Regeling vervallen per 06-08-2009

Verordening, regelende de algemene subsidievoorwaarden en administratieve bepalingen op het terrein van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn

Geldend van 01-01-1993 t/m 05-08-2009

Intitulé

Verordening, regelende de algemene subsidievoorwaarden en administratieve bepalingen op het terrein van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn

De raad van de gemeente Ferwerderadiel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 maart 1994, nr. 9/40.94;

gelet op artikel 168 van de Gemeentewet;

besluit:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn: het welbevinden van personen en groepen in de samenleving, waarvan ontplooiing, het dragen van verantwoordelijkheden voor zichzelf en anderen en actieve maatschappelijke deelname aspecten zijn;

  • b.

    subsidie: de met toepassing van deze verordening door de gemeente aan een instelling of persoon verleende geldelijke of in geld waardeerbare bijdrage ter uitvoering van de in het programma opgenomen activiteiten;

  • c.

    instelling: een rechtspersoon naar burgerlijk recht, dan wel een erkend onderdeel ervan, die krachtens deze verordening subsidie ontvangt of wenst te ontvangen; wanneer burgemeester en wethouders aan een natuurlijk persoon dan wel een groep van natuurlijke personen subsidie verlenen of deze daarvoor in aanmerking laten komen, worden zij voor toepassing van deze verordening gelijk gesteld met een instelling, voor zover bij of krachtens deze verordening geen aparte regels jegens hen kunnen worden gegeven;

  • d.

    programma: een jaarlijks besluit van de gemeenteraad, waarin wordt vastgesteld welke voorzieningen in het komende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komen;

  • e.

    voorziening: een gereed aanbod van algemene, categoriale of coördinerende activiteiten op het terrein van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn;

  • f.

    werksoort: de in de hoofdstukken II t/m IX van deze verordening te onderscheiden deelterreinen van het terrein van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn;

  • g.

    werkplan: een instellingsplan waarin voor de periode waarop het betrekking heeft, een beschrijving wordt gegeven van de aard en omvang van de activiteiten en waarin wordt aangegeven met welke middelen de beoogde doeleinden worden bereikt;

  • h.

    commissie welzijn, sport en recreatie: de commissie welzijn, sport en recreatie als bedoeld in de verordening, regelende de samenstelling, de bevoegdheden en de werkwijze van de vaste commissies van advies en bijstand;

  • i.

    boekjaar: het kalenderjaar;

  • j.

    minister: de minister van welzijn, volksgezondheid en cultuur.

Artikel 2

  • 1.

    Burgemeester en wethouder zijn bevoegd:

    • a.

      één of meer bepalingen van deze verordening in individuele gevallen niet van toepassing te verklaren;

    • b.

      naast de bepalingen van deze verordening bijzondere voorwaarden aan het verlenen van subsidie te verbinden; deze voorwaarden mogen slechts strekken ter bescherming van de belangen die de verordening beoogt te dienen.

  • 2.

    Bij uitoefening van één of meer van de in het eerste lid genoemde bevoegdheden, wordt vooraf de commissie welzijn, sport en recreatie gehoord.

  • 3.

    Indien van één of meer in het eerste lid genoemde bevoegdheden gebruik is gemaakt, wordt daarvan terstond mededeling gedaan aan de gemeenteraad.

Artikel 3

Activiteiten, die op grond van het programma door de gemeente zelf worden verzorgd, worden op dezelfde wijze bekostigd en voldoen in ieder geval aan dezelfde voorwaarden als in deze verordening voor de door de instellingen te verzorgen activiteiten wordt bepaald.

Hoofdstuk II Nadere voorwaarden voor subsidieverlening

Artikel 4

De activiteiten, die door de instelling worden uitgevoerd, dienen het belang van de gemeente en haar inwoners, door zoveel mogelijk rekening te houden met de pluriformiteit van de samenleving en daarbij te bevorderen, met inachtneming van waarborgen voor deugdelijkheid, doelmatigheid en democratisch functioneren, eigen initiatief en verantwoordelijkheid van de burgers.

Artikel 5

  • 1.

    In de activiteiten, uit te voeren op basis van vooraf ingediende werkplannen, wordt bij voorrang aandacht besteed aan personen en groepen van personen die als gevolg van hun maatschappelijke positie aanmerkelijk worden belemmerd in hun individuele ontplooiing of hun maatschappelijk functioneren.

  • 2.

    Indien de activiteiten worden uitgevoerd door beroepskrachten, beschikken deze over een zodanige kennis en ervaring, dat een verantwoorde uitoefening van hun functie is gewaarborgd, overeenkomstig door de minister nader te stellen regelen. Indien in het gehele land een gelijkwaardige kwaliteit van de voorzieningen moet worden gewaarborgd, kunnen opleidingseisen worden vastgesteld waaraan beroepskrachten, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, moeten voldoen.

  • 3.

    De arbeidsvoorwaarden van beroepskrachten in dienst van een privaatrechtelijk rechtspersoon komen overeen met door de minister ter zake te stellen regelen.

  • 4.

    Waar het werk wordt uitgevoerd in een ruimtelijke voorziening is deze voor de uitvoering van het werk geschikt en toegerust voor de in zijn bewegingen beperkte mens.

  • 5.

    De deelnemers, vrijwilligers en beroepskrachten worden bij het beleid van de instelling of groep betrokken overeenkomstig de door de minister te stellen regelen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de vergoeding van onkosten aan en de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid van vrijwilligers.

  • 6.

    Ten aanzien van de kwaliteitseisen en andere eisen worden de door de rijksoverheid gestelde richtlijnen en voorwaarden in acht genomen.

Artikel 6

  • 1.

    Aan een instelling wordt subsidie verleend voor activiteiten ter bevordering van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn, indien en voor zover is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a.

      dat op de goedgekeurde begroting van de gemeente de voor de uitvoering van het programma benodigde gelden zijn uitgetrokken;

    • b.

      dat de rijksgelden, die op het moment van vaststelling van het programma als bijdrage in de kosten van de uitvoering ervan verwacht mochten worden, ook daadwerkelijk worden verkregen;

    • c.

      dat de instelling voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Subsidie wordt verleend voor een periode van maximaal één jaar.

Artikel 7

In het geval dat er sprake is van het niet of in mindere mate verkrijgen van rijksgelden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, behoudt de gemeenteraad zich het recht voor de begroting dienovereenkomstig aan te passen.

Hoofdstuk III Administratieve bepalingen

Artikel 8

  • 1.

    Als door in het programma genoemde instellingen en personen ook wordt voldaan aan de overige bepalingen van deze verordening, wordt overgegaan tot uitkering van subsidie.

  • 2.

    De subsidie wordt uitbetaald door overschrijving op de post- of bankrekening van de instelling.

  • 3.

    Het definitief subsidie wordt vastgesteld op basis van het financieel verslag van de instelling.

  • 4.

    Op de subsidie kunnen voorschotten worden verleend.

  • 5.

    Indien meer subsidie is verleend dan nodig is om de in het programma vermelde activiteiten te verrichten, kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat het teveel betaalde een voorschot is op een voor het volgend jaar te verlenen subsidie.

Artikel 9

  • 1.

    Een overschrijding van de begroting kan dan alleen een wijziging van de subsidie tot gevolg hebben, wanneer van te voren voor deze overschrijding toestemming van burgemeester en wethouders is verkregen.

  • 2.

    Wanneer het in het eerste lid gestelde wordt nagelaten, vervalt ten aanzien van het bedrag waarmee de begroting wordt overschreden, de aanspraak op subsidie.

  • 3.

    Wanneer in de loop van het boekjaar blijkt, dat de werkelijke uitgaven aanzienlijk achterblijven bij de ingediende begroting, dient daaromtrent zo spoedig mogelijk aan burgemeester en wethouders kennisgeving te worden gedaan onder opgave van de verschillen.

  • 4.

    Wanneer in de loop van het boekjaar blijkt, dat in de redenen die tot toekenning of afwijzing van de subsidie hebben geleid, verandering is gekomen, kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing herzien na advies van de commissie welzijn, sport en recreatie.

Artikel 10

  • 1.

    Indien een instelling wordt opgeheven, dient het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden teruggegeven.

Artikel 11

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de subsidie verlagen, het verleende subsidie of de daarop uitgekeerde voorschotten geheel of gedeeltelijk terugvorderen en/of de instelling van verdere subsidieverlening uitsluiten, indien:

    • a.

      de instelling aan de in deze verordening neergelegde of de door burgemeester en wethouders nader gestelde subsidievoorwaarden niet of in gebrekkige mate voldoet;

    • b.

      de instelling opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt die, indien zij juist waren geweest, tot afwijzing van de subsidie-aanvraag zouden hebben geleid.

  • 2.

    De commissie welzijn, sport en recreatie wordt gehoord bij toepassing van lid 1.

Artikel 12

  • 1.

    De administratie van de instelling moet zodanig zijn ingericht, dat op een eenvoudige wijze een overzicht kan worden verkregen van de bezittingen, vorderingen en schulden van de instelling en van de verkregen exploitatieresultaten, alsmede dat de controle van gemeentewege op bevredigende wijze voortgang kan hebben; burgemeester en wethouders kunnen ter zake nadere regels stellen.

  • 2.

    Voor alle uitgaven, die voor subsidie in aanmerking komen, moeten bewijsstukken aanwezig zijn, ten name van de instelling, waaruit de aard van de geleverde goederen of de verrichte diensten duidelijk blijkt.

  • 3.

    De in dit artikel voorgeschreven stukken, waarop de subsidie mede is gebaseerd, moeten berusten op het adres waar de boekhouding wordt bewaard.

Artikel 13

In die gevallen waarin het programma personele gevolgen heeft, zal door het college van burgemeester en wethouders overleg plaatsvinden met representatieve organisaties van de betrokken werknemers en werkgevers, of bij het ontbreken daarvan, met een representatieve vertegenwoordiging van de betrokken werknemers en werkgevers. De commissie welzijn, sport en recreatie wordt gehoord bij toepassing van dit artikel.

Artikel 14

De instelling of groep werkt mee aan door of namens de minister of de gemeenteraad in te stellen onderzoekingen, die zijn gericht op het verkrijgen van gegevens voor het beleid van rijk en gemeente ten aanzien van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn.

Artikel 15

De instelling kan verplicht worden nader te bepalen verzekeringen af te sluiten.

Artikel 16

  • 1.

    De subsidie moet voor 1 juli, voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, worden ingediend. Gelijktijdig met de aanvraag worden de volgende bescheiden ingediend:

    • a.

      een werkplan;

    • b.

      een exploitatierekening met de noodzakelijke gegevens over het afgelopen boekjaar;

    • c.

      een begroting voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen dertig weken.

Artikel 17

  • 1.

    Elke subsidie genietende instelling moet desgewenst te allen tijde aan burgemeester en wethouders, aan een lid van dit college of aan door of namens hen aangewezen personen inzage verlenen in haar boekhouding en administratie.

  • 2.

    Instellingen met een jaarlijkse omzet, groter dan f. 30.000,00, dienen een eenvoudig boekhoudkundig verslag over te leggen, uitgebracht door een door de instelling aangewezen bevoegd en erkend bureau naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en de administratie van de instelling.

  • 3.

    Alle door of namens burgemeester en wethouders gevraagde inlichtingen die voor de beoordeling van doel- en rechtmatigheid van de subsidieverlening van belang kunnen zijn, moeten zonder voorbehoud en naar waarheid desgevraagd schriftelijk worden verstrekt.

Hoofdstuk IV Subsidiegrondslagen

Artikel 18

De subsidie kan bestaan uit de navolgende bestanddelen:

  • a.

    een basissubsidie;

  • b.

    een exploitatiesubsidie.

Artikel 19

Het basissubsidie bestaat uit één of meerdere vaste bedragen ter tegemoetkoming in de algemene kosten. Deze vaste bedragen worden jaarlijks door de gemeenteraad vastgesteld. De commissie welzijn, sport en recreatie wordt hieromtrent vooraf gehoord.

Artikel 20

De exploitatiesubsidie kan worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van huisvesting en in de kosten van deskundige ondersteuning, voor zover in deze verordening aangegeven.

Artikel 21

  • 1.

    Onder huisvestingskosten in artikel 20 worden verstaan:

    • a.

      huursom van gebouwen of lokalen;

    • b.

      kosten van erfpacht;

    • c.

      afschrijving op gebouwen, verbouwing, vaste inrichting, inventaris, buitengewoon onderhoud;

    • d.

      rente van geldleningen ten behoeve van de financiering van investeringen voor huisvesting;

    • e.

      kosten van verlichting, verwarming, water en schoonmaak;

    • f.

      kosten van onderhoud van gebouwen;

    • g.

      premies van brand- en inboedelverzekeringen;

    • h.

      onroerende-zaakbelastingen.

  • 2.

    Op de huisvestingslasten dienen in mindering te worden gebracht:

    • a.

      100% van de opbrengst van permanente en incidentele verhuur;

    • b.

      de inkomsten uit buffet.

Artikel 22

Onder de kosten van deskundige ondersteuning in artikel 20 worden verstaan de kosten die personen, die beroepsmatige of deskundige ondersteuning verlenen, in rekening brengen.

Artikel 23

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot het verlenen van startsubsidies aan instellingen, welke hun bestaansrecht kunnen aantonen. Alvorens een besluit wordt genomen op een verzoek ter zake, wordt de commissie welzijn, sport en recreatie gehoord.

Hoofdstuk V Amateuristische kunstbeoefening

Artikel 24

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    amateuristische kunstbeoefening: activiteiten, welke zich richten op het terrein van muziek, zang, volksdans en toneel;

  • b.

    muziekverenigingen: hiertoe worden gerekend zelfstandig optredende harmoniekorpsen, fanfarekorpsen, brassbands en drumfanfares;

  • c.

    drumbands: hiertoe worden gerekend zelfstandig optredende drumbands en/of majorettekorpsen.

Artikel 25

De subsidie voor de muziekverenigingen en drumbands wordt per boekjaar als volgt berekend:

  • a.

    bedrag per lid van een muziekvereniging of drumband; voor de vaststelling van het aantal leden wordt uitgegaan van het aantal leden dat per 1 januari van het boekjaar bij de verschillende verenigingen geregistreerd staat;

  • b.

    vast bedrag per muziekvereniging of drumband.

Artikel 26

De subsidie voor de zangverenigingen wordt per boekjaar als volgt berekend:

  • a.

    bedrag per lid van een zangvereniging; voor de vaststelling van het aantal leden wordt uitgegaan van het aantal leden dat per 1 januari van het boekjaar bij de verenigingen geregistreerd staat;

  • b.

    vast bedrag per zangvereniging.

Artikel 27

Het subsidiebedrag voor toneelverenigingen wordt per boekjaar als volgt vastgesteld:

vast bedrag per toneelvereniging.

Artikel 28

De subsidie voor de volksdansgroepen wordt per boekjaar als volgt berekend:

  • a.

    bedrag per lid van een volksdansgroep; voor de vaststelling van het aantal leden wordt uitgegaan van het aantal leden dat per 1 januari van het boekjaar bij de verenigingen geregistreerd staat;

  • b.

    vast bedrag per volksdansgroep.

Hoofdstuk VI Peuterspeelzaalwerk

Artikel 29

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    een peuterspeelzaal: een ruimtelijke voorziening, bedoeld voor kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar met als doelstelling de sociale, creatieve en educatieve ontplooiing en de motorische ontwikkeling van het jonge kind, o.m. door spel en omgang met leeftijdsgenootjes, één en ander in nauw overleg met ouders en/of opvoeders;

  • b.

    deel van de dag: maximaal vier aaneengesloten uren.

Artikel 30

De subsidie per peuterspeelzaal bedraagt per boekjaar:

  • 1.

    basissubsidie:

    • a.

      een vast bedrag per peuterspeelzaal;

    • b.

      een bedrag per peuter;

  • 2.

    exploitatiesubsidie:

    • a.

      25% in de kosten van de huisvesting;

    • b.

      25% in de kosten van leiding tot een maximum subsidiebedrag van f. 625,00 per boekjaar per peutergroep.

  • 3.

    Bij de berekening van de tegemoetkoming in de huisvesting wordt uitgegaan van een redelijk te achten huurprijs.

  • 4.

    Bij de berekening van de tegemoetkoming in de leiding wordt uitgegaan van de richtlijnen welke gelden voor het wettelijk minimumloon.

  • 5.

    Onder de kosten van leiding, bedoeld in het tweede lid, onder b, worden verstaan de salarissen van de leid(st)ers met inbegrip van de wettelijk verschuldigde en niet verhaalbare sociale lasten.

  • 6.

    Het subsidie bedraagt nooit meer dan het werkelijk tekort.

Artikel 31

  • 1.

    De subsidie, als bedoeld in artikel 30, wordt slechts verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      eenzelfde peuter mag niet meer dan één deel van de dag in een peuterspeelzaal verblijven;

    • b.

      een peuterspeelzaal dient minimaal twee dagen per week tenminste twee aaneengesloten uren geopend te zijn, behoudens vakantieperioden;

    • c.

      het aantal peuters dat op eenzelfde tijdstip van een peuterspeelzaal gebruik maakt, dient tenminste vijftien te zijn en mag ten hoogste twintig zijn;

    • d.

      aan peuters die op medische indicatie een peuterspeelzaal moeten bezoeken, dient bij toelating voorrang te worden verleend;

    • e.

      in het bestuur van de peuterspeelzaal dienen de ouders en/of verzorgers van de peuters, die de peuterspeelzaal bezoeken, te zijn vertegenwoordigd;

    • f.

      de accommodatie dient geschikt te zijn voor peuterspeelwerk.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor één of meer genoemde voorwaarden ontheffing verlenen.

Artikel 32

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent:

  • a.

    de bekwaamheid en geschiktheid van het leidinggevend en toezichthoudend personeel;

  • b.

    de accommodatie en de inrichting daarvan;

  • c.

    de ouderbijdrage.

Hoofdstuk VII Kunstzinnige vorming

Artikel 33

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

muziekschool: de gemeenschappelijke regeling Streekmuziekschool Noord-Oost Friesland.

Artikel 34

Voor de muziekschool wordt de hoogte van het subsidie bepaald aan de hand van de jaarlijks door het bestuur van de Streekmuziekschool Noord-Oost Friesland in te leveren begroting.

Hoofdstuk VIII Vormings- en ontwikkelingswerk

Artikel 35

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

sociaal-culturele activiteiten voor niet (beroepsmatig) actieven: projectmatige sociaal-culturele activiteiten en voorzieningen tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid met het oog op (her)intreding in het arbeidsproces ten behoeve van mensen zonder werk.

Artikel 36

Voor de sociaal-culturele activiteiten voor niet- (beroepsmatig) actieven wordt door de raad afzonderlijk de methode van subsidiëring bepaald.

Hoofdstuk IX Emancipatiewerk

Artikel 37

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

emancipatie-activiteiten: de activiteiten die:

de bewustwording bevorderen van individuele en/of groepen vrouwen en mannen met betrekking tot haar/zijn rol en positie;

kunnen leiden tot doorbreking van rolbeperkingen voor vrouwen en mannen;

gericht zijn op het veranderen van situaties waarin sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen vrouwen en mannen;

gericht zijn op het vergroten van de zelfstandigheid van vrouwen en mannen.

Artikel 38

Onverminderd het bepaalde in artikel 16 van deze verordening dient na afloop van de activiteiten aan burgemeester en wethouders te worden toegezonden:

  • 1.

    een overzicht van het aantal personen dat aan de activiteiten heeft deelgenomen;

  • 2.

    een evaluatie-verslag van de gehouden activiteiten.

Artikel 39

De instelling die de emancipatie-activiteiten organiseert kan, behalve de eigen leden, ook niet-leden aan die activiteiten laten deelnemen.

Artikel 40

De subsidie bedraagt nooit meer dan het werkelijk tekort.

Hoofdstuk X Jeugd- en jongerenwerk

Artikel 41

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

open jeugdwerk: jeugd- en jongerenwerk, dat de activiteiten openstelt voor de gehele jeugd uit zijn werkgebied.

Artikel 42

De subsidie voor het open jeugdwerk wordt per boekjaar als volgt berekend:

  • 1.

    basissubsidie: een vast bedrag per instelling voor open jeugdwerk.

  • 2.

    De subsidie bedraagt nooit meer dan het werkelijk tekort.

Hoofdstuk XI Ouderenwerk

Artikel 43

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    flankerend ouderenwerk: activiteiten van dienstverlening die erop zijn gericht ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Het flankerend ouderenwerk als omschreven in de Wet op de bejaardenoorden valt niet onder de toepassing van dit hoofdstuk;

  • b.

    gecoördineerd ouderenwerk: een daartoe bij uitsluiting in stand gehouden instelling met inspraak van ouderen ter bevordering van hun zelfstandigheid en maatschappelijke integratie door:

    • 1.

      het coördineren van de uitvoering van de voor ouderen bestemde voorzieningen en activiteiten van in de gemeente werkzaam zijnde organisaties en instanties;

    • 2.

      aandacht te vragen bij de samenleving voor de positie van de ouderen en haar te betrekken bij het wegnemen van belemmeringen en achterstanden ten aanzien van het welzijn van bejaarden;

    • 3.

      te signaleren welke voorzieningen en activiteiten er voor de ouderen ontbreken dan wel achterblijven;

    • 4.

      het organiseren van sociale, sociaal-culturele, recreatieve, vormende en voorlichtende activiteiten voor ouderen;

  • c.

    bejaardensociëteit: een instelling met als doelstelling het verzorgen van sociaal-culturele activiteiten ten behoeve van nog zelfstandig wonende bejaarden.

Artikel 44

Voor het flankerend ouderenwerk, het coördinerend ouderenwerk en de bejaardensociëteiten wordt door de gemeenteraad jaarlijks afzonderlijk de methode van subsidiëring bepaald.

Hoofdstuk XII Openbaar bibliotheekwerk

Artikel 45

Voor toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder openbare bibliotheekvoorziening, een voor een ieder bestemde en toegankelijke bibliotheekvoorziening, die in overwegende mate door het rijk, een provincie of een gemeente wordt bekostigd dan wel in stand wordt gehouden.

Artikel 46

Voor het openbaar bibliotheekwerk wordt door de gemeenteraad jaarlijks afzonderlijk de methode van subsidiëring bepaald.

Hoofdstuk XIII Overige subsidies

Artikel 47

Voor activiteiten, niet vallende onder de hoofdstukken II t/m XII van deze verordening, kunnen subsidies worden verleend wanneer deze activiteiten naar het oordeel van de gemeenteraad in het belang van de gemeente zijn.

Artikel 48

De gemeenteraad bepaalt de grondslagen en berekeningswijze van een subsidie als bedoeld in artikel 47, zoveel mogelijk in overeenstemming met het bepaalde in de voorgaande hoofdstukken van deze verordening, daarbij rekening houdende met de aard van de instelling en de te subsidiëren activiteit.

Artikel 49

  • 1.

    Jaarlijks kan een percentage van de kosten, welke voortvloeien uit het programma, genoemd in artikel 1 van deze verordening, worden gereserveerd als post onvoorzien.

  • 2.

    Uit de post onvoorzien, genoemd in lid 1, kunnen startsubsidies worden verleend als bedoeld in artikel 23.

Hoofdstuk XIV Bijzondere- en slotbepalingen

Artikel 50

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, treffen burgemeester en wethouders de nodige voorzieningen en/of nemen zij de nodige beslissingen.

  • 2.

    De commissie welzijn, sport en recreatie wordt gehoord bij toepassing van dit artikel.

  • 3.

    Indien van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid gebruik is gemaakt, wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan de gemeenteraad.

Artikel 51

  • 1.

    De op grond van deze verordening uit te keren subsidiebedragen worden afgerond in hele guldens; bij subsidiebedragen hoger dan f.1.000,00, vindt afronding in tientallen guldens plaats.

  • 2.

    Op de subsidies kunnen voorschotten van 70% worden verstrekt. De definitieve subsidie wordt aan de hand van de exploitatierekening vastgesteld.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het gestelde in lid 2.

Artikel 52

Deze verordening kan worden aangehaald als “Subsidieverordening maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn”.

Artikel 53

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.

ALDUS

besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ferwerderadiel van 24 maart 1994

,voorzitter.

,griffier.