Regeling vervallen per 12-05-2023

Nota Rentebeleid 2012

Geldend van 15-06-2016 t/m 11-05-2023

Intitulé

Nota Rentebeleid 2012

Samenvatting en conclusies.

In de “Notitie rentebeleid 2004” en de daarin opgenomen “Notitie rente in relatie tot de grondexploitatie 2004” ligt de rentevisie van gemeente Ermelo vast. In de loop der jaren zijn wijzigingen opgetreden in het rentebeleid. Daarnaast is recentelijk bij de ombuigings- en bezuinigingsoperatie bij de Programmabegroting 2012-2015 door de raad een aantal besluiten genomen, die leiden tot een noodzakelijke herziening van de notitie rentebeleid. Wij grijpen deze veranderingen dan ook aan om de huidige notitie fundamenteel tegen het licht te houden.

Rentevisie.

De gemeente maakt voor het aantrekken van gelden zowel gebruik van de vaste als van de vlottende schuld.

De tot op heden gehanteerde rentevisie op het aantrekken van gelden met een looptijd langer dan 1 jaar voldoet goed. Er is dan ook geen reden om dit op dit moment bij te stellen.

Voor de korte termijn rente heeft Ermelo nog geen vaste rentevisie. In deze nota wordt een methodiek voorgesteld, afgeleid van de rentevisie lange termijn rente.

De laatste jaren is de liquiditeitspositie van de gemeente zodanig gewijzigd dat sprake is van een structureel liquiditeitsoverschot. Deze situatie maakt het gewenst ook voor het uitzetten van gelden een visie vast te stellen.

De gemeente werkt thans met een systeem van totaalfinanciering. Dit betekent, dat géén relatie gelegd wordt tussen een bepaalde investering en de rentelasten van een eventueel afgesloten lening. Voorgesteld wordt de huidige systematiek van totaalfinanciering te handhaven.

Vereenvoudiging administratieve processen.

Thans wordt over zowel nieuwe als bestaande investeringen rente aan de producten toegerekend als onderdeel van de kapitaallasten volgens een vast percentage. Dit systeem staat sinds een aantal jaren onder druk.

Door het ineens dekken van investeringen uit reserves geeft de rentetoerekening aan producten geen juist beeld weer van de relatie met de veroorzakers van de financieringsbehoefte. Daarnaast heeft de gemeente de laatste jaren een structureel liquiditeitsoverschot. De gemeente wil daarnaast onder andere als gevolg van de reorganisatie waar mogelijk haar administratieve processen vereenvoudigen. Het vereenvoudigen van het proces van toerekenen van de rente over de investeringen sluit daar goed bij aan en maakt een nieuwe rentevisie noodzakelijk.

Voorgesteld wordt om de rente niet langer toe te rekenen aan de individuele investeringen maar rechtstreeks toe te rekenen aan het programma Algemene Dekkingsmiddelen. Als uitzonderingen hierop gelden de producten die aan derden geleverd worden, dan wel waarvoor een kostprijs (leges) in rekening wordt gebracht.

Voor het bepalen van het percentage bij de toerekening van rente aan deze uitzonderingen wordt voorgesteld om volledig aan te sluiten bij de geformuleerde rentevisie voor de lange termijnrente. Tevens wordt geadviseerd bij de rentetoerekening geen systeem van nacalculatie te hanteren.

Met de bestemmingsreserve Renteschommelingen wordt het opvangen van verschillen tussen de begrote en werkelijke rente beoogd. Omdat de renteramingen tussentijds al worden bijgesteld, waarbij het resultaat ten laste of ten gunste van de exploitatie van het lopende jaar gebracht wordt, is bij de jaarrekening het rente-effect slechts van geringe omvang. De verschillen zijn in de rekening ten opzichte van de totale omzet niet van groot belang. De bestemmingsreserve kan dan ook worden opgeheven.

Rente als kostencomponent.

In het ombuigings- en bezuinigingstraject bij de Programmabegroting 2012-2015 is de bespaarde rente over reserves en voorzieningen afgeschaft. Daarmee zijn de reserves en voorzieningen in Ermelo ontdaan van de inkomensfunctie. De financieringsfunctie blijft altijd van toepassing. Dat betekent, dat altijd dekking aangegeven moet worden voor de rentelasten van leningen.

De grondexploitatie is voor de gemeente een bedrijfsmatige activiteit. De post rente maakt standaard onderdeel uit van de kostprijsberekening binnen de grondexploitatie. De financiering van de grondexploitatie maakt onderdeel uit van de door de gemeente gehanteerde totaalfinanciering. Bij het opstellen van de exploitatieopzetten van de complexen wordt een rekenrentepercentage gehanteerd, gebaseerd op de lange termijn rentevisie van Ermelo.

Het rentepercentage voor de werkelijke rentetoerekening aan de grondcomplexen moet aansluiten op het in de exploitatieopzetten gehanteerde rentepercentage.

Bij uitstel van betaling wordt aan de afnemer een rentevergoeding in rekening gebracht. Het gehanteerde rentepercentage wordt afgeleid van het rekenrentepercentage in de geldende exploitatieopzet.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 4.1.

    Als methodiek voor het bepalen van de korte termijn rentepercentage uitgaan van:

    • -

      het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het 3 maands interbancair percentage;

    • -

      de rentevisie op basis van de verwachtingen van zes grote banken voor het komende jaar zoals gepubliceerd door Thésor, uitgaande van Euribor 3 maands, prognose over 12 maanden;

    • -

      eigen inschatting van de renteontwikkeling voor het komende jaar.

  • 4.2.

    Voor het bepalen van het lange termijn rentepercentage voor aan te trekken gelden de geldende methodiek handhaven:

    • -

      het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het gemiddelde van de laatste tien jaren bij percentages gebaseerd op 10-jarige leningen;

    • -

      de rentevisie op basis van de verwachtingen van enkele grote banken voor het komende jaar zoals gepubliceerd door Thésor;

    • -

      de rentepercentages bij het aangaan van een vaste geldlening bij de BNG;

    • -

      eigen inschatting van de renteontwikkeling voor de komende jaren.

  • 4.3.

    De methodiek voor het percentage van uit te zetten gelden baseren op:

    • -

      rentevisie van een aantal grote banken, waaronder de BNG;

    • -

      rentevergoeding op lopende spaarrekeningen;

    • -

      depositorente voor de lange termijn met verschillende looptijden, zoals 5, 7 en 10 jaar;

    • -

      depositorente voor de korte termijn (korter dan 1 jaar);

    • -

      eigen inschatting van de renteontwikkeling voor de komende jaren.

  • 4.4.

    De huidige systematiek van totaalfinanciering blijven handhaven.

  • 4.5.

    Om adequaat in te kunnen spelen op gewijzigde financiële en economische omstandigheden is het college van burgemeester en wethouders bevoegd in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken van de bepalingen in de rentevisie. Het college informeert in die gevallen de gemeenteraad.

  • 5.1.

    Als hoofdregel geldt dat geen rente meer wordt toegerekend aan de producten, maar ineens ten laste of ten gunste van het programma Algemene dekkingsmiddelen wordt gebracht. Op deze regel gelden de volgende uitzonderingen:

    • -

      riolering

    • -

      afvalstoffen

    • -

      begraafplaats

  • 5.2.

    Voor de financieel-technische verwerking instemmen met de methode, zoals beschreven in de bijlagen van deze nota.

  • 5.3.

    De huidige partieel gefinancierde objecten niet onder een andere systematiek brengen maar via een “sterfhuisconstructie” laten aflopen.

  • 5.4.

    Voor het bepalen van de rekenrente voor investeringen wordt uitgegaan van de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 5.5.

    De gemeente hanteert voor het toerekenen van rente conform huidig beleid geen systeem van nacalculatie bij de jaarrekening.

  • 6.1.

    Bij tegen contante waarde gewaardeerde voorzieningen wordt in principe uitgegaan van de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 6.2.

    Voor verliesvoorzieningen van de grondexploitatie wordt het in de betreffende exploitatieopzet gebruikte rentepercentage grondexploitatie gehanteerd.

  • 7.1.

    Het rekenrentepercentage voor de grondexploitatie baseren op de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 7.2.

    Geen onderscheid maken in rekenrentepercentages in de exploitatieopzetten naar rente over kosten en rente over opbrengsten.

  • 7.3.

    Het rentepercentage voor de werkelijke rentetoerekening over de boekwaarden baseren op de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 7.4.

    Bij het verlenen van uitstel van betaling de rentevergoeding baseren op het rekenrentepercentage in de geldende exploitatieopzet van het betreffende complex.

  • 8.1.

    Het renteresultaat maakt bij de jaarrekening onderdeel uit van het rekeningsaldo.

  • 8.2.

    De bestemmingsreserve Renteschommelingen opheffen bij de Kadernota 2012.

  • 9.1.

    De notitie Rentebeleid 2004 van 27 januari 2005 inclusief de als bijlage daarvan onderdeel uitmakende notitie ‘Rente in relatie tot grondexploitatie’ met ingang van 1-1-2012 (begrotingsjaar 2012) intrekken.

  • 9.2.

    De aanpassingen in de Financiële verordening, Nota reserves en voorzieningen en Nota weerstandsvermogen meenemen bij de eerstvolgende herzieningen van deze nota’s.

  • 10.1.

    Het budgettaire resultaat wordt bij de Kadernota 2012 verwerkt.

Hoofdstuk 1 Inleiding.

1.1 Algemeen.

Rente wordt gezien als een vergoeding voor het beschikbaar stellen van vermogen. Men kan rente globaal indelen naar geldmarktrente (betreft leningen met een looptijd korter dan een jaar) en kapitaalmarktrente (betreft leningen met een looptijd langer dan een jaar).

Binnen de gemeentefinanciën speelt rente een zeer belangrijke rol. We zien dit dan ook op vele terreinen naar voren komen zoals bij het financieren van (nieuwe) investeringen, de lasten van bestaande investeringen, grondexploitatie en reserves en voorzieningen. Rente komt eveneens aan de orde bij het aantrekken en uitzetten van gelden en bij het (actief) voeren van een liquiditeitenbeheer.

In de financiële administratie wordt een nader onderscheid gemaakt tussen renteopbrengsten en rentelasten. Een actief rentebeleid is erop gericht de rentelasten zoveel mogelijk te minimaliseren en de renteopbrengsten te optimaliseren. Dit onder voorwaarde dat de renterisico’s zoveel mogelijk beperkt en beheersbaar gehouden worden.

De huidige Notitie rentebeleid is op 27 januari 2005 door de raad vastgesteld. Recentelijk is in het kader van de ombuigingen en bezuinigingen door de raad een aantal besluiten genomen welke mede noodzaken tot een herziening van deze notitie. Deze besluiten betreffen het verdwijnen van de bespaarde rente, het herzien van de rentevergoeding aan de reserves grondexploitatie en het verlagen van het rekenrentepercentage. Voorts hebben de afgelopen jaren bij de diverse kadernota’s op onderdelen aanpassingen plaatsgevonden. Verder is nog van belang dat de rentevergoeding aan het Samenwerkingsverband ReVu in de loop van 2012 vervalt.

Mede als gevolg van de op handen zijnde reorganisatie van de gemeentelijke organisatie willen wij de bestaande processen waar mogelijk vereenvoudigen om de beschikbare personele capaciteit efficiënter in te kunnen zetten.

Wij grijpen deze veranderingen dan ook aan om de huidige notitie fundamenteel tegen het licht te houden.

Door de huidige economische crisis staat de rente eveneens volop in de schijnwerpers. Welke rentevisie heeft de gemeente? Moet de gemeente nu juist kort lenen of lang lenen? Tegen welk rentepercentage moeten nieuwe investeringen gewaardeerd worden? Allemaal vragen die in het licht van deze crisis nog veel actueler geworden zijn. Dit kan niet als een technische exercitie worden gezien, de financiële belangen voor de gemeente zijn daarvoor simpelweg te groot.

1.2 Probleemstelling.

De huidige Notitie rentebeleid sluit niet meer aan bij de praktijk.

1.3 Doelstelling van deze nota (beoogd resultaat).

Met deze nota wordt een aantal zaken beoogd:

  • ·

    duidelijkheid en inzichtelijkheid bieden hoe de gemeente omgaat met rente (wat we doen en wat we willen doen);

  • ·

    toetsen of de gemeente aan de relevante wet- en regelgeving voldoet;

  • ·

    waar mogelijk versimpelen van bestaande (werk)processen;

  • ·

    toetsen of de huidige werkwijze voldoet en/of verbetering behoeft (renteschommelfonds, bepaling rentepercentage);

  • ·

    een (herzien) kader stellen voor het rentebeleid in Ermelo.

1.4 Relevante kaderstellende nota’s.

Door de raad zijn de volgende nota’s vastgesteld die een relatie hebben met deze notitie:

  • ·

    Notitie Rentebeleid (vastgesteld 27-01-2005 nummer 2004/20636)

  • ·

    Notitie Rente in relatie tot Grondexploitatie (vastgesteld 30-06-2004 nummer 2004/9724)

  • ·

    Nota Afschrijvingsbeleid gemeente Ermelo 2004 (vastgesteld 23-9-2004 nummer 04/15759)

  • ·

    Financiële Verordening (vastgesteld 01-06-2011 case 2011-03424)

  • ·

    Nota Reserves en voorzieningen gemeente Ermelo (vastgesteld 28-10-2004 nummer 04/17485)

  • ·

    Beleidsnotitie Weerstandsvermogen en Risicomanagement (vastgesteld 31-01-2008 corsanummer 08000044)

  • ·

    Nota Grondbeleid 2010 (vastgesteld 7-10-2010, corsanummer 09021419, case 2009-06758)

Door het college zijn de volgende nota’s vastgesteld die een relatie hebben met deze notitie:

  • ·

    Financieringsstatuut (vastgesteld 25-10-2011, corsanummer 11080803, case 2011-07884)

Hoofdstuk 2 Wettelijk Kader.

Financieringsvraagstukken hebben vaak een grote impact op de begroting van de gemeente. Dit kan tot grote risico’s leiden. Om deze reden heeft de wetgever nadere regels vastgesteld waarbinnen de speelruimte bepaald wordt die de gemeente heeft ten aanzien van het rentebeleid. In dit hoofdstuk wordt de relevante wetgeving in hoofdlijnen nader toegelicht.

  • ·

    Gemeentewet

    Volgens de Gemeentewet moeten de rentelasten verplicht in de exploitatie opgenomen zijn. De Gemeentewet schrijft tevens voor dat de raad in een verordening nadere regels inzake de algemene doelstelling, de te hanteren richtlijnen en de limieten van de financieringsfunctie vastlegt.

  • ·

    Besluit Begroting en Verantwoording Gemeenten en Provincies (BBV)

    Het BBV beoogt onder andere de raad mogelijkheden te geven haar rol van toezichthouder goed in te vullen. Dit wordt met betrekking tot het rentevraagstuk bereikt door het verplicht opnemen van een financieringsparagraaf. De financieringsparagraaf uit de begroting moet ook in het jaarverslag worden opgenomen.

    Het staat gemeenten vrij om over het eigen vermogen bespaarde rente te berekenen. Het is niet toegestaan rente toe te rekenen aan voorzieningen.

  • ·

    Commissie BBV

    In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is opgenomen dat er een commissie (commissie BBV) is, met als taak zorg te dragen voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV. Voor deze notitie zijn de volgende besluiten van de commissie BBV relevant:

    • ·

      gebruik en verwerken van renteomslag(percentage)

    • ·

      wijze van verwerken van de bespaarde rente

    • ·

      verantwoording van de diverse rentecomponenten op hoofdfunctie 9

  • ·

    Wet Fido

    Het Rijk heeft regels gesteld hoe gemeenten hun geld en kapitaal beheren. Die regels staan in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). Deze wet bevat instrumenten die de risico’s beperken die gemeenten lopen bij lenen en beleggen.

  • ·

    Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo)

    Naar aanleiding van de kredietcrisis en de onrust op de financiële markten zijn begin 2009 de eisen voor het uitzetten van gelden door gemeenten verscherpt. Dit wordt geregeld middels Ruddo.

  • ·

    Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden

    In het Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden staan voorwaarden voor gemeenten en provincies die geld willen lenen.

  • ·

    Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden (Ufdo)

    In de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden (Ufdo) staan de rentepercentages voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Deze percentages geven aan hoeveel een gemeente mag lenen.

  • ·

    Kaders Raad

    Voorts zijn door de raad nadere kaders bepaald met name bij het vaststellen van de Financiële verordening artikel 212 Gemeentewet.

Met deze vereisten wordt door ons rekening gehouden.

Hoofdstuk 3 Werkwijze Notitie rentebeleid 2004.

3.1 Algemeen.

In de “Notitie rentebeleid 2004” en de daarin opgenomen “Notitie rente in relatie tot de grondexploitatie 2004” ligt de rentevisie van gemeente Ermelo vast. Ermelo gaat daarbij uit van een eigen rentevisie in combinatie met de visie van de BNG en 5 grote banken (benchmark). De visie wordt bepaald aan de hand van:

  • ·

    het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het gemiddelde van de laatste vijf jaren bij percentages gebaseerd op 10 jarige leningen (gehanteerd tot en met de Programmabegroting 2009-2012);

  • ·

    het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het gemiddelde van de laatste tien jaren bij percentages gebaseerd op 10 jarige leningen (gehanteerd met ingang van de Programmabegroting 2010-2013).

  • ·

    de rentevisie op basis van de verwachtingen van zes grote banken voor het komende jaar.

Dit percentage geldt in principe als “vast” percentage. Jaarlijks wordt het percentage bij de Kadernota bezien en gewijzigd zodra een afwijking optreedt van 0,5% naar boven of beneden (bandbreedte van 1,0%). Door het hanteren van een smalle bandbreedte van 1,0% wordt afgezien van nacalculatie.

Op basis van deze notities geldt thans de navolgende werkwijze:

  • ·

    De gemeente Ermelo hanteert het principe van totaalfinanciering 1 . In genoemde notitie is besloten de systematiek van totaalfinanciering te handhaven;

  • ·

    Over de kapitaalverstrekking aan de grondexploitatie wordt het hierboven beschreven percentage gehanteerd. Over de reserve Grondexploitatie vindt een vergoeding plaats tegen eveneens hetzelfde rentepercentage ter versterking van het weerstandsvermogen;

  • ·

    In relatie tot reserves en voorzieningen blijft de systematiek van bespaarde rente gehandhaafd. Hiervoor wordt het bovengenoemde percentage gebruikt. De inzet van de bespaarde rente als structureel dekkingsmiddel is eveneens gehandhaafd;

  • ·

    De reserve Renteschommelingen wordt gecontinueerd, maar wordt alleen gebruikt voor het opvangen van renteschommelingen tussen begrote en werkelijke rentelasten. Het maximale en minimale niveau van de bestemmingsreserve worden vastgesteld op respectievelijk € 200.000,00 en € 100.000,00.

  • ·

    Met betrekking tot treasury zijn de geldende systematiek en werkwijzen gehandhaafd. Hierbij wordt gedoeld op de hierboven beschreven methode.

3.2 Ontwikkelingen.

In de loop der jaren zijn wijzigingen opgetreden in het rentebeleid van de gemeente. Bij de Kadernota 2008 is besloten de rentevergoeding aan de ReVu aan te passen van jaarberekening naar kwartaalvergoeding. Bij de Kadernota 2009 is besloten voortaan uit te gaan van het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het gemiddelde van de laatste tien jaren bij percentages gebaseerd op 10-jarige leningen in plaats van het gemiddelde van de laatste vijf jaren. Daarnaast heeft een verlaging van de saldi van de reserve renteschommelingen plaatsgevonden naar maximaal € 100.000,00 en minimaal € 50.000,00.

Meest ingrijpend zijn de genomen besluiten bij de bezuinigings- en heroverwegingsoperatie bij de Programmabegroting 2012 – 2015:

  • ·

    Verlaging van het rekenrentepercentage van 4,75% naar 3,75%;

  • ·

    Afschaffen van de toerekening van bespaarde rente als structureel dekkingsmiddel;

  • ·

    Afschaffen van de rentevergoeding aan de reserves grondexploitatie.

3.3 Renteomslag.

De post rente wordt toegerekend aan de producten via de kapitaallasten, die bestaan uit rente en afschrijving. De totale rentelast wordt evenredig via het renteomslagpercentage verdeeld. Ermelo hanteert hiervoor een bij de uitgangspunten in de Kadernota vastgesteld vast percentage, genoemd rekenrente. Van dit percentage wordt afgeweken in die gevallen, waarin sprake is van:

  • ·

    investeringen, die partieel gefinancierd zijn;

  • ·

    investeringen, die afgeschreven worden op basis van een annuïteit;

  • ·

    investeringen, die een vaste rentevergoeding opleveren.

Het werken met een vast rekenrentepercentage zorgt voor stabiliteit in de begroting van gemeente Ermelo. Tevens heeft het als voordeel dat op deze wijze geen rekening behoeft te worden gehouden met dagelijks wisselende rentepercentages op de kapitaalmarkt. Een ander voordeel is het voorkomen van extra administratieve lasten door het moeten bijhouden van objecten met afwijkende percentages.

In de praktijk wordt dan ook een sterfhuisconstructie voor de nog lopende objecten met een afwijkend rentepercentage gehanteerd en worden nieuwe investeringen niet meer buiten de renteomslag (lees rekenrente) gehouden.

Hoofdstuk 4 Rentevisie.

4.1 Betekenis economische crisis.

Opkomende economieën zoals China, India en Brazilië nemen een steeds groter deel van de wereldhandel voor hun rekening. Tijdens de vorige bankencrisis zijn de economieën van de rijke landen gekrompen, terwijl de opkomende economieën zijn doorgegroeid. Ook in 2011 en 2012 zal de groei in de opkomende economieën naar verwachting aanzienlijk hoger liggen. Terwijl voor de opkomende economieën oververhitting van de economie dreigt, kampen de rijke landen met de gevolgen van de kredietcrisis en schuldproblemen 2 .

Door de schuldencrisis en trage economische groei staat de rente in de eurozone laag. Dit betekent enerzijds een lage rentevergoeding bij het uitzetten van gelden, anderzijds is het aangaan van (nieuwe) leningen juist goedkoper.

De huidige economische crisis is, in tegenstelling tot de vorige crisis, vooral een crisis van overheden en minder van banken. Deze crisis kan echter zo weer uitmonden in een nieuwe bankencrisis.

Een ander punt is dat nadat de euro was ingevoerd, de disciplinerende werking van de regels rond het Stabiliteitspact onvoldoende werkten. Toen enkele landen niet voldeden aan de Europese aanbevelingen om hun tekorten te reduceren, werden de vooraf afgesproken sancties niet toegepast. Ook de disciplinerende werking door de financiële markten bleek onvoldoende te functioneren. Financiële markten zouden landen met riskante overheidsfinanciën een hogere rente vragen vanwege het hogere risico. Griekenland hoefde op de markt echter lange tijd nauwelijks méér rente te betalen dan Duitsland. Pas sinds kort maken de markten daadwerkelijk onderscheid naar het risicoprofiel van landen en dan wel gelijk in zeer sterke mate. Sterkere eurolanden moeten zwakkere eurolanden steunen met alle gevolgen van dien. Ook dit aspect zal belangrijk zijn voor de hoogte van de rentestand waartegen de gemeente geld kan aantrekken.

Daarnaast heeft ook het rentebeleid van de centrale banken (ECB en FED) zijn invloed op de rentestand.

4.2 Effecten op korte en lange termijn rente.

4.2.1 Korte termijnrente

De schuldencrisis zal er waarschijnlijk voor zorgen dat kort financieren langer aantrekkelijk blijft. De interbancaire rentevoet voor de Eurolanden (Euribor) is een weerspiegeling van de marktverwachting omtrent het rentebeleid van de Europese Centrale Bank (ECB). De verwachting van Thésor 3 is dat de lage renteniveaus nog wel een tijdje zullen blijven aanhouden. Het Euribor-tarief is afgelopen maanden dan ook relatief stabiel gebleven. Dit ligt in de lijn met de korte termijn bankverwachting.

4.2.2 Lange termijnrente

Ook de lange termijnrente is laag. Duits en Nederlands staatspapier blijft zeer gewild, hetgeen een rentedrukkend effect heeft op de Nederlandse kapitaalmarkt. Onderstaand overzicht 4 van de BNG illustreert het lage Nederlandse rentetarief:

Standen per 7 oktober 2011

3 maands

9 - 10 jaar *)

Verenigde Staten

0,39

2,07

Eurozone

1,57

2,59

Duitsland

1,93

Frankrijk

2,76

Italië

5,52

Nederland

2,40

Eurokoers

USD 1,338

*) rendementen op staatsleningen, Eurozone tienjaars euro swap rate.

Een lage rentestand blijkt ook uit de bankverwachtingen van de zes grootste (Nederlandse) banken 5 . Omdat er steeds minder ‘veilige havens’ voor beleggers overblijven, zal de druk op de Europese lange rente voorlopig waarschijnlijk niet verdwijnen.

De markt verwacht dat de lage renteniveaus voorlopig nog wel even aan zullen houden. Of er nog veel ruimte is voor een verder neerwaartse ontwikkeling, hangt af van de economische perspectieven. Deze zijn momenteel onzekerder dan ooit en een snelle verbetering van de situatie is niet voorzien. Het risico op een nieuwe ronde ‘bankencrisis’ is echter nadrukkelijk aanwezig, waardoor opslagen ineens de weg naar boven zouden kunnen inslaan.

Rente wordt ook beïnvloed door de ontwikkeling van de wereldeconomie. Bij economische groei is er door investeringen meer vraag naar geld, waardoor de tarieven stijgen.

4.3 Rente en financiering.

De gemeente Ermelo financiert haar activiteiten (investeringen, grondexploitaties, producten, diensten, subsidies etc.) met lange en kortlopende geldleningen alsmede met eigen financieringsmiddelen. Aan het lenen en uitzetten van geld zijn rentelasten en renteopbrengsten alsmede renterisico’s verbonden.

De gemeente maakt voor het aantrekken van gelden zowel gebruik van de vaste als van de vlottende schuld. Tot de:

  • ·

    vlottende schuld (kort geld) wordt gerekend rekening courant en kortlopende leningen met een maximale looptijd van 1 jaar.

  • ·

    vaste schuld (lang geld) wordt gerekend de door de gemeente aangetrokken geldleningen met een looptijd langer dan 1 jaar.

Het risico van lenen wordt beperkt doordat gemeenten zich moeten houden aan de zogeheten kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Voor een uitgebreide beschrijving van het onderwerp Rente en financiering wordt verwezen naar de bijlagen.

4.4 Rentevisie bij het aantrekken en uitzetten van gelden.

De gemeente maakt voor het aantrekken van gelden zowel gebruik van de vaste als van de vlottende schuld. De grens tussen deze twee soorten leningen wordt bepaald door de looptijd. Bij geldleningen met een looptijd langer dan 1 jaar praten wij over het aantrekken van lang geld.

Als wij praten over de rentevisie bij het aantrekken van gelden dan hebben wij in eerste instantie ook het aantrekken van gelden op de kapitaalmarkt op het oog (lang geld). Met andere woorden de horizon strekt zich uit verder dan één jaar.

4.4.1 Rentevisie voor het aantrekken van gelden.

Rentevisie lange termijn rente:

Tot op heden hanteert Ermelo als rentevisie bij het aantrekken van gelden voor de langere termijn (langer dan 1 jaar) de volgende regels:

  • 1.

    het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het gemiddelde van de laatste tien jaren bij percentages gebaseerd op 10-jarige leningen (gehanteerd met ingang van de Programmabegroting 2010-2013);

  • 2.

    de rentevisie op basis van de verwachtingen van enkele grote banken voor het komende jaar zoals gepubliceerd door Thésor;

  • 3.

    de rentepercentages bij het aangaan van een vaste geldlening bij de BNG;

  • 4.

    eigen inschatting van de renteontwikkeling voor de komende jaren.

Deze bronnen worden gezamenlijk gecombineerd tot een rentevisie voor de lange termijnrente.

Tevens is besloten bij dit rentepercentage een maximale afwijking van 0,5% naar boven en beneden te hanteren (wat een bandbreedte betekent van 1,0%).

Deze methodiek voldoet goed. Er is dan ook geen reden om dit bij te stellen.

Rentevisie korte termijn rente:

Tot op heden heeft Ermelo voor de korte termijn rente nog geen vaste rentevisie vastgesteld. In deze nota wordt de volgende methodiek, afgeleid van de rentevisie voor de lange termijn rente, voorgesteld.

De rente voor de korte termijn wordt gebaseerd op:

  • 1.

    het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het 3 maands Euribor percentage;

  • 2.

    de rentevisie op basis van de verwachtingen van enkele grote banken voor het komende jaar zoals gepubliceerd door Thésor, uitgaande van Euribor 3 maands, prognose over 12 maanden;

  • 3.

    eigen inschatting van de renteontwikkeling voor het komende jaar.

Deze bronnen worden gezamenlijk gecombineerd tot een rentevisie voor de korte termijnrente.

De gemeente Ermelo maakt bij haar financieringsactiviteiten gebruik van een financieringsovereenkomst met de BNG. In de financieringsovereenkomst zijn de uitgangspunten voor de financiële dienstverlening vastgelegd. Daarbij is de kortgeldfinanciering gebonden aan de wettelijke voorschriften (wet Fido). De gemeente mag namelijk niet meer dan de kasgeldlimiet (norm 2012 € 4,7 mln.) kort financieren. Komt zij daar langdurig boven, dan zal zij een lening op de kapitaalmarkt moeten afsluiten.

4.4.2 Rentevisie bij het uitzetten van gelden.

De laatste jaren is de liquiditeitspositie van de gemeente zodanig gewijzigd dat er sprake is van een structureel liquiditeitsoverschot. Deze gelden worden op dit moment uitgezet. Deze situatie maakt het gewenst ook voor het uitzetten van gelden een visie vast te stellen.

De thans voorgestelde visie bij het uitzetten van gelden sluit aan bij de huidige praktijk, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aantal bronnen:

  • 1.

    rentevisie van een aantal grote banken, waaronder de BNG;

  • 2.

    rentevergoeding op lopende spaarrekeningen;

  • 3.

    depositorente voor de lange termijn met verschillende looptijden, zoals 5, 7 en 10 jaar;

  • 4.

    depositorente voor de korte termijn (korter dan 1 jaar);

  • 5.

    eigen inschatting van de renteontwikkeling voor de komende jaren.

Deze bronnen worden gezamenlijk gecombineerd tot een rentevisie bij het uitzetten van gelden.

4.4.3 Actualiseren van rentepercentages.

Jaarlijks wordt bij de uitgangspunten in de Kadernota vastgesteld of deze percentages bijgesteld moeten worden. Genoemde percentages worden gebruikt voor de renteramingen op de kostenplaats Kapitaallasten.

4.5 Totaalfinanciering versus project- of objectfinanciering.

De gemeente werkt thans met een systeem van totaalfinanciering. Dit houdt in dat niet voor elke investering een afzonderlijke lening wordt afgesloten. Investeringen worden gefinancierd uit het totaal beschikbare eigen vermogen en het lang vreemd vermogen (aangetrokken leningen met een looptijd langer dan 1 jaar). Dit betekent, dat géén relatie gelegd wordt tussen een bepaalde investering en de rentelasten van een eventueel afgesloten lening.

Een financieringstekort kan tot een bepaald bedrag (basis wet FIDO) met kort extern geld gefinancierd worden (dit is goedkoper dan langlopende leningen). Zodra uit de prognoses blijkt dat dit grensbedrag voor financiering met kort geld langdurig wordt overschreden, gaat de gemeente over tot het aantrekken van een nieuwe langlopende geldlening zonder dat hierbij sprake is van een specifieke toedeling van onderdelen hiervan naar bepaalde investeringen.

Er is thans geen enkele reden om de huidige systematiek van totaalfinanciering te veranderen. Voorgesteld wordt om deze werkwijze te handhaven.

4.6 Hardheidclausule.

Om adequaat in te kunnen spelen op gewijzigde financiële en economische omstandigheden is het college van burgemeester en wethouders bevoegd in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken van de bepalingen in de rentevisie. Het college informeert in die gevallen de gemeenteraad.

4.7 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 1.

    Als methodiek voor het bepalen van de korte termijn rentepercentage uitgaan van:

    • -

      het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het 3 maands interbancair percentage;

    • -

      de rentevisie op basis van de verwachtingen van zes grote banken voor het komende jaar zoals gepubliceerd door Thésor, uitgaande van Euribor 3 maands, prognose over 12 maanden;

    • -

      eigen inschatting van de renteontwikkeling voor het komende jaar.

  • 2.

    Voor het bepalen van het lange termijn rentepercentage voor aan te trekken gelden de geldende methodiek handhaven:

    • -

      het meest actuele rentepercentage van de benchmark BNG, uitgaande van het gemiddelde van de laatste tien jaren bij percentages gebaseerd op 10-jarige leningen;

    • -

      de rentevisie op basis van de verwachtingen van enkele grote banken voor het komende jaar zoals gepubliceerd door Thésor;

    • -

      de rentepercentages bij het aangaan van een vaste geldlening bij de BNG;

    • -

      eigen inschatting van de renteontwikkeling voor de komende jaren.

  • 3.

    De methodiek voor het percentage van uit te zetten gelden baseren op:

    • -

      rentevisie van een aantal grote banken, waaronder de BNG;

    • -

      rentevergoeding op lopende spaarrekeningen;

    • -

      depositorente voor de lange termijn met verschillende looptijden, zoals 5, 7 en 10 jaar;

    • -

      depositorente voor de korte termijn (korter dan 1 jaar);

    • -

      eigen inschatting van de renteontwikkeling voor de komende jaren.

  • 4.

    De huidige systematiek van totaalfinanciering blijven handhaven.

  • 5.

    Om adequaat in te kunnen spelen op gewijzigde financiële en economische omstandigheden is het college van burgemeester en wethouders bevoegd in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken van de bepalingen in de rentevisie. Het college informeert in die gevallen de gemeenteraad.

Hoofdstuk 5 Rente en investeringen.

In het voorgaande hoofdstuk is de rentevisie van de gemeente bepaald. In dit hoofdstuk wordt daarop voort geborduurd en de relatie gelegd met de toerekening van rente aan de investeringen en daarmee aan de programma’s en de producten.

5.1 Huidige wijze van toerekening rente in de kapitaallasten.

In hoofdstuk 4 is in hoofdlijnen de werking van de totaalfinanciering geschetst. Als uitwerking van dit systeem verdeelt de gemeente de totale rentelasten (kapitaallasten) over de producten. De totale rentelast wordt evenredig via het renteomslagpercentage, of zoals in onze gemeente via een vooraf afgesproken vast percentage, verdeeld.

Op deze werkwijze worden enkele uitzonderingen toegepast. Zo is in het verleden besloten om voor bepaalde investeringen uit te gaan van vaste rentepercentages met betrekking tot de toerekening van de rentekosten. Het gaat hierbij om investeringen waar een aparte lening voor afgesloten is (partiële financiering) of om investeringen die een vaste rentevergoeding opleveren. Ook objecten, die annuïtair afgeschreven worden, zijn onder deze groep geschaard. Voorbeelden hiervan zijn de investeringen in rioleringen, de beheerscommissie accommodaties en een aantal verstrekte leningen voor welzijns- en sportaccommodaties en woningbouw.

Voorgesteld wordt de huidige partieel gefinancierde objecten niet onder een andere systematiek te brengen, maar via de “sterfhuisconstructie” af te laten lopen en dit voor nieuwe objecten niet meer toe te passen.

In principe wordt dus aan alle (zowel nieuwe als bestaande) investeringen rente toegerekend volgens een vast percentage. Op de kostenplaats 599 Kapitaallasten staat tegenover deze rekenrente de werkelijke rente. Het verschil tussen deze rekenrente en de werkelijke rente wordt bij de begroting en jaarrekening ineens ten laste of ten gunste van het programma Algemene Dekkingsmiddelen gebracht.

Toch staat dit systeem sinds een aantal jaren onder druk. Zo wordt in de gemeente Ermelo al enige tijd voor investeringen met maatschappelijk nut, overeenkomstig de voorkeur van het BBV, de afschrijving zoveel mogelijk in één keer ten laste van de exploitatie of reserves gebracht. Met andere woorden voor deze investeringen wordt al geen rente meer toegerekend aan het betrokken product, maar verdeeld over de overige producten.

Voorts heeft de gemeente, door een groot liquiditeitoverschot, de komende jaren geen behoefte om op de kapitaalmarkt te opereren door het aantrekken van nieuwe leningen.

De gemeente wil daarnaast waar mogelijk haar administratieve processen vereenvoudigen en daarmee ook toegankelijker maken. Het vereenvoudigen van het proces van toerekenen van de rente over de investeringen sluit daar goed bij aan.

5.2 Nieuwe visie rentetoerekening aan producten.

Bovenstaande ontwikkelingen maken een nieuwe visie over de wijze van toerekenen van rente aan de producten noodzakelijk. Als randvoorwaarde geldt dat grote sprongen in de rentetoerekening moeten worden voorkomen, zodat de tarieven van de producten (leges) op dit onderdeel geen al te grote fluctuaties vertonen.

Als nieuwe visie wordt voorgesteld om enkel aan producten die aan derden geleverd worden, dan wel waarvoor een kostprijs (leges) in rekening wordt gebracht, rente toe te rekenen. Het BBV biedt ruimte voor deze vereenvoudiging. De overige rentekosten worden dan rechtstreeks toegerekend aan het programma Algemene Dekkingsmiddelen.

Het voordeel hiervan is dat de nadruk dan meer komt te liggen op een goede raming van de daadwerkelijke rentekosten ten behoeve van de tarifering en kostprijsbepaling. Daartegenover staat dat geen inzicht meer wordt geboden in de rentekosten van de afzonderlijke producten. De vraag moet daarbij echter worden gesteld of dit laatste voor deze producten ook echt relevant is. Bedacht moet worden dat een gemeente anders functioneert dan het bedrijfsleven, waarbij wel een kostprijsbepaling voor ieder product relevant is. Het gaat hier om de eigenheid van gemeenten.

Nieuwe visie rentetoerekening

Als hoofdregel stellen wij dan ook voor om de rente niet langer toe te rekenen aan de individuele investeringen maar rechtstreeks toe te rekenen aan het programma Algemene Dekkingsmiddelen. Als uitzonderingen hierop gelden:

  • ·

    riolering

  • ·

    afvalstoffen

  • ·

    begraafplaats

Deze uitzonderingen zijn wenselijk om reden dat sprake is van een tariefsbepaling (wettelijk), waardoor een toerekening van de rente aan de kosten noodzakelijk is. Hoewel dit ook extracomptabel (buiten de begroting om) mogelijk is, kiezen wij vanuit oogpunt van inzichtelijkheid in de kostendekkendheid ervoor dit in de begroting tot uitdrukking te brengen.

Deze manier van werken draagt bij aan een inzichtelijk renteverhaal en komt de informatievoorziening in de begroting ten goede.

In de bijlagen wordt deze nieuwe rentetoerekening uitgewerkt voor de financieel-technische verwerking in de Programmabegroting.

5.3 Rekenpercentage voor rente in de kapitaallasten.

5.3.1 Bepalen rentepercentage bij rekenrente

Zoals uiteengezet wordt geen rente meer toegerekend via de kapitaallasten, behoudens de genoemde uitzonderingen. Voor de rentetoerekening aan deze uitzonderingen moet nog wel worden vastgesteld op welke wijze dit rentepercentage (rekenrente) wordt bepaald.

Voorgesteld wordt om bij de rekenrente volledig aan te sluiten bij de in hoofdstuk 4 geformuleerde rentevisie voor de lange termijnrente. Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende bronnen (zoals historie, toekomstverwachting, gemiddelden, eigen inschattingen).

Met een vast percentage kan ook in meerjarig perspectief gerekend worden. Dit bevordert de inzichtelijkheid en eenvoud. Dit leidt tot een hoge stabiliteit van het rentepercentage. De rente kent geen abrupte schommelingen, maar volgt wel het trendmatig beeld van de markt doordat jaarlijks bij de Kadernota de hoogte rekeninghoudend met de bandbreedte wordt herzien.

Voorts kan ongewijzigd gebruik gemaakt worden van het binnen onze gemeente gehanteerde systeem van totaalfinanciering.

5.3.2 Nacalculatie

Bij het toerekenen van rente aan de producten komt de vraag aan de orde of op basis van tussentijdse ontwikkelingen in de geld- en kapitaalmarkt ook achteraf een nacalculatie moet plaatsvinden en tot verrekening overgegaan moet worden. Deze verrekening zou dan bij het opstellen van de jaarrekening plaats kunnen vinden.

Hoewel het voordeel van een dergelijke werkwijze is dat de juiste bedragen aan rente worden toegerekend, zal deze methodiek toch een stuk tijdrovender zijn dan het werken met een vast, vooraf afgesproken percentage.

Wij verwachten dat de financiële verschillen bij toepassen van een nacalculatie niet zullen opwegen tegen de extra inspanningen. Temeer omdat bij de najaarsnota al jaarlijks een herberekening van de daadwerkelijke rentekosten wordt gemaakt.

De voor- en nadelen tegenover elkaar afgewogen wordt geadviseerd geen nacalculatie plaats te laten vinden omdat gewerkt wordt met een systeem van doorrekening van rentekosten gebaseerd op een actueel, vast tarief. Overigens werkt Ermelo ook op dit moment niet met een systeem van nacalculatie.

5.4 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 1.

    Als hoofdregel geldt dat geen rente meer wordt toegerekend aan de producten, maar ineens ten laste of ten gunste van het programma Algemene dekkingsmiddelen wordt gebracht. Op deze regel gelden de volgende uitzonderingen:

    • riolering

    • afvalstoffen

    • begraafplaats

  • 2.

    Voor de financieel-technische verwerking instemmen met de methode, zoals beschreven in de bijlagen van deze nota.

  • 3.

    De huidige partieel gefinancierde objecten niet onder een andere systematiek brengen maar via een “sterfhuisconstructie” laten aflopen.

  • 4.

    Voor het bepalen van de rekenrente voor investeringen wordt uitgegaan van de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 5.

    De gemeente hanteert voor het toerekenen van rente conform huidig beleid geen systeem van nacalculatie bij de jaarrekening.

Hoofdstuk 6 Rente en reserves en voorzieningen.

6.1 Functies eigen vermogen.

Het eigen vermogen van de gemeente kan de volgende functies vervullen:

  • 1.

    bestedingsfunctie: reserves kunnen worden gebruikt voor het doen van incidentele uitgaven;

  • 2.

    bufferfunctie: tegenvallers kunnen ermee worden opgevangen;

  • 3.

    inkomensfunctie: dividend en ontvangen of bespaarde rente op de reserves kunnen worden ingezet als (structureel) budgettair dekkingsmiddel;

  • 4.

    financieringsfunctie: eigen vermogen kan gebruikt worden voor de financiering van activa.

Het aanwezige eigen vermogen van een publieke instelling heeft altijd een financieringsfunctie. Tevens vervult het één van de drie andere functies. In Ermelo wordt zowel eigen vermogen als vreemd vermogen gebruikt voor de financiering van activa.

In het ombuigings- en bezuinigingstraject bij de Programmabegroting 2012-2015 is de bespaarde rente over reserves en voorzieningen afgeschaft en daarmee uit de begroting gehaald als dekkingsmiddel van de exploitatielasten. Dit heeft tot gevolg dat de reserves en voorzieningen in Ermelo ontdaan zijn van de inkomensfunctie.

Deze nota beperkt zich tot de financieringsfunctie. De bestedings- en bufferfunctie zullen volgend jaar in de notitie reserves en voorzieningen behandeld worden.

Dit betekent niet dat nu alle reserves zonder financieringsgevolgen vrij besteedbaar zijn. Bij de aanwending van de reserves en voorzieningen wijzigt de financieringsfunctie namelijk wel.

De financieringsfunctie betreft de daadwerkelijke geldstromen van de gemeente. Het doen van uitgaven leidt direct tot een lagere renteopbrengst over het saldo op de bankrekening c.q. tot een rentelast indien er geen liquide middelen op de bank aanwezig zijn en er dus een geldlening moet worden aangetrokken.

Indien een reserve of voorziening wordt ingezet voor de uitvoering van een taak of investering, leidt dit direct tot een betaling en dus tot een wijziging van de renteopbrengst c.q. rentelast. Dit budgettaire nadeel moet dan wel gedekt worden.

De algemene reserve ‘Incidentele dekkingsmiddelen’ en de bestemmingsreserve ‘Vitaal Ermelo in ontwikkeling’ vormen hier een uitzondering op. Bij de vorming van deze reserves is besloten, dat deze reserves vrij aanwendbaar moeten zijn. Daarom is in de huidige begroting een structureel budget geraamd om een nadeel op de renteopbrengst c.q. rentelast op te kunnen vangen als beide reserves worden ingezet en dit concreet leidt tot het doen van een betaling.

Aan voorzieningen, die gewaardeerd worden tegen contante waarde, wordt jaarlijks een toevoeging gedaan ter grootte van het rentedeel ten laste van de exploitatie. Voor de bepaling van deze rente wordt als uitgangspunt een rentepercentage gehanteerd, dat gelijk is aan het vastgestelde rentepercentage voor het aantrekken van gelden (zie hoofdstuk 4 rentevisie voor aan te trekken gelden).

Voor getroffen verliesvoorzieningen van de grondexploitatie wordt echter het rekenrentepercentage grondexploitatie gehanteerd. De verliesvoorzieningen worden gebaseerd op de meest actuele exploitatieopzetten en zijn dus berekend tegen het in de exploitatieopzet gehanteerde rentepercentage. Het rentepercentage, dat in de exploitatieopzetten gebruikt wordt, is dan leidend.

6.2 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 1.

    Bij tegen contante waarde gewaardeerde voorzieningen wordt in principe uitgegaan van de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 2.

    Voor verliesvoorzieningen van de grondexploitatie wordt het in de betreffende exploitatieopzet gebruikte rentepercentage grondexploitatie gehanteerd.

Hoofdstuk 7 Rente en grondexploitatie.

7.1 Grondexploitatie.

Grondexploitatie is voor de gemeente een bedrijfsmatige activiteit. Ermelo hanteert daarbij als uitgangspunt budgettair minimaal sluitende grondexploitaties. De post rente maakt standaard onderdeel uit van de kostprijsberekening binnen de grondexploitatie. Veelal gaan de kosten voor de opbrengsten, wat betekent dat de gemeente een en ander voorfinanciert. Zaken die vóór in het traject van een project (moeten) worden gerealiseerd om later een grondopbrengst te genereren c.q. de gewenste ruimtelijke ontwikkeling te realiseren, moeten uiteraard worden (voor)gefinancierd. Met deze financiering zijn rentekosten gemoeid.

Deze financiering van de grondexploitatie maakt onderdeel uit van de door de gemeente gehanteerde totaalfinanciering. De met de grondexploitatie gemoeide rente wordt toegerekend aan de betreffende complexen.

De toepassing van het bovenstaande beleidsuitgangspunt van rentetoerekening aan de grondexploitatie leidt tot een aantal vragen, te weten:

  • Met welk rentepercentage wordt in de exploitatieopzetten gerekend en wordt hierbij onderscheid gemaakt in het percentage voor rentekosten en rentebaten?

    De exploitatieopzet moet een zo reëel mogelijke weergave geven van de kosten en opbrengsten van het complex. Exploitatieopzetten hebben door de regel een lange looptijd, in veel gevallen meer dan 5 jaar. Het ligt daarom voor de hand bij het opstellen van de exploitatieopzetten van de complexen een rekenrentepercentage te hanteren, gebaseerd op een lange termijnrentevisie. Dit betekent concreet, dat aangesloten wordt op het in hoofdstuk 4 bepaalde rekenrentepercentage voor het aantrekken van gelden voor de lange termijn.

    Omdat de gemeente het principe van totaalfinanciering hanteert, wordt bij het berekenen van de rentepost in de exploitatieopzetten geen onderscheid gemaakt tussen rente over kosten en rente over opbrengsten.

    Een eventuele bijstelling van de gemeentelijke rekenrente wordt bij de eerstvolgende herziening van de exploitatieopzetten betrokken.

  • Tegen welk percentage wordt de rente over de boekwaarde aan de complexen grondexploitatie toegerekend?

    In voorgaande punt is deze vraag feitelijk beantwoord. Het rentepercentage voor de werkelijke rentetoerekening moet aansluiten bij het in de exploitatieopzetten gehanteerde rentepercentage.

    Afhankelijk van het financiële verloop van een project en de daarmee samenhangende ontwikkeling van de boekwaarde, kan de financieringsrente rentekosten en/of renteopbrengsten betreffen. Ook in het geval van renteopbrengsten wordt aangesloten bij de rekenrente.

  • Welk rentepercentage wordt gehanteerd indien uitstel van betaling wordt verleend?

    De afgelopen jaren is het een aantal keren voorgekomen, dat uitstel van betaling verleend is van bijvoorbeeld de verschuldigde koopsom van gronden. In voorkomend geval wordt aan de afnemer een rente in rekening gebracht. Het gehanteerde rentepercentage wordt afgeleid van het rekenrentepercentage in de geldende exploitatieopzet.

7.2 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 1.

    het rekenrentepercentage voor de grondexploitatie baseren op de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 2.

    geen onderscheid maken in rekenrentepercentages in de exploitatieopzetten naar rente over kosten en rente over opbrengsten.

  • 3.

    het rentepercentage voor de werkelijke rentetoerekening over de boekwaarden baseren op de in hoofdstuk 4 geformuleerde lange termijn rentevisie voor het aantrekken van gelden.

  • 4.

    bij het verlenen van uitstel van betaling de rentevergoeding baseren op het rekenrentepercentage in de geldende exploitatieopzet van het betreffende complex.

Hoofdstuk 8 Reserve Renteschommelingen.

8.1 Reserve Renteschommelingen.

In onze gemeente is in 2000 als onderdeel van het rentebeleid de voorziening Renteschommelingen ingevoerd. Met het oog op de wettelijke voorschriften is dit later omgezet naar een bestemmingsreserve Renteschommelingen. Met deze reserve wordt thans het opvangen van verschillen tussen de begrote en werkelijke rente beoogd. De besteding van deze reserve is afhankelijk van de ontwikkelingen op de kapitaalmarkt en de geldmarkt en wordt bij afzonderlijk besluit bepaald.

De minimale hoogte van de bestemmingsreserve bedraagt € 50.000,00, terwijl de maximale hoogte van de bestemmingsreserve € 100.000,00 bedraagt (raadsbesluit 5 november 2009).

In de begroting van de gemeente Ermelo wordt de post rente bepaald door:

  • 1.

    de rente over aangetrokken gelden:

    • a.

      langlopende geldleningen (contractueel percentage);

    • b.

      overige kort aangetrokken gelden;

  • 2.

    de rente over de boekwaarde complexen op de grondexploitatie, bepaald zoals uiteengezet in hoofdstuk 7 van deze notitie;

  • 3.

    de rente over de uitgezette gelden:

    • a.

      ter compensatie van het wegvallen dividend NUON;

    • b.

      langlopende uitgezette gelden;

    • c.

      overige kort uitgezette gelden.

Bij de Kadernota en/of Najaarsnota wordt de rente opnieuw berekend. De hierbij geconstateerde afwijkingen worden meegenomen in het totaalsaldo van deze nota’s. Bij de jaarrekening wordt de rente definitief bepaald aan de hand van de werkelijke bedragen. Het verschil tussen begroting en werkelijke rente wordt via de reserve renteschommelingen afgewikkeld.

Zowel in de Jaarrekening 2009 als in de Jaarrekening 2010 is een voordeel ontstaan door een verschil tussen de begrote en de werkelijke rente. Omdat bij de respectievelijke Najaarsnota’s de geraamde rente al werd geactualiseerd, bleef dit voordeel echter gering in omvang (€ 32.200,00 in 2009, respectievelijk € 42.000,00 in 2010).

In de praktijk functioneert de bestemmingsreserve Renteschommelingen als zodanig goed om renteschommelingen op te vangen. De gehanteerde praktijk is echter tweeslachtig, omdat de renteramingen tussentijds al worden bijgesteld waarbij het resultaat ten laste of ten gunste van de exploitatie van het lopende jaar gebracht wordt. Bij de jaarrekening is het rente-effect daardoor slechts van geringe omvang. De verschillen zijn in de rekening ten opzichte van de totale omzet niet van groot belang.

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd, dat renteresultaat bij de jaarrekening gewoon als voordeel of nadeel deel uit kan maken van het rekeningsaldo. De bestemmingsreserve Renteschommelingen kan daarmee worden opgeheven.

8.2 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 1.

    Het renteresultaat maakt bij de jaarrekening onderdeel uit van het rekeningsaldo.

  • 2.

    De bestemmingsreserve Renteschommelingen opheffen bij de Kadernota 2012.

Hoofdstuk 9 Relatie met financiële verordeningen en andere beleidsnotities.

9.1 Verordeningen en beleidsnotities.

In dit hoofdstuk staat centraal de vraag of vaststelling van het in de voorgaande hoofdstukken uiteengezette rentebeleid noodzaakt tot bijstelling van de reeds geldende financiële verordening of beleidsnotities.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een overzicht opgesteld van de (financiële) verordeningen en alle beleidsnotities die de gemeente Ermelo rijk is, met per verordening respectievelijk notitie aangeduid welke onderdelen hieruit door het voorliggende rentebeleid worden ‘geraakt’.

Vooropgesteld wordt dat met vaststelling van deze Nota rentebeleid de ‘Notitie rentebeleid 2004’ die is vastgesteld op 27 januari 2005 inclusief de daarin opgenomen notitie ‘Rente in relatie tot grondexploitatie’ wordt ingetrokken.

Vaststelling van het in deze Nota uiteengezette rentebeleid heeft gevolgen voor:

  • 1.

    de Financiële verordening

    • o

      artikel 12 lid 1 kan strikt genomen overeind blijven, echter verdient aandacht het feit dat er van daadwerkelijke kostentoerekening van rentelasten enkel nog sprake zal zijn in het geval het een product betreft waar specifiek een vergoeding/prijs voor in rekening gebracht wordt. De overige producten, die niet aan dit criterium voldoen, worden niet met rente belast.

    • o

      artikel 12 lid 3 dient te vervallen

    • o

      toelichting op artikel 11 schrijft “dit artikel schrijft voor dat de raad een nota Rente vaststelt. (Dit is gebeurd op 27 januari 2005).” Deze verwijzing dient te worden vervangen door de volgende tekst: “dit artikel schrijft voor dat de raad een nota Rente vaststelt. (Hieraan is op 15 december 2011 uitvoering gegeven.)”

  • 2.

    de volgende beleidsnotities:

    • Nota reserves en voorzieningen

      • o

        Als gevolg van de besluitvorming in het kader van het ombuigings-/bezuinigingstraject 2012-2015 dienen § 2.3, § 3, § 4.1.1, § 5 en § 6 te worden aangepast. Ook de tekst “De onttrekking(en) aan de voorziening Renteschommelingen niet meer via de exploitatie (gd) te laten lopen en lasten rechtstreeks ten laste van de betreffende voorziening (kd) te brengen;” op pagina 23 dient te vervallen. Al deze aanpassingen zullen worden betrokken bij de herziening van de Nota reserves en voorzieningen, welke in 2012 zal worden vastgesteld. Tussentijds geldt op deze fronten het gestelde in deze Nota rente en hetgeen hierover is geschreven in het ombuigings-/bezuinigingstraject 2012-2015.

    • Nota weerstandsvermogen

      • o

        De zinsnede op pagina 15 “mits bij de onttrekking aan de reserve tegelijkertijd middelen worden vrijgemaakt om het gemis aan bespaarde rente structureel op te kunnen vangen” dient te worden vervangen door “mits bij de onttrekking aan de reserve tegelijkertijd dekking wordt aangegeven voor de extra rentelast”.

      • o

        Pagina 17 en 18: op deze pagina’s is sprake van de reserve Renteschommelingen. Deze wordt opgeheven, hetgeen betekent dat de daarop betrekking hebbende teksten en aanhalingen komen te vervallen.

      • o

        De zinsnede op pagina 21 “Eerst zal bij inzet daarvan dekking gezocht moeten worden voor de wegvallende renteopbrengsten” dient te worden vervangen door “Eerst zal bij de inzet daarvan dekking gezocht moeten worden voor de extra rentelast”.

De voorstellen van deze Nota rentebeleid werken in een aantal gevallen ook nog door in de uitwerking op terreinen waarvoor een aantal andere beleidsnota’s zijn opgesteld (waaronder de kostenverdeling en de berekening van afdelingstarieven). De vaststelling van de nu voorliggende Nota rentebeleid geeft geen aanleiding om de beleidsmatige uitgangspunten van de betreffende nota’s aan te passen. Wel dient er aandacht te zijn voor de gevolgen die het gewijzigd rentebeleid heeft op de betreffende terreinen (hoofdzakelijk budgettaire verschuivingen tussen producten of kostenplaatsen, o.a. als gevolg van budgettaire consequenties voor de kapitaallasten) en of er dientengevolge uitzonderingen moeten worden gemaakt om deze – soms ongewenste – effecten te elimineren c.q. te ‘compenseren’.

9.2 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:

  • 1.

    De ‘notitie Rentebeleid 2004’ van 27 januari 2005 inclusief de als bijlage daarvan onderdeel uitmakende notitie ‘Rente in relatie tot grondexploitatie’ met ingang van 1-1-2012 (begrotingsjaar 2012) intrekken.

  • 2.

    De aanpassingen in de Financiële verordening, ‘Nota reserves en voorzieningen’ en ‘Nota weerstandsvermogen’ meenemen bij de eerstvolgende herzieningen van deze nota’s.

Hoofdstuk 10 Financiële paragraaf.

10.1 Financiële paragraaf.

De voorgestelde wijzigingen in de rentevisie hebben op een aantal punten budgettaire gevolgen. Hieronder worden deze per hoofdstuk aangegeven:

  • Hoofdstuk 5 Rente en investeringen.

    De rentevisie om de rente niet langer toe te rekenen aan de individuele investeringen maar rechtstreeks toe te rekenen aan het programma Algemene dekkingsmiddelen met als uitzonderingen hierop riolering, afvalstoffen en de begraafplaats heeft gevolgen voor de hoogte van de bestemmingsreserve I&A en de doorbelasting van de kostenplaatsen.

    De bestemmingsreserve Klimaatuitvoeringsprogramma 2010 -2014 is in dit verband buiten beschouwing gelaten, aangezien dit uitvoeringsprogramma nog maar recent is vastgesteld en de uitvoering nog opgepakt moet worden.

  • Hoofdstuk 8 Reserve renteschommelingen.

    Door de nieuwe rentevisie dat het renteresultaat bij de jaarrekening onderdeel uitmaakt van het rekeningsaldo en daarom de bestemmingsreserve renteschommelingen bij de Kadernota 2012 opgeheven kan worden leidt tot een eenmalig voordeel.

Beide aanpassingen leveren in totaal het volgende beeld op:

+ = nadeel

2012

2013

2014

2015

2016

totaal

Hoofdstuk 5:

Bestemmingsreserve I&A

-2.000

-3.000

-6.000

-13.000

5.000

-19.000

Kostenplaatsen

11.000

10.000

14.000

12.000

12.000

59.000

Hoofdstuk 8:

Bestemmingsreserve renteschommelingen

-100.000

-100.000

Totaal resultaat

-91.000

7.000

8.000

-1.000

17.000

-60.000

Het budgettaire resultaat wordt als volgt gedekt:

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal

Totaal resultaat

-91.000

7.000

8.000

-1.000

17.000

-60.000

Dekking:

Vrijval bij Kadernota 2012

91.000

91.000

Dekken uit 6770403 Stelpost volumeontwikkelingen

-7.000

-8.000

1.000

-17.000

-31.000

Totale dekking

91.000

-7.000

-8.000

1.000

-17.000

60.000

Per saldo

0

0

0

0

0

0

10.2 Conclusies.

Samenvattend komen wij tot de volgende conclusie:

  • 1.

    Het budgettaire resultaat wordt bij de Kadernota 2012 verwerkt.

Bijlage I. Uitleg werking nieuwe rentetoerekeningsystematiek.

In deze bijlage wordt de nieuw systematiek van rentetoerekening aan producten schematisch op hoofdlijnen weergegeven. Een cijfervoorbeeld is ter verduidelijking toegevoegd. De daarbij gehanteerde cijfers zijn gebaseerd op de Programmabegroting 2012-2015.

De rentekosten bestaan in onze gemeente hoofdzakelijk uit de betaalde rente aan geldverstrekkers (lang krediet en kort krediet) en de rente over de boekwaarden grondexploitatie. De renteopbrengsten bestaan uit de rente over de langlopende belegging van de Nuongelden en de rente over kortlopende uitzettingen.

Doordat Ermelo een (structureel) liquiditeitsoverschot heeft, zijn de renteopbrengsten hoger dan de rentelasten en resulteert dit per saldo in een renteopbrengst op de kostenplaats 599 Kapitaallasten van € 248.000,00.

De post rente wordt in deze methodiek altijd toegerekend aan 677 Algemene dekkingsmiddelen, òf als rentelast òf als renteopbrengst. Daarnaast vindt toerekening van rente plaats via de kapitaallasten aan producten, waarvoor een kostprijs (leges) in rekening wordt gebracht tegen een vast percentage (huidige rekenrente van 3,75%) én waar investeringen toebehoren, die vallen onder de “sterfhuisconstructie” tegen variërende percentages. De overdekking op de kostenplaats 599 Kapitaallasten door toerekening van rente aan producten via de kapitaallasten wordt vervolgens ten gunste gebracht van de post 6770503 Saldo kostenplaats kapitaallasten.

Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Rente op kostenplaats 599 Kapitaallasten:

afbeelding binnen de regeling

Rentetoerekening aan 677 Algemene dekkingsmiddelen:

Lasten

 

Opbrengsten

 

 

 

Rentetoerekening van 599 Kapitaallasten

248

 

 

 

 

 

Rentetoerekening via kapitaallasten aan producten:

Lasten

 

Opbrengsten

 

Kapitaallasten

500

 

 

 

 

 

 

 

6770503 Saldo kostenplaats kapitaallasten:

Lasten

 

Opbrengsten

 

 

 

Saldo kostenplaats 599 Kapitaallasten

500

 

 

 

 

Bijlage II. Rente en financiering.

I. Interne en externe financiering.

De gemeente Ermelo financiert haar activiteiten (investeringen, grondexploitaties, producten, diensten, subsidies etc.) met lange en kortlopende geldleningen alsmede met eigen financieringsmiddelen. Aan het lenen en uitzetten van geld zijn rentelasten en renteopbrengsten alsmede renterisico’s verbonden. Hier ligt de relatie met de in hoofdstuk 4 gevormde rentevisie.

De gemeente maakt voor het aantrekken van gelden zowel gebruik van de vaste als van de vlottende schuld. Tot de:

  • -

    vlottende schuld (kort geld) wordt gerekend rekening courant en kortlopende leningen met een maximale looptijd van 1 jaar.

  • -

    vaste schuld (lang geld) wordt gerekend de door de gemeente aangetrokken geldleningen met een looptijd langer dan 1 jaar.

Het risico van lenen wordt beperkt doordat gemeenten zich moeten houden aan de zogeheten kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Kasgeldlimiet.

In de wet Fido is bepaald dat door een gemeente niet meer dan een bepaald bedrag per jaar met “kort geld” mag worden gefinancierd. Deze norm voor onze gemeente (bekend onder de naam kasgeldlimiet), die wordt vastgesteld bij de programmabegroting, ligt voor 2012 op € 4,7 miljoen. Wordt de kasgeldlimiet langdurig overschreden, dan dient de gemeente haar vlottende schuld om te zetten in een vaste schuld. Als gevolg van de verwachte liquiditeitsoverschotten in elk begrotingsjaar verwachten wij voor de jaren 2012 tot en met 2015 binnen de kasgeldlimiet te blijven.

Renterisiconorm.

Ook voor het aantrekken van lang geld is een wettelijke beperking van toepassing: de renterisiconorm.

De renterisiconorm heeft betrekking op de lange financiering met een rentetypische looptijd van langer dan één jaar. In de wet Fido wordt de renterisiconorm berekend door middel van een, door de Minister van Financiën vastgesteld, percentage van het begrotingstotaal per 1 januari van het betreffende boekjaar. Het renterisico mag de renterisiconorm in beginsel niet overschrijden. De gemeente verwacht dat zij in de periode 2012-2015 onder de renterisiconorm blijft.

De gemeente financiert het liefst met “vlottende schuld”, omdat dit normaliter voor de gemeente een lager te betalen rentepercentage met zich meebrengt dan langlopende financiering, die onder de “vaste schuld” valt (leningen > 1 jaar).

II. Uitzetten en beleggen van gelden.

De wet Fido beschouwt beleggen niet als een normale publieke taak, maar als een tijdelijke activiteit omdat gedurende een bepaalde tijd meer financieringsmiddelen aanwezig zijn dan voor de gewone bedrijfsvoering nodig is. Beleggen doet de gemeente dan ook niet om zoveel mogelijk rendement te maken, maar om geld dat in die periode niet nodig is op een veilige manier te stallen. Daarom mag de gemeente alleen beleggen in waardepapieren met weinig risico. Bovendien moet de tegenpartij aan strenge eisen van betrouwbaarheid voldoen.

Naar aanleiding van de kredietcrisis en de onrust op de financiële markten zijn begin 2009 de eisen voor het uitzetten van gelden door gemeenten verder verscherpt. Dit wordt geregeld middels Ruddo. De gemeente heeft dit voor het gemeentelijk beleid verder vertaald in haar financieringsstatuut. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen.

De gemeente Ermelo bevindt zich thans in een situatie van (tijdelijk) overtollige geldmiddelen. Gemeente Ermelo verwacht hierdoor de komende jaren een positief rentesaldo.

Rente Samenwerkingsverband Regionale Vuilverwerking Ullerberg (ReVu).

De gemeente Ermelo is administrateur van de ReVu. In die hoedanigheid beheert zij gelden namens de ReVu. Ermelo berekent de ReVu een rente over:

  • de rekening-courantverhouding (BNG R/C debet/credit);

  • de belegde voorziening (3 maands Euribor).

De planning is dat de stortplaats in het eerste halfjaar van 2012 aan de provincie Gelderland wordt overgedragen. Het samenwerkingsverband zal vervolgens opgeheven worden. Met ingang van de opheffingsdatum vervallen ook de renteberekeningen.

III. Risicobeheer rente.

III.1 Renterisicobeheer: 6

De doelstellingen van het renterisicobeheer zijn:

  • 1.

    Het beheersen van de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's, kredietrisico's, intern liquiditeitenrisico’s en valutarisico’s;

  • 2.

    Het beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een optimaal rendement op uitzettingen;

Richtlijnen en limieten renterisicobeheer:

  • 1.

    De kasgeldlimiet wordt conform de Wet fido niet overschreden;

  • 2.

    De renterisiconorm wordt conform de Wet fido niet overschreden;

  • 3.

    Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

  • 4.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand in relatie tot de rentevisie;

  • 5.

    De rentevisie van de gemeente wordt jaarlijks bij het vaststellen van de kadernota/begroting vastgesteld;

  • 6.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4 van dit artikel, streeft de gemeente tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.

III.2 Liquiditeitsprognose in relatie tot raming rentelasten:

Om tot een goede inschatting te komen wat de kapitaalbehoefte van de gemeente is, wordt bij de begroting een prognose gemaakt van het verwachte jaarlijks te financieren bedrag. Dit bedrag is de resultante tussen enerzijds de verwachte financiële uitgaven en anderzijds de verwachte inkomsten. Voorbeelden van de uitgaven zijn het doen van investeringen, het uitvoeren van de “normale jaarlijkse exploitatielasten” en het betalen van aflossingen. Voorbeelden van inkomsten zijn opbrengsten grondverkopen, opbrengst verkoop aandelen en de “normale exploitatie-inkomsten” zoals rijksuitkeringen, geheven belastingen e.d.

Op basis van de meest recente liquiditeitsprognose 7 verwachten wij dat wij in de jaren 2012 tot en met 2015 ten behoeve van onze reguliere bedrijfsvoering geen aanspraak hoeven te maken op de kapitaalmarkt. Het renterisico van de huidige leningen is laag/nihil, omdat gekozen is voor het afsluiten van leningen met een vast rentepercentage en een jaarlijkse aflossing gedurende de gehele looptijd. De voorgenomen investeringen, in onder meer de grondexploitatie zijn van grote invloed op de liquiditeitspositie en daarmee op de langlopende geldleningen. Over de hoogte en het tijdstip van investeren en mutaties binnen de grondexploitatie bestaat altijd een mate van onzekerheid, niet in de laatste plaats door de huidige financiële crisis.

III.3 Rentevisie:

Voor het bepalen op welk moment het verstandig wordt geacht vaste leningen aan te gaan, is een rentevisie nodig. Deze rentevisie zowel voor de vaste als voor de vlottende schuld is door ons geformuleerd in hoofdstuk 4.

IV. Overige onderwerpen.

IV.1 Wettelijke rente

De toepassing en de vaststelling van de hoogte van de wettelijke rente is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Een schuldeiser kan eisen dat de schuldenaar, die in gebreke is gebleven met de tijdige betaling van een overeengekomen geldsom, wettelijke rente betaalt over de periode waarin hij in gebreke is gebleven. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag waarop de schuldeiser in rechte van de schuldenaar de rente vordert, of vanaf de dag waartegen de schuldenaar schriftelijk is aangemaand zijn schuld te voldoen. De hoogte van de wettelijke rente wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

  • -

    de wettelijke rente voor handelstransacties bedraagt per 1 juli 2011 8,25 %. Dit is de wettelijke rente die van toepassing is op alle transacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties of tussen ondernemingen en overheidsinstanties onderling (handelstransacties).

  • -

    de wettelijke rente voor niet-handelstransacties wordt vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur en gepubliceerd in het Staatsblad. De hoogte van de wettelijke rente voor deze consumententransacties fluctueert en is vanaf 1 juli 2011 4,00 % per jaar.

IV.2 Invorderingsrente

Met ingang van 1 januari 1997 zijn ook de lokale overheden wettelijk (Invorderingswet 1990) verplicht invorderingsrente in rekening te brengen c.q. te vergoeden. De invordering gaat eerst een rol spelen, nadat de aanslagen zijn opgelegd. Indien de betaling niet binnen de enige of laatste termijn heeft plaatsgevonden, dienen gemeenten aan de belastingplichtige invorderingsrente in rekening te brengen.

In de Invorderingswet is tevens de vergoeding van invorderingsrente geregeld. Voorwaarde hiervoor is dat de aanslag is verminderd of vernietigd en de belasting(aanslag) is betaald.

De hoogte van zowel de in rekening te brengen invorderingsrente als de te vergoeden rente wordt elk kwartaal vastgesteld door de staatssecretaris van Financiën. De hoogte van de invorderingsrente bedraagt met ingang van het 4e kwartaal 2011 3,00%.


Noot
1

zie voor het begrip totaalfinanciering paragraaf 4.5

Noot
2

Bron: Miljoenennota 2012

Noot
3

Thésor Groep is een onafhankelijke organisatie die haar opdrachtgevers ondersteuning biedt bij de invulling

van de treasuryfunctie. Maandelijks stelt Thésor een rentenotitie op, waarin wordt ingegaan op actuele renteontwikkelingen. Tevens wordt hierin een samenvatting gegeven van de rentevisies van een aantal grote banken.

Noot
4

bron: website Bank Nederlandse gemeenten

Noot
5

Bron: Thésor, nieuwsbrief oktober 2011

Noot
6

bron: Programmabegroting 2012-2015

Noot
7

bron: idem