Regeling vervallen per 19-06-2017

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Etten-Leur

Geldend van 18-07-2016 t/m 18-06-2017

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Etten-Leur

1. Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de verordening) geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken zijn toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015, de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, of het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Procedure

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur is in de artikelen 2 tot en met 7 de procedure omtrent een mogelijke ondersteuningsvraag vermeld. Deze artikelen worden onderstaand verder uitgewerkt.

2.1 Hulpvraag of aanmelding

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Wmo loket maar ook bij andere hulp- of dienstverleners uit bijvoorbeeld het sociale wijkteam zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer het een vraag voor de Wmo is en verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal de Wmo consulent de aanmelding overnemen.

Uiterlijk vijf werkdagen na de aanmelding ontvangt de cliënt een bevestiging dat zijn of haar aanmelding is ontvangen. In deze ontvangstbevestiging is ook informatie opgenomen over hoe te komen tot het te voeren gesprek, maar ook over:

• onafhankelijke cliëntondersteuning;

• de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan, uiterlijk binnen zeven dagen na de melding;

• de identificatieplicht;

• de verwerking van persoonsgegevens;

• (indien van toepassing) een akkoordverklaring voor het opvragen/delen van persoonsgegevens.

2.2. Vooronderzoek

In de aanloop naar een gesprek met de cliënt vindt door de Wmo-consulent een vooronderzoek plaats. Ter voorbereiding op het te voeren gesprek wordt onder andere nagegaan of de cliënt al gebruik maakt van bepaalde voorzieningen of diensten.

2.3. Het gesprek en het verslag

De Wmo consulent heeft na de aanmelding met de cliënt een afspraak gemaakt voor een gesprek, het zogenaamde keukentafelgesprek. Dit wordt schriftelijk bevestigd. Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (jeugd- en participatiewet) aan de orde. In het geval ook zaken betreffende de andere domeinen aan de orde zijn, zal de Wmo-consulent een en ander voorleggen/bespreken met de consulenten jeugd- en participatiewet. Indien er sprake is van een meer complexe problematiek kan de Wmo-consulent de casus inbrengen in het desbetreffende sociale wijkteam.

Het gesprek vindt op vrij korte termijn plaats, aangezien een erop volgend onderzoek (zie 2.4) binnen zes weken na de aanmelding dient te zijn afgerond. Aan het gesprek neemt de cliënt deel en/of diens contactpersoon en zijn eventuele mantelzorger. Ook kan de onafhankelijke, gratis cliëntondersteuner erbij aanwezig zijn. De “zelfredzaamheidmatrix” (bijlage 2) kan als instrument worden gebruikt bij het onderzoek. Indien een persoonlijk plan is ingediend door de cliënt wordt dit betrokken in het gesprek. De Wmo consulent maakt tijdens het gesprek aantekeningen die worden uitgewerkt tot een verslag. Dit verslag kan later bij de aanvraag worden gevoegd om te voorkomen dat zaken dubbel worden gedaan. De cliënt krijgt binnen tien werkdagen dit verslag toegestuurd. In dit gespreksverslag is een ondersteuningsplan opgenomen waarin de gemaakte afspraken staan samengevat.

Hij of zij krijgt daarbij de mogelijkheid op het verslag te reageren in de vorm van correcties en/of aanvullingen. Hierna worden verkeerde feiten in het verslag aangepast; aanvullingen of meningen worden als bijlage bij het oorspronkelijke verslag aan het dossier toegevoegd. Deze komen dus niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

De cliënt wordt bij de aanbieding van het verslag gevraagd dit uiterlijk binnen twee weken ondertekend terug te sturen, al dan niet voorzien van bedoelde correcties of aanvullingen.

Indien een cliënt het gespreksverslag niet binnen drie weken ondertekend heeft teruggestuurd, wordt er vanuit gegaan dat er geen behoefte meer bestaat voor ondersteuning en wordt de aanmelding afgesloten.

2.4 Onderzoek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van cliënt. Daarbij is aandacht voor:

• de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

• het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

• de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

• de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

• de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

• de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

• de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

• de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

• welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

• de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

De Wmo consulent doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of cliënt een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies, bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt uiterlijk binnen zes weken na de aanmelding plaats.

De Wmo consulent zal samen met cliënt verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van cliënt. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of een offerte opmaken door een woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

2.5 Aanvraag

Als cliënt (of gemachtigde) het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Zonder de correcte persoonsgegevens en/of ondertekening neemt de gemeente de aanvraag niet in behandeling. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt contact opgenomen met cliënt om te vragen of de stukken moeten worden doorgezonden.

2.6 De beschikking

De cliënt ontvangt de beslissing op zijn Wmo-aanvraag binnen twee weken na de aanvraag in de vorm van een schriftelijke beschikking (besluit van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur). Indien het er naar uitziet dat deze termijn niet gehaald kan worden, zal de cliënt (op grond van de Awb) schriftelijk worden geïnformeerd over een verlenging van deze termijn met maximaal acht weken. In de beschikking staan de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De procedures ten aanzien van ‘begeleiding’ en ‘beschermd wonen’ wijken enigszins af van deze werkwijze, zie hiervoor hoofdstuk 8 en bijlage 3 en 4.

De Wmo consulent zal de cliënt doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

3.1 Beoordeling maatwerkvoorzieningen

Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de Wmo 2015 (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening), de onderhavige beleidsregels en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2015.

Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:

• het algemene beoordelingskader (in 3.2);

• de algemene toegangscriteria (verwerkt in de hierna volgende paragrafen);

• de algemene weigeringsgronden (in 3.13).

3.2 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

• is de cliënt ingezetene van de gemeente?

• is er een noodzaak tot langdurige compensatie?

• zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk?

• is er sprake van gebruikelijke hulp?

• zijn er - deels - (wettelijk) voorliggende voorzieningen beschikbaar?

• zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar?

• zijn er - deels - algemene en/of collectieve voorzieningen beschikbaar?

3.3 Hoofdverblijf / Woonplaats

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat cliënt zijn hoofdverblijf in Etten-Leur heeft. Cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente Etten-Leur. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Etten-Leur komt wonen kan, als hij nog niet staat ingeschreven in het GBA, de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.

3.4 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist antirevaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.

Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.

3.5 Eigen verantwoordelijkheid

Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt verstaan het vermogen van een cliënt om op eigen kracht dan wel met de hulp van mantelzorger(s), personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp de belemmeringen redelijkerwijs zelf op te lossen. Oplossingen die een cliënt redelijkerwijs kan realiseren op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.

3.6 Gebruikelijke hulp

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd.

3.7 Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In de verordening worden de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van cliënt benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

3.8 Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang en doorgaans tegen betaling, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten, maar ook diensten zonder winstoogmerk. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

• rolstoel- of scootmobielpools/verhuur

• klussendienst

• schoonmaakdiensten

• boodschappenservice

• was- en strijkservice

• stomerij

• maaltijdbezorgdienst

• het restaurant van een verpleeghuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten

• kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school)

• voor- en naschoolse opvang / oppascentrale

• honden uitlaatservice

• het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant

• buurt inloopactiviteiten

• boodschappenbus.

3.9 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.

3.10 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

• het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

• het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

• het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon

• het is niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten.

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, is duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen. Maar ook aan de bijvoorbeeld bij de ANWB verkrijgbare rollator valt hier te denken. Een ander goed voorbeeld is de verhoogde toiletpot. Zo’n toilet wordt ook gebruikt door mensen zonder beperking(en), is gewoon bij de bouwmarkt te koop en slechts iets duurder dan een gewone toiletpot.

In geval van een laag inkomen (op bijstandsniveau) kan bij de gemeente geïnformeerd worden of een beroep gedaan kan worden op de bijzondere bijstand.

3.11 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (deeltaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Deeltaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men mogelijk in aanmerking kan komen voor een cliëntenpasje van de Deeltaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Deeltaxi niet geschikt is voor de cliënt, kan een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt.

3.12 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de beperking noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed, uitsluitend eventueel de meerkosten.

3.13 Algemene weigeringsgronden

3.13.1 Hoofdverblijf/woonplaats

De cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening (voor zelfredzaamheid en participatie) indien hij zijn woonplaats in de gemeente heeft.

3.13.2 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was of niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat als traplopen nu al lastig gaat en uiteindelijk zeer moeizaam of zelfs onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten of dat de betreffende woning niet bedoeld is voor permanente bewoning, betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.

Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn, bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

3.13.3 Algemene voorziening

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

• daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

• financieel gedragen kan worden door de cliënt; Het college beoordeelt of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden;

• passend en toereikend is voor de cliënt.

3.13.4 Algemeen gebruikelijk

In paragraaf 3.10 is al uitgelegd wat een algemeen gebruikelijke voorziening is. Er is voor een cliënt geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als deze eigenlijk algemeen gebruikelijk is. Met het criterium ‘algemeen gebruikelijk’ wordt dus beoogd om te voorkomen dat het college een cliënt een voorziening verstrekt waarover de cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had en gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, zou (hebben kunnen) beschikken.

3.13.5 Eerder verstrekte voorziening

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op een al eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met een opstalverzekering. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een derde schade heeft veroorzaakt – deze aansprakelijk stelt.

3.13.6 Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

3.13.7 Reeds gemaakte kosten

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de kosten voorafgaand aan het moment van aanvragen of beschikken zijn gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst adequaat is aan te merken.

3.13.8 Niet voldoen aan verplichtingen

De cliënt heeft de volgende verplichtingen:

• Inlichtingenplicht Op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn om het besluit tot toekenning van de maatwerkvoorziening te heroverwegen.Dit stelt het college in staat om te beoordelen of het beroep op die maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget nog terecht is. Verstrekt de cliënt niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen. Het niet naleven van de inlichtingenverplichting kan leiden tot:

- buiten behandeling laten of afwijzen van de aanvraag of

- beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of

- herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.

• Medewerkingsplicht

De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de (beoordeling van de) aanspraak op maatwerkvoorzieningen. Deze medewerkingverplichting geldt ook voor huisgenoten indien het gaat om de beoordeling van eventuele gebruikelijke hulp. Het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek kan leiden tot:

- Buiten behandeling laten van de aanvraag (Awb), indien onvoldoende informatie bekend is.

- Beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of

- Herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.

3.13.9 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden

Aanspraken op maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.

Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is.

De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is.

3.13.10 College niet vooraf geïnformeerd

Uit de jurisprudentie blijkt dat van cliënten mag worden verwacht dat ze eerst contact opnemen met het college voordat ze een andere woning huren of kopen of een (nieuw) gehuurde of gekochte woning willen gaan aanpassen. Het college moet de gelegenheid krijgen om vooraf eventuele alternatieven en de goedkoopst adequate oplossing in kaart te brengen met cliënt.

Het is aan cliënt om tijdig maar in ieder geval ruim voordat men een huurcontract of (voorlopig) koopcontract aangaat, contact op te nemen.

3.14Herziening, intrekking, terugvordering en verhaal

3.14.1 Herziening of intrekking

3.14.1.1 Bij een beleidswijziging

Artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 legt aan de gemeente de plicht op om elke indicatie periodiek te onderzoeken. De aanleiding hiertoe kan een beleidswijziging zijn. De gemeente zal in voorkomende gevallen:

• tijdig de nodige algemene, publieke communicatie daartoe verzorgen

• en daarbij de situatie van elke individuele cliënt zorgvuldig en nader onderzoeken met in acht name van een redelijke overgangstermijn.

3.14.1.2 Op individueel niveau

Artikel 2.3.10, eerste lid Wmo 2015 geeft aan dat het college een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget kan herzien dan wel intrekken. De bevoegdheid kan worden toegepast wanneer:

a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is;

d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Om de ondersteuning betaalbaar te houden en alleen ter beschikking te stellen aan diegene die het daadwerkelijk nodig heeft, voert het college als beleid dat wanneer een of meer van de hiervoor (onder a tot en met e) genoemde situaties zich voor doen, gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid om de beslissing tot verstrekking van de maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in te trekken of te herzien. Daaraan dient echter wel een zorgvuldige belangenafweging vooraf te gaan. In dat kader zal de cliënt (op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht) ook vooraf moeten worden gehoord. Daar waar mogelijk zullen het intrekkingsbesluit en een terugvorderingsbesluit in één brief worden gecombineerd.

3.14.2 Terugvordering

Terugvordering naar aanleiding van een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder a Wmo 2015.

In artikel 2.4.1, eerste lid Wmo 2015 en in art. 15, vierde tot en met zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Etten-Leur 2015 is, ten aanzien van besluiten op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder a Wmo 2015, de bevoegdheid tot terugvordering geregeld. De mogelijkheid tot terugvordering is beperkt tot schending van de inlichtingenplicht en die schending moet bovendien opzettelijk hebben plaatsgevonden. Het college wenst bij de Wmo 2015 als uitgangspunt te hanteren dat bij een (opzettelijke) schending van de inlichtingenplicht in beginsel tot terugvordering van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget wordt overgegaan. Daarvan ziet het college slechts af als achteraf nog objectief kan worden vastgesteld dat de gemeente niet (in financiële zin) is benadeeld. Van het opzettelijk schenden van de inlichtingenplicht is naar het oordeel van het college in ieder geval sprake wanneer de cliënt of degene die daaraan zijn medewerking heeft verleend, wist of behoorde te weten dat de informatie die hij niet, niet tijdig dan wel onvolledig aan het college heeft overgelegd van invloed kon zijn op het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget en is vastgesteld dat die informatie niet, niet tijdig dan wel onvolledig aan het college is overgelegd. In dat verband zal bij de toekenningbeschikking nadrukkelijk moeten worden gewezen onder welke omstandigheden van de cliënt en/of zijn netwerk wordt verlangd welke informatie wanneer aan het college moet worden overgelegd. Het voorgaande moet niet limitatief worden opgevat. Ook in andere situaties kan sprake zijn van opzet. Het is aan het college om dit te onderbouwen en de beslissing tot terugvordering te motiveren.

3.14.3 Verhaal

Verhaal van kosten naar aanleiding van een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder b tot en met e Wmo 2015. Het college kan het besluit op grond waarvan het pgb is verstrekt, herzien of intrekken in de onder artikel 2.3.10, eerste lid onder a tot en met e Wmo 2015 genoemde gevallen. Door de herziening of intrekking van het besluit komt de rechtsgrond van de verstrekking geheel (bij intrekking) of gedeeltelijk (bij herziening) te vervallen. Dit kan - indien van toepassing – met terugwerkende kracht. De terugvordering krachtens artikel 2.4.1 Wmo 2015 is beperkt tot de in artikel 2.3.10, eerste lid onder a Wmo 2015, genoemde gevallen waarin sprake is van (aantoonbare) opzet. Het college kan het in die gevallen terug te betalen bedrag bij dwangbevel invorderen. In de overige gevallen is titel 4.4 (Bestuursrechtelijke geldschulden) uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Artikel 4:85, eerste lid, onder b, Awb bepaalt dat titel 4.4 van toepassing is op geldschulden die voortvloeien uit een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep. De verplichting tot betaling van een geldsom (het ten onrechte verkregen persoonsgebonden budget of de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening) wordt bij beschikking vastgesteld (artikel 4:86, eerste lid Awb).

4. Natura en persoonsgebonden budget

Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste vorm is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt.

De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor het persoonsgebonden budget geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling verloopt via de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). Een uitzondering geldt voor eenmalige pgb’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.

4.1 De voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

De verdere uitwerking van natura voorzieningen wordt in andere hoofdstukken van deze beleidsregels beschreven.

4.2 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is.

4.3 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

4.3.1 Gemotiveerd plan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot goede en effectieve ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatig te zijn. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de ondersteuning te evalueren.

4.3.2 Bekwaamheid van de aanvrager

Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

• de cliënt is verminderd handelingsbekwaam;

• de cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

• er is sprake van schulden- en/of verslavingsproblematiek;

• er is eerder misbruik gemaakt van het pgb;

• er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

4.3.3 Kwaliteit van dienstverlening

Ook bij een pgb geldt dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. In het gemotiveerd plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit gewaarborgd is.

Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

4.4 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal cliënt door de Wmo consulent worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

4.5 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt als budgethouder

De cliënt als budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

• het inkopen van de maatwerkvoorziening;

• het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd).

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

4.6 Beschikking pgb en natura voorzieningen

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

• welke voorziening er wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

• wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

• hoe de voorziening wordt verstrekt;

• informatie over de te betalen eigen bijdrage en

• indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

 

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

• voor welk resultaat het pgb dient te worden gebruikt;

• welke kwaliteitseisen er worden gesteld aan de voorziening die men met het pgb gaat aanschaffen;

• de hoogte van het pgb;

• wat de ingangsdatum en minimale duur van de verstrekking is;

• hoe de besteding van het pgb moet worden verantwoord;

• informatie over de te betalen eigen bijdrage;

• de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn.

Als sprake is van een door de cliënt te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover zowel tijdens het gesprek als in de beschikking geïnformeerd. Als een cliënt vragen heeft over zijn/haar eigen bijdrage is op www.hetcak.nl een rekenprogramma te vinden, evenals een antwoord op veel gestelde vragen. Men kan ook terecht bij het CAK zelf via het gratis telefoonnummer 0800 1925.

De toekenning eindigt wanneer:

• de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

• de budgethouder overlijdt;

• als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

• als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de gemeente vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

• de budgethouder geen verantwoording aflegt;

• de budgethouder zijn pgb laat omzetten in zorg in natura;

• de budgethouder de (overige) voorwaarden, die gesteld zijn aan de toekenning van het pgb, niet nakomt.

 

Het beëindigen van de toekenning kan er toe leiden dat (een deel van) het pgb wordt teruggevorderd. Hiertoe wordt verwezen naar de paragrafen 3.14.2 en 3.14.3.

 

4.7 Trekkingsrecht 

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de pgb’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.

 

4.8 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het gemotiveerde plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering stelt de gemeente zich terughoudend op ten aanzien van het verstrekken van een pgb aan mantelzorgers en is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd wordt dat slechts verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en kwalitatief goed worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

4.9 Hoogte pgb

Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Daarbij wordt uitgegaan van het bedrag van de goedkoopst adequate voorziening in natura. De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (bijvoorbeeld werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s).

De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden.

 

4.9.1 Pgb voor huishoudelijke ondersteuning

Omdat het bij huishoudelijke ondersteuning (HO) gaat om de inhuur van menskracht (de cliënt wordt in feite werkgever), is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de cliënt ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.

 

Voorwaarden

De Wmo stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor huishoudelijke ondersteuning betekent dit dat er een dienstverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele administratieve ondersteuning wordt door de SVB gratis geboden; dus hier is geen vergoeding voor opgenomen in het pgb. De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.

Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van huishoudelijke ondersteuning.

 

Voor huishoudelijke ondersteuning geldt aanvullend dat de toekenning eindigt;

• op de laatste dag van de indicatieperiode;

• als de budgethouder wordt opgenomen in een Wlz-instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

• als de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling;

• als de budgethouder recht heeft op huishoudelijke ondersteuning volgens een andere regeling;

• als de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

• als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op huishoudelijke ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. Een cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura.

 

4.9.2 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

 

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel daarvan.

Een niet stabiele gezondheidssituatie kan er toe leiden dat het college zal besluiten dat toekenning van een pgb niet mogelijk is, omdat hiermee niet snel en adequaat op een veranderende situatie ingesprongen kan worden.

 

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt tenminste toegekend voor de normale afschrijvingstermijn (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.

De normale afschrijvingstermijnen zijn als bijlage opgenomen (bijlage 1).

 

Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

 

Pgb bedrag

Het pgb bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte(s) van de hulpmiddelenleverancier(s) vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis tot een - in de beschikking vastgesteld - maximum bedrag per jaar. De hoogte van het pgb en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

 

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft de cliënt zes maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De Wmo consulent zal na circa vier maanden contact opnemen met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan tenminste vijf jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag.

 

Omzetting voorziening in natura in pgb

Een eenmaal verstrekte voorziening in natura kan gedurende de duur van de verstrekking - indien de voorziening nog goedkoopst adequaat is en niet technisch en/of economisch is afgeschreven - niet omgezet worden in een pgb.

 

Intrekking

In artikel 15.3 van de verordening maatschappelijke ondersteuning Etten-Leur 2015 is opgenomen dat een pgb ingetrokken kan worden als de cliënt de voorziening niet binnen zes maanden aanschaft of inkoopt.

 

4.9.3. Pgb bij woningaanpassingen aan de eigen woning

- Bouwkundige of woontechnische voorzieningen aan de eigen woning op basis van twee of meer offertes. De hoogte van het persoonsgebonden budget is het bedrag van de goedkoopste door het college geaccepteerde offerte;

- Roerende woonvoorzieningen: op basis van de bedragen en de kortingspercentages die de gemeente heeft afgesproken met de gecontracteerde leveranciers, eventueel verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. Bij roerende woonvoorzieningen die niet kunnen worden geleverd door de gecontracteerde leveranciers, wordt de kostprijs gehanteerd op basis van de door het college geaccepteerde offerte;

- Onderhoud, keuring en reparatie roerende woonvoorzieningen: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar;

- Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget in de kosten van een bouwkundige woningaanpassing, wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

• de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

• de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

• in gevallen dat het noodzakelijk wordt geacht, wordt een architect ingeschakeld: het architectenhonorarium tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten;

• de kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

• de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

• de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

• renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorzieningen;

• de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen de oorspronkelijke kavel;

• de door de gemeente goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten, redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

• de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

• de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

4.9.4 Pgb bij begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf

Het tarief voor een pgb is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden. Het bedrag is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura dat geldt bij een door de gemeente gecontracteerde dienstverlener.

 

Voor begeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt het pgb bepaald per uur op basis van het tarief per uur voor mantelzorgers in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of gelijkluidende artikel in de Wet langdurige zorg.

 

4.10 Overgangsrecht

In de Wmo 2015 is een overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht geldt ook voor personen die gebruik maken van een pgb. Het overgangsrecht houdt in dat de cliënt recht heeft op de huidige indicatie zolang geen nieuwe indicatie is gesteld.

Het overgangsrecht is op 31 december 2015 van rechtswege beëindigd (Wmo artikel 8.3).

5. Regels voor eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. Echter, wanneer een voorziening wordt gehuurd door de gemeente is de huurprijs de kostprijs en moet in dat geval een eigen bijdrage betaald worden zolang de voorziening in bruikleen is bij de cliënt.

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast op basis van inkomens- en vermogensgegevens die zij opvraagt bij en ontvangt van de Belastingdienst.

Bij alle maatwerkvoorzieningen is een bijdrage in de kosten verschuldigd, met uitzondering van:

• rolstoelen;

• voorzieningen voor personen jonger dan achttien jaar Voor woningaanpassingen is wel een bijdrage verschuldigd, deze wordt van de ouder(s) en/of verzorgers gevraagd;

• vervoer naar dagbesteding.

 

Proefberekening van de eigen bijdrage

De gemeente kan voor cliënten - vooruitlopend op de definitieve berekening van het CAK - een proefberekening van hun eigen bijdrage maken.

Omdat de gemeente geen inkomens- en vermogensgegevens van de Belastingdienst ontvangt, is zij voor deze berekening afhankelijk van de gegevens die zij ontvangt van de cliënt. Aan de berekening van de gemeente kunnen daarom geen rechten worden ontleend.

 

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van

• de hoogte van het jaarinkomen en vermogen van cliënt;

• de samenstelling van het huishouden van cliënt;

• de kosten van het hulpmiddel of voorziening en pgb;

• reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

 

De duur van de eigen bijdrage

Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn conform de normale afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening (kostprijs).

Echter, wanneer een voorziening wordt gehuurd door de gemeente, zijn de werkelijke kosten die de gemeente heeft de huurkosten (kostprijs) en moet in dat geval een eigen bijdrage betaald worden zolang de voorziening in bruikleen is bij de cliënt.

Eigen bijdrage maatwerkvoorziening begeleiding

Voor de maatwerkvoorzieningen ‘sociaal maatschappelijk toegerust/de week op orde’ en ‘mantelzorg mogelijk maken’ legt de gemeente voor alle categorieën laag, midden en hoog bij het Centraal Administratie Kantoor een kostprijs in van maximaal € 40,- per vier weken”. Dit geldt voor voorzieningen Zorg in natura en persoonsgebonden budget.

 

5.2 Eigen bijdrage algemene voorziening

Voor algemene voorzieningen kan een eigen bijdrage vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. De hoogte van de kosten van een algemene voorziening mag niet leiden tot niet-gebruik door cliënten. Indien dit wel het geval zou zijn kan de gemeente een bijstelling van de desbetreffende eigen bijdrage overwegen.

6. Maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk door te kijken naar de beperkingen die iemand ondervindt door de handicap die hij heeft, het te behalen resultaat en de oplossingen die daarbij passen. Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor andere voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op andere terreinen beperkingen ondervinden of over verschillende oplossingen beschikken. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn beperking. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie - richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.

In de Wmo 2015 zijn in ieder geval de volgende resultaatgebieden te vinden:

• voeren van een gestructureerd huishouden;

• verplaatsen in en om de woning;

• onderhouden van sociale contacten;

• normaal gebruik van de woning;

• lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

• de week op orde hebben (het hebben van (dag)structuur in het persoonlijke leven en voeren van regie daarover) en het mogelijk maken van mantelzorg;

• uitvoeren noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen.

6.1 Voeren van een gestructureerd huishouden

Het doel van de Wmo 2015 is dat inwoners kunnen participeren en zoveel mogelijk zelfredzaam zijn. Zelfredzaamheid is in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij het kunnen participeren en zelfredzaam zijn mag de huishouding geen obstakel vormen. Het hoeft niet overal uiterst schoon en zo goed als nieuw te zijn, maar het huishouden moet ‘op orde’ zijn. Het vormt de basis van waaruit men kan participeren in de samenleving, waar goed kan worden geleefd en men anderen kan ontvangen.

Daarnaast wordt onder een gestructureerd huishouden tevens beschouwd het beschikken over schone kleding en de regievoering op het huishouden.

Het huishouden is dus een middel om te kunnen participeren en zelfredzaam te zijn, het is geen doel op zich.

6.1.1 Resultaatsturing

Vanaf 1 januari 2016 worden nieuwe indicaties huishoudelijke ondersteuning (HO) zorg in natura uitsluitend geïndiceerd op basis van resultaatsturing; vanaf 1 januari 2017 is dit ook voor pgb’s voor HO het geval. Dit betekent dat er niet meer wordt geïndiceerd in de vorm van een aantal uren per week c.q. dat per activiteit normtijden worden gehanteerd. Voortaan wordt er geïndiceerd op resultaat, namelijk ‘een gestructureerd huishouden’. Dit betekent dat de cliënt en de zorgaanbieder samen een leveringsplan opstellen. Daarin is opgenomen welke aandachtsgebieden en activiteiten bij de cliënt in huis worden uitgevoerd. Cliënt en zorgaanbieder stemmen samen af wanneer wat gebeurt. Het resultaat in de vorm van een gestructureerd huishouden, is wat telt.

6.1.2 Een gestructureerd huishouden als resultaat

Onder een gestructureerd huishouden wordt als resultaat een huishouden verstaan, waarbij iedere bewoner van de betreffende woning gebruik kan maken van een opgeruimde en functionele huiskamer, slaapkamer, keuken, toilet, badkamer en hal. Het gaat om die ruimten die in het algemeen voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn.

Bij een gestructureerd huishouden horen dus niet de zolder en de niet-gebruikte ruimten in een woning, evenals ruimten in een woning die het niveau van een sociale huurwoning te boven gaan (bijvoorbeeld een kelder of een tweede badkamer) en werkzaamheden die buiten de woning plaatsvinden (ramen lappen buiten en tuin- en balkononderhoud).

6.1.3 Onderverdeling in aandachtsgebieden en indicatieniveaus

Een gestructureerd huishouden voeren kan specifiek aandacht vragen voor een aantal gebieden, te weten:

a)Indicatie: gestructureerd huishouden in een stabiele situatie (HO)

De aandachtsgebieden, die kunnen worden opgenomen in de beschikking zijn:

• een schoon en leefbaar huis

- Hal

- Keuken

- Huiskamer

- Toilet

- Badkamer

- Slaapkamer

• beschikken over schone en draagbare kleding

- wassen, drogen en uithangen of opvouwen

b)Indicatie: een gestructureerd huishouden in een kwetsbare situatie (HO+)

De aandachtsgebieden bij HO+ zijn hetzelfde als bij een gestructureerd huishouden in een stabiele situatie (HO) onder 6.1.3a), maar dan aangevuld met:

organisatie van het huishouden

Het leren en verbeteren van de zelfredzaamheid van de cliënt m.b.t. het organiseren van het voeren van de huishouding. De bedoeling is dat de cliënt (weer) leert hoe en wanneer je huishoudelijke activiteiten uitvoert en leert plannen en beheren (van middelen in relatie tot huishoudelijke activiteiten). Ook behoort het stimuleren tot het uitvoeren van huishoudelijke taken evenals de observatie en controle van de uitvoering van huishoudelijke taken door de cliënt zelf hiertoe.

Bij dementerenden ligt de nadruk voor dit aandachtsgebied op het behouden van een stabiele situatie of het vertragen van verslechtering van de bestaande situatie.

6.1.4 Beschikken over schone en draagbare kleding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden gereinigd. Het gaat dan om het wassen, drogen en opvouwen van uitsluitend de normale kleding voor alledag.

Vanaf 1 februari 2016 heeft de gemeente Etten-Leur een wasservice, het Waspunt, ingericht. Mensen die op grond van de Wmo in aanmerking komen voor een indicatie voor het aandachtsgebied ‘beschikken over schone en draagbare kleding’ kunnen van deze wasservice gratis gebruik maken.

Wanneer om medische redenen meer dan één keer wassen per week noodzakelijk is of er zijn zwaar wegende redenen waarom de was niet door het Waspunt kan worden gedaan, wordt de was door de medewerk(st)er van de zorgaanbieder gedaan.

6.1.5 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse levensbehoeften en activiteiten nodig. Hiertoe wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van een algemene voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst) of zetten mensen uit het sociale netwerk zich hiervoor in. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk en een boodschappenservice geen optie is, kan een indicatie worden afgegeven van maximaal één keer per week boodschappen halen en opbergen.

6.1.6 Maaltijden bereiden

In de meeste situaties kan van een algemene voorziening, zoals maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant-en-klaar maaltijden te koop die een oplossing kunnen bieden. Tevens biedt het eigen sociale netwerk opties.

Uitsluitend wanneer het eigen netwerk of een maaltijdservice geen optie is, kan een indicatie worden afgegeven van maximaal vijf keer per week voor het opwarmen van de maaltijd en/of maximaal vijf keer per week (één keer per dag) voor het klaar maken van de broodmaaltijd.

6.1.7. Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid.

Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan aanvullend op de eigen mogelijkheden extra huishoudelijke ondersteuning voor de duur van maximaal 3 maanden worden geïndiceerd. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

6.1.8Algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen

In eerste instantie wordt bekeken of algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen: afwasmachine, aangepast bestek, stofzuiger, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger.

Voorbeelden van voorliggende algemene voorzieningen zijn: boodschappenbezorgdienst, vriesversmaaltijden, alarmering, glazenwasser, hondenuitlaatservice, klussendienst, kinderopvang.

Er wordt hierbij rekening gehouden met individuele omstandigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.

6.1.9 Gebruikelijke hulp

Indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt dat gedeelte niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan en/of gezin een huishouden te voeren. Jonge volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren.

Van kinderen in de leeftijd tussen twaalf en achttien jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen halen).

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van zeven etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wel zal eerst onderzocht worden welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).

Wanneer een huisgenoot minder dan zeven etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen, omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke hulp worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

6.1.10 Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. De overbelasting moet worden vastgesteld door een medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat - na een tijdelijke indicatie - ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langduriger huishoudelijke ondersteuning worden ingezet.

6.1.11 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer binnen een leefeenheid de partner overlijdt wordt onderzocht of huishoudelijke ondersteuning nodig is voor de overgebleven partner. Mocht dit het geval zijn dan wordt de indicatie huishoudelijke ondersteuning op naam van overgebleven partner overgezet en loopt de levering door. In voorkomende situaties wordt de huidige indicatie maximaal twee weken voorgezet, bijvoorbeeld als overgebleven partner geen hulp nodig heeft.

6.1.12 Invloed van de woning of woonvorm op de huishoudelijke ondersteuning

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Dus bijvoorbeeld: een inpandig zwembad of meer dan één badkamer worden niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond.

Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte(n) delen, wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner.

Huishoudelijke ondersteuning wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

Voor de aanwezige beschermde woonvormen in Etten-Leur worden specifiek op de situatie afgestemde uren hulp geïndiceerd. Hierbij wordt naast de eigen mogelijkheden van de bewoners ook rekening gehouden met het doel en de intensiviteit van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur c.q. huisvesting niet bedoeld voor permanente bewoning wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht. Ook wanneer men langer verblijft in de hierboven genoemde woonvormen, wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt.

6.2 Het zich verplaatsen in en om de woning

6.2.1 Rolstoelvoorziening

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel, kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.

Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken doel.

De algemene rolstoelvoorziening biedt mogelijkheden voor die cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleen- of verhuurservice.

6.2.2 Aanpassingen aan de rolstoel

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt.

Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans wenselijk, maar niet noodzakelijk en worden daarom niet vergoed.

6.2.3 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn - dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport - kan een sportvoorziening worden verstrekt.

Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt. De forfaitaire tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2016.

6.3Het wonen in een geschikte woning - woonvoorziening

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

• losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

• bouwkundige woonvoorziening: nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een aangepaste keuken);

• verhuiskostenvergoeding.

Voor kortdurend gebruik (maximaal zes maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepots van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

6.3.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Voorbeelden hier van zijn:

• verhoogde toiletpot;

• eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

• hendelmengkranen en thermostatische kranen;

• antislipbehandeling badkamervloer.

Douchestoelen en losse toiletverhogers worden in toenemende mate tegen redelijke prijzen in bouwmarkten en warenhuizen verkocht. De verwachting is dan ook dat de eenvoudige (niet aangepaste) modellen binnenkort als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd.

6.3.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals bijvoorbeeld een dialyseruimte en therapeutisch baden.

6.3.3 Bezoekbaar

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan een forfaitaire tegemoetkoming ter beschikking worden gesteld om één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar te maken. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. De forfaitaire tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2016.

6.3.4 Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor (onder voorwaarden) een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De forfaitaire tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2016.

6.3.5 Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien.

Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij vooral grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is.

Om discussie, over wat al dan niet grote woningaanpassingen zijn, te objectiveren en richting te geven wordt een maximaal bedrag gehanteerd tot de hoogte waarvan woningaanpassingen worden vergoed. De forfaitaire tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2016.

Als de kosten boven dit bedrag komen en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen en wordt eventueel – indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt, maar kunnen bestaan uit plaatsing op de lijst voor vrijkomende rolstoelwoningen of hulp door een cliëntenondersteuner bij het zoeken op Klik voor Wonen en/of Funda.

6.3.6 Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 8 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de noodzaak voor de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten, men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

6.3.7 Verhuiskosten

Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskosten-vergoeding verstrekt. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, dan kan bij de gemeente een aanmelding worden gedaan om met de consulent in kaart te brengen welke mogelijkheden van bijstand en/of een maatwerkvoorziening er zijn.

De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens worden veelal door woonstichtingen leeg gemeld bij de gemeente. De gemeente beoordeelt in voorkomende gevallen of de woning geschikt is voor de desbetreffende cliënt. De Wmo consulent bezichtigt, indien nodig, samen met cliënt de woning. Bij een weigering belandt cliënt niet direct onder aan de lijst, maar de Wmo consulent zal hem wel confronteren met het feit dat er slechts weinig aangepaste woningen vrij komen en de reden van weigering onderzoeken. Bij meerdere - volgens de Wmo consulent onterechte - weigeringen zal cliënt onderaan de wachtlijst worden geplaatst.

Een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast, verhuist naar een Wlz-instelling of wanneer een partner - waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was - is overleden.

In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (uitgangspunt is maximaal drie maanden) bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen. De forfaitaire tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2016.

6.3.8 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college daarbij ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een mantelzorgwoning. Dit kan door zelf een mantelzorgwoning te bouwen of te huren op het terrein nabij de woning van de mantelzorger(s). Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) vóór de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze mantelzorgwoning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hierdoor wordt het mogelijk om op het achtererfgebied een woongelegenheid voor mantelzorg (mantelzorgwoning ) te plaatsen, zonder omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning). Wel is er nog toestemming van de gemeente nodig.

Iemand die mantelzorg nodig heeft, kan nu in het achtererfgebied van zijn mantelverzorger gaan wonen. Andersom is ook mogelijk, de mantelzorgverlener de woongelegenheid betrekt en de mantelzorgontvanger in de hoofdwoning woont. Het moet daarbij gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning. Ook is een (medische) verklaring omtrent de noodzaak van mantelzorg van b.v. de huisarts noodzakelijk.

Meer specifiek is in het Bor m.b.t. vergunningvrij gebruiken of bouwen opgenomen dat:

• voor het gebruiken van een bestaand bouwwerk (bijbehorende bouwwerk ) in zowel stedelijk als buitengebied geen beperkingen gesteld aan de oppervlakte die voor de mantelzorgwoning in gebruik wordt genomen. Om bewoning in een mantelzorgsituatie mogelijk te maken mag een bestaand bouwwerk bij een woning aangepast worden door woonvoorzieningen aan te brengen, zoals een keuken, badkamer en sanitaire voorzieningen. Na beëindiging van de mantelzorgbehoefte moeten de voorzieningen weer worden verwijderd.

• Wanneer er ten behoeve van de mantelzorg moet worden gebouwd, is er wel onderscheid tussen stedelijk en buitengebied:

- in stedelijk gebied is een en ander afhankelijk van de mogelijkheden tot het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied;

- voor bouwen in het buitengebied is een van de belangrijkste voorwaarden dat het gaat om een geheel of in delen verplaatsbare mantelzorgvoorziening die niet groter is dan 100 m2. Na de beëindiging van de mantelzorgbehoefte moet de verplaatsbare mantelzorgvoorziening weer worden verwijderd.

Via www.omgevingsloket.nl kan door cliënten reeds vooraf een toets worden uitgevoerd. Gelet op de complexiteit van de regelgeving wordt cliënten geadviseerd , nadere informatie in te winnen bij de gemeente, afdeling Ontwikkeling team VTH-Wabo.

7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van dat cliënt daar naartoe reist), gebruik kan maken van een algemene voorziening (buurtbus) of dat uiteindelijk een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

• De korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtst bijzijnde winkels te bezoeken).

• De middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een ziekenhuis, sportfaciliteiten of uitgaanscentra).

• De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt, is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen is.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1.250 km te kunnen reizen. Omdat ieders reisgedrag verschillend is, kan eventueel een gemotiveerd verzoek tot een verhoogd budget worden gedaan. Er zal dan worden onderzocht of in maatwerk een uitbreiding van het kilometerbudget mogelijk is.

Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer of de beschikking hebben over een OV-Begeleiderspas.

Waar voor het resultaat begeleiding (zie hiervoor paragraaf 8) vervoer aan de orde is voor de oplossing van de hulpvraag maakt dat vervoer onderdeel uit van de maatwerkvoorziening begeleiding en valt dit niet onder het resultaat ‘zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’.

7.1 Deeltaxi

De Deeltaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat middels de vrije reizigerspas vervoer van deur tot deur biedt voor iedere inwoner van Etten-Leur. Het tarief ligt boven dat van het openbaar vervoer maar onder dat van een reguliere taxi. Mensen met een beperking die geen andere (eigen) oplossing voor hun vervoer hebben, kunnen bij een bepaalde vervoersbehoefte en -frequentie mogelijk in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van de Wmo-Deeltaxipas. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor het aldus reizen met een begeleider moet een indicatie worden gesteld. Als men een dergelijke indicatie heeft, mag de cliënt niet meer zonder begeleider reizen.

Om in aanmerking te komen voor de Wmo-Deeltaxipas is een indicatie nodig. Hiervoor kan - indien cliënt nog niet bekend is bij de Wmo of het bestaande dossier geen uitsluitsel geeft over de beperkingen op het gebied van vervoer- medisch advies worden aangevraagd.

7.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen, wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening Deeltaxi een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De Deeltaxi is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van taxi of eigen auto.Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.

7.3 Vervoersdoeleinden

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan zes kilometer vanaf de woning) leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer. Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren, moet men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

Voor vervoer naar dagbesteding zal door de instelling, die de begeleiding verleent, worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Het al dan niet vervoeren is in het kader van het samenstellen van het arrangement door de aanbieder een verantwoordelijkheid van de aanbieder.

7.4 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking

Een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking wordt tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek aangeboden, maar ook steeds meer rechtstreeks aan cliënten via detailhandel en/of advertenties (bijvoorbeeld scootmobielen). Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat de cliënt ze zelf kan aanschaffen. Een goed advies over waarop te letten bij aanschaf en bijvoorbeeld het wijzen op de mogelijkheden van rijles kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn.

7.4.1 Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen, zoals de driewielfiets en een duofiets, die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht.

Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht (al dan niet tweedehands). Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.

7.4.2 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht, is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd. Mogelijk wordt op termijn een scootmobielpool gerealiseerd. Het (kortdurend) huren van een scootmobiel is een optie die nu al beschikbaar is.

7.4.3 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen.

7.4.4 Autoaanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle).

In de Wmo wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal zeven jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn. Bij verstrekking van een vergoeding voor een autoaanpassing is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat wordt aangetoond door middel van een keuringsrapport dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog zo’n zeven jaar mee kan). Vervanging van een bestaande autoaanpassing of overzetten naar of aanbrengen in een nieuwe auto is niet vanzelfsprekend. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan, zal eerst in kaart gebracht worden wat de goedkoopst adequate voorziening is.

8. De week op orde hebben en mantelzorg mogelijk maken

Dit resultaat is door de Wmo 2015 als nieuwe verantwoordelijkheid toegevoegd. De functie begeleiding, zoals die tot 1-1-2015, op grond van de AWBZ werd geïndiceerd is komen te vervallen. Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De gemeente heeft beleidsvrijheid in de wijze waarop ze invulling geeft aan deze opdracht. Met de uitgangspunten van de Wmo 2015 op het netvlies betekent dit een andere invulling dan onder de AWBZ gebruikelijk was.

Deels kan deze nieuwe verantwoordelijkheid worden ingevuld door de in de voorgaande paragrafen beschreven maatwerkvoorzieningen. Een schoon huis of het zich lokaal kunnen verplaatsen dragen immers bij aan ‘de week op orde hebben’. Daarnaast zal de gemeente nieuwe maatwerk-voorzieningen moeten treffen die deze verantwoordelijkheid invullen. Het nieuwe resultaat om hier invulling aan te geven wordt in Etten-Leur als volgt benoemd: ‘de week op orde hebben en mantelzorg mogelijk maken’. Dit geeft aan dat de nieuwe verantwoordelijkheid voor begeleiding een tweeledige is. Enerzijds wordt ondersteuning geboden gericht op de cliënt, zodat deze zelfredzaam blijft of wordt, zelfstandig kan blijven wonen, zijn week op orde heeft en kan deelnemen aan de maatschappij. Dit zijn activiteiten die gericht zijn op het structureren van de dag, het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen, toezicht op of aansturing bij activiteiten op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven en het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Anderzijds kan ondersteuning er ook op gericht zijn om het netwerk rondom de cliënt in staat te stellen om hun mantelzorgtaken (langer) vol te houden. Een combinatie van beide vormen van ondersteuning is mogelijk.

8.1 Afwegingskader voor de week op orde hebben

Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en het voorkomen van opname of verwaarlozing van de cliënt. Gedacht kan worden aan het kunnen doen van de administratie, het plannen van de week, regelzaken- en geldzaken, het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het hebben van een zinvolle invulling van de dag en ondersteuning bij het oplossen van problemen.

De algemeen dagelijkse levensverrichtingen nemen hierbij een bijzondere plaats in. Algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn dagelijks terugkerende basisverrichtingen die iemand moet uitvoeren om zelfstandig te kunnen blijven leven op een binnen de maatschappij fatsoenlijk geacht niveau. Te denken valt aan: in en uit bed komen, aankleden, eten en drinken, wassen, naar het toilet gaan etc. Deze activiteiten vielen onder de AWBZ onder de functie persoonlijke verzorging. De persoonlijke verzorging gaat met ingang van 2015 over naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 is opgenomen dat er ook sprake kan zijn van ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen die nauw samenhangt met de ondersteuning die is gericht op behoud of verbetering van de zelfredzaamheid. De verantwoordelijkheid voor die laatste groep gaat wel over naar de Wmo, en valt onder het resultaat begeleiding. Dit geldt alleen indien er geen sprake is van somatische, psychogeriatrische of lichamelijke aandoening of primaire medische problematiek. Het betreft cliënten met een zintuiglijke beperking, verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening, zonder combinatie met een geldige indicatie voor verpleging. In de Memorie van toelichting (Wmo 2015) is opgenomen dat het bij deze groepen gaat om het ondersteunen en begeleiden bij het laten uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen door de cliënt zelf.

De mate / zwaarte van de beperkingen is van invloed op wat een inwoner zelf kan, wat binnen zijn sociale netwerk kan of wat met voorliggende / algemene voorzieningen opgelost kan worden:

• Lichte beperkingen (stimuleren bij het zelf uitvoeren van taken)

• Matige beperkingen (helpen bij taken)

• Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

De begeleiding kan zich richten op alle gebieden van de Zelfredzaamheidmatrix (zie bijlage 2).

Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Het is wel zaak om daarbij in kaart te brengen van welke aandoening of beperking sprake is en wat de effecten daarvan zijn op de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de hulpvrager een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen zoals een boodschappen-app voor mensen met een verstandelijke beperking, een pictogrammen bord of speciale multomap waarmee de administratie overzichtelijk opgeborgen kan worden.

Het college beziet of er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die normaal wordt geacht in een relatie is tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben (zoals bezoek familie/ vrienden, bezoek (huis)arts, het doen van de administratie). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langdurige situaties.

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en /of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat deze daar niet meer is aangewezen op Wmo-ondersteuning. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurig: als het gaat om een chronische situatie dan is de begeleiden van een cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven voor partner, ouder, inwonend kind en /of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden, te denken valt aan het bezoeken van familie/ vrienden, (huis)arts of zaken die bij een gezamenlijk huishouden horen zoals het doen van de administratie.

Alleen wanneer sprake is van een langdurige situatie waarbij de tijdsinvestering in activiteiten in relatie tot een situatie waarin geen sprake is van een beperking substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp.

De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorger(s) zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.

Het college beziet of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld samen de administratie doen, door regelmatig een oogje in het zeil te houden structuur in de week aanbrengen, kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen zorgen voor een zinvolle invulling van (een deel van) de dag?

Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Behandeling is een voorliggende voorziening. Alvorens een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verstrekken is het van belang om na te gaan wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Hierbij geldt dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Soms kunnen een maatwerkvoorziening Wmo (begeleiding) en behandeling gelijktijdig worden ingezet. De maatwerkvoorziening Wmo neemt de taak dan tijdelijk over totdat de taak in de behandeling is aangeleerd. Ook de mogelijkheden van wettelijk voorliggende voorzieningen worden in kaart gebracht zoals opvoedingsondersteuning voor de ouders vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de ziektewet, WIA, Wajong, Participatiewet. Als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dan kan een maatwerkvoorziening Wmo worden overwogen.

De hulpvraag van een cliënt kan, door de zwaarte van de beperking, zo omvangrijk zijn dat een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg aan de orde is. Het gaat hier om cliënten die 24-uur intensieve zorg en toezicht dichtbij nodig hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen met ernstige dementie, om mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking en om mensen met een ernstige psychische stoornis. In de memorie van toelichting op de wet is opgenomen dat indien cliënten een beroep kunnen doen op de Wlz, geen beroep kunnen doen op ondersteuning op grond van de Wmo.

Het college beoordeelt of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en beoordeelt of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld een huiskamerproject of Inloopvoorziening (waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden), een administratie-maatjes project, vrijwillige thuiszorg etc.

Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken.

De ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening zijn de uitgangspunten voor het PGB vastgelegd.

Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de inwoner (thuis, school, kern of wijk) georganiseerd is.

Anders dan gebruikelijk bij de Wmo, wordt de verdere invulling van de maatwerkvoorziening (het arrangement) overgelaten aan de aanbieder waarvoor de cliënt gekozen heeft.

Zie ook bijlage 3 ‘Stroomschema aanvraag begeleiding’.

8.2 Afwegingskader voor mantelzorg mogelijk maken

Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen van de inzet van mantelzorg en / of het continueren van de inzet van de mantelzorg (voorkomen van overbelasting bij de mantelzorger). Gedacht kan worden aan logeervoorzieningen, het tijdelijk overnemen van toezicht, vormen van dagbesteding etc.

Mantelzorgers van cliënten met een toelating tot de WLZ kunnen geen gebruik maken van respijtzorg op grond van de Wmo. Voor algemene mantelzorgondersteuning (zoals advies, voorlichting etc.) kan wel een beroep op de Wmo gedaan worden.

Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de mantelzorg mogelijk wordt gemaakt zoals beeld-spraakverbindingen (skype), een alarmeringssysteem of scholing van mantelzorgers waardoor de draagkracht wordt vergroot.

Het college beoordeelt of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld een deel van de activiteiten van de mantelzorger overnemen, zodat er een gedeelde verantwoordelijkheid wordt ervaren. Kunnen vrienden, buren of familie oogje in het zeil te houden of kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen ervoor zorgen dat de mantelzorger even op adem kan komen of zijn eigen activiteiten kan ondernemen?

De draaglast-draagkracht van de betrokken mantelzorger(s) zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht

Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Biedt bijvoorbeeld de zorgverzekeraar binnen de polis mogelijkheden voor mantelzorgondersteuning?

Het college beziet of algemeen gebruikelijke en/of algemene voorzieningen zijn meegenomen en is beoordeeld of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld de mantelzorgondersteuning door de Stichting Welzijn Zundert, een cursus waardoor de cliënt zijn sociale netwerk uitbreidt, een huiskamer of Pluspunt waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden, de inzet van vrijwilligers of een soos voor mensen met een verstandelijke beperking.

Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken.

De ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening zijn de kaders voor het Pgb voor begeleiding uitgewerkt.

Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de inwoner (thuis, school, kern of wijk) georganiseerd is.

Anders dan gebruikelijk bij de Wmo, wordt de verdere invulling van de maatwerkvoorziening (het arrangement) overgelaten aan de aanbieder waarvoor de cliënt gekozen heeft.

Zie ook bijlage 3 ‘Stroomschema aanvraag begeleiding’.

8.3 Voorliggende voorzieningen

8.3.1 Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medische adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

8.3.2 (wettelijk) Voorliggende voorzieningen

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening begeleiding wordt overwogen:

• Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.

• Kinderopvang: kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid

(kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leidsters leren omgaan met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties, als extra begeleiding nodig is die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

• Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, zoals medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

• Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat - als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is - begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

8.3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Wanneer mensen een beperking hebben, wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

• activiteiten zoals computercursus of taalles

• alarmering

• pictogrammenbord of domotica in huis

• gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

• kinderopvang

Net als bij huishoudelijke ondersteuning wordt bij begeleiding het begrip:” gebruikelijke hulp” (afgeleid van de AWBZ-term “gebruikelijke zorg”) gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

- In kortdurende situaties (maximaal drie maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

- In langdurige situaties:

• Bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

• Hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

• Het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt;

• Ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan begeleiding worden ingezet.

8.4 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dit toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren.

Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan dit als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben. Soms is dat niet voldoende om de mantelzorg langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is één, twee of drie etmalen per week afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van drie etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij een verblijf van meer dan drie etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk.

8.5 Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstap naar zelfstandig wonen.

De centrumgemeente Breda is verantwoordelijk voor de uitvoering.

8.6 Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Breda is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang en heeft dit ondergebracht in Centraal Onthaal.

Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.

Aanvragenen vragen voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang moeten worden doorverwezen naar de gemeente Breda: tel.nr. 076-5298060 (telefoonnummer niet bedoeld voor cliënten/aanvragers) of via beschermdwonen@breda.nl.

9. Slotbepalingen

9.1 Citeertitels

Wmo 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Verordening is de Verordening maatschappelijke ondersteuning Etten-Leur 2015.

Beleidsregels zijn de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Etten-Leur.

9.2 Inwerkingtreding

De ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Etten-Leur’ treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2016. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van deze verordening en treden in werking na besluitvorming door het college.

De ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Etten-Leur’ zijn met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 ingetrokken.

Aldus besloten in de vergadering d.d. 22 maart 2016

burgemeester en wethouders van Etten-Leur,

de burgemeester, de secretaris,

Mw. H. van Rijnbach-de Groot Mw. B.W. Silvis-de Heer

Bijlage 1 Normale afschrijvingstermijnen Wmo voorzieningen

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

10 jaar

Aangepast autozitje voor kinderen

Aankoppelbaar fietsdeel (o.a. handbike)

Elektrische rolstoel

Autoaanpassingen

Traplift

Douche/toiletstoel-zelfbeweger of verrijdbaar

Duofiets

Handbewogen rolstoel kortdurend gebruik

Driewielfiets

 

Douchebrancard

Elektrische aandrijfunit (o.a. e-motion)

Handbewogen rolstoel semi-permanent gebruik

 Duwondersteuning op handbewogen rolstoel

 

Kinderduwwandelwagen

 Elektrische driewielfiets

 

Handbewogen rolstoel permanent gebruik

 

Kinderrolstoel elektrisch

Handbewogen vastframe actief rolstoel

 

Scootmobiel

 

Kinderrolstoel handbewogen

Handbewogen vouwframe actief rolstoel

 

 

 

 

Tillift

 

 

Bijlage 2 Zelfredzaamheid-Matrix

Zelfredzaamheid-Matrix 2013

S.Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, G. Tigchelaar, en T. Fassaert.

DOMEIN

1 - acute problematiek

2 - niet zelfredzaam

3 - beperkt zelfredzaam

4 - voldoende zelfredzaam

5 - volledig zelfredzaam

Financiën

Geen inkomsten. Hoge, groeiende schulden.

Onvoldoende inkomsten en/of spontaan of ongepast uitgeven. Groeiende schulden.

Komt met inkomsten aan basis behoeften tegemoet en/of gepast uitgeven. Eventuele schulden zijn tenminste stabiel en/of bewindvoering/ inkomensbeheer.

Komt aan basis behoeften tegemoet zonder uitkering. Beheert eventuele schulden zelf en deze verminderen.

Inkomsten zijn ruim voldoende, goed financieel beheer. Heeft met inkomen mogelijkheid om te sparen.

Dagbesteding

Geen dagbesteding en veroorzaakt overlast.

Geen dagbesteding maar geen overlast.

Laagdrempelige dagbesteding of arbeidsactivering.

Hoogdrempelige dagbesteding of arbeids-toeleiding of tijdelijk werk en/of volgt opleiding voor startkwalificatie (havo, vwo, of mbo-2).

Vast werk en/of volgt opleiding hoger dan startkwalificatie (havo, vwo, of mbo-2).

Huisvesting

Dakloos en/of in nachtopvang.

Voor wonen ongeschikte huisvesting en/of huur/hypotheek is niet betaalbaar en/of dreigende huisuitzetting.

In veilige, stabiele huisvesting maar slechts marginaal toereikend en/of in onderhuur of nietautonome huisvesting.

Huishouden heeft veilige, toereikende huisvesting en (huur)contract met bepalingen en/of gedeeltelijk autonome huisvesting.

Huishouden heeft veilige, toereikende huisvesting en regulier (huur)contract en/of autonome huisvesting.

Huiselijke relaties

Sprake van huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing.

Leden van het huishouden gaan niet goed met elkaar om en/of potentieel huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing.

Leden van het huishouden erkennen problemen en proberen negatief gedrag te veranderen.

Relationele problemen tussen leden van het huishouden zijn niet (meer) aanwezig en/of woont alleen.

Communicatie tussen leden van het huishouden is consistent open. Leden van het huishouden ondersteunen elkaar.

Geestelijke gezondheid

Een gevaar voor zichzelf of anderen en/of terugkerende suïcide-ideatie. Ernstige moeilijkheden in het dagelijks leven door geestelijke stoornis.

Aanhoudende geestelijke gezondheidsproblemen die het gedrag kunnen beïnvloeden, maar geen gevaar voor zichzelf/anderen. Moeilijkheden in het dagelijks functionering door symptomen en/of geen behandeling.

Milde symptomen kunnen aanwezig zijn en/of enkel matige functionerings-moeilijkheden door geestelijke problemen en/of behandeltrouw is minimaal.

Minimale symptomen die voorspelbare reactie zijn op stressoren in het leven en/of marginale beperking van functioneren en/of goede behandeltrouw.

Symptomen zijn afwezig of zeldzaam. Goed of superieur functioneren in een groot aantal diverse activiteiten. Niet meer dan de dagelijkse eslommeringen of zorgen.

Lichamelijke gezondheid

Heeft direct medische aandacht nodig. Een noodgeval/ kritieke situatie.

Een (direct/ chronische) medische aandoening die regelmatige behandeling vereist wordt niet behandeld. Matige beperking van (lichamelijke) activiteiten tgv een lichamelijk gezondheidprobleem.

Een (chronische) medische aandoening wordt behandeld maar behandeltrouw is minimaal. De lichamelijke gezondheid-problemen leiden tot een lichte beperking in mobiliteit en activiteit.

Erkent behoefte aan hulp voor de (chronische) medische aandoening. Goede behandeltrouw.

Er zijn geen directe of voortdurende medische problemen.

DOMEIN

1 - acute problematiek

2 - niet zelfredzaam

3 - beperkt zelfredzaam

4 - voldoende zelfredzaam

5 - volledig zelfredzaam

Verslaving

Voldoet aan criteria voor ernstig misbruik/ verslaving. Resulterende problemen zijn zo ernstig dat institutionalisering of hospitalisatie noodzakelijk is.

Voldoet aan criteria voor verslaving. Preoccupatie met gebruiken en/of bemachtigen van middelen. Onthoudings-verschijnselen of afkickontwijkend gedrag zichtbaar. Gebruik resulteert in ontwijken of verwaarlozen van essentiële activiteiten van het dagelijks leven.

Gebruik binnen de laatste 30 dagen. Aanwijzingen voor aan middelengebruik gerelateerde sociale, werkgerelateerde, emotionele of fysieke problemen. Gebruik interfereert niet met essentiële activiteiten van het dagelijks leven en/of behandeltrouw is minimaal.

Cliënt heeft gedurende de laatste 30 dagen gebruikt maar er zijn geen sociale, werkgerelateerde, emotionele of fysieke problemen ten gevolge van het gebruik zichtbaar. Geen aantoonbaar voortdurend of gevaarlijk middelengebruik en/of goede behandeltrouw.

Geen middelengebruik/ misbruik in de laatste 30 dagen.

Activiteiten Dagelijks Leven

Ernstige beperkingen op alle of bijna alle gebieden van zelfzorg en complexe activiteiten.

Belangrijk probleem op één of meer gebieden van zelfzorg (eten, wassen, aankleden, naar toilet gaan) en meerdere complexe activiteiten worden niet uitgevoerd.

Voorziet in de meeste maar niet alle basis behoeften van het dagelijks leven en de zelfzorg is op peil, maar één of meerdere complexe activiteiten worden niet uitgevoerd.

Voorziet in alle basis behoeften van het dagelijks leven en alleen ondergeschikte problemen (bijvoorbeeld slordig zijn, gedesorganiseerd).

Geen problemen van deze aard en functioneert goed op alle gebieden.

Sociaal netwerk

Gebrek aan noodzakelijke steun van familie/ vrienden en geen contacten buiten eventuele foute vriendenkring of ernstig sociaal isolement.

Familie/ vrienden hebben niet de vaardigheden/ mogelijkheden om te helpen en nauwelijks contacten buiten eventuele foute vriendenkring. Blijvend, belangrijk probleem als gevolg van actief of passief terugtrekken uit sociale relaties.

Enige steun van familie/vrienden en enige contacten buiten eventuele foute vriendenkring. Duidelijk probleem in maken of onderhouden van ondersteunende relaties.

Voldoende steun van familie/ vrienden en weinig contacten met eventuele foute vrienden.

Gezond sociaal netwerk en geen foute vrienden.

Maatschappelijke participatie

Niet van toepassing door crisissituatie en/of in ‘overlevingsmodus’.

Maatschappelijk geïsoleerd en/of geen sociale vaardigheden en/of gebrek aan motivatie om deel te nemen.

Nauwelijks participerend in maatschappij en/of gebrek aan vaardigheden om betrokken te raken.

Enige maatschappelijke participatie (bijv. adviesgroep, steungroep) maar er zijn hindernissen zoals mobiliteit, discipline, of kinderopvang.

Actief participerend in de maatschappij.

Justitie

Zeer regelmatig (maandelijks) contact met politie en/of openstaande zaken bij justitie.

Regelmatig (meerdere keren per jaar) contact met politie en/of lopende zaken bij justitie.

Incidenteel (eens per jaar) contact met politie en/of voorwaardelijke straf of invrijheidstelling.

Zelden (minder dan eens per jaar) contact met politie en/of strafblad.

Geen contact met politie. Geen strafblad.

ZRM-supplement: Ouderschap 2013

T. Fassaert, S. Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, M. Schönenberger

DOMEIN

1 - acute problematiek

2 - niet zelfredzaam

3 - beperkt zelfredzaam

4 - voldoende zelfredzaam

5 - volledig zelfredzaam

Lichamelijke verzorging

De lichamelijke veiligheid van kind(eren) is direct in gevaar door lichamelijke mishandeling of verwaarlozing lichamelijke basiszorg en/of een kind heeft in het afgelopen jaar meer dan 3 keer een ernstig ongeluk gehad in of om het huis.

Beperkingen op het gebied van lichamelijke basiszorg, maar de veiligheid van kind(eren) is hierdoor niet direct in gevaar. Kind heeft regelmatig (3 keer in het afgelopen jaar) ongelukken in of om het huis. Vermoeden van lichamelijke mishandeling.

Geen melding van lichamelijke mishandeling of verwaarlozing. Lichamelijke basiszorg is meestal/vaak op orde. Kind heeft meerdere keren (twee keer in het afgelopen jaar) ongelukken in of om het huis en/of enkele vermijdbare risico’s voor de lichamelijke veiligheid.

Lichamelijke basiszorg (kleding, voeding, hygiëne en medische zorg) is altijd op orde. Zelden (een keer in het afgelopen jaar) een ernstig ongeluk in en om het huis en geen vermijdbare risico’s voor de lichamelijke veiligheid.

Lichamelijke basiszorg is op orde. Geen ongelukken in of om het huis en veilige fysieke omgeving. Ouder stimuleert een gezonde leefstijl van het kind(gezonde voeding en voldoende bewegen).

Sociaal-emotionele ondersteuning

Het geestelijk welzijn van kind(eren) is direct in gevaar. Sprake van geestelijke mishandeling of verwaarlozing. De ouder isoleert kind(eren) en/of zet aan tot ongewenst/fout gedrag.

Ouder stelt geen grenzen of stelt grenzen niet leeftijdsadequaat en/of beperkt relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten en/of ouder ontmoedigt maatschappelijk wenselijk gedrag. Vermoeden van geestelijke mishandeling.

Geen melding van geestelijke mishandeling of verwaarlozing. Ouder stelt leeftijdadequate grenzen maar is niet consequent en/of toont geen interesse in relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten en/of is niet actief in de ontwikkeling van kind(eren).

Ouder stelt consequent leeftijdsadequate grenzen en toont interesse in relaties tussen kind(eren) en leeftijdgenoten.

Ouder stelt consequent leeftijdsadequate en redelijke grenzen. Bevordert relaties tussen kind(eren) en leeftijd-genoten. Vervult voorbeeld-functie.

Scholing

Eén of meer leerplichtige kinderen staan niet ingeschreven bij een school en/of gaan niet naar les.

Eén of meer leerplichtige kinderen zijn frequent (meer dan 5 keer per maand) zonder geldige reden afwezig en/of hebben geen mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn niet betrokken bij school.

Eén of meer leerplichtige kinderen zijn regelmatig (2-5 keer per maand) zonder geldige reden afwezig en/of hebben beperkte mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn minimaal betrokken bij school.

Er zijn geen leerplichtige kinderen of leerplichtige kinderen zijn zelden (max. 1 keer per maand) zonder geldige reden afwezig in de les en hebben voldoende mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn voldoende betrokken bij school.

Leerplichtige kinderen zijn nooit zonder geldige reden afwezig in de les. Kind heeft goede ogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn zeer betrokken bij school.

Opvang

Opvang van één of meer kinderen is noodzakelijk maar niet beschikbaar of opvang is ernstig beperkt op (bijna) alle gebieden van lichamelijke basiszorg en opvoedtaken.

Noodzakelijke opvang van één of meer kinderen is amper beschikbaar of er is een belangrijk probleem op één of meer gebieden van lichamelijke basiszorg en meerdere opvoedtaken worden door opvang niet uitgevoerd.

Noodzakelijke opvang voorziet in alle aspecten van basiszorg maar is onbetrouwbaar beschikbaar. Lichamelijke basiszorg is op orde maar één of meerdere opvoedtaken worden door opvang niet uitgevoerd.

Opvang is niet noodzakelijk of voldoende en betrouwbaar beschikbaar. Opvang voorziet in alle aspecten van lichamelijk basiszorg én toereikende uitvoering opvoedtaken

Hoge kwaliteit opvang is beschikbaar naar keuze en voorziet in goed ontwikkelde basiszorg en opvoedtaken.

Bijlage 3 Stroomschema aanvraag begeleiding

Cliënt meldt zich bij gemeente

Gesprek met gemeente:

Onderzoek persoonlijke situatie

Eigen kracht en netwerk

Beschikbare algemene voorzieningen

Alle leefgebieden

Voorstel

Maatwerkvoorziening begeleiding is nodig

Beschikking door gemeente = toegang tot maatwerkvoorziening bij aanbieder naar keuze.

Gemeente geeft kopie beschikking (inclusief bijlage) aanbieder, met verzoek tot in behandeling nemen en opstellen arrangement incl. intensiteit.

In de bijlage bij de beschikking staat aanvullende informatie die nodig is voor opstellen van het arrangement door de leverancier (opgehaald tijdens het keukentafelgesprek c.q. onderzoek) en aan welk resultaat moet worden gewerkt.

Aanbieder stelt in samenspraak cliënt arrangement op.

Voorzien van handtekening van cliënt

Aanbieder stuurt arrangement naar gemeente

Arrangement voorzien van startdatum dienstverlening

Gemeente neemt arrangementgegevens op in systeem

Startdatum dienstverlening is startdatum declaratie

Bijlage 4 Begeleiding onder de ‘oude’ AWBZ

Indiceren begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld, kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de huishoudelijke ondersteuning). De reden hiervoor is tweeledig:

• De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat het te behalen resultaat moet zijn, indien nodig wat de beperkingen zijn en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte of en waarvoor maatwerkvoorzieningen (b.v. begeleiding) noodzakelijk zijn.

• De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders en/of dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

 

In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidmatrix (bijlage 2)

 

Nadat uit het onderzoek is gebleken dat begeleiding nodig is, wordt een indicatie afgegeven voor een van de vormen van begeleiding. Anders dan gebruikelijk bij de Wmo, wordt de verdere invulling van deze indicatie (het arrangement) overgelaten aan de aanbieder waarvoor de cliënt gekozen heeft.

 

Als een diagnose ontbreekt doordat de cliënt zorg mijdt kan - net als in de AWBZ al gebruikelijk was - begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” (ook hier weer op basis van een medisch advies). De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om behandeling te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur (maximaal één jaar).

Beperkingen

Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate (“zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen het eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn.

Want: “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”:

• Lichte beperkingen (stimuleren van het zelf uitvoeren van taken)

• Matige beperkingen (helpen bij taken)

• Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

 

In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.

Terreinen

We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden gemeten:

• zelfredzaamheid (bijvoorbeeld: in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie)

• gedragsproblemen (bijvoorbeeld: destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk e/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag);

• psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving);

• oriëntatiestoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon).

 

Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)

Er is sprake van matige beperkingen als: het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door hulpmiddelen (en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden gecompenseerd.

Er is sprake van zware beperkingen als: complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluite te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

 

Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperkingen als: het er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechterd en het eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

 

Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.

Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

 

Oriëntatie en geheugen

Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de cliënt gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er onder-steuning nodig is bij de dagstructurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.

Vormen van begeleiding

Individuele begeleiding

Individuele Begeleiding kent vele vormen, het kan zijn:

• Toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;

• Ondersteuning bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie;

• Oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;

• Ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (bijvoorbeeld: huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken) dan wordt het vaak “thuisbegeleiding “genoemd.

 

Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Huishoudelijke ondersteuning en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat).

 

Begeleiding individueel kan in sommige situaties ook in een groep worden gegeven, bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten op een centrale locatie ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

Groepsbegeleiding 

Groepsbegeleiding - veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging” - is:

• programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

• methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel

• vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;

• gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

 

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld een buurthuis of soos voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten.

 

Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen, nodig hebben is begeleiding groep nodig.

 

Omvang begeleiding

 

Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel worden meegewogen bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal waar mogelijk de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.

In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van Welzijnswerk.

 

Omvang individuele begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minmaal 1, maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn - indien nodig en duidelijk gemotiveerd - mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig?

 

Omvang groepsbegeleiding

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. Het maximum is negen dagdelen dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

• De noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.);

• De mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?);

• Het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid,dan worden bijvoorbeeld acht of negen dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek);

• De mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien de gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken).