Beleidsregels terugvordering, invordering, leenbijstand en verhaal PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZGR Ferm Werk

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, invordering, leenbijstand en verhaal PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZGR Ferm Werk

Het dagelijks bestuur van Ferm Werk,

gelet op het bepaalde in de Participatiewet, de Ioaw en Ioaz ten aanzien van terugvordering, invordering en verhaal van bijstand en het verstrekken, aflossen en invorderen van leenbijstand

besluit vast te stellen de navolgende

Beleidsregels terugvordering, invordering, leenbijstand en verhaal PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZGR Ferm Werk

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het dagelijks bestuur af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Ferm Werk;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het dagelijks bestuur verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      onderhoudsplichtige: degene die een financiële bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de bijstandsgerechtigde en/of de ten laste komende kinderen dient te voldoen op grond van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of een rechterlijke uitspraak;

    • i.

      verhaal: vordering op een derde of de vordering in verband met een nalatenschap of in verband met een schenking.

Artikel 2. Algemene uitgangspunten herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1. Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Participatiewet en artikel 17 van de IOAW en IOAZ;

    • b.

      het terugvorderen van (ten onrechte of tot een te hoog bedrag) verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      het bruteren van de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling;

    • d.

      het verhalen van verleende bijstand zoals neergelegd in paragraaf 6.5 Participatiewet

  • 2. In afwijking van het eerste lid ziet het dagelijks bestuur geheel of gedeeltelijk af van terugvordering of brutering in gevallen waar jurisprudentie daartoe aanleiding geeft, zoals

    • a.

      zes maandenjurisprudentie;

    • b.

      beperking terugvordering bij overschrijding vermogensgrens gedurende een langere periode;

    • c.

      geen brutering als het belanghebbende niet valt toe te rekenen dat een schuld niet in hetzelfde kalenderjaar is terugbetaald.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 3. Vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht

  • 1. Het dagelijks bestuur kan op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of verdere terugvordering van de kosten van bijstand als :

  • a. Belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b. Belanghebbende gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c. de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • d. de (volledige) terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of diens gezin (dringende redenen).

  • 2. De periode van vijf jaar als bedoeld in het vorige lid onder a b, en d, bedraagt drie jaar als het inkomen van belanghebbende in deze periode niet hoger was dan de toepasselijke beslagvrije voet.

  • 3. Het dagelijks bestuur ziet af van terugvordering van het restant van de vordering als belanghebbende bij beëindiging van de uitkering instemt met verrekening van het vakantiegeld en het restant van de vordering daarna minder is dan € 25,00.

Artikel 4. Vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht

Het dagelijks bestuur kan op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of verdere terugvordering van de kosten van bijstand als:

  • a.

    belanghebbende gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan of hij een eventuele achterstand in de betalingen over die periode alsnog voldoet en er in die periode geen nieuwe verwijtbare vorderingen zijn ontstaan;

  • b.

    nadat belanghebbende gedurende twee jaar volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, tenminste de helft van het uitstaande saldo ineens wordt afgelost en door deze betaling in totaal minstens evenveel afgelost wordt als het bedrag dat normaliter in tien jaar zou worden afgelost;

  • c.

    de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • d.

    de (volledige) terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of diens gezin (dringende redenen).

Artikel 5. Uitzondering

Geen kwijtschelding wordt verleend voor vorderingen waarop een zekerheid is gesteld in de vorm van pand of hypotheek, voor zover deze zekerheden kunnen worden uitgewonnen

Artikel 6. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Het dagelijks bestuur verleent medewerking aan een schuldregeling bij vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht (artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ) als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      het besluit om af te zien van volledige terugvordering noodzakelijk is voor het tot stand brengen van een schuldregeling.

  • 2. Het besluit als bedoeld in lid 1. wordt ingetrokken als niet is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      binnen 12 maanden is een schuldregeling tot stand gekomen voor alle schulden;

    • b.

      de vordering van de gemeente wordt als preferent behandeld;

    • c.

      de vordering van de gemeente wordt tenminste voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de andere schuldeisers van gelijke rang.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 7. Algemeen

  • 1. In het besluit tot terugvordering neemt het dagelijks bestuur tevens een invorderingsbesluit. Uitgangspunt is dat de vordering in een keer terugbetaald moet worden binnen de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het in lid 1 genoemde besluit omvat de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 8. Verrekening en invordering

  • 1. Voor zover belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ gaat het dagelijks bestuur, ongeacht de in artikel 7 lid 1 genoemde betalingstermijn, meteen na afgifte van het terugvorderingsbesluit over tot verrekening van de vordering met het recht op uitkering.

  • 2. Als onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor belanghebbende, de schuld niet het gevolg is van fraude en er voorts geen reden is om aan te nemen dat door het latere moment van invordering de mogelijkheid tot inning van de schuld vermindert, kan het dagelijks bestuur de beslissing op bezwaar of beroep afwachten alvorens tot invordering wordt overgegaan.

  • 3. Verrekening zoals bedoeld in het eerste lid, wordt niet als onevenredig belastend voor belanghebbende gezien.

Artikel 9. Volgorde inning vorderingen i.v.m. schending inlichtingenplicht

Als een boete wordt opgelegd naast terugvordering van verstrekte uitkering, dan wordt in beginsel eerst de boete geïnd. Alleen als de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt en de boete niet kan worden geïnd doordat vorderingen van andere schuldeisers preferent zijn, wordt hiervan afgeweken.

Artikel 10. Hoogte aflossing bij bijstandsinkomen

  • 1. De basishoogte van de aflossingsverplichting bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de vordering is niet het gevolg van schending van de inlichtingenplicht

    • b.

      de vordering wordt binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel afgelost

    • c.

      de voorgestelde aflossing bedraagt tenminste  € 25,00 per maand

  • 3. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het dagelijks bestuur) die een lagere beslagvrije voet heeft vastgesteld, kan de aflossingsverplichting worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 11. Hoogte aflossing in geval van ander inkomen

  • 1. Als de vordering niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en de debiteur heeft een inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, dan wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op 5 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met 50% van het inkomen boven die norm.

  • 2. Als de vordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht (fraude), en de belanghebbende heeft geen bijstand meermaar andere inkomsten, worden boete en terugvorderingsschuld ingevorderd via een betalingsregeling. Daarbij worden de volgende middelen gerekend tot de betalingscapaciteit van de belanghebbende:

    • a.

      het vermogen voor zover dit meer bedraagt dan twee keer de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      5% van de toepasselijke bijstandsnorm plus 75% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm met dien verstande dat belanghebbende na invordering van de boete in ieder geval beschikt over een inkomen dat gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm nadat de boete is afgelost.

  • 3. De maandelijkse aflossing op boete en terugvordering kan lager worden vastgesteld voor zover het totaal van (het restant van) de vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht zullen worden voldaan binnen een periode van 18 maanden.

Artikel 12. Samenloop met andere vorderingen

Als - door samenloop met vorderingen van hogere preferentie - belanghebbende door toepassing van deze regels over een inkomen van minder dan de beslagvrije voet zou komen te beschikken, dan wordt het aflossingsbedrag zo lang als dat nodig is naar beneden bijgesteld tot een bedrag waarbij belanghebbende wel over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet kan beschikken.

Artikel 13. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

  • 1. Tussentijdse beoordeling van de betalingsverplichting vindt plaats op grond van in het heronderzoeksplan vastgestelde termijnen.

  • 2. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het dagelijks bestuur een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 3. Wanneer het dagelijks bestuur als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 14. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, als hij meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Het verzoek zoals bedoeld in het eerste lid dient te worden voorzien van financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken.

  • 3. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het dagelijks bestuur een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 4. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

  • 5. Als het verzoek om uitstel wordt toegekend, wordt er voor de periode dat uitstel is verleend geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 15. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerderopgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 16. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 15 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 4 LEENBIJSTAND

Artikel 17. Vorm van de bijstand

Hoofdregel is dat bijzondere bijstand om niet verstrekt wordt. Hierop wordt een uitzondering gemaakt:

  • a.

    als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn (maximaal 12 maanden) over voldoende middelen kan beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

  • b.

    als het bijzondere bijstand betreft voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en/ of inrichtingskosten;

  • c.

    als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • d.

    als het bijzondere bijstand betreft voor de kosten van waarborgsom. Hier is leenbijstand de enige aangewezen vorm, aangezien belanghebbende de waarborgsom op een later moment weer terug ontvangt.

Artikel 18. Looptijd leenbijstand

  • 1. Het uitgangspunt is dat de geldlening in beginsel helemaal wordt terugbetaald en dat de looptijd niet langer is dan 36 maanden.

  • 2. Terugbetaling start de maand nadat de leenbijstand is verstrekt. Een uitzondering hierop vormt de leenbijstand die verstrekt wordt aan statushouders voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen bij de huisvesting. De aflossing start in deze gevallen 6 maanden na huisvesting. Reden hiervoor is dat het huishoudboekje in de eerste maanden meestal nog niet op orde is omdat de toeslagen door de Belastingdienst nog niet worden uitbetaald.

  • 3. Als de leenbijstand wordt verstrekt als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de belanghebbende, dan geldt een looptijd van 60 maanden. Als de belanghebbende gedurende die periode volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, dan wordt het restant van de vordering na 60 maanden omgezet in bijstand om niet.

Artikel 19. Hoogte aflossing leenbijstand

  • 1.

    De hoogte van de aflossing van de renteloze lening bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    Op verzoek van belanghebbende kan het dagelijks bestuur het aflossingsbedrag anders vaststellen voor zover de lening op die manier binnen 36 maanden volledig kan worden afgelost.

  • 3.

    Het aflossingsbedrag wordt zodanig vastgesteld dat belanghebbende in ieder geval over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet kan beschikken. Als het inkomen lager is dan de beslagvrije voet, dan wordt aflossing uitgesteld. Als belanghebbende door toepassing van het eerste lid over een inkomen van minder dan de beslagvrije voet zou komen te beschikken, wordt het aflossingsbedrag naar beneden bijgesteld.

  • 4.

    Bij toepassing van het derde lid vindt na 36 maanden aflossen een heroverweging plaats. Aanpassing van het aflossingsbedrag ligt dan in de rede. Hierbij worden de omstandigheden van de belanghebbende meegewogen.

Artikel 19a.

  • 1.

    Bij beëindiging van de uitkering wordt het nog in te vorderen deel van de lening bepaald op een bedrag dat volgt uit de formule: resterende aflostermijn in maanden maal het op dat moment geldende aflossingsbedrag als bedoeld in het eerste lid van artikel 19.

  • 2.

    Voor zover het saldo van de lening hoger is dan het in te vorderen bedrag als bedoeld in het eerste lid, wordt dit omgezet in bijstand om niet.

  • 3.

    Het af te lossen bedrag als bedoeld in het eerste lid wordt volledig ingevorderd ongeacht de duur van de aflostermijn waarbij het bedrag van de aflossing in beginsel wordt bepaald conform artikel 19.

Artikel 20. Matiging en opschorting aflossing leenbijstand

het dagelijks bestuur besluit tot matiging of opschorting van de aflopssing:

  • a.

    als er sprake is van een nieuwe wettelijke of minnelijke schuldregeling: de vordering wordt dan in die regeling ingebracht (als concurrente vordering). Tijdens de looptijd van een schuldregeling wordt in de regel geen bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

  • b.

    als de belanghebbende niet (meer) aan zijn betalingsverplichting kan voldoen én de betalingsverplichting leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties bij belanghebbende of diens gezin, dan zet het dagelijks bestuur de geldlening geheel of gedeeltelijk om in bijstand om niet mits de geldlening niet onder zekerheid van pand of hypotheek verleend is.

Artikel 21. Aanpassing aflossing leenbijstand

Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is soms wel mogelijk indien de belanghebbende daar zelf om verzoekt of zich één van de volgende situaties voordoet:

  • a.

    Vervallen

  • b.

    Scheiding

    In het geval belanghebbenden worden aangemerkt als gehuwd zijn beide partners hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de schuld. Hetgeen de één betaalt, strekt in mindering tot hetgeen de ander dient terug te betalen. Na de scheiding worden beide partijen aangesproken tot terugbetaling. Gelet op de gewijzigde gezinsomstandigheden zal de hoogte van de aflossing bij beide partijen opnieuw moeten worden berekend.

  • c.

    Overlijden

    Een vordering maakt deel uit van de nalatenschap. Als bijstand is verleend aan gehuwden en één van beide overlijdt, dan blijft de ander aansprakelijk voor terugbetaling van de gehele restschuld. Overlijden beide partners, de laatst overgebleven partner of de alleenstaande, dan gaat de schuld over op de erfgenamen. Deze zijn gezamenlijk voor het geheel aansprakelijk. De hoofdelijkheid vererft echter niet, zodat ieder der erfgenamen slechts voor zijn of haar deel kan worden aangesproken. Het meest voor de hand liggend is het om de vordering in te brengen in de nalatenschap, zodat er direct rekening mee kan worden gehouden bij de verdeling.

Artikel 22. Rente over leenbijstand

  • 1. Indien bijstand als geldlening wordt verstrekt wordt geen rente in rekening gebracht.

  • 2. Indien belanghebbende zijn aflossingsafspraken niet nakomt, wordt het restant van de terug te betalen geldlening onmiddellijk teruggevorderd.

HOOFDSTUK 5 VERHAAL

Artikel 23. Verhaal van bijstand

Het dagelijks bestuur maakt gebruik van zijn bevoegdheid tot verhaal van bijstand als bedoeld in paragraaf 6.5 van de wet met dien verstande dat geen bijstand wordt verhaald in verband met de onderhoudsplicht jegens een gewezen echtgenoot of partner, in situaties waar geen partneralimentatie door de rechter is vastgesteld.

Artikel 24. Afzien van verhaal

Het dagelijks bestuur ziet af van verhaal van de kosten van bijstand als:

  • a.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand dan wel € 600 per jaar.

  • b.

    het verhaal zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor degene aan wie of ten behoeve van wie bijstand wordt verleend dan wel voor degene op wie kan worden verhaald.

Artikel 25 Verhaal in rechte

  • 1. Als de debiteur niet uit eigen beweging bereid is het verschuldigde te voldoen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het dagelijks bestuur tot verhaal in rechte.

  • 2. Als een verhaalschuld gedurende 5 jaar niet kan worden ingevorderd, kan het dagelijks bestuur besluiten de invordering te staken.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 25. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering, leenbijstand en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ GR Ferm Werk”.

Artikel 26. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 01-01-2016

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het dagelijks bestuur van Ferm Werk gehouden op 5 november 2015.
Y.Koster-Dreese
voorzitter dagelijks bestuur Ferm Werk
M.L. Wilke
secretaris dagelijks bestuur Ferm Werk