Regeling vervallen per 11-11-2015

Mandaatbesluit BRZO/IPPC Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2013

Geldend van 11-11-2015 t/m 10-11-2015

Intitulé

Mandaatbesluit BRZO/IPPC Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2013

MANDAAT/MACHTIGINGENBESLUIT BRZO/IPPC OMGEVINGSDIENST NOORDZEEKANAALGEBIED 2013

Gedeputeerde staten van Flevoland,

Overwegende dat het wenselijk is dat de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied mandaat krijgt voor de uitvoering van het Wabo-brede takenpakket voor de bedrijven waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn en die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en of categorie 4 van de Richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control (2008/1/EG) evenals diens opvolger Richtlijn Industriële emissies (2010/75/EU);

gelet op:

afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht;

de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Monumentenwet 1988, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012;

de bij bovengenoemde wetten behorende algemene maatregelen van bestuur, circulaires, regelingen, verordeningen en beleidsregels;

de op grond van artikel 10:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht verleende instemming van de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, nadat die zich ervan vergewist heeft dat het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst hiermee instemt;

BESLUITEN:

Vast te stellen het Mandaat/machtigingenbesluit BRZO/IPPC Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2013

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    mandaat: de bevoegdheid om in naam van Gedeputeerde Staten besluiten te nemen;

  • b.

    Gedeputeerde Staten: het College van gedeputeerde staten van Flevoland;

  • c.

    Provinciale Staten: provinciale staten van Flevoland;

  • d.

    Omgevingsdienst: Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;

  • e.

    directeur: de directeur van de Omgevingsdienst

  • f.

    machtiging: de bevoegdheid om namens Gedeputeerde Staten handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • g.

    portefeuillehouder: het lid van Gedeputeerde Staten dat zich bezighoudt met vergunningverlening, toezicht en handhaving;

  • h.

    BRZO: Besluit risico’s zware ongevallen 1999;

  • i.

    IPPC: Richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control (2008/1/EG) evenals diens opvolger Richtlijn Industriële emissies (2010/75/EU);

  • j.

    VFL 2012: Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012.

Artikel 2. Mandaatverlening

  • 1 Gedeputeerde Staten verlenen aan de directeur mandaat om namens hen de in het derde lid genoemde bevoegdheden uit te oefenen.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde mandaat heeft alleen betrekking op bedrijven die onder het BRZO en/of IPPC-categorie 4 vallen en waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn.

  • 3 De bevoegdheden waarop het mandaat betrekking heeft, zijn - ingedeeld naar categorie en voorzien van een mandaatnummer - vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage, waarin ook de in acht te nemen randvoorwaarden zijn opgenomen.

  • 4 Het in het eerste lid verleende mandaat omvat zowel de bevoegdheid om besluiten te nemen, als de bevoegdheid om deze besluiten voor te bereiden en uit te voeren en de met de voorbereiding en uitvoering samenhangende correspondentie te ondertekenen.

  • 5 De directeur neemt bij de aan hem in mandaat verleende bevoegdheden de algemene instructies en de instructies per geval van Gedeputeerde Staten in acht, als bedoeld in artikel 10.6 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3. Vertegenwoordiging in rechte

  • 1 Gedeputeerde Staten machtigen de directeur om in voorkomende gevallen, voor zover het de in artikel 2, eerste lid genoemde bevoegdheden betreft, medewerkers van de Omgevingsdienst die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, aan te wijzen om Gedeputeerde Staten in rechte te vertegenwoordigen.

  • 2 Wanneer de directeur hiertoe besluit, stuurt hij een afschrift van zijn besluit aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4. Machtiging

  • 1 Gedeputeerde Staten machtigen de directeur om namens en onder verantwoordelijkheid van hen feitelijke handelingen te verrichten, zijnde handelingen die geen rechtshandelingen zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde machtiging heeft alleen betrekking op bedrijven die onder het BRZO en/of IPPC-categorie 4 vallen en waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn.

  • 3 Tot de handelingen als bedoeld in het eerste lid behoren in ieder geval het doorzenden van correspondentie, het versturen van ontvangstbevestigingen, het verstrekken van inlichtingen anders dan op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, het aanvragen van informatie bij bedrijven en andere overheden anders dan uit hoofde van de uitoefening van een wettelijke taak of bevoegdheid; het versturen van uitnodigingen voor bijeenkomsten en het opschorten van beslistermijnen.

  • 4 De directeur kan medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen machtigen om de in de vorige leden genoemde handelingen te verrichten. Wanneer de directeur hiertoe besluit, stuurt hij een afschrift van zijn besluit aan Gedeputeerde Staten. Dit besluit wordt gepubliceerd in het provinciaal blad.

Artikel 5. Voorwaarden mandaat en machtiging

  • 1 De directeur houdt zich bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden aan de relevante wet- en regelgeving, de door Provinciale Staten vastgestelde kaders alsmede het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid.

  • 2 Gedeputeerde Staten zorgen ervoor dat de directeur over alle benodigde informatie voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, kan beschikken.

  • 3 Gedeputeerde Staten treden bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur over uitvoeringsaspecten.

Artikel 6. Informatieplicht

  • 1 De directeur informeert Gedeputeerde Staten indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie en/of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur tijdig alle benodigde informatie aan Gedeputeerde Staten en voert hij overleg met Gedeputeerde Staten. De directeur gaat pas over tot uitoefening van de bewuste bevoegdheid, nadat overleg met Gedeputeerde Staten heeft plaatsgevonden.

  • 2 De directeur en de portefeuillehouder overleggen regelmatig over de planning, de aantallen, de kwaliteit en de tijdigheid van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op de aan de directeur verleende machtiging.

  • 4 Gedeputeerde Staten laten zich bij het in het eerste lid bedoelde overleg vertegenwoordigen door de portefeuillehouder.

Artikel 7. Ondermandaat

  • 1 De directeur kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, eenmaal in ondermandaat opdragen aan medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, tenzij dat met zoveel woorden en aanzien van een concreet mandaat in de bijlage die behoort bij dit mandaatbesluit, uitdrukkelijk is uitgesloten.

  • 2 De directeur is verplicht om het in het eerste lid genoemde ondermandaatbesluit toe te sturen aan Gedeputeerde Staten. Het ondermandaatbesluit wordt gepubliceerd in het provinciaal blad.

  • 3 De artikelen 2, 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van bevoegdheden in ondermandaat.

Artikel 8. Ondertekening

Uit de ondertekening van de in mandaat danwel ondermandaat genomen besluiten moet blijken dat het namens Gedeputeerde Staten is genomen.

Artikel 9. Vervanging

In geval van afwezigheid van de directeur, kan het mandaat c.q. de machtiging worden uitgeoefend door diens formele plaatsvervanger. De vervanging is van overeenkomstige toepassing op het ondermandaat en het in artikel 4, vierde lid genoemde besluit.

Artikel 10. Verantwoording aan Gedeputeerde Staten

De directeur brengt ieder half jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over het door hem uitgeoefende mandaat c.q. machtiging en het door hem verleende ondermandaat, waarbij aandacht wordt besteed aan aantallen, (financiële) risico’s en rechtmatigheid. Ten aanzien van opgelegde sanctiebeschikkingen wordt kort omschreven de soort overtreding en de hoogte van de opgelegde dwangsom(men).

Artikel 11. Evaluatie

Dit besluit wordt een jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit BRZO/IPPC Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2013.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van gedeputeerde staten van 11 december 2012
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris, de voorzitter,
Aldus – gelet op het bepaalde in artikel 10:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht - mee ingestemd door:
de directeur van de Omgevingsdienst R.D. Woittiez
datum

BIJLAGE BEHORENDE BIJ MANDAAT/MACHTIGINGENBESLUIT BRZO OMGEVINGSDIENST NOORDZEEKANAALGEBIED 2013

MOOP

N.B.

MOOP

De in de bijlage genoemde bevoegdheden hebben betrekking op de in de aanhef bij het mandaat/machtigingenbesluit genoemde wetten en daarbij behorende regelingen en circulaires, te weten: - de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Monumentenwet 1988, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012;

MOOP

- de bij bovengenoemde wetten behorende algemene maatregelen van bestuur, circulaires, regelingen, verordeningen en beleidsregels.

MOOP

voor zover het gaat om bedrijven die vallen onder het BRZO en/of IPPC-categorie 4

CATEGORIE A. ALGEMEEN VOOR ZOVER HET GAAT OM BEDRIJVEN DIE VALLEN ONDER HET BRZO en/of IPPC-categorie 4

Nummer bevoegdheid

Bevoegdheden

Voorwaarden

A 1

Vaststellen van verweerschriften in het kader van bezwaarprocedures bij de provincie en beroepsprocedures bij rechtbank, Raad van State

 

A 2

Instellen van bezwaar en beroep door de provincie en voeren rechtsgedingen waarbij de provincie optreedt als eisende partij

Na overleg met Gedeputeerde Staten

A 3

Nemen van besluiten op bezwaar inhoudende ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkheidverklaring

Conform advies van de Commissie bezwaar en beroep provincie Flevoland

A 4

Digitaal aanleveren aan het kadaster van besluiten waaruit publiekrechtelijke beperkingen in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen voortvloeien

 

 

 

 

 

 

A 5

Aanwijzen ambtenaren belast met het onttrekken van persoonsgegevens uit de basisregistratie personen zoals die zijn opgenomen in de Gemeentelijke basisadministratie

 

CATEGORIE B.VERGUNNINGEN/ONTHEFFINGEN VOOR ZOVER HET GAAT OM BEDRIJVEN DIE VALLEN ONDER HET BRZO en/of IPPC-categorie 4

Nummer bevoegdheid

Bevoegdheden

Voorwaarden

B 1.

Procedurele correspondentie Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het sturen van een ontvangstbevestiging van een aanvraag, besluit om aanvraag niet in behandeling te nemen omdat aanvraag onvolledig is, verzoek om aanvulling van de aanvraag, opschorten/verlengen van de beslistermijn op de aanvraag,vaststellen ontwerpbesluit en inwinnen en beoordelen van advies over de aanvraag (ziet ook op bibob-advies) en inwinnen van zienswijzen n.a.v.ontwerpbesluit

 

B 2

Beslissen op aanvragen om (het wijzigen van) een omgevingsvergunning

-      Inclusief de ontheffingen op grond van de VFL 2012 die meegaan in de omgevingsvergunning;

-      Met uitzondering van vergunningverlening:

-      in het kader van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998;

-      Met uitzondering van het weigeren van een vergunning op grond van de wet Bibob

B 3

Besluit tot het ambtshalve wijzigen van een omgevingsvergunning.

 

-      Inclusief de ontheffingen op grond van de VFL 2012 die meegaan in de omgevingsvergunning;

-      Met uitzondering van vergunningverlening

-      in het kader van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998;

-      Met uitzondering van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet

B 4

Intrekken omgevingsvergunning op verzoek vergunninghouder

-      Inclusief de ontheffingen op grond van de VFL 2012 die meegaan in de omgevingsvergunning;

-      Met uitzondering van:

-      vergunningverlening in het kader van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998;

-      ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet

-      Met uitzondering van het intrekken van een omgevingsvergunning op grond van de wet Bibob

B 5

Ambtshalve intrekken van een omgevingsvergunning

-      Inclusief de ontheffingen op grond van de VFL 2012 die meegaan in de omgevingsvergunning;

-      Met uitzondering van

-      vergunningverlening in het kader van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998;

-      ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet;

-      Met uitzondering van het intrekken van een omgevingsvergunning op grond van de wet Bibob

B 6

Vaststellen van maatwerkvoorschriften bij een inrichting die onder de werkingssfeer van een Algemene Maatregel van Bestuur milieubeheer valt

 

CATEGORIE C TOEZICHT/HANDHAVING VOOR ZOVER HET GAAT OM BEDRIJVEN DIE VALLEN ONDER HET BRZO en/of IPPC-categorie 4

Nummer bevoegdheid

Bevoegdheden

Voorwaarden

C 1

Procedurele correspondentie

 

C 2

Besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom/ bestuursdwang

 

C 3

Besluit tot beëindiging van dwangsom- en bestuursdwangprocedures

 

C 4

Besluit op verzoek om handhaving

 

CATEGORIE D OVERIG VOOR ZOVER HET GAAT OM BEDRIJVEN DIE VALLEN ONDER HET BRZO en/of IPPC-categorie 4

Nummer bevoegdheid

Bevoegdheden

Voorwaarden

D 1

Procedurele correspondentie

 

D 2

Beslissen krachtens artikel 7.17 en 7.19 van de Wet milieubeheer omtrent de vraag of een milieueffectrapport moet worden gemaakt

 

D 3

Het uitbrengen van advies inzake de reikwijdte en het detailniveau van een milieueffectrapport als bedoeld in artikel 7.24, lid 2 en 3, en 7.27, lid 7, van de Wet milieubeheer

 

D 4

Goedkeuren plannen

 

 

 

 

TOELICHTING BIJ MANDAAT/MACHTIGINGENBESLUIT BRZO/IPPC OMGEVINGSDIENST NOORDZEEKANAALGEBIED 2013

ALGEMEEN

Inleiding

De uitvoering van de vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavende taken bij bedrijven die vallen onder het BRZO/IPPC, vraagt om een gespecialiseerde aanpak. Voor de uitvoering van deze taken zijn gespecialiseerde regionale omgevingsdiensten opgericht. Een van deze gespecialiseerde regionale omgevingsdiensten is de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Het is de bedoeling dat deze omgevingsdienst in opdracht van Gedeputeerde Staten deze taken op een effectieve en slagvaardige manier gaat uitvoeren. De effectiviteit en slagvaardigheid wordt vergroot wanneer Gedeputeerde Staten aan de directeur van deze omgevingsdienst de bevoegdheid toekennen om namens hen de benodigde besluiten te nemen en handelingen te verrichten. Door vaststelling van het onderhavige mandaat/machtigingenbesluit BRZO/IPPC OMGEVINGSDIENST NOORDZEEKANAALGEBIED 2013 (hierna: mandaat/machtigingenbesluit) wordt aan de directeur deze bevoegdheid toegekend.

Wat is mandaat

In de Algemene wet bestuursrecht is een algemene regeling opgenomen over mandaat, en wel in afdeling 10.1.1. In artikel 10.1 van deze Algemene wet bestuursrecht wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan (lees in casu: Gedeputeerde Staten) besluiten te nemen. Met andere woorden: degene aan wie mandaat wordt verleend (= de gemandateerde) krijgt de bevoegdheid om een besluit te nemen dat geldt als een besluit van het bestuursorgaan dat het mandaat heeft verleend. Het door de gemandateerde genomen besluit geldt dan ook als een besluit van het bestuursorgaan en heeft dezelfde juridische gevolgen als een door het bestuursorgaan zelf genomen besluit. Mandaat heeft alleen betrekking op het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In deze wet wordt onder besluit verstaan “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. Het gaat hier om typische overheidsbeslissingen, zoals het verlenen van een vergunning/ontheffing. Het bestuursorgaan dat mandaat heeft verleend (= de mandaatgever) blijft volledig verantwoordelijk voor het besluit dat in mandaat is genomen. Daarom is in de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid opgenomen dat de mandaatgever de gemandateerde instructies kan geven waarmee de gemandateerde bij het uitoefenen van het mandaat rekening moet houden. In de praktijk hangt een effectieve toepassing van het mandaatbesluit direct samen met: 1. het vertrouwen dat het bestuursorgaan heeft in de gemandateerde; 2. de competentie van de gemandateerde om in te schatten wanneer een besluit – dat in principe in mandaat mag worden genomen – in verband met politieke gevoeligheid ter besluitvorming aan Gedeputeerde Staten moet worden voorgelegd. Bij het schrijven van onderhavige mandaatregeling is ervan uitgegaan dat dit vertrouwen en de benodigde competentie aanwezig zijn.

Wat is machtiging

In onderhavig mandaat/machtigingenbesluit wordt niet alleen over mandaat gesproken, maar ook over machtiging. De begrippen mandaat en machtiging hebben gemeen dat namens Gedeputeerde Staten wordt gehandeld. Bij mandaat gaat het om het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat daarbij om het verrichten van publiekrechtelijke rechtshandelingen. Dit zijn typische overheidshandelingen zoals bijvoorbeeld het nemen van een besluit op een aanvraag om een vergunning en het verlenen van een ontheffing. Het gaat hierbij om rechtshandelingen die een burger niet kan verrichten. Daarnaast is het ook mogelijk om andere handelingen te verrichten, zoals feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen (bijvoorbeeld het kopen van een boek). Dit zijn handelingen die ook burgers kunnen verrichten. Wanneer een ander namens Gedeputeerde Staten deze handelingen verricht, is geen sprake van mandaat maar van machtiging.

Gehanteerde uitgangspunten bij het opstellen van onderhavig mandaat/machtigingenbesluit

Bij het opstellen van een mandaatregeling moet een goede balans worden gevonden tussen rechtszekerheid en doelmatigheid. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het van belang dat zo scherp mogelijk omschreven wordt welke bevoegdheden in mandaat mogen worden uitgeoefend en welke handelingen op grond van een verleende machtiging mogen worden verricht. Doelmatigheid is echter juist meer gediend met ruimere en algemeen geformuleerde mandaten en machtigingen, zodat niet bij voortduring afgevraagd moet worden of een bepaald besluit of handelen nu juist wel of juist niet onder het mandaat of de machtiging valt. In onderhavig mandaat/machtigingenbesluit is getracht deze balans te vinden door hierin een algemeen kader aan te geven waarbinnen kan worden beoordeeld of een besluit in mandaat kan worden genomen of een handeling op grond van een verleende machtiging kan worden verricht. In de bij dit mandaat/machtigingenbesluit behorende bijlage wordt concreet aangegeven op welk soort besluiten het mandaat, betrekking heeft en op welk soort handelingen de machtiging.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden veel gebruikte begrippen uitgelegd.

Artikel 2. Mandaatverlening

Dit artikel regelt de mandaatverlening aan de directeur van de omgevingsdienst. De bevoegdheden die door de directeur in mandaat mogen worden uitgeoefend zijn vermeld in de bijlage die bij dit mandaat/machtigingenbesluit behoort. Het verleende mandaat ziet zowel op het namens Gedeputeerde Staten nemen van besluiten als op het namens Gedeputeerde Staten ondertekenen van besluiten. De bijlage is ingedeeld in een aantal categorieën: categorie A: algemeen categorie B: vergunningverlening/ontheffingverlening categorie C: toezicht/handhaving categorie D: overig Zowel in de aanhef van het mandaat/machtigingenbesluit als in de bijlage zelf is aangeven dat de bevoegdheden waarvoor mandaat/machtiging is verleend, betrekking hebben op: - de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Monumentenwet 1988, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012; - - de bij bovengenoemde wetten behorende algemene maatregelen van bestuur, circulaires, regelingen, verordeningen en beleidsregels.

Artikel 3. Vertegenwoordiging in rechte

In dit artikel is aangegeven dat de directeur medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, kan aanwijzen om Gedeputeerde Staten in rechte te vertegenwoordigen. Dit artikel is algemeen geformuleerd. Het wordt aan de verantwoordelijkheid van de directeur overgelaten om er voor te zorgen dat de aan te wijzen medewerkers over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken.

Artikel 4. Machtiging

In dit artikel wordt de directeur door Gedeputeerde Staten gemachtigd om namens hen feitelijke handelingen te verrichten. In het tweede lid worden een aantal voorbeelden genoemd.

Artikel 5.Voorwaarden mandaat en machtiging

In dit artikel worden de voorwaarden genoemd waaraan de directeur zich bij het uitoefenen van het mandaat danwel de machtiging dient te houden.

Artikel 6. Informatieplicht

In dit artikel is geregeld dat de directeur Gedeputeerde Staten op de hoogte stelt van politiekgevoelige besluitvorming. De directeur voert hierover overleg met Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten laten zich bij dit overleg vertegenwoordigen door de portefeuillehouder. Wanneer sprake is van politieke gevoeligheid worden de uitkomsten van dit overleg vastgelegd.

Artikel 7. Ondermandaat

Omdat een efficiënte besluitvorming bij de omgevingsdienst te bevorderen, is het de directeur toegestaan om eenmaal ondermandaat te verlenen aan medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Het wordt aan de verantwoordelijkheid van de directeur overgelaten om er voor te zorgen dat de aan te wijzen medewerkers over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken.

Artikel 8. Ondertekening

In dit artikel is de wijze van ondertekening van de in mandaat genomen besluiten geregeld.

Artikel 9. Vervanging

Dit artikel regelt dat in geval van verhindering van de directeur zijn formele plaatsvervanger het mandaat danwel de machtiging krijgt.

Artikel 10. Verantwoording aan Gedeputeerde Staten

In dit artikel is geregeld dat de directeur verantwoording moet afleggen aan Gedeputeerde Staten over de wijze waarop hij met het verleende mandaat c.q. de verleende machtiging is omgegaan. Door het opnemen van de verantwoordingsplicht kunnen Gedeputeerde Staten nagaan of de directeur wel op een juiste wijze met het verleende mandaat c.q. de verleende machtiging omgaat.

Artikel 11. Evaluatie

Omdat de omgevingsdienst een nieuwe organisatie is en moet groeien in haar rol, hechten Gedeputeerde Staten er aan om de werking van de mandaat/machtigingenregeling na een jaar te evalueren. In het kader van deze evaluatie kan worden nagegaan of aanleiding bestaat het verleende mandaat uit te breiden.

 

TOELICHTING OP DE BIJLAGE

ALGEMEEN

Bij het opstellen van de bijlage is getracht een goede balans te vinden tussen rechtszekerheid en doelmatigheid. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het van belang dat zo scherp mogelijk omschreven wordt welke bevoegdheden in mandaat mogen worden uitgeoefend en welke handelingen op grond van een verleende machtiging mogen worden verricht. Doelmatigheid is echter juist meer gediend met ruimere en algemeen geformuleerde mandaten en machtigingen, zodat niet bij voortduring afgevraagd moet worden of een bepaald besluit of handelen nu juist wel of juist niet onder het mandaat of de machtiging valt. In onderhavige bijlage is getracht deze balans te vinden door te werken met categorieën van besluiten.

In de aanhef van de bijlage is voor de volledigheid aangegeven op welke wetten de in de bijlage genoemde bevoegdheden betrekking hebben.