Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ermelo houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing Verordening rioolheffing 2019

Geldend van 27-12-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ermelo houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing Verordening rioolheffing 2019

De raad van de gemeente Ermelo;

gelezen het voorstel van het college van 6 november 2018, nr. 18e0005680/e180032237;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de: Verordening Rioolheffing 2019

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, een roerende zaak of een zelfstandig gedeelte van een roerende zaak.

  • b.

    onroerende zaak mede: een geheel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen, of gedeelten daarvan, of samenstellen van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen of gedeelten daarvan, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken.

  • c.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente, daaronder begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater en de Individuele Behandelingsvoorzieningen Afvalwater (IBA’s) die bij de gemeente in eigendom, in beheer of in onderhoud zijn;

  • d.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • e.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 – Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 - Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd dan wel dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten voor hemel- en grondwater genoemd in artikel 3.5 en 3.6 van de Waterwet.

  • 2. Als gebruiker wordt aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – al dan niet voor volgtijdig gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

  • 3. Gebruik door leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door het college aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 4 - Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 5 - Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar een vast bedrag dat wordt verhoogd, afhankelijk van het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leiding- en grondwater dat in de voorlaatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Daarbij geldt een gedeelte van een kubieke meter voor een volle kubieke meter. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. De hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water verkregen door middel van een pompinstallatie wordt vastgesteld aan de hand van de opgave van het waterbedrijf en/of een door de belastingplichtige in te vullen aangiftebiljet.

  • 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5. De hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 – Belastingtarieven

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt per perceel per belastingjaar: € 215,00

  • 2. Het in lid 1 vermelde bedrag wordt

    • a.

      wanneer meer dan 500m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 1.000m³, verhoogd met: € 215,00;

    • b.

      wanneer meer dan 1000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 1500m³, verhoogd met: € 430,00;

    • c.

      wanneer meer dan 1.500m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 2.000m³, verhoogd met: € 645,00;

    • d.

      wanneer meer dan 2.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 2.500m³, verhoogd met: € 860,00;

    • e.

      wanneer meer dan 2.500m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 5.000m³, verhoogd met: € 1.075,00;

    • f.

      wanneer meer dan 5.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 10.000m³, verhoogd met: € 1. 290,00;

    • g.

      wanneer meer dan 10.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 25.000m³, verhoogd met: € 1.505,00;

    • h.

      wanneer meer dan 25.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 50.000m³, verhoogd met: € 1.720,00;

    • i.

      wanneer meer dan 50.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 100.000m³, verhoogd met: € 1.935,00;

    • j.

      wanneer meer dan 100.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 250.000m³, verhoogd met: € 2.150,00;

    • k.

      wanneer meer dan 250.000m³ afvalwater wordt afgevoerd, doch niet meer dan 500.000m³, verhoogd met: € 2.365,00;

    • l.

      wanneer meer dan 500.000m³ afvalwater wordt afgevoerd verhoogd met: € 2.580,00.

Artikel 7 - Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van garageboxen, trafo’s, hoogspanningsmasten, zendmasten en onbebouwde percelen.

Artikel 8 - Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 - Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 10 - Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 2, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 11 - Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor aanslagen die worden opgelegd in het belastingtijdvak waarop zij betrekking hebben, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag groter is dan of gelijk is aan € 50,00, dat de aanslagen moeten worden betaald binnen drie maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor aanslagen die worden opgelegd in het belastingtijdvak waarop zij betrekking hebben, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan groter is dan of gelijk is aan € 50,00 en het totaalbedrag van dat aanslagbiljet door middel van automatische betalingsincasso kan worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingtijdvak resteren. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag of de kennisgeving.

  • 5. De Algemene Termijnen wet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 - Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 – Kwijtschelding

Van de rioolheffing kan kwijtschelding worden verleend als bedoeld in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 (Stbl 221).

Artikel 14 – Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Verordening rioolheffing 2018” van 9 november 2017 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2019”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering

van 29 november 2018

mevrouw A.J. van Meerveld,

griffier,

A.A.J. Baars,

voorzitter,