Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren gemeente Ermelo 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren gemeente Ermelo 2010

Raadsbesluit

Nr. 10012126

De raad van de gemeente Ermelo;

gelezen het voorstel van het college van 20 april 2010, nr. 10011265;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b, en 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

overwegende, dat het noodzakelijk is het verlagen van inkomensvoorzieningen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren gemeente Ermelo 2010.

PARAGRAAF 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • c.

    afstemming: het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid van de wet;

  • d.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening;

  • e.

    trajectplan: een beschrijving van opeenvolgende activiteiten zoals omschreven in de Re-integratieverordening gemeente Ermelo 2009;

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo.

Artikel 2 - Afstemming

Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichting, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de jongere de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4 - Het besluit tot afstemming

In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardafstemming.

Artikel 5 - Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht indien er sprake is geweest van ernstige misdragingen zoals bedoeld in artikel 13.

Artikel 6 - Afzien van afstemming

  • 1. Het college ziet af van het verlagen van de inkomensvoorziening indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht, dan wel de ernst van de gedraging, de persoonlijke omstandigheden, en/of de verwijtbaarheid daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Indien het college afziet van een verlaging op grond van het voorgaande lid, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 - De wijze van oplegging van de afstemming

  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de jongere is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende inkomensvoorziening.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4. Een voorziene verlaging, die niet kan worden uitgevoerd omdat de inkomensvoorziening van de jongere is beëindigd, wordt opgelegd indien de jongere binnen 12 maanden opnieuw een beroep doet op een inkomensvoorziening.

Artikel 8 - Samenloop van gedragingen

Indien de jongere zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de als gevolg hiervan op te leggen verlagingen gelijktijdig uitgevoerd.

PARAGRAAF 2 - GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 9 - Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere waardoor de verplichtingen op grond van artikel 45 van de wet niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    Het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      Het in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling;

    • b.

      Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      Het door de inburgeringsplichtige jongere niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om gegevens te verstrekken en die medewerking te verlenen die voor diens inburgeringsplicht van belang zijn.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      Het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      Het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      Het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • d.

      Het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

    • e.

      Het in strijd handelen door de inburgeringsplichtige jongere met artikel 23, eerste lid, van de Wet inburgering of de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels van de Wet inburgering;

    • f.

      Het niet naleven van de uit artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering voortvloeiende verplichting door de inburgeringsplichtige jongere tot het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving binnen de in de Wet inburgering vastgestelde periode.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      Het verwijtbaar niet voldoen aan een of meer verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, indien dit, ter beoordeling van het college vanwege klaarblijkelijke hardheid in het individuele geval, niet heeft geleid tot de intrekking van het werkleeraanbod als bedoeld in artikel 42, eerste lid onder f van de wet;

    • b.

      Het door de inburgeringsplichtige jongere niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 van de Wet inburgering gestelde termijnen.

Artikel 10 - De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      10% van de WIJ-norm gedurende één maand bij een gedraging van de eerste categorie,

    • b.

      20% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie,

    • c.

      40% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie,

    • d.

      100% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met c, wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. In afwijking hiervan wordt niet de hoogte maar de duur van de verlaging verdubbeld, indien sprake is van een verlaging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien, bedoeld in artikel 6, tweede lid, tenzij sprake is geweest van het afzien van een verlaging vanwege het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

  • 3. Het college kan bij een derde of volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de inkomensvoorziening verlagen in hoogte en/of duur, rekening houdend met de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college in bijzondere gevallen de inkomensvoorziening verlagen voor een langere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere daartoe aanleiding geven.

PARAGRAAF 3 - NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11 - Schending inlichtingenplicht zonder benadeling

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging opgelegd van 5% van de WIJ-norm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van de verlaging worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 - Schending inlichtingenplicht met benadeling

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Artikel 5, eerste lid dient nadrukkelijk toegepast te worden. De jongere dient in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot € 10.000,00: 100% van de WIJ-norm gedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 of meer: burgemeester en wethouders bepalen de hoogte en de duur van de verlaging.

PARAGRAAF 4 - OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT AFSTEMMING

Artikel 13 - Zeer ernstige misdragingen

Indien de jongere zich zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet tegenover het college, zijn ambtenaren, medewerkers van de Sociale Dienst-Veluwerand, medewerkers van het UWV WERKbedrijf, het door of namens het college ingeschakelde re-integratiebedrijf belast met werkzaamheden in het kader van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van minimaal twintig procent van de WIJ-norm gedurende een maand.

PARAGRAAF 5 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 - De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 15 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren gemeente Ermelo 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
van 2 juni 2010
griffier, voorzitter,