Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 11-01-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010

De raad van de gemeente Etten-Leur;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 november 2009;

Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7,8 en 10 van de Wet Werk en Bijstand, de artikelen 34, 35, en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen,

B E S L U I T :

Vast te stellen:

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening verstaat men onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    Wwb: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    de gemeente: de gemeente Etten-Leur;

  • e.

    Wiw: Wet inschakeling werkzoekenden;

  • f.

    ID: In- en doorstroombanen;

  • g.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    uitkeringsgerechtigde: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de Ioaw of Ioaz;

  • j.

    niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6 onder a. van de Wwb;

  • k.

    Anw-ers: personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • l.

    voorziening:voorzieningen bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a. van de Wwb en beschreven in deze verordening;

  • m.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van arbeid dat algemeen maatschappelijk aanvaard is, uitgezonderd werk in de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept;

  • n.

    sociale activering: activiteiten gericht op het voorkomen of doorbreken van sociaal isolement.

  • o.

    participatieplaats: een additionele werkplaats als bedoeld in artikel 10a van de Wet werk en bijstand, artikel 38 van de Ioaw of artikel 38 van de Ioaz, waar een uitkeringsgerechtig-de, die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar is, met behoud van uitkering werkzaamheden verricht voor tenminste 12 uur per week gericht op de inschakeling op de arbeidsmarkt.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1. De doelgroep van deze verordening zijn de personen woonachtig in de gemeente Etten-Leur, 27 of ouder, doch jonger dan 65 jaar,

    • a.

      als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de Wwb, of

    • b.

      die een uitkering ontvangen op grond van de Ioaw of Ioaz;

    • c.

      personen jonger dan 27 jaar voor zover zij vallen onder het overgangsrecht als genoemd in artikel 86 van de Wet investeren in jongeren.

  • 1. Niet tot de doelgroep behoort:

    • a.

      de persoon die geen uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en,

    • b.

      de persoon die een kind is als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 3. Opdracht aan het college

  • 1. Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Het college stelt vast of het aanbieden van een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening voor personen uit de doelgroep het meest doelmatig is om het beoogde doel te behalen.

  • 2. Het college draagt daarbij zorg voor een evenwichtige aanpak van doelgroepen, alsmede de sub-doelgroepen daarbinnen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan re-integratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen tot 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang noodzakelijk is voor het volgen van een traject of toetreding tot de arbeidsmarkt.

  • 5. De voorzieningen die de gemeente in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking.

Hoofdstuk 2 Verplichtingen bij het recht op ondersteuning

Artikel 4. Rechten en plichten van de cliënt

  • 1. Een persoon uit de doelgroep is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te accepteren.

  • 2. Een persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor het realiseren van de, naar oordeel van het college, kortste weg naar duurzame arbeid. Het college bepaalt daarbij hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 3. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

  • 4. Een persoon uit de doelgroep die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht gebruik te maken van deze voorziening.

  • 5. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en het gestelde in deze verordening, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 6. Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een persoon die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:

    • a.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de mogelijkheden van de belanghebbende en de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van de voorziening;

    • c.

      naar vermogen uitvoering te geven dan wel mee te werken aan de onderdelen van de voorziening;

    • d.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de voorziening belemmert.

Artikel 5. Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

  • 1. Niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op gronde van de Anw kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar oordeel van het college, kortste weg naar duurzame arbeid.

  • 2. Geen recht op ondersteuning bestaat indien het netto-gezinsinkomen een door het college bij uitvoeringsbesluit vast te leggen inkomensgrens overstijgt.

  • 3. Het college kan bij uitvoeringsbesluit nadere eisen vaststellen ten aanzien van eigen bijdragen door de betrokkenen.

  • 4. Indien niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers die gebruik maken van een voorziening niet

    voldoen aan het gestelde in artikel 4, kan het college de kosten van de voorziening

    geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het college stelt hieromtrent bij uitvoeringsbesluit

    nadere regels.

Artikel 6. Ontheffingen arbeidsverplichtingen

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9 tweede lid Wwb, onderscheiden artikel 37a van de Ioaw en Ioaz bepalen dat aan een persoon uit de doelgroep tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 4 van deze verordening genoemde verplichtingen.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3. Het college kan op basis van een herbeoordeling besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen voor bepaalde duur.

  • 4. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van de criteria voor en de duur van ontheffingen vast.

Artikel 7. Beëindiging

  • 1. Het college kan de voorziening beëindigen:

    • a.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Wwb, niet nakomt;

    • b.

      als een persoon die gebruik maakt van een voorziening niet meer behoort tot de doelgroep bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

    • c.

      indien het college een andere voorziening aanbiedt;

    • d.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • e.

      als een persoon die gebruik maakt van een voorziening neveninkomsten heeft, waardoor naar oordeel van het college de betrokkene in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 2. Beëindiging van de voorziening kan tevens inhouden het opzeggen van een dienstbetrekking bedoeld in artikel 13eerste lid of het beëindigen van de subsidie bedoeld in artikel 13 tweede lid.

  • 3. Wanneer een voorziening beëindigd is en niet tot het beoogde resultaat heeft geleid, kan het college besluiten enige tijd geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de betrokkene.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen en ondersteuning

Artikel 8. Voorzieningen

  • 1. Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep (laten) begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede ondersteuning bieden bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van inzet van voorzieningen is het bevorderen van de arbeidsinschakeling van personen uit de doelgroep door onder andere het opdoen van werkervaring, het aanleren van kennis en vaardigheden, het opdoen van werkritme en maatschappelijke participatie.

  • 3. De vorm van ondersteuning kan bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      scholing en opleiding;

    • b.

      bemiddeling;

    • c.

      werken met behoud van uitkering;

    • d.

      participatieplaatsen;

    • e.

      proefplaatsing/stages;

    • f.

      leerwerkplekken;

    • g.

      loonkostensubsidies;

    • h.

      werkstages;

    • i.

      sociale activering.

  • 4. Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

Artikel 9. Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan uitkeringsgerechtigde personen bedoeld in artikel 2 werkzaamheden aanbieden, dat de betrokkene dient te verrichten met behoud van uitkering.

  • 2. Het doel van werken met behoud van uitkering is het opdoen van werkritme, het leren functioneren in een arbeidsrelatie en het bevorderen van maatschappelijke participatie.

  • 3. Vrijwilligerswerk behoort tot de mogelijkheden voor werk met behoud van uitkering.

  • 4. Het college plaatst alleen de persoon indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 10. Participatieplaatsen

  • 1. Het college kan uitkeringsgerechtigde personen bedoeld in artikel 2 een participatieplaats aanbieden, waarbij voor tenminste 12 uur per week additionele, onbetaalde werkzaamheden worden verricht.

  • 2. Het doel van de participatieplaats is om uitkeringsgerechtigden die door persoonlijke werkbelemmeringen niet bemiddelbaar zijn dichter bij de arbeidsmarkt te brengen.

  • 3. De participatieplaats duurt twee jaar inclusief de eventuele inzet van onbetaalde arbeid op grond van artikel 9 van de re-integratieverordening.

  • 4. De in lid 3 genoemde termijn kan tweemaal met één jaar worden verlengd, met in achtneming van hetgeen gesteld is in artikel 10a lid 9 en lid 10 van de Wet werk en bijstand.

  • 5. De werkzaamheden in een participatieplaats zijn additioneel van aard en gericht op re-integratie.

  • 6. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 7. Met betrekking tot de aan te bieden scholing geldt hetgeen is bepaald in artikel 17 van deze verordening.

  • 8. Het college kan eisen stellen aan werkgevers met betrekking tot begeleiding en de investering in scholing van de deelnemers op een participatieplaats.

  • 9. De organisatie waar personen op een participatieplaats geplaatst worden draagt er zorg voor dat de geplaatste personen gedurende hun werk verzekerd zijn tegen wettelijke aansprakelijkheid.

  • 10. Het college kan bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen met betrekking tot de inzet van participatieplaatsen.

Artikel 11. Proefplaatsing en stages

  • 1. Het college kan personen bedoeld in artikel 2 een proefplaatsing of stage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing of stage heeft tot doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, werkervaring op te laten dan wel te leren functioneren in een arbeidsrelatie. Een proefplaatsing of stage kan geen einddoel zijn.

  • 3. Een proefplaatsing of stage kent een maximale duur van 6 maanden, waarbij deze termijn kan worden verlengd tot maximaal 1 jaar.

Artikel 12. Werkervaringsplaatsen

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 2 een arbeidsovereenkomst aangaat voor bepaalde duur.

  • 2. Het doel van een werkervaringsplaats is het opdoen van werkervaring, al dan niet in combinatie met een scholingstraject.

  • 3. Detachering vanuit de formele werkgever bij andere ondernemingen behoort tot de mogelijkheden.

  • 4. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de voorwaarden verbonden aan de subsidieverstrekking.

  • 5. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. Bij het gestelde in lid 5 wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt naar sector of onderneming. Wanneer dit wel gebeurt en er daarmee sprake kan zijn van staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG, zullen de bepalingen van de van EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002) worden nageleefd.

Artikel 13. Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 2een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op duurzame arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de voorwaarden verbonden aan de subsidieverstrekking.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Bij het gestelde in lid 3 wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt naar sector of onderneming. Wanneer dit wel gebeurt en er daarmee sprake kan zijn van staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG, zullen de bepalingen van de van EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002) worden nageleefd.

Artikel 14. Wiw en ID

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wiw zoals die luidde op 31-12-2003 en stimuleert de uitstroom naar regulier niet-gesubsidieerd werk.

  • 2. Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen, zoals dit besluit luidde op 31-12-2003, en voor de subsidiëring van arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 5 eerste lid van de Wiw, zoals die luidde op 31-12-2003 en stimuleert de uitstroom.

  • 3. De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wwb voorzieningen in de zin van de Wwb. Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de subsidieverstrekking.

Artikel 15. Premies en vergoedingen

  • 1. Het college verstrekt uitkeringsgerechtigde personen die tot de doelgroep behoren premies die tot doel hebben de activering en arbeidsinschakeling te bevorderen.

  • 2. Het college kan vergoedingen verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels over doelgroepen, de voorwaarden voor verstrekking en de hoogte van de te verstrekken premies en vergoedingen.

  • 4. Het college verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde die voor tenminste 12 uur per week werkzaam is in een participatieplaats na iedere zes maanden een premie, onder voorwaarde dat belanghebbende naar oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van de zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 5. De hoogte van de in lid 4 genoemde premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande 6 maanden en bedraagt:

    • a.

      € 600,- bij een gemiddelde uren-inzet van 12 tot 20 uur per week;

    • b.

      € 1.000,- bij een gemiddelde uren-inzet vanaf 20 uur per week.

  • 6. Het recht op een premie als bedoeld in het vierde lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

Artikel 16. Sociale activering

  • 1. Het college kan aan als onderdeel van een traject activiteiten in het kader van sociale activering en/of vrijwilligerswerk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement.

  • 2. Activiteiten als bedoeld in lid 1 hebben als doel de cliënt met behoud van uitkering werkritme op te laten doen en/of behouden.

  • 3. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op (middel-)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, dan wel dat dit perspectief onduidelijk is en dat inzet van het instrument wenselijk is.

  • 5. Gewoon vrijwilligerswerk van cliënt wordt altijd toegestaan, zolang dit de arbeidsinschakeling op de arbeidsmarkt niet in de weg staat.

  • 6. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het wettelijke maximum per jaar.

Artikel 17. Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie in de kosten van deze scholing.

  • 3. Voor scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend geldt de volgende voorwaarde: scholing dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximaal te vergoeden kosten.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 18. Overgangsbepaling

Voor een uitkeringsgerechtigde op grond van de Algemene bijstandswet, zoals die luidde op 31-12-2003, of een persoon met een arbeidsovereenkomst in het kader van de Wiw vóór inwerkingtreding van deze verordening is uitgestroomd naar een reguliere dan wel gesubsidieerde arbeidsplaats in het kader van het Besluit ID-banen of de Wet sociale werkvoorziening, blijft de “Verordening Uitstroomsubsidie 2002“ van kracht. In dat geval bestaat geen recht op de premie als bedoeld in artikel 15 van deze verordening.

Artikel 19. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 20. Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 21. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2010”.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 ingetrokken;

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
Van
De raad voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
drs. W.C.M. Voeten. Mw. H. van Rijnbach-de Groot.

Toelichting algemeen

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) inwerking getreden. Deze wet heeft de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz (Wfa), de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit In- en doorstroombanen vervangen.

Ten opzichte van de Abw legt de Wwb meer nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de burger om in zijn of haar eigen bestaan te voorzien. Bijstand geldt slechts als laatste vangnet wanneer arbeid in eerste instantie niet tot de mogelijkheden behoort. Met andere woorden, het uitgangspunt is ‘werk boven uitkering’.

Tegenover de grotere eigen verantwoordelijkheid van de burger staat daarbij wel de taak van de gemeente om, wanneer de burger hiertoe niet zelfstandig in staat blijkt te zijn, ondersteuning te bieden bij het vinden van werk.

De sterkere nadruk op de arbeidstoeleiding komt binnen de Wwb tot uitdrukking in een verruiming van de plicht om arbeid te accepteren en het vervallen van de wettelijke gronden voor categoriale ontheffingen van de arbeidsverplichting en een meer op maatwerk gerichte aanpak waarbij ingespeeld wordt op de individuele omstandigheden van cliënten.

De Wwb schrijft voor dat de gemeenteraad een re-integratieverordening vaststelt waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt vastgelegd (artikel 8 Wwb). In de “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2004” wordt dit beleid voor de gemeente Etten-Leur uitgewerkt. Daarbij worden de kaders zoals vastgesteld in de Beleidskadernotitie (raadsbesluit 15 december 2003) als uitgangspunt genomen.

De artikelen 1 tot en met 7 vormen de basis van de verordening. Hierin zijn de doelgroep, de opdracht aan het college en de verplichtingen verbonden aan de ondersteuning door het college opgenomen. In de artikelen 8 tot en met 14 worden de voorzieningen beschreven die de gemeente in kan zetten om personen uit de doelgroep te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling.

Relatie met andere verordeningen

In het kader van de Wwb dient de gemeente een verordening op te stellen waarin de gevolgen van het niet-nakomen van de verplichtingen zoals die zijn opgenomen in deze re-integratieverordening, worden vastgelegd. Aan het niet-nakomen van verplichtingen gericht op de arbeidsinschakeling kan de gemeente consequenties verbinden aan de hoogte van de uitkering. De zogenaamde afstemmingsverordening kent dan ook een nauwe relatie met de re-integratieverordening.

De afstemmingsverordening wordt tegelijkertijd met de re-integratieverordening aan de gemeenteraad aangeboden.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepaling

In onderhavig artikel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepaling van de Wet werk en bijstand. De begrippen betreffen met name de doelgroepen waarvoor deze verordening van toepassing is.

Artikel 2 Doelgroep

De gemeente is onder de Wwb verantwoordelijk voor het ondersteunen van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (nuggers) en personen met een uitkering in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (Anw-ers) bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en, voor zover nodig, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De persoon behorende tot deze doelgroep dient als werkloos werkzoekend ingeschreven te staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen.

Artikel 3 Opdracht aan het college

In het eerste lid is de opdracht aan het college weergegeven conform artikel 7 van de Wwb.

Belanghebbenden kunnen aanspraak maken op ondersteuning, maar er is geen sprake van een afdwingbaar recht. Het college beoordeelt, na afweging van de individuele capaciteiten, mogelijkheden en omstandigheden, of ondersteuning noodzakelijk is en welke voorziening noodzakelijk is om re-integratie via een zo kort mogelijke weg te realiseren. Daarbij streeft het college naar duurzame uitstroom naar de arbeidsmarkt.

Het tweede lid bepaalt dat de gemeente een evenwichtige aandacht moet besteden aan de verschillende doelgroepen, alsmede de doelgroepen daarbinnen, zoals etnische minderheden, arbeidsgehandicapten, etc (artikel 8 tweede lid Wwb).

Het college moet ook randvoorwaarden creëren waardoor belemmeringen tot het aanvaarden van (een traject gericht op) algemeen geaccepteerde arbeid in verband met de combinatie arbeid en zorg worden weggenomen. Met andere woorden, het college moet zich er van vergewissen dat de noodzakelijke zorgvoorziening zoals kinderopvang aanwezig zijn voordat de sollicitatieplicht wordt opgelegd c.q. de weg naar arbeidsinschakeling wordt ingeslagen. Dit wordt in lid vier geregeld.

Artikel 4 Rechten en plichten van de cliënt

Het eerste lid stelt dat een uitkeringsgerechtigde persoon behorende tot de doelgroep verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te accepteren.

Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt daarbij bedoeld: alle arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Uitgangspunt van de Wwb is dat de weg naar arbeid zo kort mogelijk dient te zijn en dat iedere vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er mogen geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en het beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden.

Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt tevens verstaan gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van werk in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Opgemerkt wordt dat uitstroom naar gesubsidieerde arbeid geen einddoel kan zijn. Het streven is naar arbeidsinschakeling, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden.

Met nadruk wordt nog opgemerkt dat het gaat om werk dat maatschappelijk aanvaard is.

Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, zijn hiermee natuurlijk uitgesloten. Ook werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen, worden uitgesloten. Verder moet er getoetst worden op de persoonlijke omstandigheden van de klant en zijn/haar mogelijkheden in verband met gezondheid en belastbaarheid. Daarnaast speelt ook het werkloosheidsrisico van de betrokkene een belangrijke rol. Naarmate de kans op terugval in de bijstand of arbeidsongeschiktheid groter is, kan de gemeente ervoor kiezen eerst dit risico door bijvoorbeeld een scholingstraject te verlagen, voor de betrokkene te verplichten arbeid te accepteren. Duurzame uitstroom naar arbeid staat immers voorop. Dit betekent ook dat er in eerste instantie gezocht zal worden naar passende arbeid, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten op het opleidingsniveau en werkervaring van de betrokkene. Pas wanneer dergelijk werk niet voorhanden is, komt ander werk in beeld.

Voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid kan een persoon uit de doelgroep aanspraak maken op ondersteuning door de gemeente. Het college bepaalt hoe de aanspraak op ondersteuning wordt ingevuld, of daarbij de inzet van een voorziening gewenst is en welke voorziening het meest doelmatig is om het beoogde doel te realiseren (lid twee).

Indien er sprake is van een voorliggende voorziening kan het college besluiten geen ondersteuning te bieden indien de voorliggende voorziening naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de betrokken persoon. Dit wordt in lid drie geregeld.

Het vijfde lid verwijst naar de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan zijn verplichtingen. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Echter voor niet-uitkeringsgerechtigde personen en Anw-ers kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Eventuele consequenties van het niet-nakomen van verplichtingen door deze groep worden in artikel 5 geregeld.

Lid zes regelt de verplichtingen voor een persoon die deelneemt aan een voorziening, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving.

Artikel 5 Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

Ook niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet behoren tot de doelgroep van de gemeentelijke re-integratieverantwoordelijk-heid. Daarbij geldt ook dat zij aanspraak kunnen maken op ondersteuning. Ook hierbij geldt dat het gaat om een voorziening die via de kortste weg leidt tot duurzame arbeidsparticipatie.

In tegenstelling tot uitkeringsgerechtigden is er bij niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers vaak al sprake van een (gezins)inkomen, waarmee gesteld kan worden dat zij over meer middelen beschikken dan uitkeringsgerechtigden. Het college kan een inkomensgrens instellen voor het recht op (financiële) ondersteuning of het instellen van een eigen bijdrage. Dit wordt geregeld in lid twee en drie.

Anders dan bij uitkeringsgerechtigden kennen niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers geen verplichtingen die voortvloeien uit een uitkering. De gemeente loopt in dat geval, met het oog op een doelmatige inzet van de toch al beperkt beschikbare middelen, een risico bij voortijdige beëindiging van het re-integratietraject. Lid vier geeft het college de mogelijkheid van terugvordering van (een deel van) de kosten in geval een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er niet voldoet aan de verplichtingen beschreven in artikel 4.

Artikel 6 Ontheffingen arbeidsverplichtingen

In beginsel dient iedere uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Niettemin dient de gemeente ook daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Maatwerk draagt immers bij aan duurzame uitstroom. In individuele gevallen kan het college van burgemeester en wethouders vanwege dringende redenen afzien van het opleggen van de arbeidsverplichting en voorzien in een tijdelijke ontheffing op de verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het eventueel verschaffen van een ontheffing dient daarbij op individuele gronden getoetst te worden. Categoriale ontheffingen zijn daarbij niet meer mogelijk.

In de Wwb wordt niet gespecificeerd wat dringende redenen zijn, maar gedacht kan worden aan psychische dan wel medische redenen. Niettemin zijn dit niet automatisch reden voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen. De Wwb gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente in deze situaties maatwerk levert en in eerste instantie specifieke ondersteuning aanbiedt om belemmeringen weg te nemen. Daar waar de ondersteuning niet toereikend is om de aanwezige belemmeringen geheel of gedeeltelijk op te heffen, dient het college de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene wel heeft. Een zorgvuldige afweging waarbij in de eerste plaats recht wordt gedaan aan de capaciteiten van de betrokkene, staat dus voorop.

Zorgtaken, waaronder de zorg voor kinderen, kunnen als dringende reden worden aangemerkt voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening (kinderopvang in geval van alleenstaande ouders). Artikel 9 lid 4 van de Wwb stelt dat ‘de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene’.

Benadrukt wordt dat een ontheffing slechts tijdelijk verleend kan worden, waarbij eventuele verlenging mogelijk is na herbeoordeling van de belemmeringen tot arbeidsinschakeling. Snelle arbeidsinschakeling dient echter het uitgangspunt te zijn. Immers, hoe langer een persoon niet actief is op de arbeidsmarkt hoe groter zijn/haar afstand tot die arbeidsmarkt wordt en daarmee ook de kans op sociale uitsluiting en armoede.

Artikel 7 Beëindiging

Dit artikel geeft aan dat het college kan besluiten een voorziening te beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen.

Artikel 8 Voorzieningen

De re-integratieverantwoordelijkheid voor de in artikel 2 genoemde doelgroepen brengt met zich mee dat het college, wanneer zij dat nodig acht, belanghebbenden ondersteuning moet bieden bij de arbeidsinschakeling in de vorm van het aanbieden van voorzieningen.

Lid twee beschrijft de doelstelling van de inzet van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De lijst van mogelijke voorzieningen in lid drie betreft een niet-uitputtende opsomming.

Artikel 9 Werken met behoud van uitkering

In het kader van de plicht tot arbeidsinschakeling is binnen de Wwb werken met behoud van uitkering als instrument mogelijk. Dit kan in het kader van activiteiten in de sfeer van sociaal activering (vrijwilligerswerk), maar ook als onderdeel van een re-integratietraject. Voorwaarde is dat het een positieve bijdrage levert aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling. Het kan dus nooit louter gaan om een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voorhanden is. Met andere woorden, het verbeteren van de re-integratiekansen van de klant is hierbij het uitgangspunt en niet de productieve waarde voor de werkgever. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werkzaamheden met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden bijdragen aan de kansen op uitstroom naar regulier werk. De gemeente heeft dan dus vastgesteld dat de belanghebbende baat heeft bij het opdoen van werkervaring dan wel enige tijd nodig heeft om te wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, zoals regelmaat, gezagsverhoudingen etc. Daarmee is altijd sprake van een beperkte periode en over het algemeen moeten de werkzaamheden gepaard gaan met een goede begeleiding en moeten zij afgestemd worden op de capaciteiten van de belanghebbende.

Artikel 10 Participatieplaatsen

Participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen die op grond van persoonlijke werkbelemmering-en niet naar regulier werk bemiddeld kunnen worden. De werkzaamheden dienen additioneel van aard te zijn en op re-integratie gericht. Het mogen werkzaamheden zijn die maatschappelijk als nuttig worden ervaren. Werkgevers zijn verplicht te investeren in begeleiding en scholing van mensen. De participatieplaats kan in eerste instantie maximaal 2 jaar worden ingezet. Voor afloop van deze termijn dient een evaluatie plaats te vinden, waarbij beoordeeld dient te worden of de participatieplaats nog het meest geschikte instrument is, of dat een andere re-integratie-voorziening meer adequaat is. Indien dit niet het geval is kan de participatieplaats voor de duur van een jaar verlengd worden. Dit onder de voorwaarde dat de participatieplaats in een andere organisatie gevonden wordt en dat de werkzaamheden ook anders van aard zijn. Voor het einde van het derde jaar vindt opnieuw een evaluatie plaats. Indien de participatieplaats nog steeds de meest adequate voorziening is dan kan die voor de laatste keer voor de duur van een jaar verlengd worden. In totaal kan een participatieplaats daarmee vier jaar doorlopen. Perioden van onbetaald werk in een Work First- traject voorafgaand aan de participatieplaats tellen mee in de maximale termijn van vier jaar.

Artikel 11 Proefplaatsing en stages

Het doel van proefplaatsing of stage is de klant, met behoud van uitkering, werkervaring op te laten doen in een reguliere werksituatie. Groot voordeel voor de werkgever is dat hij een langere periode dan de proeftijd de tijd krijgt om de potentiële werknemer in te passen en te beoordelen of een arbeidscontract reëel is. Uitgangspunt is een maximale duur van zes maanden; eventueel kan deze termijn worden verlengd tot maximaal 1 jaar. Bedoeling is dat aansluitend een arbeidscontract wordt aangeboden van tenminste 1 jaar.

Artikel 12 Werkervaringsplaatsen

Ook werkervaringsplaatsen worden ingezet voor een klant die nog een opstap nodig heeft naar regulier werk. Het doel is het opdoen van werkervaring al dan niet in combinatie met scholing. Verschil met een proefplaatsing of stage is dat er hier sprake is van een arbeidsovereenkomst met een werkgever. De gemeente verstrekt hierbij een tijdelijke subsidie aan de werkgever ter dekking van (een deel) van de loonkosten.

De duur en de hoogte van de subsidie is afhankelijk van de potentiële productiviteit van de kandidaat en zijn afstand tot de arbeidsmarkt. Voor een klant in fase 2 geldt een lager subsidiebedrag en een kortere subsidieduur dan een klant in fase 3.

Het college van b&w stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de voorwaarden verbonden aan de subsidieverstrekking.

Het vijfde lid stelt dat er door plaatsing geen verdringing mag plaatsvinden of sprake is van nadelige beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen.

Artikel 13 Loonkostensubsidies

Het betreft hier structurele werkgelegenheid waarbij de werkgever voor de duur van één tot maximaal twee jaar een loonkostensubsidie ontvangt ter compensatie van de lagere productiviteit van de uitkeringsgerechtigde die hij in dienst neemt. Het moet hierbij gaan om een duurzame arbeidsrelatie. Gedurende deze periode krijgt de werkgever daarmee de gelegenheid de uitkeringsgerechtigde in te passen in zijn arbeidsproces. Ook hier zal de hoogte en duur van de loonkostensubsidie variëren met de afstand tot de arbeidsmarkt van de betreffende cliënt (Hoe kleiner de afstand tot de arbeidsmarkt/hoe groter de productieve waarde, hoe korter en beperkter de subsidie).Het college van b&w stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de voorwaarden verbonden aan de subsidieverstrekking.

Het derde lid stelt dat er door plaatsing geen verdringing mag plaatsvinden of sprake is van nadelige beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen.

Artikel 14 Wiw en ID

Met de inwerkingtreding van Wwb komen de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit ID-banen te vervallen. Daarmee vervalt ook de grondslag voor de gesubsidieerde arbeidsplaatsen in het kader van beide regelingen. De dienstverbanden die voor 1-1-2004 reeds gerealiseerd waren zullen echter worden voortgezet voor de duur van de lopende arbeidsovereenkomsten.

Artikel 15 Premies en vergoedingen

Om activering en uitstroom naar de arbeidsmarkt te bevorderen verstrekt de gemeente premies. Daarnaast kan de gemeente gemaakte kosten voor arbeidsinschakeling vergoeden. Het college zal bij uitvoeringsbesluit de gronden en voorwaarden voor premieverstrekking en vergoeding van gemaakte kosten nader uitwerken.

Artikel 16 Sociale activering

Sociale activering omvat alle activiteiten die tot doel hebben het voorkomen of doorbreken van sociaal isolement en het bevorderen van maatschappelijke participatie. Voor klanten met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt kan het een eerste stap richting de arbeidsmarkt betekenen. Vrijwilligerswerk is een van de activiteiten die in het kader van sociale activering ondernomen kan worden. De activiteiten worden door de klant verricht met behoud van uitkering en kunnen alleen verricht worden bij organisaties zonder winstoogmerk (lid 2 en 3).

Het verrichten van vrijwilligerswerk mag echter geen belemmering vormen voor het accepteren van betaalde arbeid. Een uitkeringsgerechtigde die behoort tot de doelgroep die vrijwilligerswerk verricht zal algemeen geaccepteerde arbeid dienen te accepteren wanneer hem/haar dat wordt aangeboden. Dit wordt in lid 5 bepaald.

Artikel 17 Scholing

In het kader van een re-integratietraject kan scholing ingezet worden met als doel de persoon behorende tot de doelgroep vaardigheden bij te brengen die noodzakelijk zijn voor arbeidsinschakeling. De scholing die ingezet wordt dient kortdurend te zijn en gericht op een snelle arbeidsinschakeling. Tevens kan het college de persoon uit de doelgroep een subsidie verstrekken die de betrokkene in staat stelt scholing te volgen. Daarbij blijft het gestelde in artikel 3 lid 1 van kracht: het college bepaalt of de te volgen scholing noodzakelijk is en zal hiervoor toestemming moeten verlenen.

Artikel 18 Overgangsbepalingen

Voor personen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn uitgestroomd uit de bijstand, dan wel uit een dienstverband in het kader van de Wiw naar een reguliere arbeidsplaats of gesubsidieerde arbeidsplaats in het kader van het Besluit ID-banen of de Wet sociale werkvoorziening, blijft de “Verordening uitstroomsubsidie 2002” van toepassing.

Artikel 19 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20 Uitvoering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.