Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening artikel 212 Gemeentewet

Geldend van 30-03-2017 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Verordening artikel 212 Gemeentewet

De raad van de gemeente Etten-Leur;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2017;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

BESLUIT

de Financiële verordening Gemeente Etten-Leur 2017 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • b.

    agio: het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het hogere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd;

  • c.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Etten-Leur te ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • d.

    disagio: het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd;

  • e.

    programma: een samenhangend geheel van producten, activiteiten en geldmiddelen gericht op het bereiken van vooraf bepaalde maatschappelijke effecten, waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

  • f.

    Inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking reserves;

  • g.

    Taakveld: eenheden waarin de programma’s, of de eenheden in overzichten en bedragen in het programmaplan, conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) zijn onderverdeeld;

  • h.

    Investeringen: het vastleggen van vermogen in duurzame goederen waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke doelstellingen en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Het voorstel bevat minimaal de verplichte indicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting wordt onder elk van de programma’s de begrote lasten en baten weergegeven. Bij de jaarstukken wordt onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per programma weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van het investeringsplan in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien onder de totale lasten opgenomen. De hoogte van deze post maakt onderdeel uit van de kadernota.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van het investeringsplan geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad als ze verwacht dat de lasten en/of baten afwijken van de door de raad vastgestelde baten en lasten per programma. Het college doet daarbij voorstellen voor bijstelling van het budget en/of voor bijstelling van het beleid.

  • 4. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5. De door de raad beschikbaar gestelde investeringskredieten blijven in de daaropvolgende jaren beschikbaar totdat de raad anders besluit.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 4 maanden (1e bestuursrapportage) en de eerste 8 maanden (2e bestuursrapportage) van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussenrapportages zijn geen afzonderlijke documenten maar maken integraal onderdeel uit van de kadernota (1e bestuursrapportage) respectievelijk de begroting (2e bestuursrapportage).

  • 3. In de tussenrapportages wordt op programmaniveau zowel beleidsmatig als financieel, gerapporteerd op afwijkingen van de begroting. Financiele afwijkingen op lasten en/of baten van € 50.000 of hoger dienen in elk geval te worden toegelicht.

  • 4. Naast de beleidsmatige en financiele afwijkingen op programmaniveau geeft de tussenrapportage ook inzicht in afwijkingen in:

    • a.

      Paragrafen, zoals deze zijn opgenomen in de begroting;

    • b.

      Financiele positie (schuldpositie en reservepositie);

    • c.

      Raming van de uitputting van de investeringskredieten.

Artikel 7. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Materiële vaste activa worden lineair afgeschreven volgens de termijnen zoals vermeld in bijlage 1 afschrijvingsbeleid bij deze verordening. Bij raadsbesluit is afwijking van de afschrijvingsmethode en afschrijvingsduur mogelijk.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in 5 jaar afgeschreven.

  • 4. Het college kan nadere voorschriften vaststellen, binnen de wettelijke kaders, voor de waardering en afschrijving van activa. De voorschriften worden voor kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de begroting en bij de jaarstukken vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de programma’s plaats (bespaarde rente).

  • 2. In bijlage 2 Beleidskader reserves en voorzieningen is het beleidskader ten aanzien van reserves en voorzieningen opgenomen. Dit kader geeft inzicht in wettelijke voorschriften, begrippen en bevoegdheidsverdeling. Daarnaast worden kaders over de jaarlijkse actualisatie weergegeven en wordt ingegaan op resultaatbestemmingen

Artikel 10. Tariefsberekening

  • 1. Voor het bepalen van het tarief van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 4. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende en kortlopende geldleningen. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond. Voor de inzet van reserves en voorzieningen wordt geen rentevergoeding gehanteerd.

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, rechten, leges en erfpachtcanons.

  • 2. Het college biedt de raad minimaal eenmaal per jaar herziene exploitatieopzetten aan met daarin opgenomen de kaders voor de grondexploitaties en de richtprijzen voor (bouw)gronden

  • 3. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de door de raad gestelde kaders vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 12. Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3. Het college kan voor de uitvoering van de financieringsfunctie nadere richtlijnen vaststellen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Deze richtlijnen worden voor kennisneming aan de raad aangeboden.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 13. Paragrafen

  • 1. In de begroting en de jaarrekening worden minimaal de verplichte paragrafen opgenomen. De verplichte paragrafen zijn opgenomen in het “Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV)”.

  • 2. In de paragrafen wordt een toelichting gegeven en verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid. Het college gaat daarbij in op tenminste de verplichte onderdelen per paragraaf zoals deze in het BBV zijn opgenomen.

  • 3. Indien gewenst kan de raad besluiten om (eventueel tijdelijk) over aanvullende zaken in de paragrafen te worden geïnformeerd. Deze aanvulling zal dan vervolgens onderdeel uitmaken van de toelichting en verantwoording in de paragrafen.

  • 4. In het geval dat voor de verplichte paragrafen specifieke beleidsnota’s door het college en/of de raad zijn vastgesteld worden de uitgangspunten en afspraken overgenomen in de begroting. Bij de jaarrekening zal hier mede verantwoording over worden afgelegd. Tevens bereidt het college voorstellen tot aanpassing van de beleidsnota’s voor, indien op grond van gewijzigde omstandigheden of anderszins daar aanleiding toe is.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 14. Administratie

  • 1. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • 2. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 15. Financiële organisatie

  • 1. Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

    opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 16. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 4 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 3. Het college kan nadere richtlijnen vaststellen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Deze richtlijnen worden voor kennisneming aan de raad aangeboden.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Vanaf het in het eerste lid genoemde tijdstip wordt de “Financiële verordening gemeente Etten-Leur 2015” en “Beleidskader reserves en voorzieningen 2012-2015” ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het verslagjaar 2016.

Artikel 18. Overgangsbepalingen

De intrekking van de verordening genoemd in artikel 17 lid 2 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening nader vastgestelde voorschriften en/of richtlijnen, voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening Gemeente Etten-Leur 2017.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 maart 2017

De raad voornoemd,

De voorzitter,

Mevr. H. van Rijnbach - de Groot

de griffier

dhr. W.C.M. Voeten

Bijlage 1 Afschrijvingsbeleid (bij artikel 8)

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Met afschrijven wordt gestart in het jaar volgend op het jaar waarin de investering gereed komt/wordt verworven.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

In onderstaande tabel staan de afschrijvingstermijnen genoemd. In de kolom “huidig” is de termijn opgenomen die geldt bij vaststelling van deze verordening. De kolom “maximaal” betreft de termijn die maximaal gehanteerd kan worden gedurende de looptijd van deze verordening

Activa met economisch nut

Huidig

Maximaal

Riolering

40 jaar

60 jaar

Nieuwbouw woonruimten

Kantoren

Bedrijfsgebouwen

Schoolgebouwen

40 jaar

50 jaar

Renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, kantoren, bedrijfsgebouwen en schoolgebouwen

25 jaar

40 jaar

Technische installaties in bedrijfsgebouwen

Zoutstrooiers

Sneeuwploegen

15 jaar

20 jaar

Veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen

Telefooninstallaties

Kantoormeubilair

Schoolmeubilair

Aanleg tijdelijke terreinwerken

Nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen

10 jaar

15 jaar

Kantoor- en schoolmeubilair

Vrachtwagens

Tractor

Zware transportmiddelen zoals rioolmachine, bladruimmachines

10 jaar

15 jaar

Werkbussen

Aanhangers

Veegwagens

Lichte motorvoertuigen

8 jaar

10 jaar

Automatiseringsapparatuur

5 jaar

5 jaar

Activa met maatschappelijk nut

Huidig

Maximaal

Wegen, pleinen, fietspaden, voetpaden en rotondes

Tunnels, viaducten en bruggen

Waterwegen en waterbouwkundige werken

-

40 jaar

Openbare verlichting

-

20 jaar

Straatmeubilair

Verkeersregelinstallaties

-

10 jaar

Bijlage 2 Beleidskader Reserves en voorzieningen (bij artikel 9)

1. Wettelijk kader

In de financiële verordening is vastgelegd dat er een beleidskader reserves en voorzieningen wordt vastgesteld. Aan die bepaling wordt hierbij invulling gegeven.

2. Begrippen

2.1 Reserves

Reserves zijn vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves vallen uiteen in algemene reserves en bestemmingsreserves.

2.1.1 Functies reserves

De functies van reserves kunnen zijn:

  • ·

    Bufferfunctie: het opvangen van onverwachte tegenvallers en risico’s (weerstandscapaciteit)

  • ·

    Bestedingsfunctie: reserveren van middelen voor specifieke activiteit of doel

  • ·

    Egalisatiefunctie: het egaliseren van tarieven over meerdere jaren (bijv. afvalstoffenheffing). Ook kunnen jaarlijks terugkerende en (sterk) fluctuerende lasten met een reserve worden verrekend

2.2 Voorzieningen

Bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Voorzieningen worden gerekend tot het vreemd vermogen en er kan alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld.

2.2.1. Vorming voorziening

In het Besluit Begroting en Verantwoording is in artikel 44 bepaald wanneer voorzieningen gevormd worden:

  • ·

    Verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten (bv. garantieverplichtingen)

  • ·

    Op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten (bv. schadeclaims van derden en risico’s die samenhangen met de bedrijfsvoering, zoals reorganisaties)

  • ·

    Kosten die in een volgende begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren (bv. kosten voor groot onderhoud)

  • ·

    Bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven

  • ·

    Van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden .

2.2.2 Soorten voorzieningen

De volgende soorten voorzieningen komen (met name) in Etten-Leur voor:

·Onderhoudsvoorzieningen

Dit betreffen middelen voor groot onderhoud zoals gebouwen, sportvoorzieningen en openbare ruimte.

·Grondexploitatie

Als het resultaat van een grondexploitatie negatief is wordt voor dit bedrag een verliesvoorziening getroffen.

·Dubieuze debiteuren

Voor vorderingen op derden wordt een voorziening gevormd voor oninbaarheid

·Ontvangen middelen voor specifiek doel

Dit betreft bv. rioolheffingen. Bedragen die niet gebruikt zijn blijven gereserveerd om aan dat doel (riolering) te besteden.

2.3 Bevoegdheden

Activiteit

Gemeenteraad

College

Instellen / opheffen van reserves en voorzieningen

X

Samenvoegen en wijziging van reserves en voorzieningen

X

Vaststellen van doel, bestemming en omvang reserves

X

Stortingen in reserves en voorzieningen

X

Onttrekking aan reserves

X

Bestedingen ten laste van voorzieningen

X

3. Uitgangspunten

Onderstaand worden de uitgangspunten (beleidskader) voor reserves en voorzieningen weergegeven.

3.1 Algemeen

  • a)

    Er wordt terughoudend met reserves en voorzieningen omgegaan en deze worden alleen ingesteld als ze leiden tot het beter realiseren van het gestelde beleidsdoel dan via een reguliere begrotingspost

  • b)

    Instellen van een reserve of voorziening kan alleen door middel van een raadsbesluit

  • c)

    Jaarlijks worden de reserves en voorzieningen geactualiseerd. Hierbij wordt per reserve en voorziening inzicht gegeven in:

    • I.

      Het doel/bestemming/grondslag waarvoor de reserve is ingesteld

    • II.

      De wijze waarop de reserve/voorziening wordt gevormd

    • III.

      Wijze van besteding / aanwending

    • IV.

      Informatie over minimale / maximale omvang

    • V.

      Bestedingsraming voor de komende jaren

    • VI.

      Opheffen van reserve / voorziening

3.2 Nadere uitgangspunten reserves

  • a)

    Er wordt geen rente toegerekend aan reserves

  • b)

    Onttrekking aan een reserve kan alleen plaatsvinden op basis van een raadsbesluit.

3.3 Nadere uitgangspunten voorzieningen

  • a)

    Aan elke onderhoudsvoorziening dient een meerjarig beheer- of onderhoudsplan ten grondslag te liggen om de omvang te bepalen.

  • b)

    Voor de bepaling van de toereikendheid van een onderhoudsvoorziening wordt een periode van minimaal 10 jaar van het onderliggende plan gehanteerd, met daarbij een doorkijk naar de totale levensduur van de betreffende activa.

3.4 Nadere uitgangspunten resultaatbestemming

Het rekeningresultaat van een jaar wordt in de balans afzonderlijk opgenomen als onderdeel van het eigen vermogen. Dit resultaat kan tot stand zijn gekomen doordat werkzaamheden niet zijn uitgevoerd maar in het volgende jaar alsnog uitgevoerd gaan worden. Om financiële middelen daarvoor beschikbaar te hebben dient het rekeningresultaat “bestemd” te worden.

Voor deze bestemming gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Hoofdregel is dat het resultaat wordt toegevoegd aan de algemene reserves (i.c. Algemene risicoreserve)

  • 2.

    Bestemmingsvoorstellen die aan de criteria in lid a tot en met c of lid d voldoen, kan het college, vooruitlopend op besluitvorming door de raad, starten met de werkzaamheden. Aanpassing van de begroting vindt achteraf plaats door de gemeenteraad bij vaststelling van de jaarrekening

    • a.

      De prestatie was begroot in het rekeningsjaar (jaar t) en,

    • b.

      Het budget wat voor de prestatie was begroot blijft ook over in het rekeningsjaar en,

    • c.

      Voor de te leveren prestatie is een (contract)verplichting aangegaan, vloeit voort uit wet- en regelgeving of vloeit voort uit een eerder genomen raadsbesluit.

    • d.

      De prestatie/ het budget strekt zich uit over meerdere jaren. Het verschil in jaar t wordt verrekend met het bedrag in jaar t+1.

  • 3.

    Indien het resultaatbestemmingsvoorstel niet voldoet aan de criteria in lid 2 is een akkoord van de gemeenteraad nodig. Indien de gemeenteraad niet akkoord gaat met deze voorstellen zullen eventuele aangegane verplichtingen binnen het budget van het volgende begrotingsjaar (jaar t+1) opgevangen moeten worden.

Toelichting op de artikelen van de financiële verordening Gemeente Etten-Leur 2017

Artikel 1. Begripsbepaling

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincie en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening zijn in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s worden toegewezen.

Het tweede lid regelt, dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

Het derde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en de gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat de raad bij aanvang een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft een autorisatieniveau op het niveau van programma’s voor en bevat de bepaling dat de lasten en baten onder de programma’s worden weergegeven.

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. In het derde lid wordt dit geregeld voor de jaarrekening.

Artikel 4. Kaders begroting

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een kadernota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s. Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het college dient afwijkingen van de geautoriseerde baten, lasten en investeringskredieten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is het uitgangspunt dat deze meegenomen worden bij de behandeling van de tussenrapportages (derde lid).

Het vierde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid (eerste lid). In het kader van de “vereenvoudiging van de P&C-cyclus” zijn de tussenrapportages geen apart document maar maken deze deel uit van de begroting of jaarrekening (tweede lid).

Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten. Afwijkingen die lager zijn dan € 50.000 maar wel politiek relevant dienen ook te worden toegelicht.

Het vierde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

Artikel 7. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 8. Waardering & afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 8 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar een bijlage.

In de bijlage zijn de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën van materiële vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Daarbij is gekozen voor een huidige en maximale termijn. Bij vaststelling van de verordening worden de afschrijvingstermijnen in de kolom “huidig” gehanteerd. Het college heeft de mogelijkheid om de termijnen te verhogen naar de termijnen die in de kolom “maximaal” zijn opgenomen. Reden hiervoor is dat door technologische ontwikkelingen de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van huidige riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor nieuwe riolering een langere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder dat deze in strijd is met de verordening.

Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

Het college kan nadere voorschriften vaststellen voor de waardering en afschrijving van vaste activa. Uiteraard binnen de wettelijke kaders. Het college biedt deze nadere voorschriften voor kennisgeving aan de raad aan (lid vijf).

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaalt dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de begroting en jaarstukken geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen meer wordt meegenomen. Er is dus geen sprake meer van bespaarde rente.

De richtlijnen ten aanzien van reserves en voorzieningen zijn vastgelegd in het Beleidskader Reserves en voorzieningen en als bijlage 2 bij deze verordening opgenomen. Een aparte nota over de reserves en voorzieningen is daardoor niet meer nodig.

Artikel 10.

Tariefsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd. Het eerste lid van artikel 10 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaalt, dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel van de personeelslasten inclusief inhuur derden in de totale personeelslasten inclusief inhuur derden.

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing, rechten, leges en erfpachtcanons jaarlijks vaststelt.

Het tweede lid bepaalt dat het college aan de raad minimaal een keer per jaar herziene exploitatieopzetten aanbiedt, met daarin opgenomen de kaders voor de grondexploitaties en de richtprijzen voor (bouw)gronden. De raad stelt deze exploitatieopzetten vast.

Het derde lid bepaalt dat het college bij afwijkingen van de vastgestelde kaders dit ter besluitvorming aan de raad voorlegt.

Artikel 12. Financieringsfunctie

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 12 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 15.

In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het tweede lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten.

Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 van de Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Het tweede lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen.

Het derde lid bepaalt dat het college de bevoegdheid wordt gegeven om nadere richtlijnen op te stellen (treasurystatuut). Deze aanvullende richtlijnen worden ter informatie aan de raad aangeboden.

Artikel 13. Paragrafen

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen moet staan. De verplichte paragrafen zijn momenteel:

  • a)

    Lokale heffingen

  • b)

    Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • c)

    Onderhoud kapitaalgoederen

  • d)

    Financiering

  • e)

    Bedrijfsvoering

  • f)

    Verbonden partijen

  • g)

    Grondbeleid

Artikel 14. Administratie

Onder artikel 14 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 15. Financiële organisatie

Artikel 15 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie aan en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.

Artikel 15 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut (zie ook artikel 12, lid 4) vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 16. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 16 draagt het college op maatregelen te treffen zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Het lid gebiedt daarbij dat minimaal eens in de 4 jaar wordt gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

In lid drie is geregeld dat het college nadere richtlijnen op het gebied van interne controle kan vaststellen welke ter kennisname aan de raad worden aangeboden.

Artikel 17. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 van de Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het begrotingsjaar 2017 en later. De jaarstukken van het begrotingsjaar 2016 moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 18. Overgangsbepalingen

Op basis van de oude verordening zijn door het college nadere richtlijnen en/of voorschriften gesteld (bv. treasurystatuut). Om ervoor te zorgen dat deze richtlijnen/voorschriften van kracht blijven is dit artikel opgenomen.