Regeling vervallen per 15-06-2016

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Ermelo

Geldend van 15-06-2016 t/m 14-06-2016

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Ermelo

Raadsbesluit

Corsnr. 11031168

Casent. 2011-03424

De raad van de gemeente Ermelo;

gelezen het voorstel van het college van 10 mei 2011, nr. 11044708;

gelet op het advies van de auditcommissie van 18 april 2011;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Ermelo.

1.Inleidende bepalingen

Artikel 1 – Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.organisatie-onderdeel

Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie.

b.administratie

Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Ermelo en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

2. Begroting en verantwoording

Artikel 2 – Programma-indeling

De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

Artikel 3 – Paragrafen-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode eventuele aanvullende paragrafen voor de komende raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt op voorstel van het college , voor zover niet reeds opgenomen in de paragraaf, het beleid met betrekking tot een paragraaf of onderdeel daarvan vast.

Artikel 4 – Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting wordt ter inzage gelegd de productenraming ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt ter inzage gelegd de productenrealisatie ingedeeld naar programma’s.

  • 2. In de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 5 – Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen, met uitzondering van de grondexploitatie

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma, het overzicht algemene dekkingsmiddelen en het overzicht onvoorzien.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet in belangrijke mate dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college terstond aan de raad gemeld. Het college motiveert hierbij of een een wijziging van het budget of het investeringskrediet en/of een voorstel voor bijstelling van het beleid wenselijk is, dat begrotingstechnisch wordt verwerkt in de eerstvolgende tussentijdse rapportage aan de raad.

  • 4. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5. De raad autoriseert bij de jaarrekening de overheveling van budgetten en kredieten (saldobestemmende posten) uit het afgesloten jaar naar het lopende boekjaar voor (meerjarige) activiteiten die vanuit het afgesloten jaar in uitvoerende zin doorlopen in het nieuwe boekjaar, mits deze passen binnen het door de raad vastgestelde beleid en de bijbehorende lasten en het niet mogelijk is gebleken de planning en daarmee de overheveling van budgetten en/of kredieten op te nemen in een tussentijdse rapportage. Het college stelt nadere regels ter beheersing van de omvang hiervan.

    De uitvoering van deze activiteiten in de periode tot de vaststelling van de jaarrekening en die voldoen aan de gestelde voorwaarden, worden als begrotingsrechtmatigheid geduid.

Artikel 6 – Grondexploitatie

  • 1. De raad autoriseert budgetten en kredieten voor de grondexploitatie en de jaarlijkse actualisatie daarvan middels afzonderlijke raadsbesluiten (vaststellen van exploitatieopzetten of vooruitlopend daaraan bij de tussentijdse rapportages).

  • 2. Niet in exploitatie genomen grond wordt geactiveerd tegen vervaardigings- of verkrijgingskosten als deze grond past in de gedachten (verwachtingen) over gemeentelijke bebouwingsuitbreiding (nog geen grondexploitatieopzet/begroting aanwezig, wel een reëel en stellig voornemen tot bebouwing).

  • 3. Niet in exploitatie genomen grond wordt geactiveerd tot het niveau van de marktwaarde van de grond. Ingeval van een negatief verschil wordt het verschil afgeboekt ten laste van de reserve grondexploitatie. Hiertoe worden deze gronden periodiek getaxeerd op basis van de regels vastgelegd in de nota grondbeleid.

  • 4. De raad besluit tot tussentijdse winstneming op basis van de regels vastgelegd in de nota grondbeleid.

  • 5. De met de grondexploitatie verband houdende activeerbare baten en lasten worden in de exploitatie verantwoord en worden via een tegenboeking (onderhanden werk) op de balans geplaatst.

Artikel 7 – Meerjarenraming

  • 1. De programma’s, de algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien, alsmede de financiële begroting geven inzicht in de financiële gevolgen van het beleid voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar.

  • 2. De productenraming wordt meerjarig opgezet, in overeenstemming met de programma’s.

Artikel 8 – Kadernota

  • 1. De raad stelt uiterlijk in juni, op voorstel van het college, de kaders, richtlijnen en uitgangspunten vast waarbinnen de begroting wordt opgesteld.

  • 2. De Kadernota bevat voorstellen voor opname in de begroting van nieuw beleid dan wel beleidsombui-gingen, met dekkingsvoorstellen dan wel dekkingsrichtingen.

Artikel 9 – Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1.

    Het college informeert de raad tweemaal per jaar door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente. De eerste keer gelijktijdig met de kadernota. De tweede keer gelijktijdig met de begroting.

  • 2.

    De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 3.

    De tussenrapportage bevat de afwijkingen van de te leveren prestaties en de eventueel noodzakelijke bijstelling van het beleid en een overzicht van de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • e.

      het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d,

      alsmede de stand van realisatie van de (belangrijkste) investeringskredieten.

  • 4.

    In de tussenrapportage worden afwijkingen op de ramingen van de baten en lasten per programma toegelicht. De toelichting betreft alsdan tenminste de afwijkingen op productniveau en van de investeringskredieten groter dan 3%.

  • 5.

    Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen van:

    • a.

      aankoop en verkoop van goederen en diensten groter dan € 100.000,00 met uitzondering van grondaankopen en voorzover niet geautoriseerd in de begroting;

    • b.

      grondaankopen groter dan € 500.000,00;

    • c.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000,00

3. Financieel beleid

Artikel 10 – Waardering en afschrijving vaste activa

De raad stelt ten behoeve van de waardering en afschrijving van de vaste activa een nota Afschrijvingsbeleid vast, waarin wordt vastgelegd welke vaste activa worden geactiveerd en welke niet, de toe te passen afschrijvingsmethode, alsmede de te hanteren afschrijvingsduur.

Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 11 – Reserves en voorzieningen

De raad stelt ten behoeve van het beleid ten aanzien van de reserves en voorzieningen een nota Reserves en voorzieningen vast. De nota bepaalt daarnaast het doel, de vorming en de vrijval van reserves en voorzieningen, een en ander in relatie tot het weerstandsvermogen.

Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 12 – Rente

De raad stelt ten behoeve van het beleid ten aanzien van de te hanteren rente en rentemethodiek een nota Rentebeleid vast.

Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 13 - Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen en/of reserves voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa, de apparaatskosten en voor leges en retributies (zoals rioolheffing, afvalstoffenheffing e.d.) de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt voorcalculatorisch bepaald. Schommelingen ten opzichte van de werkelijke rente worden opgevangen door een reserve renteschommelingen.

Artikel 14 – Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en (grond)prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing.

  • 2. De raad stelt ten behoeve van de grondexploitatie en het overig grondbeleid een nota grondbeleid en een nota grondprijsbeleid vast.

    Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

  • 3. De raad stelt ten behoeve van het heffen van leges voor gemeentelijke diensten een legesverordening vast op basis van de uitgangspunten daarvoor uit de kadernota.

  • 4. De besluiten voor het vaststellen van privaatrechtelijke (nieuwe) prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

Artikel 15 – Weerstandsvermogen

Het college biedt de raad een nota Weerstandsvermogen aan met de kaders voor de bepaling van de weerstandcapaciteit, het weerstandvermogen en het risicobeheer.

Bij de kadernota wordt jaarlijks de actualiteit van de nota getoetst.

Artikel 16 – Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend volgens de bepalingen van de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden;

    • b.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

    Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 17 – Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatie-onderdelen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoorts;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 18 – Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties in verband met de begroting en met de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 19 – Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

5. Financiële organisatie

Artikel 20 – Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatie-onderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productrealisatie.

6. Slotbepalingen

Artikel 21 – Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2012. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de “Financiële verordening” van de gemeente Ermelo, vastgesteld door de raad op 24 mei 2007.

Artikel 22 – Citeerartikel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Ermelo”.

Vastgesteld in de openbare vergadering

van 1 juni 2011

griffier, voorzitter,

Toelichting op de artikelen

Artikel 1 – Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Financiering decentrale overheden (Fido), het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2 – Programma-indeling

Dit artikel bevat de bepaling over de inrchting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld.

Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. Dit gebeurt in de regel gelijktijdig met de vaststelling van de tussenrapportages als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Hij kan er voor kiezen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen. De raad heeft hier indertijd voor gekozen en de budgetten per programma beschikbaar gesteld.

De verordening schrijft niet bindend voor dat de raad, op voorstel van het college, niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Hierin is de raad vrij. Door de vaststelling van het begrotingsformat heeft de raad er niettemin voor gekozen deze indicatoren wel op te nemen.

Dit artikel bepaalt niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken veranderd moeten worden. Wijzigingen in raadsprogramma’s moeten uiteraard echter wel mogelijk zijn. Immers iedere raad mag zijn eigen prioriteiten en programma’s formuleren. Dit is ook mogelijk omdat het eenvoudig is volledige producten in de nieuwe programmastructuur te hangen. De aansluiting met voorgaande begrotingen blijft op productniveau dan gehandhaafd. Dit geldt niet als er wijzigingen worden voorgestaan in de productstructuur.

Artikel 3 – Paragrafen-indeling

Het BBV schrijft een minimum aantal paragrafen voor. De raad is echter vrij daaraan eigen paragrafen toe te voegen.

In Ermelo is er voor gekozen om het beleid dat ten grondslag ligt aan de paragrafen vast te leggen in afzonderlijke beleidsnotities, voor zover dat niet bij de paragraaf zelf gebeurt. Dit laatste is mogelijk als er sprake is van slechts een beperkt aantal beleidsregels.

Artikel 4 – Inrichting begroting en jaarstukken

Het BBV regelt in detail de inrichting van de begroting en de jaarrekening.

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt in het eerste lid het college opgedragen de productenraming bij de begroting ter inzage te leggen. En zo wordt ook bepaald de productenrealisatie bij het jaarverslag ter inzage te leggen. Dit zijn geen standaard verplichtingen in het BBV. De formulering is zo gekozen dat de productrealisatie bij het jaarverslag ter inzage ligt en niet gevoegd is bij de jaarrekening. Anders gaat deze onderdeel uitmaken van de accountantscontrole, hetgeen niet de bedoeling van de wet is.

Het tweede lid werkt de verplichting in het BBV uit om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen, door te bepalen dat er een overzicht van de nieuwe investeringen wordt gegeven.

Artikel 5 – Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Het eerste lid bepaalt dat de autorisatie van de begroting en investeringskredieten, tot uitdrukking komend in de baten en lasten, plaatsvindt op programmaniveau.

Het door de raad vastgestelde format voor de begroting geeft inzicht in de mutatie-omvang als gevolg van bestaand beleid, nieuw beleid en ombuigingen.

Het tweede lid bepaalt dat de raad bij de begrotingsbehandeling kan aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het derde lid bepaalt dat een voorziene belangrijke begrotingsoverschrijding terstond (per raadsbrief) aan de raad moet worden gemeld en wanneer daartoe een begrotingswijziging wordt aangeboden aan de raad. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de actieve informatieplicht die het college heeft ten opzichte van de raad. Het is aan de raad of, en zo ja wanneer, men actie op deze informatie wil nemen. Wat een belangrijke wijziging is wordt niet expliciet vastgelegd, omdat dit afhangt van de bestuurlijk/politieke importantie en relevantie en van de hoogte van het bedrag tezamen.

Het vierde lid regelt de autorisatie van investeringskredieten van nieuwe investeringsvoornemens die bij het opstellen van de ontwerp-begroting nog niet waren voorzien.

Het vijfde lid legt de grondslag voor de zogenaamde saldobestemmende posten bij de jaarrekening. Hiermee wordt de bestaande praktijk geformaliseerd. Er gelden strikte regels voor de posten, die vastgelegd zijn in de regeling budget- en kredietbeheer. In formele zin worden hiermee in het begin van het nieuwe begrotingsjaar activiteiten uitgevoerd en budgetten van het afgesloten jaar naar het nieuwe begrotingsjaar overgeheveld zonder dat daar vooraf voor dat jaar toestemming is gegeven door de gemeenteraad. Anderzijds zijn het wel (meerjarige) activiteiten die passen binnen het beleid, waarvoor de gemeenteraad in het vorige begrotingsjaar al ingestemd heeft met de uitvoering van de activiteiten en de bijbehorende lasten. Vanaf het moment van de uitvoering van de activiteiten tot de besluitvorming over de jaarrekening is er zonder afspraak tussen raad en college, feitelijk sprake van onrechtmatig handelen van het college en daarmee van tijdelijke begrotingsonrechtmatigheid. De laatste zin van lid vijf heft deze formele onrechtmatigheid op.

Artikel 6 – Grondexploitatie

Lid 1 bepaalt dat de raad de benodigde budgetten en kredieten autoriseert bij afzonderlijk besluit. Het betreft hier dan de vaststelling en de jaarlijkse actualisatie van de exploitatieopzet. De exploitatieopzet is feitelijk de begroting van het ontwikkelproject. Dit is nodig omdat deze budgetten en kredieten niet integraal zijn opgenomen in de reguliere begroting. Door de autorisatie van de exploitatieopzet wordt het college gemandateerd uitgaven voor de daarin genoemde activiteiten en tot de vastgestelde bedragen te doen. In sommige gevallen kan daarop niet worden gewacht en zal krediet gevraagd worden in de tussentijdse rapportages, waarna een en ander in de exploitatieopzet wordt verwerkt.

De leden 2 en 3 geven aan hoe gronden die nog niet in exploitatie genomen zijn verantwoord moeten worden. Is de economische waarde lager dan de verkrijgingsprijs, dan moet het verlies genomen worden en wordt dit ten laste van de reserve grondexploitatie gebracht. Kort samengevat komt het er op neer dat verantwoording moet plaatsvinden tegen de economische waarde. Deze regels vloeien voort uit de wijzigingen van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten 2004 (BBV).

Lid 4 bepaalt dat de raad besluit over winstneming. De beleidsregels hiervoor zijn vastgelegd in de nota grondbeleid, die ook door de raad wordt vastgesteld.

Lid 5 regelt de relatie tussen de grondexploitatie en de balans.

Artikel 7 – Meerjarenraming

Hierin wordt bepaald dat de begroting en de productenraming meerjarig wordt opgezet. Dit is van belang omdat anders een beoordeling door de raad van de budgettaire positie in relatie tot de financiële positie niet mogelijk is.

Artikel 8 – Kadernota

De raad is het kaderstellend orgaan, ook voor de opstelling van de begroting. Het college is belast met de voorbereiding er van. Dit artikel regelt dat de raad vroegtijdig zijn kaders kan vaststellen.

Het politieke debat over gewenst nieuw beleid en/of ombuigingen van bestaand beleid en de dekking van de kosten daarvan vindt op dit moment plaats.

De begroting is vervolgens een uitwerking van de uitkomsten van dit debat.

Artikel 9 – Tussentijdse rapportage en informatie

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Hiermee wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. De rapportages beperken zich tot de vermelding van de afwijkingen van de begroting en de overige bestuurlijk/politiek relevante onderwerpen.

De eerste rapportage is vooral financieel van aard (en is te zien als de eerste actualisering van de in oktober vastgestelde primitieve begroting). De tweede rapportage is gebaseerd op informatie over de beleidsuitvoering over het eerste halfjaar en financieel over de eerste acht maanden van het jaar.

Het tweede lid bepaalt dat de rapportage hetzelfde format heeft als de begroting en rekening, wat de toegankelijkheid bevordert.

De rapportages worden in de regel tenminste 2 weken voor behandeling schriftelijk toegezonden. Over het algemeen zijn ze digitaal reeds eerder beschikbaar. Bespreking vindt in de regel altijd eerst meningsvormend en nadien besluitvormend plaats.

Lid 4 bepaalt dat tenminste budgettaire afwijkingen groter dan 3% van het productbudget en van de investeringskredieten worden toegelicht, indien van de vastgestelde baten en lasten van het programma wordt afgeweken. Een en ander is verder uitgewerkt in de Regeling budget- en kredietbeheer gemeente Ermelo, die door het college is vastgesteld op 11 december 2006 en ter kennisname gebracht van de raad op 18 januari 2007 en nog steeds actueel is.

Het vijfde lid werkt de informatieplicht uit die het college heeft aan de raad, op grond van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

In dit artikel verzoekt de raad het college om informatie vooraf gaande aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden. Het gaat dus om noodzakelijke uitgaven die niet voorzien zijn in de begroting. De uitgaven die onder deze bedragen blijven worden achteraf verantwoord in de tussen-rapportages (kadernota of najaarsnota). Vaststelling daarvan autoriseert die uitgaven dan alsnog.

De bepalingen uit dit artikel ontslaan het college niet van de actieve informatieplicht in andere gevallen.

Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vooraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Artikel 10 – Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Artikel 10 stelt deze regels voor de waardering niet expliciet vast, doch stelt verplicht dat deze regels worden vastgelegd in een afzonderlijk door de raad vast te stellen nota Afschrijvingsbeleid. (Dit is ook reeds gebeurd op 23 september 2004. Bovendien wordt elk jaar bij de Kadernota de actualiteit van de nota getoetst en worden zonodig afschrijvingstermijnen aan de laatste ontwikkelingen aangepast). De reden waarom gekozen is voor een afzonderlijke nota is dat het afschrijvingsbeleid daarin aanzienlijk breder en diepgaander is vastgelegd dan in deze verordening kan.

Artikel 11 – Reserves en voorzieningen

Dit artikel schrijft voor dat de raad een nota Reserves en voorzieningen vaststelt. (Dit is gebeurd op 28 oktober 2004. Bovendien wordt elk jaar bij de Kadernota de actualiteit van de nota getoetst en worden zonodig wijzigingsvoorstellen voorgelegd aan de raad). Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Hieronder valt ook de wettelijk verplichte voorziening voor oninbare vorderingen (dubieuze debiteuren). De reden waarom gekozen is voor een afzonderlijke nota is dat het beleid ten aanzien van de vorming van reserves en voorzieningen daarin aanzienlijk breder en diepgaande is vastgelegd dan in deze verordening kan.

Artikel 12 - Rente

Dit artikel schrijft voor dat de raad een nota Rentebeleid vaststelt. (Dit is gebeurd op 27 januari 2005). De nota legt de kaders vast voor het rentebeleid voor zowel de algemene dienst als de grondexploitatie.

Artikel 13 - Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. Dit artikel bevat de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten.

Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die met de dienst samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. Het doorberekenen van de compensabele btw is geen plicht. In incidentele gevallen kan hiervan bewust worden afgezien.

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostenberekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Het college heeft deze systematiek vastgelegd in de notitie “Gemeentelijke tarieven: Van kostprijs naar tarieven” vastgesteld 22 januari 2002.

Artikel 14 – Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en (grond)prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, heffingen en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet)

Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. Het tweede lid bepaalt dat de raad de beleidskaders voor het grondbeleid en het grondprijsbeleid de privaatrechtelijke prijzen (verkoop, verhuur, pacht e.d.) voor gemeentelijkonroerend goed vaststelt.

Het derde lid bepaalt dat de raad de beleidskaders en prijzen voor publieksdiensten vaststelt door middel van de legesverordening. De uitgangspunten hiervoor worden bij de kadernota bepaalt.

Het vierde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe (privaatrechtelijke) prijzen en het wijzigen van prijzen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.

Artikel 15 - Weerstandsvermogen

Hierin is bepaalt dat het college de raad een notitie weerstandsvermogen aanbiedt. Hierin worden de kaders aangegeven voor de bepaling van de weerstandcapaciteit, de benodigde omvang van het weerstandvermogen en het risicobeheer.

Artikel 16 - Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In dit artikel wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen.

Voor het uitzetten van tijdelijk overtollige gelden geldt in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) een differentiatie naar looptijd. Indien de gelden voor een periode van ten hoogste drie maanden worden uitgezet dan dient de financiële onderneming of het waardepapier over een A-rating, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus, te beschikken. Voor looptijden langer dan drie maanden geldt minimaal een AA-minusrating, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantstelling dan hebben banken in veel gevallen er blijkbaar niet al te veel vertrouwen meer in.

Het college heeft de financieringsfunctie verder uitgewerkt in het Financieringsstatuut, vastgesteld op 16 januari 2007.

Artikel 17 - Administratie

Onder artikel 10 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 18 – Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die er aan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantcontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. Dit vindt plaats binnen de kaders die in het Controleprotocol door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 19 – Misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidsoordeel van de accountant. Overigens is het natuurlijk zo dat de afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen een politiek besluit is dat bij de gemeenteraad en het college thuishoort.

Artikel 20 – Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid, letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

Adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden is belangrijk uit oogpunt van check en balances. Niettemin kan dit niet in alle gevallen volledig worden doorgevoerd, vanwege de beperkte omvang van de functiestructuur. Door aanvullende interne controlemaatregelen zal dit zoveel mogelijk ondervangen worden.

De regels voor de organisatie van de financieringsfunctie zijn vastgelegd in het reeds eerder gemoreerde Financieringsstatuut, vasgesteld door het college op 16 januari 2007.

Onder letter f wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen. Dit is gebeurd in de notitie Kostenverdeling, vastgesteld door het college op 20 april 2000.

Artikel 21 – Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 22 – Citeerartikel

Dit artikel geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet).

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet)

De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.