de gemeente cliëntondersteuning adviseren aan een cliënt.

Specifiek jeugd

  • 4. Voor jeugdigen en/of hun ouders is er ook de mogelijkheid om gebruik te maken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Deze functie wordt door de gemeente ingekocht bij een professionele organisatie. Een vertrouwenspersoon vormt de brug tussen jongeren en/of hun ouders en zorgaanbieders, wanneer er bijvoorbeeld dingen niet goed lopen in de hulpverlening. De vertrouwenspersoon ondersteunt de jongeren en/of ouders om de zaak weer in beweging te krijgen.

Artikel 4 Gebruikelijke hulp

  • 1. Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde hulp bieden, is de cliënt niet aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo of de Jeugdwet.

  • 2. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

  • 3. Bij verblijf gaat het om het leefklimaat beschermende woonomgeving, dat gelet op de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen moet worden aangemerkt.

  • 4. Het hangt af van de sociale relatie welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van Wmo en Jeugdwet, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen.

  • 5. De invulling van gebruikelijke hulp in kortdurende en langdurige situaties is opgenomen in bijgevoegde richtlijn Gebruikelijke Hulp in bijlage 2.

Artikel 5 Mantelzorg

  • 1. Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De mantelzorger is vertrouwd voor de cliënt die ondersteuning behoeft.

  • 2. Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door het Steunpunt Mantelzorg, door de cliënt voor één of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval kan de mantelzorg tijdelijk worden overgenomen door bijvoorbeeld een formele hulpverlener of een vrijwilliger.

  • 3. Onder voorwaarden kan een cliënt ook één of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de cliënt ’s nachts toezicht nodig heeft en niet alleen gelaten kan worden. In dat geval kan het overigens ook zo zijn dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wet Langdurige Zorg (Wlz).

  • 4. De gemeente heeft oog voor de inzet van mantelzorgers. De inzet van mantelzorgers verdient steun en waardering.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget (pgb)

Als een cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening en deze in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, dan geldt het volgende:

  • 1.

    Een pgb is alleen mogelijk als:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren of hij daarvoor een vertegenwoordiger heeft die: is verbonden aan een organisatie die beschikt over het keurmerk van PerSaldo of een persoon is die niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht. Tenzij dit, gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college bij de betreffende vertegenwoordiger voldoende is geborgd. De taken omvatten onder andere het afsluiten van een zorgovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (zie www.svb.nl onder modelzorgovereenkomsten) het nakomen van werkgeversverplichtingen en het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb.

    • b.

      ouders van kinderen onder de 18 jaar zijn op grond van de wet in alle opzichten verantwoordelijk voor hun kinderen. Voor hen gelden de voorwaarden, zoals deze gelden voor iedere budgethouder.

    • c.

      de vertegenwoordiger helpt de budgethouder bij:

      • a.

        de administratie van het pgb;

      • b.

        het kiezen van de hulpverleners;

      • c.

        het nakomen van de rechten en plichten van het pgb;

      • d.

        het in de gaten houden van de kwaliteit van de zorg.

    • d.

      een vertegenwoordiger voldoet aan de volgende voorwaarden:

      • a.

        zit niet in detentie;

      • b.

        kan aan alle pgb verplichtingen voldoen;

      • c.

        woont maximaal 200 kilometer bij de cliënt vandaan in Nederland;

      • d.

        krijgt geen vergoeding uit het pgb voor zijn taken als vertegenwoordiger;

      • e.

        heeft geen betalingsproblemen (zoals Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), faillissement of uitstel van betaling);

      • f.

        is niet eerder vertegenwoordiger geweest, waarbij niet aan de verplichtingen is voldaan.

    • e.

      de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van de in het ondersteuningsplan opgenomen doelstellingen;

    • f.

      het college instemt met het persoonlijk plan dat door de cliënt is ingediend.

  • 2.

    In navolging van artikel 3 lid 2 van de verordening geldt het volgende. Indien de cliënt reeds kosten gemaakt heeft en kan worden vastgesteld dat de voorziening noodzakelijk was, dan kunnen middels bankafschriften aantoonbaar gemaakte kosten en gerelateerde omschrijving worden vergoed, vanaf de meldingsdatum tot maximaal het bij beschikking toegekende bedrag voor deze voorziening (goedkoopst passend). Deze vergoeding geldt niet voor de huur van voorzieningen als men niet tijdig (12 weken voor afloop van de uitleentermijn) een melding heeft gedaan bij de gemeente.

  • 3.

    In navolging van artikel 3 lid 4 van de verordening geldt het volgende. De met het pgb ingekochte formele hulp moet voldoen aan de kwaliteitseisen, zoals gesteld in de raamovereenkomst Individuele voorzieningen voor jeugdigen en maatwerkvoorzieningen voor volwassenen in het kader van de Jeugdwet, Wmo en Maatschappelijke Opvang/Beschermd Wonen GGZ.

  • 4.

    Het college weegt bij het beoordelen van de kwaliteit mee of de hulpverlening, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt door middel van een persoonlijk plan en/of een programma van eisen (bij hulpmiddelen/woningaanpassingen).

  • 5.

    Het college bepaalt of in verband met de kwaliteitsborging bepaalde hulp door een formele hulp moet worden geboden.

  • 6.

    In navolging van artikel 3 lid 6 van de verordening geldt het volgende. Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot het inhuren van informele hulp middels een pgb wordt het volgende afgewogen:

    • a.

      De cliënt moet zijn keus om een informele hulp met het pgb in te schakelen motiveren;

    • b.

      De informele hulp mag daarbij op geen enkele wijze druk op de cliënt hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming om over te gaan tot uitbetaling;

    • c.

      De wens en de behoefte van de cliënt om invloed uit te oefenen op de invulling en het tijdstip van de geboden informele hulp wordt meegewogen;

    • d.

      De informele hulp is in staat om de gevraagde hulp te bieden (mag niet te zwaar zijn).

    • e.

      De totale belasting van de mantelzorger, dat wil zeggen de combinatie van gebruikelijke hulp, mantelzorg en werk, acceptabel is;

    • f.

      Er sprake is van verlies aan inkomsten als gevolg van het verlenen van hulp aan de cliënt;

    • g.

      De kosten die iemand moet maken om informele hulp te verlenen en de mogelijkheid om dit zelf te kunnen bekostigen;

    • h.

      Betaling van vrienden, kennissen, collega’s en buren is afhankelijk van de sociale relatie die de cliënt met deze mensen heeft en de mogelijkheid van de cliënt om zelf iets terug te doen voor de mantelzorger (wederkerigheid);

    • i.

      Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de mate van verplichting (bij ziekte of vakantie kan de hulp wel/niet een keer worden overgeslagen) spelen een rol bij het al dan niet toekennen van een pgb;

    • j.

      De mogelijkheid om zorg uit handen te kunnen geven. Mogelijk is er passende zorg in natura beschikbaar.

  • 7.

    Na zorgvuldig onderzoek bepaalt het college of een cliënt voor de inzet van een informele hulp voor een pgb in aanmerking komt. Daarbij geldt dat:

    • a.

      Mantelzorg die structureel wordt geboden, te typeren is als zwaar, een hoge mate van verplichting kent en van behoorlijke omvang is, eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan incidenteel geboden hulp;

    • b.

      Gebruikelijke hulp niet voor vergoeding in aanmerking komt.

  • 8.

    Hulpverleners mogen geen taken van elkaar overnemen (uitruil), tenzij zij hierover andere afspraken met het college hebben gemaakt en deze afspraken zijn vastgelegd. Over de omvang van de inzet van deeltijdverblijf/logeeropvang dienen altijd afspraken te worden gemaakt.

  • 9.

    De cliënt kan bij een pgb voor hulpverlening geen vrij besteedbaar bedrag opnemen.

  • 10.

    Het gebruik van de model zorgovereenkomsten van de sociale verzekeringsbank (SVB) is verplicht.

  • 11.

    Het afspreken van een vast maandloon is uitsluitend mogelijk bij een vaste inzet van uren per week of per maand.

  • 12.

    Er wordt geen feestdagenuitkering verstrekt. De feestdagenuitkering maakt integraal onderdeel uit van het uurtarief.

  • 13.

    Er wordt geen aparte reiskostenvergoeding verstrekt. De reiskosten maken integraal onderdeel uit van het uurtarief.

  • 14.

    De SVB biedt gratis ondersteuning aan cliënten met een pgb, waaronder het verzorgen van de salarisadministratie.

Artikel 7 Eigen bijdrage Wmo

In artikel 4 van de verordening zijn de kaders opgenomen bij welke voorzieningen een eigen bijdrage gevraagd wordt en de hoogte van deze bijdrage.

  • 1. Het college kondigt schriftelijk aan bij de cliënt dat een bijdrage opgelegd wordt en, indien van toepassing, de looptijd.

  • 2. De eigen bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening of een pgb wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Artikel 8 Bezwaar en mediation

  • 1. Iedere belanghebbende heeft de mogelijkheid als hij het oneens is met een beschikking, in bezwaar te gaan. Met het indienen van een bezwaarschrift verzoekt de belanghebbende de gemeente om het besluit waartegen hij bezwaar maakt, te heroverwegen.

  • 2. Voordat behandeling van het bezwaar plaats vindt, vindt er een gesprek plaats tussen gemeente en belanghebbende om tot een oplossing te komen, ook wel pre-mediation genoemd.

  • 3. Bezwaren worden behandeld conform de verordening Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Epe.

Deel B: Uitwerking naar individuele maatwerkvoorziening

Artikel 9 Jeugdhulp

Inleiding

De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe en deze beleidsregels geven uitvoering aan de Jeugdwet. Met de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid van de gemeenten vanaf 2015 uitgebreid met de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt naar een stelsel met een voorzieningenplicht, waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

Afwegingskader

Met de stelselwijziging streven we naar een grotere inzet op preventie, tijdige ondersteuning en het versterken van eigen kracht van jeugdigen en hun ouders. Door gemeenten verantwoordelijk te maken voor alle taken op het gebied van de ondersteuning en hulp aan jeugd, krijgen zij de mogelijkheid om een samenhangend stelsel te realiseren. Daarbij gelden in de gemeente Epe de volgende uitgangspunten vanuit Beleidsplan Jeugd gemeente Epe 2015-2018:

  • -

    Aansluiting zoeken bij eigen kracht en zelfredzaamheid;

  • -

    Het principe één gezin, één plan, één regisseur is leidend;

  • -

    Ondersteuning vindt thuisnabij plaats;

  • -

    De veiligheid van kinderen staat voorop.

  • -

    Inzetten op het versterken van het gewone opvoeden;

  • -

    Versterken van op preventie gerichte ondersteuning aan jongeren met problemen met opgroeien en aan ouders met problemen met opvoeden;

  • -

    Professionals die met kinderen en jongeren werken, zijn in staat om problemen met het opgroeien en opvoeden te signaleren;

  • -

    De samenhang tussen de decentralisaties wordt zoveel mogelijk benut;

  • -

    Lokale kennis en lokale structuren worden zoveel mogelijk benut.

  • -

    Het CJG heeft in de toeleiding naar lichtere ondersteuning en specialistische jeugdhulp een verbindingsfunctie;

  • -

    Inzet op breed basisaanbod van ondersteuning, met vrije toegankelijkheid.

Kernbegrippen zijn het leveren van zorg en ondersteuning op maat, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Een belangrijk uitgangspunt bij de toeleiding en toegang is het centraal stellen van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders. De aanpak is vervolgens oplossingsgericht. Omdat maatwerk nodig is, vindt een gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, waaronder ook de eigen kracht en het eigen netwerk.

In de verordening en in deze beleidsregels wordt het proces van de toegang tot een individuele maatwerkvoorziening vastgelegd. Jeugdigen en ouders hebben het recht op een zorgvuldige procedure. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal tot een juist besluit moeten leiden; passende zorg en ondersteuning waar deze nodig is. De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe legt veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundigen in het CJG.

Overige voorzieningen

In de samenleving zijn vele voorzieningen te vinden waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met vragen en voor preventieve ondersteuning, vaak gekoppeld aan welzijn, onderwijs of vrije tijdsbesteding. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en dragen bij aan de eigen kracht. Preventie, informatie en advies en signalering vallen hier onder. Deze voorzieningen vallen niet onder de Jeugdwet.

Individuele maatwerkvoorzieningen

Individuele maatwerkvoorzieningen (volgens de Jeugdwet ‘individuele voorzieningen’) zijn beschikbaar in de vorm van (intensieve,) specialistische ondersteuning. Deze voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk. Individuele maatwerkvoorzieningen zijn ingekocht bij de zorgaanbieders die de raamovereenkomst ‘Individuele voorzieningen voor jeugdigen en maatwerkvoorzieningen voor volwassenen in het kader van de Jeugdwet, Wmo lokaal en Maatschappelijke Opvang/Beschermd Wonen GGZ ‘’ hebben ondertekend.

Met de regionale Inkoop 2019 zijn de maatwerkvoorzieningen zoveel mogelijk integraal ingekocht (Jeugd, Wmo en Maatschappelijke Opvang/Beschermd Wonen)

Integrale producten zijn:

  • -

    Ondersteuning individueel

  • -

    Ondersteuning groep

  • -

    Wonen/verblijf

Specifieke jeugdvoorzieningen zijn:

  • -

    Behandeling; zowel individuele behandeling, groepsbehandeling als wonen/verblijf met behandeling

  • -

    Pleegzorg

  • -

    Dyslexiezorg

  • -

    Gesloten jeugdhulp

  • -

    Specialistische geestelijke gezondheidszorg; zowel diagnostiek basis en specialistische geestelijke gezondheidszorg, behandeling zeer specialistische zorgvormen als crisis.

  • -

    Activiteiten in het preventief justitieel kader en jeugdbescherming en jeugdreclassering

  • -

    Kindergeneeskunde

  • -

    Vervoer inzake jeugdhulp

(zie bijlage 1 voor een overzicht van de individuele maatwerkvoorzieningen die door de gemeente zijn ingekocht)

Individuele maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingezet als zorg in natura en via een Pgb. Voor de regels met betrekking tot een PGB wordt verwezen naar de verordening en naar hoofdstuk 6 van deze beleidsregels.

Artikel 9.1 Vervoer Jeugdhulp

  • 1. Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen ouders in beginsel voor het vervoer van en naar de jeugdhulpaanbieder. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor hierin door de jeugdige, zijn ouders en hun netwerk niet kan worden voorzien. De gemeente kan dan ook een voorziening voor vervoer afgeven. Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet.

Artikel 9.2 Voorwaarden voor vervoer jeugdhulp

  • 1. Het college kent op aanvraag een vervoersvoorziening toe als de jeugdige is aangewezen op een door het college toegekende individuele maatwerkvoorziening voor jeugdhulp bij een jeugdhulpaanbieder en sprake is van een medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige die het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer onmogelijk maakt en de jeugdige geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn omgeving;

    • b.

      door, al dan niet (gedeeltelijk), gebruik te maken van een overige of algemene voorziening, zoals bedoeld in artikel 1 van de verordening;

  • 2. Het college kent een vervoersvoorziening toe indien de jeugdige niet in staat is zelfstandig te reizen en bij de ouders sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid waardoor zij de jeugdige niet kunnen vervoeren of met de jeugdige meereizen.

  • 3. Het college kent een vervoersvoorziening toe als er geen andere mogelijkheid is die de jeugdige in staat stelt de jeugdhulp te ontvangen die in de beschikking is vastgelegd.

Artikel 9.3 Aanvraag en toekenning van een vervoersvoorziening

  • 1. De aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt ingediend bij het college.

  • 2. De jeugdige of zijn ouders doen een aanvraag voor een vervoersvoorziening, voordat de jeugdhulp start of voordat mogelijk aanspraak ontstaat op een vervoersvoorziening.

  • 3. Vervoerskosten die zijn gemaakt voordat deze zijn aangevraagd, komen niet voor vergoeding door het college in aanmerking.

Artikel 9.4 Dichtstbijzijnde voorziening voor jeugdhulp

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen het hoofdverblijf van de jeugdige en de dichtstbijzijnde goedkoopst adequate voorziening jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 2.6 van de verordening.

Artikel 9.5 Vergoeding op basis van de reiskosten van eigen vervoer

  • 1. Het college vergoedt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 10.2 van deze beleidsregels, een vergoeding wanneer zij zelf de jeugdige vervoeren, dan wel laten vervoeren door een andere persoon uit het netwerk, naar de jeugdhulpaanbieder van een bedrag per kilometer van ten hoogste € 0,38. De vergoeding bedraagt normaliter € 0,19 per kilometer. Gaat de ouder tussendoor terug naar huis dan wordt maximaal € 0,38 vergoed per kilometer dat de jeugdige meereist (de vergoeding komt ook dan dus uit op € 0,19 per kilometer).

  • 2. De te vergoeden kilometers worden berekend op basis van de kortste route via de ANWB routeplanner.

Artikel 9.6 Vergoeding van de reiskosten van openbaar vervoer

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.2 van deze beleidsregels, een vergoeding op basis van de reiskosten van het openbaar vervoer 2e klas.

  • 2. Indien meereizen met de jeugdige in het openbaar vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de reiskosten welke verbonden zijn aan het meereizen met de jeugdige in het openbaar vervoer. Dit geldt dus zowel voor de heenreis (ouder met kind) als de terugreis (ouder met kind of ouder alleen).

  • 3. Het college verstrekt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.2 van deze beleidsregels, een vergoeding van ten hoogste de reiskosten 2e klas van één meereizende ouder, of een ander persoon uit het netwerk, indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 9.7 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van een jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.2 van deze beleidsregels, een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als de jeugdige door de ernst van de medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid niet in staat is - ook niet met een meereizende ouder- van het openbaar vervoer gebruik te maken. Bij de toekenning door het college wordt de wijze en het tijdstip van de verstrekking alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening aangegeven.

  • 2. Indien meereizen in het aangepaste vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de reiskosten welke verbonden zijn aan het meereizen met de jeugdige in het aangepaste vervoer.

Artikel 9.8 Goedkoopst adequate vervoersvoorziening

  • 1. Het college kent maximaal de kosten van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe.

Artikel 10 Huishoudelijke Hulp Wmo

Inleiding

Het doel van de ondersteuning vanuit de Wmo is dat de cliënt kan participeren en zo veel mogelijk zelfredzaam is. Daarbij moet het huishouden geen obstakel zijn. Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en de gang/ trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Hiervoor heeft de gemeente Epe een individuele maatwerkvoorziening voor Huishoudelijke Hulp georganiseerd.

Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor Huishoudelijke Hulp worden er een aantal afwegingen gemaakt.

  • -

    Als eerste wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke hulp, zie richtlijnen bijlage 2. Hiervan is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht (een deel van) het huishoudelijk werk over te nemen.

  • -

    Daarnaast wordt er gekeken naar algemeen gebruikelijke voorzieningen waar de inwoner gebruik van kan maken. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • -

    Vervolgens wordt gekeken of er gebruik kan worden gemaakt van een algemene voorziening zoals de was- en strijkservice of een wettelijk voorliggende voorziening zoals de Wlz.

  • -

    Ook wordt er gekeken of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt.

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, wordt er gekeken naar een individuele maatwerkvoorziening. Er wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd met de CIZ normering (2006). Daarbij wordt maatwerk toegepast op basis van normaal gebruik en grootte van de woning. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en wordt toegelicht onder ‘Individuele maatwerkvoorzieningen’.

  • -

    De hulp kan door het college worden toegekend in Zorg in natura (Zin) of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Bij huishoudelijke hulp in Zin wordt de hulp toegekend in uren. Bij een pgb wordt het bedrag van dit pgb afgegeven op basis van de uren en bijbehorende tarieven voor formele of informele hulp (zie bijlage 1A van de verordening).

Wettelijk voorliggende voorzieningen

Tijdens het gesprek wordt er als eerste afgewogen of er wettelijk voorliggende voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken. In het kader van het eenvoudig schoonmaakwerk zijn dit de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zo is het eenvoudig schoonmaakwerk bij mensen met een Wlz-indicatie in de vorm van een Modulair Pakket Thuis per 1 april 2017 overgeheveld naar de Wlz en zijn gemeenten hier niet meer verantwoordelijk voor.

De Wlz is verantwoordelijk voor het bieden van begeleiding en dagbesteding als er sprake is van een Wlz-indicatie. Dit is aan de orde als iemand 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft. Om de overgang van de Wmo naar de Wlz goed in beeld te krijgen en vloeiend te laten verlopen, zijn we alert zijn op het “omslagpunt”. Het omslagpunt staat voor het gemiddeld aantal uren/dagdelen dat hoort bij de zorgzwaartepakketten uit de Wlz. Een richtlijn hiervoor is vijf dagdelen dagbesteding per week.

Bij een jongere wordt er bij de toegang tot de Wlz rekening gehouden met de aanwezigheid van gebruikelijke zorg. Dit is de dagelijkse verzorging en/of opvoeding die (pleeg)ouders of wettelijk vertegenwoordigers hun kinderen horen te geven. Als er sprake is van gebruikelijke zorg, is er geen aanspraak op zorg vanuit de Wlz.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Ook wordt er gekeken of er algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken.

  • -

    Het gebruik van een glazenwasser voor het reinigen van de ramen.

  • -

    Het gebruik van particuliere hulp. Dit is soms goedkoper dan Huishoudelijke Hulp via de Wmo. Er zijn in de gemeente Epe verschillende zorgaanbieders die ook particuliere hulp aanbieden.

  • -

    Maaltijden: Er zijn verschillende organisaties die maaltijden klaarmaken en bezorgen. Ook zijn er klant-en-klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

  • -

    Boodschappendienst: sommige supermarkten hebben een boodschappendienst. Inwoners kunnen hun boodschappen bestellen bij de supermarkt en tegen een vergoeding worden de boodschappen thuis gebracht. Er wordt dan vanuit gegaan dat iemand zelf of een mantelzorger de boodschappen via de telefoon of computer kan bestellen. Verschillende supermarkten in de gemeente Epe hebben een bezorgservice voor de boodschappen.

Algemene voorzieningen

In de gemeente Epe is een algemene voorziening opgezet in de vorm van een Was- en Strijkservice. Inwoners met of zonder Wmo-indicatie kunnen hier hun was naar toe brengen of laten brengen en halen (als dit nodig is). De was wordt door de Was- en strijkservice gewassen en eventueel ook gestreken. Inwoners betalen hiervoor een bijdrage. Deze staat vermeld in de verordening. Cliënten met een Wmo-indicatie betalen € 2,25 per kilo was en € 1,25 per stuk strijken. Dit tot een maximum van € 40,- per huishouden. Particulieren betalen € 3,50 per kilo was. De toeslag voor strijken bedraagt € 1,75 per stuk. Cliënten met een Wmo-indicatie die een inkomen hebben tot 120% van de bijstandsnorm betalen na een lichte inkomenstoets, een maandelijks tarief voor de was- en strijkservice van € 13,50 (1 persoon) of € 25,- (2 of meer personen).

Individuele maatwerkvoorzieningen

De gemeente kan voor het eenvoudig schoonmaakwerk een individuele maatwerkvoorziening verstrekken. Deze voorziening is gekoppeld aan het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’. Dit houdt in dat de woning functioneel en schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijk hygiënische maatstaven. Het verschilt per situatie welke werkzaamheden hier wel of niet onder vallen. Zo moet de inwoner gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat genoemde vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar niveau van schoon te realiseren. In de praktijk beoordeelt de Wmo-consulent of de woning ‘schoon en leefbaar’ is door bijvoorbeeld te controleren of er stof aanwezig is, of er sprake is van vervuiling of dat de woning stinkt. Voor de normering van de Huishoudelijke Hulp wordt gebruik gemaakt van de richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van het CIZ (versie 2006). Naast deze richtlijn wordt er altijd rekening gehouden met maatwerk op basis van mogelijkheden van de cliënt of netwerk en noodzakelijk te gebruiken ruimtes.

Bij de afweging voor huishoudelijke hulp wordt tevens rekening gehouden met onderstaande punten:

  • -

    Bezettingsgraad en gebruik van de woning. Bijvoorbeeld een eenpersoons huishouden in een eengezinswoning; boven worden meerdere kamers niet gebruikt en de zolder niet; hiervoor rekenen we een aftrek van 1 uur op het zwaar huishoudelijk werk. Bij meerpersoonshuishoudens een half uur omdat er bij meer personen de woning sneller vervuild. Een eenpersoons huishouden in een eengezinswoning waarvan de hele bovenverdieping niet wordt gebruikt: 1,5 uur aftrek zwaar huishoudelijk werk.

  • -

    Onmogelijkheid om zelf het huishouden te organiseren in relatie tot individuele begeleiding die al aanwezig is.

  • -

    Maatwerk voor boodschappen doen is alleen mogelijk als uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende geen gebruik kan of mag maken van de boodschappenservice.

  • -

    Er kan een individuele maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen, strijken en opruimen van de was. Dit wordt alleen gedaan als uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende geen gebruik kan of mag maken van de Was- en strijkservice. Als de belanghebbende in staat is een deel van de wasverzorging (bijvoorbeeld kleine stukken wasgoed zittend strijken en opvouwen) zelf te doen, wordt iemand in principe ook verwezen naar de algemene voorziening.

  • -

    De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat er zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden.

Maaltijdbereiding

In de Wmo en Zorgverzekeringswet (Zvw) is niet duidelijk verankerd waar het bereiden van de maaltijden precies onder valt. Het is dus niet altijd vanzelfsprekend dat er een maaltijdvoorziening moet worden geïndiceerd vanuit de Wmo. De VNG staat op het standpunt dat wanneer een cliënt Persoonlijke Verzorging (PV) vanuit de Zvw krijgt de wijkverpleegkundige ook de maaltijdbereiding tot zijn of haar taak zou moeten rekenen op de momenten dat hij of zij bij de cliënt thuis aanwezig is. Dus ook als deze maaltijdbereiding formeel onder de Wmo 2015 valt.

Door per situatie af te pellen of er algemene voorzieningen zijn, of dat iemand uit het sociale netwerk bepaalde taken kan overnemen, of dat er al een aantal keer per week een huishoudelijke hulp of wijkverpleegkundige bij diegene thuis komt, wordt er gezocht naar een passende oplossing. Het is in ieder geval niet wenselijk dat cliënten te maken krijgen met allerlei verschillende hulpverleners.

Een richtlijn voor de afbakening van de maaltijdbereiding is dat er bij de Wmo sprake moet zijn van ‘toezien op de maaltijd’. Iemand heeft bijv. begeleiding nodig bij het klaarmaken van de maaltijden of moet worden aangestuurd om te gaan eten. In veel gevallen lost de wijkverpleging dit op in de momenten dat er zorg verleent moet worden. Als dit niet lukt komt de Wmo in beeld. Een huishoudelijke hulp zal in veel gevallen niet 3 keer per dag een kwartier komen voor het eten dus zal gekeken worden waar de hulp ontbijt, lunch en warme maaltijd zodanig kan voorbereiden dat klant/mantelzorger/zorgverlener het eenvoudig kan gebruiken(klaarzetten van de lunch in de koelkast; verpakking verwijderen etc.

Indien een cliënt zoveel beperkingen heeft dat hij/zij volledig geholpen moet worden bij de voeding of bij een groot risico op verslikking dan valt de maaltijdbereiding onder de Zvw. Ook de maaltijdbereiding van cliënten met lichamelijke problemen (balansproblemen), waardoor ze geen brood kunnen smeren en/of waarbij zittend ook geen optie is, omdat er geen transfer gemaakt kan worden van sta-op stoel naar bijvoorbeeld een rolstoel (veel valgevaar), valt onder de Zvw. 

De Huishoudelijke Hulp wordt beëindigd/gewijzigd indien:

  • -

    De leefeenheid wijzigt;

  • -

    De cliënt verhuist;

  • -

    De cliënt is overleden. Als er op het moment van overlijden een partner inwoont, dan wordt de huishoudelijke hulp na 1 maand beëindigd. Indien deze partner de huishouding niet kan verzorgen, moet er binnen de 4 weken een nieuwe aanvraag worden gedaan;

  • -

    De cliënt wordt opgenomen in het ziekenhuis. Er wordt dan geen hulp geleverd omdat de cliënt dan niet in de woning verblijft. Als er op het moment van de indicatiestelling een partner inwoont die de huishouding niet kan verzorgen moet er een nieuwe aanvraag worden gedaan (als de duur van de opname langer duurt dan 4 weken);

  • -

    De cliënt of echtgenoot een Wlz-indicatie krijgt. Aanvullend kan voor de partner nog een Wmo indicatie worden afgegeven voor huishoudelijke hulp.

Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers kan er sprake zijn van problemen met een schoon en leefbaar huis. Dit kan voorkomen als de mantelzorger aantoonbaar niet toe komt aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen bestaat er de mogelijkheid om tijdelijk (maximaal 3 maanden) Huishoudelijke Hulp in te zetten met als voorwaarde dat de mantelzorger in deze periode op zoek gaat naar een oplossing.

Artikel 11 Wonen Wmo

Inleiding

Iedere Nederlandse inwoner dient zelf voor een eigen woning te zorgen. Met het begrip eigen woning wordt het hoofdverblijf van iemand bedoeld. Dit is de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt. De woning kan een gekochte woning zijn of een huurwoning, maar ook bijvoorbeeld een woonwagen met vaste standplaats. Woningen die niet geschikt en bedoeld zijn om het gehele jaar te bewonen (zoals vakantiewoningen zonder gedoogvergunning, hotels en pensions) en erkende instellingen of instellingen die gericht zijn op het verstrekken van zorg, vallen niet onder het begrip ‘eigen woning’.

Afwegingskader

Men moet normaal gebruik kunnen maken van de woning waarover men beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, sanitaire ruimten, berging, terras of balkon. Afhankelijk van de woonfunctie en het daadwerkelijke gebruik (frequentie) kunnen er individuele maatwerkvoorzieningen worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Wanneer een bewoner aangeeft dat de woning ongeschikt is om in te wonen, bespreekt het college allereerst met de cliënt of hij eigen mogelijkheden heeft om tot een oplossing te komen. Dat betekent dat een bewoner zelf moet onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot bijvoorbeeld verhuizen naar een geschikte woning. Dit gesprek vindt ook plaats bij acute beperkingen waardoor de woning onverwachts ongeschikt is om in te wonen. Dus in hoeverre is de bewoner zelf in staat om, eventueel met behulp van zijn sociale netwerk, zelf zijn problemen op te lossen? Ook wordt de bewoner altijd gevraagd of hij de voorziening uit eigen middelen zou willen bekostigen.

Wettelijk voorliggende voorzieningen

In het gesprek wordt vervolgens gekeken of er wettelijk voorliggende voorzieningen zijn. Zo is de Wlz verantwoordelijk voor woningaanpassingen voor cliënten in een Wlz-instelling. Cliënten die een Wlz-indicatie hebben en deze in de thuissituatie verzilveren, komen wel in aanmerking voor voorzieningen en ondersteuning vanuit de Wmo. Voor cliënten die verblijven in een Wlz-instelling geldt dat ze voor hulmiddelen worden verwezen naar de instelling waar ze verblijven.

Ook de zorgverzekering kan sommige hulpmiddelen of aanpassingen vergoeden.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Veel voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat deze als algemeen gebruikelijk worden geacht. Dit zijn producten die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn tegen een redelijke prijs en niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking. Deze producten worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Er vindt geen vergoeding plaats wanneer iemand deze voorziening aan moet schaffen vanwege beperkingen. Het gaat bijvoorbeeld om een verhoogd toilet, thermostaatkraan of een oplaadpunt ten behoeve van een elektrisch vervoermiddel.

Bij het ouder worden, is het soms nodig om aanpassingen aan de woning te doen. Van mensen wordt verwacht dat zij hierop anticiperen en hiervoor geld reserveren. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zo veel mogelijk zelf dient te zorgen. Ook worden geen algemeen gebruikelijke aanpassingen aan woningen verstrekt indien de belemmeringen te verwachten waren of te voorspellen zouden zijn, bijvoorbeeld bij een progressief ziektebeeld. Voorbeelden van deze algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn eenvoudige douchestoelen, wandbeugels en verwijderen van een bad of douchecabine en het realiseren van een douche zonder instap.

Verhuizing 

Verhuizen kan, na een zorgvuldige afweging door het college, als algemeen gebruikelijk worden geacht voor senioren of personen met een chronisch progressief ziektebeeld. Indien men er dan voor kiest niet te verhuizen, zijn de kosten die voortvloeien uit die keuze voor eigen rekening.

De kosten voor een verhuizing worden als algemeen gebruikelijk geacht. Bij bijvoorbeeld senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld wordt verwacht dat zij anticiperen op de toekomst en hiervoor sparen.

Afweging verhuizen of niet

Is het college van mening dat de cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening, dan wordt er een afweging gemaakt tussen verhuizen of het aanpassen van de huidige woning. Zijn de kosten van de woningaanpassing lager dan de vergoeding die staat voor verhuizen en herinrichting, dan blijft deze afweging achterwege. De volgende punten worden meegenomen in de afweging om te verhuizen danwel de bestaande woning aan te passen:

  • 1.

    Medische redenen om niet te kunnen verhuizen

  • 2.

    Beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte

  • 3.

    Gevolgen voor de sociale participatie en maatschappelijke activering

  • 4.

    Vermogensverlies op de woning

  • 5.

    Gevolgen voor een evt. bedrijf aan huis

  • 6.

    Integrale afweging van verstrekkingen Wmo-voorzieningen

  • 7.

    Woonlasten en draagkracht

  • 8.

    Mogelijkheden van een herbruikbare losse woonunit en een aanbouw.

  • 9.

    Mogelijkheid van een inpandige aanpassing

De uitwerking van deze punten rondom verhuizing vindt plaats in een aparte werkinstructie.

Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning wordt verwacht dat men zo veel mogelijk rekening houdt met de eigen bestaande of bekende komende beperkingen. De kosten voor woningaanpassing in verband met deze beperkingen komen voor eigen rekening. 

Algemene voorzieningen

Wanneer een pool van roerende woonvoorzieningen in de nabije omgeving beschikbaar is, dan wordt hiernaar verwezen. Een voorbeeld hiervan is een verrijdbare tillift in een seniorencomplex, die voor meerdere bewoners beschikbaar is.

Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen op te zetten. Indien in de nabijheid van de cliënt nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden. Indien het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de cliënt, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

Individuele maatwerkvoorzieningen

Een cliënt komt alleen voor een individuele maatwerkvoorziening op het terrein van wonen in aanmerking als:

  • 1.

    de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

  • 2.

    de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

Onderzoek

Als er noodzaak bestaat voor een woonvoorziening, dan wordt door het college hiervoor een programma van eisen opgesteld. De consulent die de aanvraag in behandeling heeft, beoordeelt of er een bouwkundig- en kostenadvies ingewonnen moet worden bij een daartoe onafhankelijk bouwkundig calculatiebureau. Indien hij dit niet noodzakelijk acht, stelt het college zelf een programma van eisen op en maakt een inschatting van de kosten van de maatwerk-aanpassingen. Indien nodig worden er offertes opgevraagd.

Maatwerk bij wonen bestaat uit:

  • 1.

    Losse woonvoorzieningen of hulpmiddel (bijv. verrijdbare douchestoel, tillift): pgb of in natura

  • 2.

    Woningaanpassing, veelal in vorm pgb, eventueel in natura (kleine aanpassingen)

  • 3.

    Verhuiskosten en (her)inrichtingskosten: in de vorm van pgb

  • 4.

    Woningsanering: in vorm van pgb

  • 5.

    Bezoekbaar maken van een woning: in vorm van pgb

Ad 1. Kosten losse woonvoorzieningen

Er is een standaardlijst van kleine woningaanpassingen beschikbaar. Deze lijst met normbedragen voor de standaardaanpassingen wordt jaarlijks door de gemeente vastgesteld met behulp van een onafhankelijk bouwkundig calculatiebureau. Indien noodzakelijk, worden ook andere goederen dan die op deze lijst toegekend. Indien noodzakelijk kan aan de verhuurder van huurwoningen conform de standaardlijst een tegemoetkoming in toezichts- en administratiekosten betaald worden;

Voor overige losse woonvoorzieningen wordt gebruik gemaakt van de prijslijst van de gecontracteerde aanbieder die deze voorzieningen levert, zoals verrijdbare douchestoelen.

Ad 2: Woningaanpassing

Is het college van mening dat de cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening voor wonen, dan maakt het college een inschatting van de kosten van de woningaanpassing, zijnde een aard- of nagelvaste aanpassing. Hierbij geldt dat de kosten voor vloerbedekking worden gebaseerd op de kosten van vinyl;

Wanneer de totale kosten van de woningaanpassing hoger zijn dan het bedrag dat het college beschikbaar stelt voor verhuis- en herinrichtingskosten, wordt onderzocht of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Is dat het geval, wordt onderzocht of er een contra-indicatie tegen verhuizen bestaat. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten wordt aan dit besluit ten grondslag gelegd.

De kosten voor woningaanpassing worden veelal in de vorm van een pgb beschikt. Hierbij zijn de volgende voorwaarden  van toepassing:

  • -

    de hoogte van een pgb voor een bouwkundige of technische woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de aanvrager bedraagt 100% van het bedrag zoals dat is vastgesteld is met behulp van een bouwkundig calculatiebureau of zoals vermeld in de door de gemeente geaccepteerde offerte;

  • -

    aan door de gemeente aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verleend tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • -

    aan door de gemeente aangewezen personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • -

    terstond na de voltooiing van de in dit artikel bedoelde werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van het pgb, verklaart de gerechtigde aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen;

  • -

    op het moment dat de werkzaamheden gereed zijn wordt het pgb vastgesteld en uitbetaald.

Ad 4 Woningsanering

Men kan in aanmerking komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor woningsanering waar dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Dit is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts en er op basis daarvan een medische noodzaak is voor saneringsmaatregelen. Het gaat bij woningsanering vaak om vervanging van stoffen vloerbedekking en gordijnen in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd als de voorziening bedoeld is voor een aanvrager jonger dan vier jaar.

In de regel kan een individuele maatwerkvoorziening voor woningsanering worden verstrekt als:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat de COPD-klachten zouden ontstaan of verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen individuele maatwerkvoorziening hoeft verstrekt te worden als:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

De uitwerking van deze punten vindt plaats in een aparte werkinstructie.

Ad 5 Bezoekbaar maken van de woning

Bij toekenning van een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning of woonruimte zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • -

    de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een WLZ-instelling. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat;

  • -

    de aanvrager deze woning regelmatig bezoekt en bijdraagt aan diens participatie;

  • -

    maximaal één woonruimte wordt bezoekbaar gemaakt voor wat betreft de toegang van de woning, de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken.

Het maximumbedrag dat wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken van één woning voor een bewoner met Wlz-indicatie (Voor zwaardere en langdurige zorg geldt de Wet langdurige zorg. Bewoners met een Wlz-indicatie verblijven in een instelling en hebben hun indicatie voor langdurig verblijf verzilverd) staat in de verordening Wmo en Jeugdhulp.

Mantelzorg en mantelzorgerunit

Wanneer er een vraag is om een extra grote woning of een mantelzorgunit op het erf om mantelzorgtaken op zich te kunnen nemen, dan dient men hier zelf voor te zorgen. Het college kan wel advies en ondersteuning bieden bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen.

De onderbouwing hiervoor is dat de uitgaven die de zorgbehoeftige en de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgunit, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) te betalen.

Artikel 12 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel Wmo

Inleiding

In de Wmo staat dat de gemeente individuele maatwerkvoorzieningen moet organiseren voor het noodzakelijke vervoer ten behoeve van de participatie van inwoners.

Afwegingskader

Om voor een individuele maatwerkvoorziening in aanmerking te komen, worden eerst alle mogelijke alternatieven beoordeeld. Dit betekent dat eerst eigen kracht, wettelijk voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen beoordeeld worden.

In algemene zin geldt het volgende:

  • a.

    Uitsluitend meerkosten in de kosten van vervoer komen voor compensatie in aanmerking. Deze meerkosten moeten eenvoudig vast te stellen zijn.

  • b.

    Gebruik maken van de mogelijkheid zich te laten behandelen is voorliggend op compensatie vanuit de Wmo.

  • c.

    Het is mogelijk een (rolstoel)auto te huren voor incidenteel gebruik.

  • d.

    Indien cliënt een beroep kan doen op zijn sociale netwerk is dit voorliggend op het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening.

  • e.

    Indien cliënt een beroep kan doen op ondersteuning van vrijwilligers is dit voorliggend op het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening.

Wettelijk voorliggende voorzieningen

Wanneer een cliënt aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, hoeft de gemeente geen individuele maatwerkvoorziening te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de betrokkene op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen.

Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn:

  • -

    Een vervoersvoorziening op grond van de WIA;

  • -

    Vervoer naar dagbehandeling 18+/volwassenen

    • -

      Thuiswonenden met een Wlz indicatie, kunnen het vervoer naar dagbesteding of dagbehandeling vergoed krijgen vanuit hun zorgprofiel;

    • -

      Thuiswonenden zonder Wlz indicatie die in het kader van dagbehandeling vervoer nodig hebben, kunnen een beroep doen op de Subsidieregeling extramurale behandeling.

  • -

    Voor medisch vervoer geldt de zorgverzekeringswet (artikel 2.14 Besluit Zorgverzekering);

Voor maatschappelijke participatie van mensen met een Wlz-indicatie geldt het volgende:

  • -

    Het college is (in ieder geval tot 1-1-2019) verantwoordelijk voor het verstrekken van Wmo-voorzieningen aan Wlz-gerechtigden die verblijven in een Wlz-instelling, maar daar geen behandeling afnemen;

  • -

    Een mobiliteitshulpmiddel als een scootmobiel valt onder de Wlz indien de cliënt verblijft in een Wlz-instelling en in deze Wlz-instelling daadwerkelijk behandeling ontvangt. Wel blijft het college voor bewoners van Wlz-instellingen waar behandeling wordt geboden verantwoordelijk voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer;

  • -

    Het college is verantwoordelijk voor sociaal vervoer voor mensen met een Wlz-indicatie die thuis wonen met een Volledig Pakket Thuis of een Modulair Pakket Thuis. Vervoer van en naar dagbesteding valt wel onder de Wlz.

Algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen

Voordat een individuele maatwerkvoorziening wordt ingezet, wordt gekeken of er gebruik kan worden gemaakt van:

  • -

    Het openbaar vervoer, wanneer een cliënt het openbaar vervoer kan bereiken en gebruiken;

  • -

    Het vrij toegankelijk collectief vraagafhankelijk aanvullend OV indien de vervoersbehoefte van cliënt minimaal is;

  • -

    Valys voor vervoer naar bestemmingen verder dan 25 kilometer van het woonadres;

  • -

    Een OV-begeleiderskaart;

  • -

    Een scootmobielpool indien de vervoersbehoefte klein is.

Daarnaast worden de volgende zaken binnen het vervoer als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

  • -

    Auto (bij 1,5 x modaal inkomen);

  • -

    Fiets / ligfiets;

  • -

    Fiets met trapondersteuning vanaf 12 jaar;

  • -

    Fiets met lage instap;

  • -

    Scooter, brommer, snorfiets ;

  • -

    Tandem;

  • -

    Tandem met trapondersteuning;

  • -

    Bakfiets;

  • -

    Oplaadpunt auto.

Hier kan overigens ook geen bijzondere bijstand voor worden aangevraagd.

Individuele en collectieve maatwerkvoorzieningen

De gemeente kan een indicatie voor een vervoersvoorziening verstrekken wanneer iemand door beperkingen niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken en/of te gebruiken (hierin dus meenemen hoe ver de bushalte van het huisadres is. Kan de persoon naar de bushalte lopen of is dit te ver?) of middels een algemeen gebruikelijke voorziening zich te verplaatsen. Dit zorgt voor problemen in de participatie. In dat geval wordt gezocht naar een zo licht mogelijke passende en redelijke voorziening.

In de gemeente Epe zijn o.a. de volgende vervoersvoorzieningen, van licht naar zwaar:

  • a)

    ZIN: Collectief vraagafhankelijk vervoer;

  • b)

    ZIN: Collectief route gebonden vervoer;

  • c)

    PGB: Vergoeding aanpassing eigen auto tbv rolstoel;

  • d)

    PGB: Vergoeding van vervoer per eigen auto;

  • e)

    PGB: Individueel taxivervoer/vervoer door derden;

  • f)

    ZIN/PGB: Fietsen voor mensen met een beperking (bijv. driewielfiets);

  • g)

    ZIN/PGB: Scootmobiel (10 km p/u);

  • h)

    ZIN/PGB: Aankoppelbare handbike;

  • i)

    ZIN/PGB Speciale voorzieningen voor kinderen.

Om het vervoer mogelijk te maken, worden ook weer andere voorzieningen verstrekt, zoals:

  • j)

    ZIN: onderhoud en reparatie (via gecontracteerde leverancier);

  • k)

    ZIN: verzekeringen (via gecontracteerde leverancier).

Toegang

De gemeente Epe bepaalt of iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Is de noodzaak vastgesteld, dan wordt bepaald welke voorziening het best passend is, in volgorde van licht naar zwaar. Tot slot wordt de duur van de voorziening bepaald: voor bepaalde of voor onbepaalde tijd (bijv als gevolg van ouderdomsklachten).

Eigen bijdrage

Voor alle vervoersvoorzieningen is een eigen bijdrage vereist, en deze wordt geïnd via het CAK. Bij voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar geldt geen eigen bijdrage.

Voor het collectief vraagafhankelijke vervoer geldt een ritbijdrage die via de vervoersorganisatie geïnd wordt.

WA verzekering

Bij aanschaf van een elektrisch verplaatsings- of vervoermiddel via pgb geldt de verplichting voor de cliënt om een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten voor de gebruiksperiode van het hulpmiddel. Bij gebruikmaking langer dan de termijn, waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend, dient het onderhouds- en servicecontract, en de eventuele WA-verzekering voor de verplaatsings- of vervoersvoorziening, te worden verlengd met de feitelijke gebruiksperiode van de voorziening. De hulpmiddelen, die met pgb worden aangeschaft, dienen van voldoende kwaliteit te zijn

  • a.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

Het CVV wordt georganiseerd door PlusOV. CVV is bedoeld voor lokaal vervoer in een straal van 20 km rondom de woning (laag tarief) tot een maximum van 40 km (hoog tarief). Buiten deze straal is er sprake van sociaal-recreatief vervoer, en dit wordt geregeld via Valys. Bij het CVV is het Vervoersreglement leidend. Hierin staat ook de ritbijdrage. Deze wordt regionaal vastgesteld en wordt ook beschreven in de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, bijlage 1A.

Gemeentelijke keuzes rondom het CVV worden gemaakt t.a.v. de toegang, maximaal aantal kilometers (in de gemeente Epe niet gemaximeerd), puntbestemmingen en bijdrage sociale begeleiding.

Puntbestemming in het CVV

Een puntbestemming is een bestemming die buiten de 20 km valt van de woning van de klant. Mensen met een beschikking voor CVV kunnen hier tegen het lage tarief naar toe reizen. De keuze voor de puntbestemmingen is gemaakt aan de hand van de volgende afwegingen:

  • -

    De puntbestemming wordt door meerdere mensen uit de gemeente Epe bezocht en;

  • -

    Het betreft een locatie waar mensen heengaan in verband met een bezoek aan een ziekenhuis of omdat deze bestemming voor de participatie van groot belang is (bijv. centrum of station).

In bijlage 4 worden de puntbestemmingen genoemd. Individuele puntbestemmingen zijn niet mogelijk.

Begeleiding in het CVV

Wanneer iemand met een beschikking voor CVV niet alleen kan reizen, dient de medische of sociale noodzaak van begeleiding vastgesteld te worden. Dit wordt altijd gedaan door een medisch onafhankelijk advies behalve als er geen enkele twijfel is over de noodzaak.

  • -

    Noodzaak tot medische begeleiding: Er is sprake van een zodanige beperking waardoor de persoon niet alleen kan reizen in het voertuig van het collectief vervoer. De kans op noodzakelijk medisch ingrijpen tijdens de rit is reëel aanwezig. De persoon moet zich daarom tijdens iedere rit met het collectief vervoer laten vergezellen door een medisch begeleider;

  • -

    Noodzaak tot sociale begeleiding: Wanneer de persoon na een rit met het collectief vervoer door lichamelijke, verstandelijke of cognitieve beperkingen (of een combinatie daarvan) zich op de plaats van bestemming beslist niet zelfstandig kan redden en er op de plaats van bestemming geen ondersteuning aanwezig is. Het is niet verplicht dat er met iedere collectief vervoer rit een sociale begeleider mee reist, bijvoorbeeld als er sprake is van een routinematige rit, die de pashouder zelfstandig kan uitvoeren.

De sociaal en medisch begeleider reizen gratis mee.

  • b.

    Collectief route gebonden vervoer

Vervoer van en naar de dagbesteding wordt georganiseerd door PlusOV. Wanneer een cliënt buiten de gemeente Epe begeleiding wil ontvangen, dan is de cliënt zelf verantwoordelijk om het vervoer van en naar deze locatie te regelen. In uitzonderingsgevallen wordt het vervoer ook naar een locatie buiten de gemeente Epe geregeld: wanneer er bijv. sprake is dat deze zorg en begeleiding niet binnen de gemeente Epe wordt aangeboden en hiervoor wel een (medische) noodzaak is.

  • c.

    Vergoeding aanpassing eigen auto tbv rolstoel

Aanpassingen aan de auto of bestelbus worden uitsluitend in de vorm van een pgb verstrekt, wanneer het collectief vervoer geen adequate oplossing is. De aanpassingen zijn bedoeld om een privé auto/bestelbus geschikt te maken voor een rolstoelgebruiker. Voorwaarde is dat de auto/bestelbus naar verwachting nog minimaal 10 jaar gebruikt kan worden en maximaal 3 jaar oud is.

Gebruikelijke aanpassingen zijn:

  • -

    Aluminium oprijplaat;

  • -

    Bekleding interieur (goedkoopst adequaat);

  • -

    Indien noodzakelijk hemelbekleding;

  • -

    Vloer geschikt maken voor rolstoelgebruik;

  • -

    Rolstoelvergrendeling;

  • -

    Afhankelijk van gezinssituatie 1 of 2 geschikte zitvoorzieningen achter (standaard of indien nodig versmalde zitstoelen).

Indien andere aanpassingen noodzakelijk zijn, moet duidelijk gemotiveerd worden dat dit noodzakelijk is ten behoeve van het plaatsen van de rolstoel in de auto/bestelbus.

  • d.

    Vergoeding van vervoer per eigen auto

Alleen mogelijk in de vorm van pgb.

  • e.

    Individueel taxivervoer/vervoer door derden

Alleen mogelijk in de vorm van pgb.

  • f.

    Fietsen voor mensen met een beperking (bijv. driewielfiets)

In de vorm van ZIN of pgb.

  • g.

    Scootmobiel

In de vorm van ZIN of pgb. Bij Zin wordt de scootmobiel in bruikleen verstrekt en betaalt met een eigen bijdrage als tegemoetkoming in de afschrijving. Pgb-verstrekking is ook mogelijk. Richtlijnen voor toekennen van een scootmobiel zijn:

  • -

    Langdurig nodig voor de participatie in naaste omgeving;

  • -

    Persoon kan maar kleine stukken aaneengesloten lopen én;

  • -

    Kan geen gebruik maken van een aangepaste of elektrische fiets, brommer of scooter;

  • -

    De scootmobiel is regelmatig nodig voor vervoer in de buurt;

  • -

    Indien noodzakelijk wordt ook een stalling met oplaadpunt in bruikleen verstrekt.

  • h.

    Aankoppelbare handbike

In de vorm van ZIN of pgb. Voorwaarde is dat er een adequate rolstoel beschikbaar is, en dat het de goedkoopst adequate voorziening betreft. Indien elektrische ondersteuning nodig is, dan is medisch advies noodzakelijk.

  • i.

    Speciale voorzieningen voor kinderen

In de vorm van ZIN of pgb. Dit is bijvoorbeeld een copilot, driewielfiets of side bij side fiets. Hier geldt geen eigen bijdrage, omdat deze voorziening ten behoeve van het kind is. Voorwaarde voor een voorziening is dat zelfstandig fietsen voor het kind niet mogelijk is en een gewone tandem, bakfiets of aankoppelbare fiets niet geschikt is voor het kind. Therapeutische voorzieningen zijn geen compensatiegebied van de Wmo.

 

Artikel 13 Bewegen in en om het huis en sportvoorziening Wmo

Inleiding

Het kunnen bewegen in en om de woning is belangrijk voor de zelfredzaamheid van iemand. Wanneer iemand beperkt is in de mobiliteit kunnen Wmo-voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning ingezet worden, zoals een rolstoel voor dagelijks gebruik. Richtlijn voor toekenning is dat de cliënt niet in staat is om zich binnenshuis en buitenshuis in en om de woning zelfstandig voort te bewegen. Niet uitsluitend voor verplaatsingen in en om de woning kan compensatie worden aangeboden. Ook wanneer iemand zich dagelijks over langere afstanden moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening noodzakelijk zijn.

Het hoofddoel van de toekenning is dat iemand zich daarmee in en rond de woning kan verplaatsen. Ook het ontmoeten van medemensen en eventueel het voeren van het huishouden kunnen een rol spelen bij de toekenning. (http://www.stimulansz.nl/nieuwspagina/wmo/hoog-laag-installatie-rolstoel) Stoelen met een therapeutisch karakter vallen niet onder de Wmo.

Ter compensatie van de beperkingen kan gedacht worden aan rolstoelen voor dagelijks zittend verplaatsen, zowel door lichaamskracht als elektrisch voort te bewegen. Ook een buggy voor oudere kinderen met een beperking valt hieronder.

Afwegingskader

Om voor een individuele maatwerkvoorziening in aanmerking te komen, zal het college eerst nagaan of in het gesprek mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

Wettelijk voorliggende voorzieningen

  • -

    Voor loophulpmiddelen en trippelstoelen geldt als een wettelijke voorliggende voorzieningen de voorzieningen van de zorgverzekeraar;

  • -

    Voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning worden vanuit de Wmo verstrekt aan cliënten met zelfstandige woonruimte, tenzij het onomstotelijk vaststaat dat de Wet langdurige zorg (Wlz) hier zorgplichtig is.

  • -

    Voor voorzieningen die speciaal voor de werkplek nodig zijn, kunnen inwoners een vergoeding vragen bij het UWV. Inwoners die onder de Participatiewet vallen, kunnen een vergoeding aanvragen bij de gemeente.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een rolstoel voor incidenteel gebruik kan geleend worden via de Zorgverzekeringswet-uitleen. Hier kunnen voorzieningen kosteloos 26 weken geleend worden, en daarna gehuurd worden tegen betaling. Mensen worden geadviseerd om hier zelf een rolstoel aan te schaffen, als dit tot de mogelijkheden behoort.

Algemene voorzieningen

Vooral op locaties waar zich veel personen bevinden die af en toe gebruik kunnen maken van een rolstoel, zoals in een woonzorgcentrum, wordt het opzetten van een pool wenselijk geacht.

Daarnaast streeft het college er naar uitleenpools op te zetten voor rolstoelen voor incidenteel gebruik.

Individuele maatwerkvoorzieningen

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks gebruik, dan zal door het college indien nodig een programma van eisen worden opgesteld.

Rolstoel

Rolstoelvoorzieningen zijn individuele maatwerkvoorzieningen. De rolstoel is bedoeld voor mensen die zich thuis of buitenshuis moeilijk of niet zelfstandig kunnen verplaatsen. Het kan gaan om een handbewogen rolstoel, elektrische rolstoel, buggy of duwwandelwagen die gebruik wordt voor vervoer in en om het huis. Richtlijnen voor toekennen van een rolstoelvoorziening zijn:

  • -

    De rolstoel is minimaal een half jaar nodig;

  • -

    Een rollator en trippelstoel zijn geen oplossing;

  • -

    De rolstoel is dagelijks nodig voor vervoer in en om het huis;

  • -

    Bij twijfel over gebruik en eisenpakket voor de rolstoel wordt onafhankelijk medisch advies aangevraagd.

Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage en worden gratis in bruikleen verstrekt. Ook alle aanpassingen (op medische gronden) en eventuele reparaties komen voor rekening van de Wmo. Reparaties die nodig zijn als gevolg van oneigenlijk gebruik komen voor rekening van de cliënt.

Sportvoorziening/sportrolstoel

Wanneer een rolstoel uitsluitend gebruikt wordt tijdens het sporten, dan valt de voorziening onder het thema sportvoorziening. Mensen met een beperking kunnen bij de gemeente PGB aanvragen voor een sportvoorziening. 

Richtlijnen voor de verstrekking zijn:

  • -

    De voorziening is primair nodig voor de maatschappelijke participatie van de cliënt (en dus niet ten behoeve van topsport) en er zijn geen alternatieven voor andersoortig vormen van participatie;

  • -

    Sportbeoefening is onmogelijk zonder deze sportvoorziening;

  • -

    Deze sportvoorziening is niet algemeen gebruikelijk;

  • -

    De persoon is lid zijn van een sportvereniging;

  • -

    De persoon gaat/neemt in de praktijk (actief) deel aan de sportactiviteit waar de sportvoorziening voor nodig is.

In de verordening Wmo en jeugdhulp staat het maximum bedrag en de termijnen die gelden voor deze voorziening. Er geldt een eigen bijdrage voor sportvoorzieningen.

Algemene richtlijnen t.a.v. het gebruik

Bij de verstrekking van rolstoel- en sportvoorzieningen (in bruikleen of in eigendom) kunnen een aantal voorwaarden worden opgelegd aan de cliënt. Deze worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst en overhandigd aan de cliënt.

Mantelzorg

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er duwondersteuning op de rolstoel verschaft kan worden. In eerste instantie is echter de zelfredzaamheid van de cliënt het uitgangspunt. Pas wanneer deze ondersteuning nodig heeft van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de vaste mantelzorger veelal onderzocht middels een onafhankelijk ergonomisch of medisch advies bij een daartoe gecontracteerd adviesinstantie.

Artikel 14 Begeleiding en dagbesteding Wmo

Inleiding

De Wmo verstaat onder begeleiding: alle activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner zodat iemand zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. In het kader van begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • -

    Het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen;

  • -

    Het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van de regie;

  • -

    Het overnemen van toezicht op de inwoner.

Afwegingskader

Om voor begeleiding of dagbesteding in aanmerking te komen, zal het college eerst nagaan in het gesprek of mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

Wettelijk voorliggende voorzieningen

Het UWV, Werkplein Activerium en Werkbedrijf Lucrato begeleiden mensen naar werk vanuit onder andere de Participatiewet, wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Wajong 2015.

De Wlz is verantwoordelijk voor het bieden van begeleiding en dagbesteding als er sprake is van een Wlz-indicatie. Dit is aan de orde als iemand 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft. Om de overgang van de Wmo naar de Wlz goed in beeld te krijgen en vloeiend te laten verlopen, zijn we alert zijn op het “omslagpunt”. Het omslagpunt staat voor het gemiddeld aantal uren/dagdelen dat hoort bij de zorgzwaartepakketten uit de Wlz. Een richtlijn hiervoor is vijf dagdelen dagbesteding per week.

Bij een jongere wordt er bij de toegang tot de Wlz rekening gehouden met de aanwezigheid van gebruikelijke zorg. Dit is de dagelijkse verzorging en/of opvoeding die (pleeg)ouders of wettelijk vertegenwoordigers hun kinderen horen te geven. Als er sprake is van gebruikelijke zorg, is er geen aanspraak op zorg vanuit de Wlz.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een partner, huisgenoot of mantelzorger kan in de thuissituatie helpen om de dag te structureren en samen activiteiten ondernemen. Zie hiervoor ook de richtlijn gebruikelijke hulp in de bijlage. Daarnaast kan het bezoeken van bijvoorbeeld een hobbyclub bijdragen aan de vraag naar een zinvolle dagbesteding en begeleiding.

Indien de cliënt niet in staat is zelf een oplossing te vinden voor zijn probleem, dan beoordeelt het college of er algemene of collectieve maatwerkvoorzieningen beschikbaar zijn, waarmee de cliënt geholpen kan zijn. Ook wordt cliënten gevraagd of zij de voorziening uit eigen middelen kunnen bekostigen.

Collectieve en individuele maatwerkvoorzieningen

De gemeente Epe biedt op het terrein van begeleiding op dit moment zowel collectieve als individuele maatwerkvoorzieningen voor jeugdigen en volwassenen. De keuze voor dagbesteding (begeleiding groep) of individuele begeleiding hangt af van het doel van de begeleiding.

  • -

    Voor het daadwerkelijk bieden van dag- en weekstructuur en het overnemen van toezicht is groepsbegeleiding adequaat en goedkoper. Daarnaast heeft het groepsgewijs oefenen van vaardigheden de voorkeur;

  • -

    Voor het bieden van hulp bij het vergroten van de vaardigheden rond dag- of weekstructuur of het oefenen van specifieke vaardigheden, is individuele begeleiding meer passend.

Daarnaast wordt een keuze gemaakt tussen lichte, basis of complexe begeleiding (zie ook het Zorgproductenboek 2019). Deze keuze wordt niet bepaald op grond van de beperking van de cliënt maar hangt af van:

  • -

    Het doel van de begeleiding en;

  • -

    De mate van de regie van de cliënt in diens (netwerk)systeem.

Begeleiding licht (collectief of individueel)

Het doel van begeleiding licht richt zich met name op de levensdomeinen sociaal netwerk en activiteiten dagelijks leven van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM).

Mate van regie: De doelen zijn samen met de cliënt opgesteld en worden door de cliënt nagestreefd. De regie is in handen van de cliënt.

Leidraad: Vinger aan de pols.

Toelichting: Deze vorm van begeleiding wordt met name ingezet als er sprake is van eenvoudige zelfredzaamheids- en ondersteuningsvragen op één of twee leefgebieden van de ZRM. Vaak op het gebied van het sociaal netwerk (bijv. eenzaamheid of sociale redzaamheid) en activiteiten dagelijks leven (bijv. toezien op zelfzorg en opvoed/opgroeiondersteuning). De cliënt heeft ondersteuning nodig bij het oefenen met (sociale) vaardigheden of handelingen, het aanbrengen van dag en/of weekstructuur en /of het vergroten of behouden van de regie. Het gaat niet om gedragsproblemen.

Deze vorm van begeleiding kan geboden worden in de vorm van een algemene voorziening en eenvoudig uitgevoerd worden door vrijwilligers.

Voorbeeld: Begeleiding in groepsverband: Inloopuren/ontmoetingsplek in een wijkgebouw waar vrijwilligers zorgen voor activiteiten. De vrijwilligers worden ondersteund door een coördinerend professional.

Begeleiding individueel: maatjesprojecten, steunouder, hulp bij administratie en financiën via hulp van een vrijwilliger

Begeleiding basis (collectief of individueel)

Het doel van begeleiding basis richt zich met name op de verbetering of stabilisatie van één of enkele levensdomeinen van de ZRM, waarbij de score lager is of gelijk is aan 3.

Mate van regie: Er is sprake van gedeelde regie. De doelen zijn samen met de cliënt opgesteld en worden als gezamenlijke doelen nagestreefd. Soms is sprake van een ontwikkeltraject (trainen/aanleren/stimuleren) van gedeelde regie naar eigen regie.

Leidraad: Handen op de rug, stimuleren actie en soms ook vinger aan de pols.

Toelichting: Deze vorm van begeleiding wordt ingezet als er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid op één of enkele domeinen in de ZRM en/of gedragsproblematiek. De cliënt vraagt ondersteuning bij het vasthouden of vergroten van de regie. De cliënt heeft ondersteuning nodig om tot actie over te gaan en overzicht te krijgen. Vanwege de aard, omvang en duur van de beperkingen is de inwoner niet voldoende in staat is om op eigen kracht of met hulp vanuit het netwerk tot een vorm van dagstructurering te komen. Deze vorm van ondersteuning vereist speciale expertise.

Ook wordt er ingezet op het zo optimaal mogelijk inzetten van het arbeidspotentieel van de cliënt. Dit zorgproduct kan ook worden ingezet als er sprake is van arbeidsmatige dagbesteding.

Voorbeeld: Begeleiding in groepsverband: Dagbesteding met medium intensieve begeleiding biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. De groep moet voldoen aan specifieke voorwaarden (bijvoorbeeld m.b.t. expertise van begeleiders, samenstelling, vorm, locatie). Een collectieve voorziening zou alleen mogelijk zijn als aan die voorwaarden zou worden voldaan.

Begeleiding individueel: als in de thuissituatie begeleiding nodig is. Naast vereiste expertise van de begeleiding is de inzet ervan soms meerdere keren per week nodig en/of deels onplanbaar of wisselend in frequentie. Beschikbaarheid moet dus zijn georganiseerd.

Begeleiding complex (collectief of individueel)

Bij complexe begeleiding is er sprake van cliënten die laag scoren op de domeinen verslaving (3 of lager), justitie (2 of lager) en/of geestelijke gezondheid (2 of lager). Daarnaast richten de doelen van de begeleiding zich op verbetering of stabilisatie van 4 of meer levensdomeinen van de ZRM, waarbij de score lager is dan 3.

Mate van regie: Er is sprake van overname van regie door de hulpverlener. De cliënt wordt zo veel mogelijk betrokken en gemotiveerd om deze doelen te behalen. De hulpverlener streeft de doelen na.

Leidraad: handen uit de mouwen en handhaven

Toelichting: Vaak gaat het om situaties waar mensen zelfs met deze ondersteuning nog maar net thuis kunnen blijven wonen. Er is sprake van meervoudige en complexe problematiek op 4 of meer leefgebieden van de ZRM en/of gedragsproblematiek. De cliënt ervaart regieverlies (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). De situatie is instabiel, er is een reëel risico op het ontstaan van een crisis. Regie moet (deels) overgenomen worden. De cliënt zicht met het denken en handelen vast in bepaalde patronen en heet ondersteuning nodig om deze te doorbreken. Client heeft onvoldoende inzicht in eigen problematiek. Er is speciale expertise en inzet van professionals nodig om de continuïteit en deskundigheid te borgen. Vanwege de aard, omvang en duur van de beperkingen is de inwoner niet in staat is tot een vorm van dagstructurering te komen. De inwoner is aangewezen op een gespecialiseerde vorm van zorg en begeleiding op maat, vanwege complexe problematiek, waarbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden en wensen van de deelnemer.

Voorbeelden van cliënt situaties: Vergevorderde dementie of ernstige psychiatrische problemen, waardoor de cliënt zichzelf en zijn/haar omgeving in gevaar kan brengen. Er is vaak sprake van multiproblem, dubbeldiagnose, complexe problematiek als gevolg van verstandelijke beperkingen, psychiatrische- of psychogeriatrische aandoeningen of verslavingsproblematiek. Letsel met als gevolg gedragsproblemen (zoals bij NAH), waardoor een specifieke kennis en benadering vereist zijn. Bij onvoldoende kennis van het ziektebeeld zou de begeleiding een averechts effect hebben.

De richtlijnen voor normtijden worden beschreven in een aparte werkinstructie.

Artikel 15 Wonen/Verblijf

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van Beschermd Wonen binnen de Wmo. Wij geven deels uitvoering aan deze taken via de regionaal ingekochte zorg- en ondersteuningsproducten Wonen/Verblijf. De gemeente Apeldoorn is financieel budgethouder voor regiogemeenten Brummen, Epe, Hattem, Heerde en Voorst en ontvangt hiervoor een rijksvergoeding van het rijk. De genoemde regiogemeenten hebben Apeldoorn gemandateerd en gemachtigd om toegangsbesluiten te nemen, cliënten een beschikking te sturen en met aanbieders een dienstverleningsovereenkomst aan te gaan. De rijksvergoeding zal waarschijnlijk vanaf 1-1-2021 rechtstreeks naar de individuele gemeenten gaan. Regionaal is een convenant in voorbereiding voor de toekomstige gezamenlijke werkwijze.

Bij Wonen/Verblijf gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan mensen met psychische of psychosociale problemen.

Wonen/Verblijf is een maatwerkvoorziening. Deze maatwerkvoorziening biedt mensen waar nodig toezicht en ondersteuning in de nabijheid, (groeps-)structuur, begeleiding en een agogisch klimaat. De doelstelling van Wonen/Verblijf is de zelfredzaamheid van mensen met psychische en/of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, te vergroten zodat zij naar vermogen kunnen participeren in de samenleving en zo goed mogelijk zelfstandig kunnen wonen.

Afwegingskader

De zorg- en ondersteuningsproducten zijn als volgt ingekocht (Beschrijving van deze zorgproducten is gebaseerd op het zorgproductenboek. Wanneer de producten in het zorgproductenboek wijzigen, wijzigen de producten in de beleidsregels mee.):

  • -

    Wonen/Verblijf Individueel met begeleiding Perspectief: Cliënt is stabiel, maar ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Cliënt beschikt over dusdanige zelfregie en zelfinzicht dat zelfstandig wonen op korte termijn realistisch is. De begeleiding is gericht op het aanleren van vaardigheden voor zelfstandig wonen, passend bij de ontwikkelfase. Cliënt kan vervolgstap maken richting reguliere woonplek. Dat betekent uitstroom en eventueel nog ambulante begeleiding. De cliënt krijgt ondersteuning bij het realiseren van een passende vervolgplek. De begeleiding is niet 24 uur per dag aanwezig, maar wel op afroep beschikbaar. 

  • -

    Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Perspectief: Cliënt is stabiel, maar ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Cliënt beschikt over enige matige van zelfinzicht en zelfregie. Cliënt heeft behoefte aan groepsstructuur. Zelfstandig wonen is (nog) geen optie. Begeleiding is gericht op het aanleren van vaardigheden m.b.t. zelfstandigheid, passend bij de ontwikkelfase. Cliënt kan vervolgstap maken. Als volledige zelfstandigheid (nog) niet mogelijk is, dan naar lichtere vormen van (ambulante) ondersteuning. De begeleiding is niet 24 uur per dag aanwezig, maar wel op afroep beschikbaar.

  • -

    Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Intensief: Cliënt is instabiel, maar niet in crisis. Intensieve, maar niet planbare zorgvraag. Regie moet (tijdelijk) worden overgenomen. Focus ligt op stabiliseren van cliënt en zijn omgeving, doorbreken van bestaande patronen en het aanleren van vaardigheden m.b.t. zelfstandigheid, passend bij de levensfase. Cliënt is gestabiliseerd. De zorgvraag is nog niet weggenomen, maar wel planbaar. Doorstromen naar een lichtere vorm van (ambulante) ondersteuning. De begeleiding is 24 uur per dag aanwezig.

  • -

    Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Duurzaam: Cliënt is reeds enige tijd stabiel. De kans op herstel is niet in te schatten en heeft niet de primaire focus. Gezien problematiek en leefbaarheid zijn op korte termijn geen grote ontwikkelstappen te verwachten. Stabiel houden en bestendigen van aangeleerde vaardigheden. Het bieden van een stabiele omgeving en het creëren van routine. Vasthouden wat de cliënt heeft bereikt, voorkomen van terugval. De begeleiding is niet 24 uur per dag aanwezig, maar wel op afroep beschikbaar.

  • -

    Time-Out Voorziening: Het is een kortdurende voorziening, cliënt verblijft er tussen de vier en de zes weken. De cliënt is door zijn of haar zorgbehoefte, waar psychiatrische en/of gedragsproblematiek en/of verslavingsproblematiek onderdeel van uitmaakt, (tijdelijk) aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). Ook kan dit product worden ingezet bij schorsing, bijvoorbeeld vanwege overlast binnen de leefgroep. Deze hulp wordt op een locatie van een opdrachtnemer geboden. Er is 24 uur (pedagogische) begeleiding aanwezig voor ondersteuning aan de cliënt en/of voor het organiseren van dagactiviteiten. Professionele ondersteuning die al betrokken is bij de cliënt of cliëntsysteem wordt zo optimaal mogelijk benut. Begeleiding Individueel is onderdeel van dit product (hoeft niet apart te worden beschikt).

Het college stelt aan de hand van onderstaande criteria vast of de cliënt in aanmerking komt voor één van de bovenstaande Wonen/Verblijf producten:

  • a.

    De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft legaal in Nederland (artikel 1.2.2. lid 1 Wmo).

  • b.

    De problemen die de cliënt ondervindt in het zelfstandig handhaven in de samenleving zijn niet op te lossen op eigen kracht, bijvoorbeeld met gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen, (para)medische zorg en/of door extramurale begeleiding.

  • c.

    Er is met behulp van de ZRM vastgesteld dat de cliënt niet zelfstandig kan wonen. Zie Bijlage 3 ZRM met de scores per levensdomein die van toepassing zijn voor Wonen/Verblijf.

  • d.

    Intramurale behandeling voor de psychiatrische aandoening/beperking is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Gebaseerd op de mogelijkheden van de cliënt staat de op participatie gerichte ondersteuning vanuit de beschermende woonomgeving op de voorgrond.

  • e.

    De cliënt accepteert een begeleiding/ontwikkelingstraject dat met inachtneming van zijn mogelijkheden gericht is op het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • f.

    Er is geen sprake van een andere (voorliggende) voorziening, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Jeugdwet of de Wet forensische zorg.

  • g.

    Er is geen sprake van een acute crisissituatie in de geestelijke gezondheid en/of op andere levensdomeinen en als gevolg hiervan zijn er mogelijkheden voor crisisopvang/opname in de Zvw.

  • h.

    Het (feitelijk) dakloos zijn of slachtoffer zijn van huiselijk geweld is op zichzelf geen grond voor de toegang tot Wonen/Verblijf.

In het werkproces hanteert de regio de Werkwijzer ‘Medisch noodzakelijk verblijf GGZ.(https://assets.zn.nl/p/32768//files/20180903%20%20Werkwijzer%20Medisch%20noodzakelijk%20verblijf%20ggz%20-%20DEFINITIEF.pdf)

Alle colleges in de regio hebben een besluit genomen om zich te houden aan:

  • -

    Convenant ‘Landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang' en de daarbij behorende handreiking ‘Landelijke toegang maatschappelijke opvang’. (Op korte termijn zal er een nieuw convenant maatschappelijke opvang geldig zijn, met daarin nieuwe beleidsregels. Deze beleidsregels in het nieuwe convenant zullen de huidige beleidsregels overschrijven.)

  • -

    Convenant ‘Landelijke toegankelijkheid Beschermd Wonen’ en de daarbij behorende handreiking en beleidsregels ‘Landelijke toegang Beschermd Wonen’. (https://vng.nl/files/vng/publicatie_bijlagen/2017/20161118_convenant_landelijke_toegang_bw_def.pdf)

De colleges hebben tevens het besluit genomen om de bij deze convenanten behorende beleidsregels ook ongewijzigd vast te stellen als beleidsregels van de desbetreffende gemeenten.

Naast hetgeen in artikel 15, lid 2 van de verordening is geregeld, kan het college een individuele maatwerkvoorziening Wonen/Verblijf tevens weigeren of intrekken indien:

  • a.

    De cliënt in staat is om mee te werken aan een passend ondersteuningstraject, maar niet bereid is mee te werken.

  • b.

    De cliënt zich ernstig misdraagt jegens andere cliënten in de instelling of jegens de medewerkers.

Aansluiting Wmo, Jeugd en Participatiewet Wonen/Verblijf

De specifieke regelgeving voor jongeren ten aanzien van huurtoeslag en bijstand in het kader van de Participatiewet sluiten onvoldoende op elkaar aan. Dit is een weeffout in ons sociale systeem. Het gevolg hiervan is dat jongeren onterecht worden opgenomen in de Maatschappelijke Opvang of Wonen/Verblijf terwijl er eerder sprake is van een huisvestings- of inkomensprobleem dan van een ondersteuningsvraag.

Samen met aanbieders zal de toegang nader vorm en inhoud geven aan de indicaties voor jongeren 18+. Het moet helder zijn voor welke jongeren de Maatschappelijke Opvang en Wonen/Verblijf wél of niet de geëigende voorziening is en welke jongeren in staat zijn om uit te stromen naar zelfstandig wonen met begeleiding mits de financiële randvoorwaarden op orde zijn.

Belemmeringen voor de uitstroom van jongeren tot 23 jaar, zoals het ontbreken van betaalbare woonmogelijkheden en/of (voldoende) inkomen van de jongeren worden voortvarend aangepakt. Bijvoorbeeld doordat de lokale gemeente financieel bijspringt om het zelfstandig wonen mogelijk te maken. De toegang kan bijvoorbeeld besluiten om binnen de lokale Wmo de huur voor een jongere voor bepaalde tijd te betalen als daarmee een onnodig verblijf in Wonen met Verblijf wordt voorkomen.

Overgangsregime

Voor inwoners die voor 1 januari 2015 al een indicatie voor een GGZ C pakket vanuit de AWBZ kregen, geldt dat er sprake is van overgangsrecht. In deze overgangsperiode moet de gemeente in overleg met de cliënt een nieuw ondersteunings-arrangement vaststellen.

Wie op 1 januari 2015 een geldige indicatie op grond van de AWBZ heeft voor een ZZP GGZ C gaat in eerste instantie over naar Wonen/Verblijf in de Wmo. De cliënt behoudt zijn aanspraken op zijn oorspronkelijke Awbz-indicatie tenminste voor een periode van 5 jaar of indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie en uiterlijk tot 1-1-2020.

Indien een cliënt sinds 1-1-2015 ononderbroken gebruik maakt van een intramurale voorziening en met instemming van de cliënt is een ondersteuningsplan opgesteld waarbij de cliënt zelfstandig gaat wonen, schort het college het overgangsrecht op de indicatie Beschermd Wonen op gedurende een periode van 90 dagen.

Voor mensen die gebruikmaken van het PGB geldt dat zij gedurende de periode van één jaar recht houden op dit PGB (uiterlijk tot 1-1-2016) en dat zij vervolgens tot de einddatum van de indicatie of uiterlijk tot 1-1-2020 wél recht houden op hun indicatie.

Voorliggende voorzieningen

Binnen de Wmo is ambulante ondersteuning voorliggend op Wonen/Verblijf.

Voor cliënten in Wonen/Verblijf is dagbesteding in de vorm van een algemene voorziening voorliggend aan dagbesteding in de vorm van een maatwerkvoorziening.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Niet van toepassing voor Wonen/Verblijf.

Individuele maatwerkvoorzieningen

De beschikbare maatwerkvoorzieningen staan in de actuele productcodelijst weergegeven.

Artikel 16 Respijtopvang en crisisopvang Wmo

Inleiding

In artikel 2.2.2 van de Wmo staat dat het college algemene maatregelen treft ter bevordering van mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid. Dit betreft met name respijtopvang.

Artikel 2.3.3. van de Wmo bevat een opdracht aan gemeenten om in spoedeisende gevallen een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken. Het kan gaan om een breed scala van verzoeken om acute ondersteuning. Het college moet onverwijld beslissen tot het vertrekken van de tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor crisisopvang en/of begeleiding, respijtopvang of een time-out voorziening worden er een aantal afwegingen gemaakt.

  • -

    Allereerst wordt er gekeken of er andere eigen mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld opvang in een zorghotel;

  • -

    Daarna wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg. Hiervan is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht voor de opvang te zorgen. Dit is een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders;

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem wordt er gekeken naar een individuele maatwerkvoorziening. De hulp wordt door het college toegekend in de vorm van Zorg in natura (Zin).

Voorliggende voorzieningen

Tijdens het gesprek wordt er als eerst afgewogen of er voorliggende voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken, zoals de wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zo is de Wlz van toepassing bij verblijf met langdurige zorg of bij iemand die al een Wlz indicatie heeft. Of de zorgverzekering bij opvang van ouderen die vanwege medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen (eerstelijns verblijf). Voor spoedzaken bij jeugd wordt de spoedeisende zorg van Jeugdbescherming Gelderland ingeschakeld.

Collectieve en individuele maatwerkvoorzieningen

Respijtopvang (thuis / basis / hoog)

Respijtzorg is zorg ter ontlasting van de informele zorg rond een cliënt en wordt ingezet in het belang van de mantelzorger en de zorgvrager. Er zijn diverse vormen van respijtzorg: bij de cliënt thuis, op locatie van een opdrachtnemer en in een logeergezin. Respijtopvang (thuis of buitenshuis) kan worden ingepland en kan ook zo nodig structureel worden ingezet voor een aantal weekenden per jaar, of voor enkel dagen per week of langer.

  • -

    Respijtopvang Thuis: de cliënt is aangewezen op zorg die gepaard gaat met toezicht (geen 24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp wordt in de thuissituatie geboden. De cliënt kan met inzet van dit product in de thuissituatie functioneren. Het product wordt ingezet als aanvulling op het wonen in de thuissituatie. Als de cliënt al beschikt over een indicatie begeleiding individueel wordt deze tijdens de respijtopvang gecontinueerd. Mocht er meer begeleiding individueel noodzakelijk zijn, dan dient dit te worden bekostigd op basis van het product Respijtopvang thuis.

  • -

    Respijtopvang Basis: de cliënt is (tijdelijk) aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie als in de thuissituatie of in een logeergezin worden geboden. Er is (nog) geen sprake van zware problematiek, de cliënt heet individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep. De zorgaanbieder die respijtopvang levert zorgt voor permanent toezicht op de locatie, thuissituatie of in het logeergezin. Begeleiding individueel is onderdeel van dit product en hoeft niet apart te worden beschikt.

  • -

    Respijtopvang Hoog: de cliënt is door zijn of haar zorgbehoefte aangewezen op zorg die gepaard gaat met toezicht (24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie als in de thuissituatie of in een logeergezin worden geboden. Er is sprake van zware problematiek, de cliënt heeft veel individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep. De zorgaanbieder die respijtopvang levert zorgt voor permanent toezicht op de locatie, thuissituatie of in het logeergezin. Begeleiding individueel is onderdeel van dit product en hoeft niet apart te worden beschikt.

Er is bij opvang geen geneeskundige of verpleegkundige zorg nodig (dan is het namelijk zorgverzekering of WLZ). Er geldt een eigen bijdrage voor deze opvang.

Crisisopvang (Basis / Hoog / begeleiding crisis)

Bij crisis heeft de cliënt een niet uitstelbare hulpvraag met acute problematiek. Dit is niet uitstelbare hulp bij ondersteuning als gevolg van: plotselinge wijzigingen in de gezondheidssituatie van personen, beëindiging van opname in ziekenhuis of zorginstelling of de uitval van informele hulp vanuit sociale verbanden.

  • -

    Wonen/verblijf Crisis Basis: er is sprake van acute problematiek op 2 tot 3 leefgebieden. Er is sprake van regieverlies met name op het gebied van huisvesting en financiën en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie. De cliënt is 7x24 uur aangewezen op de bereikbaarheid van hulp. Opname is noodzakelijk, deze hulp kan niet in de thuissituatie worden geboden. De zorgaanbieder levert opvang en begeleiding. De acute situatie is binnen maximaal 8 weken weggenomen.

  • -

    Wonen/verblijf Crisis Hoog: er is sprake van acute problematiek op 4 of meer leefgebieden. Er is sprake van regieverlies en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie. De cliënt is 7x24 uur aangewezen op de bereikbaarheid van hulp. Opname is noodzakelijk, deze hulp kan niet in de thuissituatie worden geboden. De zorgaanbieder levert opvang en begeleiding. De acute situatie is binnen maximaal 8 weken weggenomen.

  • -

    Begeleiding Crisis: er is sprake van acute problematiek en de cliënt heeft direct begeleiding nodig in de thuissituatie. De cliënt is niet in staat om deze acute problematiek zelfstandig te beslechten. Er is sprake van regieverlies en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie. De zorgaanbieder levert integrale op aan de cliënt en zijn omgeving in de thuissituatie. De zelfregie van de cliënt kan voor een korte tijd worden overgenomen met als doel deze zo snel mogelijk weer terug te leggen bij de cliënt of diens omgeving.

Mantelzorgers

Middels bovengenoemde maatwerkvoorzieningen worden mantelzorgers ontlast.

Artikel 17 Wijziging en handhaving

Nieuwe feiten en omstandigheden die leiden tot een herziening of het herroepen of intrekken van een individuele maatwerkvoorziening in natura en/of pgb, moeten door de cliënt worden gemeld. Zie hiervoor tevens artikel 6 van de verordening.

  • 1.

    Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het pgb moet de cliënt rekening houden met controle door het college van de besteding van het pgb en moet de cliënt hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.

  • 2.

    Het pgb voor hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere eenmalige voorzieningen wordt door het college rechtstreeks aan de leverancier of aanbieder uitbetaald.

  • 3.

    Voor zover het een pgb voor een periodieke voorziening als hulpverlening betreft, controleert het college de besteding van het budget na afloop van een kalenderjaar of anders steekproefsgewijs.

  • 4.

    De cliënt mag tot 10 weken van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover verantwoording moet worden afgelegd, betalingen vanuit het pgb doen die betrekking hebben op het te verantwoorden jaar.

  • 5.

    De besteding van het pgb moet, tenzij hierover schriftelijke afwijkende afspraken zijn gemaakt, binnen 6 maanden zijn gestart. Indien dit niet het geval is, kan het pgb worden ingetrokken.

  • 6.

    Bij het overlijden van de cliënt eindigt de periodieke uitkering van het pgb op de dag na de overlijdensdatum.

  • 7.

    In geval van spoed, crisis en dwang treft het college direct een tijdelijke voorziening. Het college beschikt achteraf.

  • 8.

    Bedragen tot € 50,- worden niet teruggevorderd of verrekend.

  • 9.

    Indien de cliënt het terug te vorderen pgb niet of niet volledig binnen de schriftelijk gestelde termijn terugbetaald, kan overdracht aan de gerechtsdeurwaarder plaatsvinden. De openstaande vordering wordt in dat geval verhoogd met buitengerechtelijke en eventuele gerechtelijke kosten.

Specifiek Wmo

  • 10.

    Nadat het door de cliënt terug te betalen bedrag door het college is ontvangen, meldt het college het aangepaste periodebedrag bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK voert vervolgens een herberekening van de eigen bijdrage uit en informeert de cliënt over de uitkomst hiervan.

Overgangsregeling

  • 11.

    11. Wanneer nieuwe afspraken met het college leiden tot aanpassing van de zorgovereenkomst van de informele hulp, en deze door de nieuwe gemeentelijke pgb-regels er qua inkomen op achteruitgaat, kan afhankelijk van de situatie en de omvang van de inkomensdaling een overgangsperiode van minimaal 1 maand en maximaal een half jaar worden geboden.

Artikel 18 Intrekking

  • 1. Gelijktijdig met het inwerking treden van deze beleidsregels, worden de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe 2019 ingetrokken.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2020.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe.

Ondertekening

Epe, 4 februari 2020

Burgemeester en wethouders van Epe

de locoburgemeester, dhr. R. Scholten

de secretaris, mw. C. Kats

Bijlage 1 Overzicht individuele maatwerkvoorzieningen

Binnen de bouwstenen ondersteuning, behandeling en wonen/verblijf wordt een onderscheid gemaakt in basis, middel en complex. Daarnaast is begeleiding en behandeling zowel individueel als in groepsverband mogelijk. Verder onderscheiden we begeleiding crisis, behandeling crisis en wonen/verblijf crisis.

De hulpvraag van jeugdigen en volwassenen is uniek en onderling verschillend. De duur van de hulpvraag kan kort of juist lang zijn. Maar deze kan ook verschillen in de intensiteit van de zorgvraag: de ene hulpvraag is lichter of juist zwaarder dan de andere hulpvraag. Dit betekent dat een hulpvraag lang kan zijn, maar een licht karakter hebben. Een hulpvraag kan ook kort duren, maar in die korte tijd juist zwaar zijn. Op deze manier zijn 4 combinaties mogelijk tussen de duur van de zorg en ondersteuning en de intensiteit van de hulpvraag. Die combinaties en de benaming ervan staan hieronder:

afbeelding binnen de regeling

Deze combinaties tussen duur en intensiteit kunnen gelden voor elke ondersteuning op individueel of groepsniveau, wonen/verblijf en behandeling.

Binnen de bouwsteen bepaalt de toegang of de jeugdhulpaanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulp precies nodig is binnen de daarvoor door de gemeente gestelde kaders.

  • -

    De gezamenlijke inkoop Wmo, Jeugdhulp en Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen heeft geleid tot een aantal integrale bouwstenen die voor zowel volwassenen als jeugdigen beschikbaar zijn.

  • -

    Behandeling is een specifieke bouwsteen jeugdhulp. De behandeling voor jeugdigen is onderdeel van de Jeugdwet. Vanaf 18 jaar valt behandeling onder de Zorgverzekeringswet.

  • -

    Pleegzorg is een bijzondere vorm van wonen/verblijf van jeugdigen. De plaatsing van jeugdigen in een pleeggezin heeft de voorkeur boven plaatsing in een residentiele setting.

  • -

    Dyslexiezorg betreft de behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie bij kinderen in de basisschoolleeftijd.

  • -

    Gesloten jeugdhulp omvat de zorg en behandeling voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen, waarbij gevaar bestaat voor de gezondheid en veiligheid van de jeugdige en/of zijn omgeving, in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging, spoedmachtiging of voorwaardelijke machtiging van de rechter.

  • -

    Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg (SGGZ): naast behandeling basis en complex is sprake van specialistische vormen van GGZ voor basale stoornissen, stabilisatie, ernstig psychische aandoeningen en in crisissituaties.

  • -

    Activiteiten in het preventief justitieel kader betreffen de inzet van de deskundigheid van jeugdbescherming of jeugdhulp ter voorkoming van een maatregel of in het proces ter voorbereiding van een aanvraag van een maatregel bij de kinderrechter. Een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt door de kinderrechter opgelegd. Naast de maatregel kan de rechter ook beslissen dat jeugdhulp nodig is. De gemeente i.c. het CJG is gehouden deze jeugdhulp in te zetten, binnen de voorwaarden die daarvoor zijn vastgelegd in de Jeugdwet, de verordening Jeugd en Wmo en deze beleidsregels.

  • -

    Kindergeneeskunde is de zorg door een medisch specialist om een integraal traject te bevorderen als er zowel medische als psychische problemen zijn bij kinderen. Het betreft dan een arts uit het ziekenhuis.

  • -

    Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulp. Er kan bij ouders sprake zijn van zodanige beperkingen dat zij niet instaat zijn hun kind de jeugdhulp te laten bezoeken. De gemeente kan dan een vervoersvoorziening afgeven. Een besluit hiertoe wordt altijd door het CJG genomen.

 

Bijlage 2 Richtlijnen Gebruikelijke Hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen verwacht mag worden van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het gaat veelal om mensen die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt.

Kortdurende en langdurige situaties

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Bij kortdurend situaties is er uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Er is sprake van een langdurige situatie als het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

Algemeen aanvaarde maatstaven:

  • -

    In kortdurende situaties moet alle persoonlijke verzorging en hulpverlening door de gebruikelijke hulpverlener worden geboden.

  • -

    In langdurige situaties is de hulp, waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de cliënt moet worden geboden gebruikelijke hulp.

  • -

    Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tot een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties.

Hulp door twee hulpverleners

Bij de cliënt met een complexe hulpvraag kan het noodzakelijk zijn dat deze door twee hulpverleners geleverd wordt. Is er sprake van gebruikelijke hulp, dan wordt dit toegepast op de te leveren hulp door de eerste persoon. Voor de door de tweede persoon te leveren hulp wordt de (gemiddelde) tijd volledig toegekend.

Voor de aanwezigheid van een tweede hulpverlener ter ondersteuning van bijvoorbeeld een fysiotherapeut is de cliënt niet aangewezen op ondersteuning vanuit de Wmo of Jeugdwet, de verantwoordelijkheid voor de adequate hulpverlening ligt bij de therapeut zelf.

Algemeen beoordelingskader bij kinderen

Het onderzoek door het CJG naar de aanspraak op een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet in relatie tot gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen richt zich allereerst op het bepalen van de stoornissen en beperkingen die voortkomen uit een aandoening. Vervolgens wordt beoordeeld:

  • -

    Welk deel van de benodigde hulp voortkomt uit de aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind;

  • -

    Welk deel van deze hulp onder de gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen valt.

Om vast te stellen op welke hulp het kind is aangewezen, wordt door het CJG beoordeeld welke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en hulpverlening uitgaat boven de hulp die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij die beoordeling worden de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd. Ook wordt beoordeeld of sprake is van een of meer uitzonderingen die van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die situaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.

A. Leeftijd

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke hulp van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de hulp die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de hulp die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.

Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.

B. Aard van de zorghandelingen

Gebruikelijke hulp bij kinderen kan handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.

C. Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking. Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een ouder kind. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.

D. Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is. Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

E. Samenhangende beoordeling

De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld. Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.

Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen die zijn opgenomen in deze bijlage.

Het uitgangspunt van gebruikelijke hulp is dat dit de hulp betreft die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan.

Beoordelingskader bij een schoon huis

Als duidelijk is welke activiteiten die onder de Huishoudelijke Hulp vallen, niet door de aanvrager uitgevoerd kunnen worden, wordt gekeken of er huisgenoten zijn die deze taken kunnen overnemen. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij primair verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de huishoudelijke taken ongeacht of de huisgenoot een baan heeft, een studie volgt of het vanuit cultureel oogpunt niet bij zijn of haar taken vindt horen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het overigens veelal om uitstelbare taken.

Huisgenoten kunnen ook huurders zijn, met uitzondering van eerste en tweedegraads familieleden. Van huurders wordt verwacht dat zij zorg dragen voor het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimtes. Van huisgenoten jonger dan 23 jaar is een leeftijdsgebonden verwachting welke huishoudelijke taken zij kunnen uitvoeren:

Kinderen tot 5 jaar

Van kinderen tot 5 jaar wordt geen bijdrage in het huishouden verwacht.

Kinderen van 5 tot 13 jaar

Van kinderen van 5 tot 13 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden betrokken worden bij lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/opruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

Kinderen van 13 tot 18 jaar

Van kinderen van 13 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij, naast de activiteiten die benoemd zijn voor kinderen van 5 tot 13 jaar, hun eigen kamer op orde kunnen houden (rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen).

Huisgenoot van 18 tot 23 jaar

Van een 18 tot 23 jarige wordt verwacht dat hij of zij een éénpersoonshuishouden kan voeren. De huishoudelijke taken van een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden

Beoordelingskader bij persoonlijke Verzorging

Partners onderling, in kortdurende situaties

Van partners wordt in kortdurende situatie verwacht dat zij elkaar alle persoonlijke verzorging bieden. De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie en overname bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening. Bijvoorbeeld als de partner een been breekt. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.

Partners onderling, in langdurige situaties

Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat deze een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens een individuele maatwerkvoorziening kan worden toegekend.

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke verzorging door volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties

Alle persoonlijke verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een Individuele voorziening op grond van de Jeugdwet daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.

Ouders aan kinderen, in langdurige situaties

Een kind is aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot kinderen zonder een chronische hulpvraag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.

Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er een aanspraak op een individuele voorziening zijn. Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op een individuele voorziening, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.

Aanleren

Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke hulpverlener de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke hulpverlener niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke hulpverlener verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg, zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, is er aanspraak op een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging en verpleging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

Voorbeeld: een baby krijgt bij de kinderopvang drie keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg, zoals kinderopvang die biedt, dat is dus geen hulpverlening die onder de Jeugdwet valt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meer tijd komen voort uit aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. De extra tijd die het kost om het flesje te geven, valt wel onder de Jeugdwet, dus: drie keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang hulpverlening die valt onder de Jeugdwet. Het geven van sondevoeding valt niet onder hulp zoals instanties voor kinderopvang die bieden. Om deze reden kan het geven van sondevoeding gedurende de kinderopvang volledig worden toegekend.

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele maatwerkvoorziening worden ingezet.

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting

voor de ouders om deze gebruikelijke hulp op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.

Beoordelingskader bij Begeleiding

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen

huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp

wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • -

    Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie.

  • -

    Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • -

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden of het uitvoeren van huishoudelijke (schoonmaak)taken zoals schoonmaak. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties

Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende

zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Ouders aan kinderen, in langdurige situaties Een kind is aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke

hulp in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden.

Aanleren

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.

Uitzonderingen

1. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

2. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

a. Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van hulpverlening of een andere individuele maatwerkvoorziening, dient men die overbelasting op te heffen door deze hulp door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.

b. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

3. Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage vereist van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

Aandachtspunten

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.

Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat. Hiervoor is geen individuele maatwerkvoorziening mogelijk. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de (over)belasting van ouders voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.

Begeleiding naar zwemles: hiervoor is geen individuele maatwerkvoorziening mogelijk. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.

Begeleiding tijdens kinderopvang

Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden toegekend.

Beoordelingskader bij Beschermende woonomgeving en kinderen

Ouders aan kinderen

  • 1.

    Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. In de bijlage bij dit onderdeel zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.

  • 2.

    Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen, vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.

Daarnaast kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak zijn op verblijf op grond van de Wet Langdurige zorg als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.

Het bieden van een beschermende woonomgeving waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden, is gebruikelijk tot een leeftijd van 18 jaar. Dit betekent dat kinderen (tot 18 jaar) alleen in aanmerking komen voor Verblijf als er een noodzaak is voor een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.

Algemene richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten

De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. Soms blijkt een individuele maatwerkvoorziening niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke hulp opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd besluit. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

Beoordeling van overbelasting

Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt, doordat er iets met de gebruikelijke hulpverlener zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.

Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke hulpverlener noodzakelijk is. Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:

  • -

    angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

  • -

    depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

  • -

    gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag; gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;

  • -

    lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.

Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, wordt gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

De volgende richtlijnen kunnen gebruikt worden ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot individuele maatwerkvoorzieningen op grond van Wmo en Jeugdwet:

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • -

    hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • -

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • -

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • -

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • -

    hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    hebben een beschermde woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • -

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • -

    hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • -

    hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • -

    zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • -

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • -

    hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 3 Zelfredzaamheidsmatrix

Met deze matrix wordt de situatie van de cliënt op verschillende levensdomeinen beoordeeld.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting:

Score 5: volledig zelfredzaam,

Score 4: voldoende zelfredzaam,

Score 3: beperkt zelfredzaam,

Score 2: niet zelfredzaam,

Score 1: acute problematiek (crisis).

Een minimale score van 2 op het gebied van Geestelijke gezondheid is leidend. Score 1, acute problematiek, komt daarom ook niet voor in bovenstaande tabel. Score 1 bij geestelijke gezondheid is een acute fase, waarbij intramurale behandeling in een instelling nodig is. Score 1 in de andere levensdomeinen is ook een contra-indicatie voor Beschermd Wonen. Score 1 impliceert acute problematiek en deze heeft prioriteit. De crisis moet eerst voorbij zijn. Er moet enige stabiliteit op alle levensdomeinen zijn, pas dan is Beschermd Wonen passend.