Regeling vervallen per 10-04-2014

Subsidieverordening monumenten 2010 gemeente Ermelo

Geldend van 10-04-2014 t/m 09-04-2014

Intitulé

Subsidieverordening monumenten 2010 gemeente Ermelo

SUBSIDIEVERORDENING MONUMENTEN

Nr. 10014093

Casenr. 2010-03918

  • officiële titel

    Subsidieverordening monumenten 2010 gemeente Ermelo

    citeertitel

    Subsidieverordening monumenten gemeente Ermelo 2010

    wettelijke grondslag

    artikel 149 Gemeentewet; titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht

De raad van de gemeente Ermelo;

gezien het voorstel van het college van 6 mei 2010, nr. 10014168;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende Subsidieverordening monumenten 2010 gemeente Ermelo

Hoofdstuk 1. Algemeen deel

Artikel 1.1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    monument: monument dat is opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 1, sub b van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo;

  • 2.

    gemeentelijk monument: monument in de zin van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo;

  • 3.

    onderhoud: werkzaamheden die noodzakelijk zijn om een monument in goede staat te houden c.q. als zodanig in stand te houden en/of toekomstig groot onderhoud en restauraties te voorkomen of te verminderen;

  • 4.

    restauratie: werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van een monument, welke het normale onderhoud te boven gaan;

  • 5.

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit: de commissie in de zin van artikel 1, onder e, van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo;

  • 6.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo;

  • 7.

    eigenaar: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens enig zakelijk recht het genot heeft van een gemeentelijk monument.

Artikel 1.2

  • 1. De gemeenteraad stelt een subsidieplafond vast waarin wordt aangegeven welk bedrag beschikbaar wordt gesteld in het belang van de monumentenzorg.

  • 2. Indien het verlenen van alle voorliggende aanvragen subsidie leidt tot overschrijding van het subsidieplafond bepaalt het college aan de hand van de criteria genoemd in artikel 1.4, lid 5 van deze verordening de rangorde in welke aanvragen worden toe- of afgewezen.

Artikel 1.3

De gemeenteraad kan de werkingssfeer van deze verordening of onderdelen daarvan naar tijd en plaats

beperken. In het belang van de monumentenzorg kan het college afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het college zal hiertoe niet overgaan dan nadat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit gehoord is.

Artikel 1.4

  • 1. Het college is bevoegd om in het belang van de monumentenzorg en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening subsidie tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidie.

  • 2. Het college is bevoegd om in het belang van de monumentenzorg en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en op advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit restauratiesubsidie te verlenen.

  • 3. Het college stelt uitvoeringsvoorschriften vast ten behoeve van het onderhoud aan monumenten en kunnen deze wijzigen of aanvullen.

  • 4. Het college besluit op advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de besteding van het bedrag dat ter beschikking is gesteld aan de monumentenzorg.

  • 5. De voor 1 april, van het jaar waarin de werkzaamheden uitgevoerd worden, ingediende aanvragen subsidie worden verleend afhankelijk van de bouwkundige staat van het gemeentelijke monument, de datum van binnenkomst, de aard van de werkzaamheden, het beschikbare budget van de gemeente Ermelo en eventueel benodigde onherroepelijke bouw- en/of monumentenvergunningen.

  • 6. Aanvragen om subsidie welke in verband met het bepaalde in lid vijf van dit artikel niet kunnen worden gehonoreerd, worden afgewezen.

  • 7. De indiener van een aanvraag als bedoeld in het zesde lid van dit artikel is bevoegd een dergelijke aanvraag voor een volgend jaar opnieuw in te dienen. Het college is bevoegd aan zo'n aanvraag extra prioriteit toe te kennen.

Hoofdstuk 2. De aanvraag, verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidie

Artikel 2.1

  • 1. De aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend bij het college, voordat met de uitvoering van het onderhoud/de restauratie een begin wordt gemaakt.

  • 2. In het kader van de schriftelijke aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel dienen door de subsidieaanvrager te worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde begroting van de kosten (uitgesplitst naar materieel, uren en uurloon);

    • b.

      een inspectierapport over de actuele onderhoudstoestand van de Monumentenwacht Gelderland of een actueel inspectierapport van een onafhankelijke deskundige;

    • c.

      tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van de woning/pand (schaal 1:100);

    • d.

      de naam en het adres van de aannemer(s);

    • e.

      de datum van aanvang en duur van de werkzaamheden;

    • f.

      ingeval van restauratie dient alsmede overlegd te worden een werkomschrijving (restauratieplan) en een verzekeringsovereenkomst tegen brand- en stormschade;

  • 3. Het college kan bepalen dat naast de in lid 2 genoemde bescheiden andere gegevens worden overlegd.

  • 4. Aanvragen ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de eisen gesteld in of krachtens de voorgaande leden worden buiten behandeling gelaten, tenzij ter zake een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 5.1.

Artikel 2.2

De subsidie wordt niet verleend indien:

  • a.

    de aanvraag kosten betreffen die niet subsidiabel zijn op grond van deze verordening;

  • b.

    de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 750,- inclusief belastingen;

  • c.

    de te subsidiëren werkzaamheden op grond van de verzekeringsovereenkomst gedekt zijn;

  • d.

    op grond van de Wet op de omzetbelasting de verschuldigde belasting in aftrek kan worden gebracht;

  • e.

    de subsidiabele kosten op grond van zelfwerkzaamheid ingeval van restauratie worden gedeclareerd;

  • f.

    de aanvraag subsidie schriftelijk bij het college ingediend wordt na 1april van het jaar waarin de werkzaamheden uitgevoerd zullen worden, tenzij blijkt dat er nog budget beschikbaar is dan geldt een uiterste indiendatum van 1 september;

  • g.

    de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat of het pand na het treffen van de voorzieningen uit het oogpunt van de monumentenzorg volgens het college niet aan redelijke eisen voldoet of de karakteristiek van het gemeentelijke monument wordt aangetast;

  • h.

    met de werkzaamheden is begonnen voordat de monumentensubsidie is verleend, tenzij toestemming is gegeven door het college ingeval van een bouwkundige noodzaak, zulks ter beoordeling van het college;

  • i.

    de aanvrager op grond van een andere regeling een bijdrage is verleend, verleend kan krijgen of had kunnen krijgen;

  • j.

    het pand waaraan de voorzieningen worden getroffen bestemd is om binnen een periode van tien jaar te worden afgebroken;

  • k.

    de aanvraag onjuist is en/of onvolledige gegevens bevat, zulks ter beoordeling van het college;

  • l.

    voor hetzelfde onderdeel van het monument waarvoor subsidie is vastgesteld binnen relatief korte termijn een nieuwe aanvraag monumentensubsidie wordt ingediend welke te wijten is aan het onvoldoende of geen gevolg geven aan het in redelijke staat van onderhoud houden van het gemeentelijke monument of te wijten is aan slecht vakmanschap, zulks ter beoordeling van het college; of

  • m.

    de aanvrager niet in het bezit is van een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het onderdeel bouw en/of monument.

Artikel 2.3

  • 1. De subsidie in de in artikel 3.2 bedoelde onderhoudskosten bedraagt tot een maximum van 25% van het totaal van door het college subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 2.300,00.

  • 2. De subsidie in de in artikel 3.3 bedoelde restauratiekosten bedraagt tot een maximum van 15% van het totaal van door het college subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 7.000,00.

Artikel 2.4

De subsidie wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    ingeval van bouwen in/aan of op een gemeentelijk monument of bij wijziging van een gemeentelijk monument in enig opzicht waarbij een bouw- en/of een monumentenvergunning is vereist, geldt als voorwaarde dat deze onherroepelijk dient te zijn voordat het college besluit subsidie te verlenen;

  • b.

    aan de door het college met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen wordt:

    • -

      toegang verleend tot het gebouwde onroerend goed;

    • -

      inzage verleend in de op de onderhouds- of restauratiewerkzaamheden betrekking hebbende bescheiden;

    • -

      gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de uit te voeren werkzaamheden betrekking hebbende gegevens;

  • c.

    de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening worden verstrekt; en

  • d.

    de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de “uitvoeringsvoorschriften subsidieverordening 2010 gemeente Ermelo” en mogen niet in afwijking van de ter zake verstrekte gegevens worden uitgevoerd dan na schriftelijke toestemming van het college.

Artikel 2.5

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld is het college bevoegd de subsidieverlening in te trekken dan wel te verlagen indien:

    a. activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    b. de subsidieontvanger niet voldaan heeft aan de aan subsidieverlening verbonden verplichtingen;

    c. blijkt dat de eigenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag subsidieverlening zou hebben geleid, zulks ter beoordeling van het college;

    d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

    e. voor zover veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten;

    f. werkzaamheden op grond van deze verordening niet sober en doelmatig zijn uitgevoerd;

    g. de werkzaamheden niet binnen 24 maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening zijn voltooid, tenzij een verzoek tot uitstel is ingediend.

  • 2. De intrekking of verlaging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking anders is bepaald.

Artikel 2.6

Bij de vaststelling van de subsidiabele kosten wordt uitgegaan van de subsidieverlening. De subsidievaststelling kan nooit meer bedragen dan de verleende subsidie.

Artikel 2.7

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen 6 maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot subsidievaststelling in, tenzij door het college een andere termijn is gegeven.

  • 2. Uitbetaling van een op grond van deze verordening verleende subsidie heeft plaats nadat:

    a. de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk bij het college zijn gereed gemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

    b. de werkzaamheden zijn gecontroleerd en in overeenstemming zijn met de uitvoeringsvoorschriften en akkoord zijn bevonden;

    c. de rekening(en) en betaalbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden alsmede de totale kostenopstelling waarin de verrichte werkzaamheden akkoord zijn bevonden door de gemeente of een door de gemeente aangewezen onafhankelijke deskundige instantie;

    d. door overmaking op een rekening bij een Nederlandse gevestigde bankinstelling ten gunste aan degene aan wie subsidie is verstrekt.

  • 3. Uitbetaling van de subsidie geschiedt uitsluitend op een bij de gereedmelding door de eigenaar op te geven giro- of bankrekening.

Artikel 2.8

  • 1. Het college kan achteraf de subsidievaststelling intrekken of verlagen:

    • a.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

    • b.

      op grond van feiten en omstandigheden waarvan het college bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan heeft aan de aan de subsidievaststelling verbonden verplichtingen.

  • 2. De intrekking of verlaging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking anders is bepaald.

Hoofdstuk 3. Subsidiabele werkzaamheden onderhoud en restauratie

Artikel 3.1

Aan de eigenaar van een gemeentelijk monument kan een subsidie worden verstrekt in de onderhouds- en restauratiekosten.

Artikel 3.2

Onder subsidiabele onderhoudskosten worden verstaan die kosten welke worden gemaakt voor het:

  • a.

    herstel en vernieuwen van rieten daken (met deklatten en beperkt herstel van sporen);

  • b.

    herstel van dakvlakken gedekt met pannen, leien, lood, zink of koper en, uitsluitend in samenhang hiermee, het beperkt herstel van dakbeschot en sporen;

  • c.

    herstel van goten (in zink, koper of lood) inclusief de bijbehorende hemelwaterafvoeren;

  • d.

    het aanbrengen van goten waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen op riolering en open water;

  • e.

    herstel van buitenkozijnen, buitendeuren, raampartijen, luiken en herstel en/of terugplaatsen van stoepen, roedenverdeling, lijstwerk en luiken;

  • f.

    herstel van windveren, schoorstenen, kapellen, hoeken keperlood;

  • g.

    herstel van dak-/torenluiken, loopbruggen, het luiken afgazen van torens;

  • h.

    inboeten, beperkt herstel muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels;

  • i.

    natuursteen: beperkt vervangen of inboeten;

  • j.

    behandeling van muur- of houtwerk ter regulering van de vochthuishouding dan wel ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters;

  • k.

    herstel c.q. vervangen van de bestaande en indien nodig aanbrengen van een nieuwe bliksembeveiliging;

  • l.

    buitenschilderwerk en binnenschilderwerk wat betreft de buitenramen, -kozijnen en deuren, mits er een technische noodzaak bestaat;

  • m.

    uitwendig herstel van diverse bijgebouwen, zoals hooibergen, schuren, bakhuisjes, pompen, hekken, bruggen, koetshuizen, oranjerieën, theekoepels, voor zover opgenomen in de redengevende beschrijving van het monument;

  • n.

    herstel van glas-in-lood, beglazing en aanbrengen van beschermende beglazing voor gebrandschilderd glas;

  • o.

    vervanging en herstel van overige bouwelementen met waarde van grote zeldzaamheid of historische waarde;

  • p.

    het plaatsen of vervangen van achterzetbeglazing;

  • q.

    het stemmen, het verhelpen van storingen en het bijregelen van het mechaniek, alsmede incidentele werkzaamheden aan het pijpwerk van orgels;

  • r.

    het aanbrengen van inspectievoorzieningen zoals dakluiken en klimhaken.

Artikel 3.3

Onder subsidiabele restauratiekosten worden verstaan:

a.Casco: kosten van herstel van het casco, dat wil zeggen de hoofdstructuur van het monument bestaande uit de dragende onderdelen en het omhulsel, te weten: dak-, kap- en gebintconstructie, vloeren, balklagen, dragende muren, fundering, kelder, gewelven, mits uit cultuurhistorisch oogpunt verantwoordt uitgevoerd.

Kosten ten behoeve van het aanbrengen van een dakbeschot zijn subsidiabel waar dit niet aanwezig is en voor zover hiertoe een constructieve noodzaak bestaat. Indien de voorkeur wordt gegeven aan isolerende dakplaten kan de helft van de kosten in de meeste gevallen als subsidiabel worden aangemerkt.

Alle in artikel 3.2 sub a tot en met p van deze verordening vermelde kostensoorten die:

- tegelijk worden uitgevoerd met een algehele restauratie respectievelijk algeheel cascoherstel en/of;

- betrekking hebben op onderdelen die afzonderlijk of in hun gezamenlijkheid een aanzienlijk/substantieel deel van het gehele gebouw beslaan (grootonderhoud).

b. Monumentale onderdelen: herstel van afzonderlijke monumentale onderdelen (in- en exterieur) al dan niet in combinatie met herstel van het casco, zoals opgenomen in redengevende beschrijving van monument, waaronder schouwen, vloeren, trappartijen, plafonds (hout, sleutelstukken, stuc), schilderingen, pleister- en schilderwerk als gevolg van restauratiewerk, bijzonder behang, raam- en deurpartijen met omlijsting, gevelonderdelen kroonlijsten, mits uit cultuurhistorisch oogpunt verantwoord uitgevoerd.

c. Casco + monumentale onderdelen: reconstructies van verdwenen of in latere tijd gewijzigde onderdelen indien deze wijzigingen afbreuk doen aan de monumentale waarde van het geheel, mits uit cultuurhistorisch oogpunt verantwoord uitgevoerd. Kosten van functieverbetering, mits uit cultuurhistorisch oogpunt verantwoord uitgevoerd.

d. Herstel van specifieke technische installaties in monumenten van bedrijf en techniek, bijvoorbeeld stoommachines, dieselmotoren, raamzagen en persen.

e. Het aanbrengen van technische installaties ten behoeve van bescherming van zeer waardevolle interieurelementen, bijvoorbeeld verwarming of luchtbevochtigingsinstallaties.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1

Het college kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de bepalingen en voorschriften van deze verordening of bijzondere voorschriften stellen.

Artikel 4.2

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing op de gemeentelijke subsidie- en uitbetalingbeschikkingen.

Artikel 4.3

De Subsidieverordening monumenten 2009 gemeente Ermelo en alle voorgaande subsidieverordeningen monumenten worden ingetrokken.

Artikel 4.4

Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 4.3 ingetrokken verordening.

Artikel 4.5

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wabo in werking treedt.

Artikel 4.6

Deze verordening wordt aangehaald als “Subsidieverordening monumenten gemeente Ermelo 2010”.

Artikel 4.7

De “Uitvoeringsvoorschriften subsidieverordening monumenten 2010 gemeente Ermelo” maken integraal onderdeel uit van deze verordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van
De griffier, De voorzitter,

Uitvoeringsvoorschriften subsidieverordening monumenten 2010 gemeente Ermelo

1. Algemeen

  • 1.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juiste vormgeving en detaillering te worden uitgevoerd.

  • 2.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken te worden vervaardigd en afgewerkt.

  • 3.

    Toe te voegen elementen ten behoeve van geriefs- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijvoorbeeld isolatie t.b.v. warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie etc.).

  • 4.

    Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc.) dienen, voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht. Dit dient desgewenst schriftelijk door subsidieaanvrager te worden aangetoond.

  • 5.

    Het verdient aanbeveling bij de aanwezigheid van waardevolle muurplanten, vleermuizen en/of kerkuilen contact op te nemen met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

2. Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • a.

    Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen.

  • b.

    Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

  • c.

    Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • d.

    Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende steen te geschieden, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd.

  • e.

    Nieuw voegwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • a.

    Ter hoogte van het maaiveld dient het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

  • b.

    De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2.

  • c.

    Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging.

  • d.

    Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • e.

    Een monster van het nieuwe voegwerk dient voorafgaand aan het integraal uithakken van de gevel(s) ter goedkeuring te worden gemeld bij de gemeentelijke monumenteninspecteur.

  • f.

    Nieuw pleisterwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk.

  • a.

    Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

  • b.

    De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijn aangepast.

3. Timmerwerk

  • 1.

    De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien juist, als uitgangspunt dient.

  • 2.

    De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De vervangen houten onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 3.

    Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.

  • 4.

    De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn.

  • 5.

    Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

  • 6.

    Gaten in houten gootbodems ten behoeve van zinken of koperen gootbekleding dienen 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden te zijn.

4. Schilderwerk

  • 1.

    Nieuw schilderwerk dient ten aanzien van systeem, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 2.

    Het is niet toegestaan schilderwerk uit te voeren in de periode eind oktober tot eind maart, dit in verband met de overwegend heersende weersomstandigheden. In deze periode mag het houtwerk wel in de grondverf worden gezet.

  • 3.

    Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden gedaan worden (krachtens het brandveiligheidsbesluit bijzondere gebouwen). Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan.

  • 4.

    Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast.

  • 5.

    Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk: deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit.

5. Zinkwerk, koperwerk en loodwerk

  • 1.

    Het zinkwerk dient in de dikte 1,1 mm (STZ 16) te worden uitgevoerd. Indien nodig in verband met de lengte dient het zink in de bakgoten van een broek- of rekstuk te worden voorzien.

  • a.

    Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd.

  • b.

    Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd.

  • c.

    De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 mm (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij van de muur te worden uitgevoerd.

  • 2.

    Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn. De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

  • 3.

    Toepassing van PVC is niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool.

  • a.

    Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren dienen door middel van gesoldeerde valse verstekken te worden geformuleerd. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast.

  • 4.

    Koperen goten dienen volgens de methode beschreven in het info-blad "Koperen goten" van de Monumentenwacht Gelderland te worden uitgevoerd.

  • 5.

    Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/m², uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

    • a.

      Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (drie cm diep) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

    • b.

      Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m² (NHL 20) en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (drie cm) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

    • c.

      Het lood op hoekkepers en nokken dient in minimaal 25 kg/m² (NHL 25), in meterstukken met gefelste naden te worden uitgevoerd. Op iedere felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht. Ieder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt.

  • 8.

    Bevestiging van lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken.

6. Dakdekkerswerk: Dakpannen

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking dienen nieuw aan te brengen pannen in vorm, type en kleur overeen te komen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 2.

    Toepassing van betonpannen is niet toegestaan. Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. De toepassing van Oudhollandse pannen dient in samenhang met DRAKAventifolie te geschieden. De folie dient bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende te worden opgezet. Bij voorkeur dienen oude (gebruikte) pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast.

  • 3.

    Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast.

  • 4.

    De nok- en hoekkepervorsten dienen met behulp van een gewapende kalkspecie te worden aangebracht. De mortel kan, indien nodig, iets worden bijgekleurd.

  • 5.

    De eventueel toe te passen panhaken en -klemmen dienen in roestvast staal te zijn uitgevoerd.

7. Dakdekkerswerk: Leien

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting en vorm, alsmede ten aanzien van de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen te komen met de bestaande, historisch juiste leidekking.

  • 2.

    De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvast stalen leihaken (type 316) bevestigd.

  • 3.

    De levering van leien dient te geschieden onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.

  • 4.

    De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

8. Dakdekkerswerk: Riet

  • 1.

    De werkzaamheden dienen conform de richtlijnen van de Rietdekkersfederatie te worden uitgevoerd.

  • 2.

    Het rietdekkerswerk dient met inlands riet te worden uitgevoerd.

  • 3.

    Het rietwerk dient met dun éénjarig riet met een frisgele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet, te worden uitgevoerd. De in de bossen aanwezige doelen dienen zo veel mogelijk te worden verwijderd.

  • 4.

    Bij het dekken van het riet dient gebruik gemaakt te worden van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Binddraad nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan.

  • 5.

    Voor zover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, moet ook weer rondhout worden toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

  • 6.

    Bij killen mogen geen zinken goten worden toegepast, doch het riet moet steeds in de killen worden doorgedekt.

  • 7.

    Rietvorsten dienen in een met paarden- of varkenshaar gewapende kalkspecie te worden gelegd. De wijze van nokafwerking dient in materiaal, vorm en kleur overeen te komen met de oorspronkelijk en historisch juiste nokafwerking.

9. Natuursteen

  • 1.

    Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. te zijn verwerkt.

  • 2.

    De te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd. Vervangen onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 3.

    Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

  • 4.

    Het impregneren en toepassen van steenverstevigers ten behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

10. Diversen

  • 1.

    Het glaswerk dient in enkel glas (in stopverf gezet) en in principe zonder gebruikmaking van glaslatten te worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Ten aanzien van de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar de voorschriften 3.1 en 3.2.

  • 2.

    Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.

  • 3.

    Bij demonteren van tuinhekken dienen de hoofdstaanders te blijven staan in de voetmuur. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

  • 4.

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen te worden uitgevoerd.

  • 5.

    De houtaantasterbestrijding dient met een middel op basis van permethroïïden en conform de norm NEN 3252 te worden uitgevoerd. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimte en de constructies goed stofvrij worden gemaakt.

  • 6.

    Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters dient vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren te worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het gemeentebestuur.

  • 7.

    Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 8.

    Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.