Regeling vervallen per 01-10-2018

Beleidsregels algemene bijstand

Geldend van 20-12-2016 t/m 30-09-2018

Intitulé

Beleidsregels algemene bijstand

Het dagelijks bestuur van Ferm Werk,

gelet op artikelen 18, 19a, 23, 27, 28, 31, 33, 43 en 41 van de Participatiewet

besluit vast te stellen de navolgende

Beleidsregels algemene bijstand

Artikel 1 Zoekperiode personen jonger dan 27 jaar

  • 1. Jongeren tot 27 jaar die een aanvraag om bijstand willen indienen of ondersteuning bij re-integratie willen aanvragen krijgen een wachttijd van vier weken opgelegd. De periode van vier weken gaat in op de dag van melding.

  • 2. Gedurende deze periode dienen zij zelf actief naar werk en/of scholing te zoeken. Er worden afspraken gemaakt over de inspanningen die gedurende deze vier weken van de jongere verwacht worden. Deze afspraken worden op papier meegegeven.

  • 3. Als het niet lukt om werk en/of een opleiding te vinden, dan kan de jongere zich uiterlijk 5 werkdagen na het verstrijken van de zoekperiode weer bij Ferm Werk melden om een aanvraag voor een uitkering in te dienen. Hiervan kan worden afgeweken als bijzondere individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 4. Gedurende de zoekperiode wordt er geen voorschot verstrekt. Een uitzondering hierop wordt gevormd door vluchtelingen jonger dan 27 jaar. Op grond van artikel 41 lid 8 Participatiewet kan aan deze jongeren wél een voorschot worden verstrekt tijdens de zoekperiode.

Artikel 2 Verlaging algemene bijstand

  • 1. De verlaging van de uitkering in verband met de woonsituatie als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt voor personen vanaf 21 jaar:

    • a.

      20 % van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      10 % van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

  • 2. Verlaging van de bijstandsnorm in verband met de woonsituatie (ontbreken woonkosten) is gezien de hoogte van de toepasselijke bijstandsnormen niet van toepassing voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar. In geval de norm voor personen jonger dan 21 jaar op grond van artikel 12 van de Participatiewet wordt verhoogd met bijzondere bijstand omdat geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders, kan bij de vaststelling van die bijzondere bijstand kan wel rekening worden gehouden met de woonsituatie.

  • 3. Het dagelijks bestuur maakt geen gebruik van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet om de uitkering te verlagen als een belanghebbende recent een opleiding heeft beëindigd.

Artikel 3 Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers

  • 1. In het kader van een onderzoek naar de aanwezigheid van een situatie van kostendelerschap als bedoeld in artikel 19a van de Participatiewet kan een belanghebbende een commerciële huursituatie aantonen middels een huurovereenkomst en bewijsstukken van daadwerkelijk betaalde commerciële huur.

  • 2. In de huurovereenkomst staat tenminste:

    • a.

      wie de huurder is;

    • b.

      wie de verhuurder is;

    • c.

      de huurprijs (all-in of uitgesplitst in kale huur en servicekosten);

    • d.

      het adres en een omschrijving van het gehuurde;

    • e.

      de datum van ingang van het huurcontract;

    • f.

      het tijdstip en de wijze van betaling;

    • g.

      de datum waarop jaarlijks de huur wordt verhoogd;

    • h.

      de handtekening van de huurder en de verhuurder.

  • 3. Als is vastgesteld dat er sprake is van een commerciële huursituatie, dan wordt het op grond van art. 33 vierde lid van de Participatiewet als inkomen in aanmerking te nemen voordeel berekend volgens de formule: A – B – C. In deze formule staat A voor de ontvangen huur, B voor een forfaitair bedrag voor verhoogd energieverbruik en afschrijving conform het Vtlb-rapport van Recofa (bijlage 2) (per 01-01-2015 € 60 per onderhuurder p.m.), C voor gederfde huurtoeslag.

  • 4. De conform het voorgaande lid in aanmerking te nemen huurinkomsten worden bij aanvang van uitkering of aanvang van onderhuur bepaald. Vervolgens wordt het bedrag eenmaal per 2 jaar opnieuw berekend, en aangepast als er een afwijking van € 5,00 of meer is.

  • 5. Als het verhuren van kamers of het houden van kostgangers een zodanige vorm heeft (gekregen) dat gesproken kan worden van bedrijfsmatige activiteiten, dan is reguliere bijstandverlening op grond van de Participatiewet niet langer aan de orde. Mogelijk kan de betrokkene dan wel in aanmerking komen voor een uitkering op grond van het Bbz 2004.

Artikel 4 Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

  • 1. Indien sprake is van een opname in een inrichting wordt voor de duur van de maand van opname plus de daarop volgende twee maanden de bestaande bijstandsnorm gehandhaafd. Daarna volgt de omzetting naar de norm zak- en kleedgeld (artikel 23 Participatiewet).

  • 2. Afhankelijk van de verwachte duur van de opname wordt bij omzetting van de norm beoordeeld of verlening van bijzondere bijstand voor het aanhouden van de woning aangewezen is. Voorkomen moet worden dat door de normwijziging schulden ontstaan.

  • 3. Als bij aanvang van de bijstand belanghebbende al in een inrichting verblijft, is vanaf de eerste dag de lagere norm van toepassing.

Artikel 5 Bijstand voor ALO-kop bij alleenstaande ouders met toeslagpartner

  • 1. Als een persoon van 21 jaar of ouder die alleenstaande ouder is in de zin van de Participatiewet, niet in aanmerking komt voor de verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande-ouder-kop (ALO-kop) omdat hij/zij een partner heeft als bedoeld in art. 3 AWIR, dan wordt de bijstandsnorm voor die persoon afwijkend vastgesteld op grond van individuele omstandigheden (art 18 Participatiewet).

  • 2. In situaties als bedoeld onder lid 1 wordt de reguliere bijstandsnorm verhoogd met een bedrag gelijk aan de ALO-kop.

  • 3. Als de niet-rechthebbende partner inkomsten heeft, dan wordt hiermee rekening gehouden conform artikel 32 lid 3 en 4 van de Participatiewet.

Artikel 6 Co-ouderschap

  • 1.

    Co-ouderschap wordt slechts dan aanwezig geacht als

    • a.

      dit door de rechter is vastgesteld of beide ouders over het co-ouderschap duidelijke (en langdurige) schriftelijke afspraken hebben gemaakt en deze afspraken daadwerkelijk nakomen (de feitelijke situatie is van belang).

    • b.

      de betreffende ouder minimaal gemiddeld twee volle etmalen per week daadwerkelijk de volledige zorg heeft voor de kind(eren), hetgeen blijkt uit het verblijf van het (de) kind(eren) in het gezinsverband van deze ouder. Over elk volledig etmaal wordt de co-ouder dan als alleenstaande ouder aangemerkt.

  • 2.

    Als sprake is van een situatie van co-ouderschap, dan wordt de ouder die de ALO-kop niet ontvangt niet gecompenseerd door verhoging van de bijstandsnorm. Aangenomen wordt dat co-ouders in staat zijn om in onderling overleg goede financiële afspraken te maken.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het vermogen van de co-ouder wordt het vermogen van het minderjarige kind volledig in aanmerking genomen. De vermogensgrens voor de co-ouder is gelijk aan de vermogensgrens voor de alleenstaande ouder.

Artikel 7 Korten voorlopige teruggave

  • 1. Ontvangen bedragen aan voorlopige teruggaven worden gekort voor zover deze tot de middelen gerekend moeten worden en betrekking hebben op een periode waarin bijstand wordt verleend.

  • 2. Indien (nog) geen voorlopige teruggaaf wordt ontvangen, dan wordt op basis van een proefberekening het bedrag gekort waar de belanghebbende redelijkerwijs over kan beschikken.

  • 3. Op verzoek van een belanghebbende die recht heeft op uitbetaling van heffingskortingen, maar die deze nog niet ontvangt, kan het korten van het geschatte bedrag gedurende maximaal 3 maanden worden uitgesteld. Voorwaarde is dat is aangetoond dat een voorlopige teruggaaf is aangevraagd. De heffingskortingen die betrekking hebben op de periode van uitstel worden gekort in de resterende maanden van het kalenderjaar.

  • 4. Als de schatting van het te ontvangen bedrag te hoog was en dit blijkt in hetzelfde fiscale jaar, dan kan een verrekening plaatsvinden.

  • 5. Als in een volgend fiscaal jaar blijkt dat er te veel heffingskortingen op de bijstandsuitkering in mindering zijn gebracht, kan bijstand worden verstrekt op het moment dat een belastingaanslag wordt opgelegd. Deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van onbelaste bijzondere bijstand zodat wordt voorkomen dat een hoger fiscaal inkomen leidt tot lagere inkomensafhankelijke uitkeringen zoals toeslagen.

Artikel 8 Waarde auto bij vermogensvaststelling

  • 1. Voor de vaststelling van de waarde van auto's, motoren en caravans wordt in beginsel uitgegaan van de inkoopprijzen (inclusief btw) zoals vermeld in de koerslijsten van ANWB/Bovag.

  • 2. Auto’s of motoren tot een waarde van € 3000,- worden niet tot het vermogen gerekend omdat dit bezittingen in natura zijn die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn. Is een auto of motor meer waard dan € 3000,-, dan wordt het meerdere tot het vermogen gerekend.

  • 3. De waarde van caravans, boten e.d. wordt volledig in de vermogensberekening meegenomen omdat deze goederen niet worden beschouwd als algemeen gebruikelijke bezittingen.

  • 4. Als belanghebbende een aangepaste auto bezit in verband met invaliditeit, wordt de waarde van deze auto niet meegerekend bij het vaststellen van het vermogen.

Artikel 9 Inkomstenvrijlating

  • 1. Voor de toepassing van inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 onderdeel n of r van de Participatiewet, wordt van elke vorm van betaald werk aangenomen dat deze bevorderlijk is voor de arbeidsinschakeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is vrijlating niet van toepassing op:

    • a.

      inkomsten uit illegale activiteiten;

    • b.

      verzwegen inkomsten die achteraf geconstateerd worden;

    • c.

      inkomsten in het kader van de Bbz regeling;

    • d.

      inkomsten die een belanghebbende bij aanvang van bijstandverlening heeft. In dat geval kan inkomstenvrijlating worden toegepast als de inkomsten na aanvang bijstandverlening toenemen met tenminste het bedrag van de maximale vrijlating bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n.

  • 3. Als sprake is van een nieuw dienstverband bij een andere werkgever kan inkomstenvrijlating op grond van artikel 31 lis 2 onder n tijdens een onafgebroken periode van bijstandverlening opnieuw worden toegepast nadat 36 maanden zijn verstreken sinds de laatste maand waarin eerder inkomstenvrijlating is toegepast. Inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel r  Participatiewet kan slechts eenmaal worden toegepast.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Ferm Werk in zijn vergaderingen van 22 januari 2015, 25 juni 2015, 5 november 2015, 17 december 2015, 31 maart 2016 en 15 december 2016.
Y.Koster-Dreese
voorzitter dagelijks bestuur Ferm Werk
M.L. Wilke / B.F. Drost
secretaris dagelijks bestuur Ferm Werk