Regeling vervallen per 25-01-2018

Verordening van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende arbeidsvoorwaarden CAP Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling provincies

Geldend van 01-09-2017 t/m 24-01-2018

Intitulé

Verordening van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende arbeidsvoorwaarden CAP Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling provincies

 AANHEF EN PREAMBULE

Overwegende:

dat de provincies hebben besloten de regelingen inzake bezoldiging, verlof en overige onderde- len van de rechtspositie te harmoniseren en te vernieuwen, een en ander voor zover deze aan- gelegenheden met het oog op de bedrijfsvoering niet in elke provincie afzonderlijk zullen wor- den geregeld;

 

 dat de provincies daartoe in het SPA-akkoord 1997/1999 met de vakorganisaties van over- heidspersoneel zijn overeengekomen afspraken te maken over een uniforme, transparante en vereenvoudigde collectieve arbeidsvoorwaardenregeling op hoofdlijnen voor de provincies die ruimte biedt voor een eigen lokale inkleuring en waarin een nieuw evenwicht is te vinden tussen rechtsbescherming en rechtszekerheid enerzijds en flexibiliteit en slagvaardigheid van de orga- nisatie anderzijds;

 

dat in het kader van het SPA-akkoord per 1 januari 2000 overeenstemming is bereikt over de invoering op 1 oktober 2000 van een Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), welke beantwoordt aan de hierboven geschetste kwalificaties, een en ander met inbe- grip van in verband hiermee noodzakelijke overgangsvoorzieningen;

 

 dat in het SPA overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel wordt gevoerd over de invoering en wijziging van arbeidsvoorwaardenregelingen voor het provinciaal personeel en dat het lokaal overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel zich richt, meer algemeen, op de algemene gang van zaken in de provincie welke van belang is voor het provinciaal per- soneel en meer in het bijzonder op de spelregels en personele gevolgen van reorganisaties, de lokale werkgelegenheid, alsmede op de regeling van alle zaken die uitsluitend of hoofdzakelijk de rechtstoestand van het provinciaal personeel betreffen welke sociale partners in het SPA aan de sociale partners in de afzonderlijke provincies opdragen of overlaten;

 

dat het overleg over regelingen die elke provincie afzonderlijk met het oog op de bedrijfsvoering treft zal worden gevoerd met de ondernemingsraad, met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden;

 

Artikel I (invoering CAP)

 

De navolgende Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) wordt vastgesteld:

HOOFDSTUK A ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel A.1 Definities

 

1. In deze regeling en haar uitvoeringsregelingen wordt verstaan onder: a. ambtenaar: degene die door gedeputeerde staten is aangesteld om in de openbare dienst van de provincie werkzaam te zijn; b. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 en 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) tenzij er sprake is een WAO-uitkering waarbij sprake is van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO); c. arbodienst: arbodienst zoals bedoeld in artikel 1, 3e lid, onderdeel j van de Arbeidsomstandighedenwet; d. beroepsziekte: ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten; e. bezoldiging: som van het salaris en de toelagen waarop op basis van de artikelen C.11 tot en met C.15 aanspraak bestaat; f. CAP: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies; g. dienstongeval: ongeval dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten; h. functie: samenstel van werkzaamheden dat de ambtenaar is opgedragen; i. IKB: individueel keuzebudget, een budget in geld, opgebouwd overeenkomstig artikel C.17; j. IPO: de vereniging het Interprovinciaal Overleg, gevestigd te ‘s-Gravenhage; k. partner: echtgenoot of echtgenote van de ambtenaar dan wel de persoon met wie de niet gehuwde ambtenaar samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, alsmede de geregistreerde partner; l. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd; m. passende functie: functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen; n. pensioenreglement: pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; o. reorganisatie: elke wijziging van de organisatiestructuur, van de omvang van de provinciale organisatie of van de taakinhoud van de provincie of een onderdeel daarvan - daaronder begrepen de overdracht van taken van en naar de provincie - waaraan personele consequenties zijn verbonden; p. salaris: bedrag dat met inachtneming van paragraaf 2 van hoofdstuk C en met inachtneming van bijlage 2 van deze regeling voor de ambtenaar is vastgesteld; q. salaris onderscheidenlijk bezoldiging per uur: 1/156 deel van het salaris, onderscheidenlijk de bezoldiging bij een volledige arbeidsduur; r. SPA: Sectoroverleg Provinciale Arbeidsvoorwaarden, zijnde het overleg over arbeidsvoorwaarden en andere zaken tussen het IPO namens de provincies en de daarvoor aangewezen vakorganisaties van overheidspersoneel. 2. Voor de toepassing van deze regeling en haar uitvoeringsregelingen worden niet als ambtenaar beschouwd: a. de onbezoldigd provincieambtenaar, genoemd in artikel 227a, tweede lid, onderdelen b, c, d en e, van de Provinciewet; b. de onbezoldigd provincieambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid; c. de onbezoldigd provincieambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid.

 

Artikel A.2 Wijziging

1. Deze regeling wordt gewijzigd indien het IPO daartoe besluit op grond van in het SPA bereikte overeenstemming. Wijziging vindt plaats met inachtneming van het betreffende besluit.

2. Vaststelling en wijziging van besluiten van algemene strekking ter uitvoering van deze regeling vindt slechts plaats in de gevallen waarin deze regeling dat uitdrukkelijk bepaalt en onder de daarbij aangegeven voorwaarden.

Artikel A.3 Bevoegdheid besluitvorming individuele gevallen

Waar in deze regeling en in haar uitvoeringsbesluiten besluitvorming in individuele gevallen is vereist zijn gedeputeerde staten daartoe bevoegd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel A.4 Bijzondere voorziening

Indien zich gevallen voordoen waarvoor deze regeling geen voorziening biedt of waarin toepassing van deze regeling naar hun oordeel ernstige bezwaren zou opleveren kunnen gedeputeerde staten daarin, zo nodig onder afwijking van deze regeling, ten voordele van de individuele ambtenaar voor- zien.

Artikel A.5 Goed werkgeverschap en goed werknemerschap

De provincie en de ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen.

Artikel A.6 Bekendmaking

Gedeputeerde staten dragen zorg dat de ambtenaar kennis kan nemen van alle door of vanwege het provinciebestuur vastgestelde algemene regels inzake de ambtelijke rechtspositie.

Artikel A.7 Elektronische berichtgeving

Berichten inzake het maandelijks in geld vastgestelde loon en de jaaropgave aan de ambtenaar behoeven uitsluitend elektronisch te worden verzonden.

1. Gedeputeerde staten kunnen andere berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar dan die bedoeld in het eerste lid, aanwijzen die uitsluitend elektronisch behoeven te worden verzonden nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

2. De in het eerste en tweede lid bedoelde berichten worden niet uitsluitend elektronisch ver- zonden: a. indien de ambtenaar geen mogelijkheid heeft om kennis te nemen van een elektronisch bericht; b. bij ontslag of overlijden van de ambtenaar; c. op verzoek van de ambtenaar in het geval deze een zwaarwegend belang heeft bij inci- dentele verzending op een andere wijze.

HOOFDSTUK B AANVANG, WIJZIGING EN EINDE ARBEID

Paragraaf 1 Aanvang arbeid

Artikel B.1 Aanstelling

1. De ambtenaar wordt aangesteld in dienst van de provincie.

2. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

3. Aan een aanstelling voor onbepaalde tijd kan een aanstelling voor bepaalde tijd op proef, overeen- komstig artikel B.2, zesde lid, voorafgaan.

 

Artikel B.2 Aanstelling voor bepaalde tijd

1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.

2. Indien de aanstelling voor bepaalde tijd na het verstrijken van die tijd voortduurt wordt de ambte- naar geacht voor dezelfde tijd, doch ten hoogste voor een jaar, op dezelfde voorwaarden als daar- voor te zijn aangesteld.

3. Vanaf de dag dat:

a. aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden heb- ben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben over- schreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbe- paalde tijd;

b. meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

4. Het bepaalde in het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een aanstelling voor bepaal- de tijd, aangegaan voor niet meer dan drie maanden, die onmiddellijk volgt op een aanstelling voor 36 maanden of langer.

5. Voor de toepassing van het derde lid worden mede in aanmerking genomen dienstverbanden bij een werkgever waarvan de provincie ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger te zijn.

6. Een aanstelling voor bepaalde tijd op proef wordt verleend voor ten hoogste een jaar, zo nodig met ten hoogste een jaar te verlengen. Zodra de omstandigheid, die leidde tot de aanstelling voor be- paalde tijd op proef, zich niet meer voordoet wordt een aanstelling voor onbepaalde tijd verleend, tenzij daartegen op andere gronden bezwaar bestaat.

7. De leidinggevende maakt met de ambtenaar op diens verzoek afspraken over begeleiding van werk naar werk indien de aanstelling voor bepaalde tijd na ten minste twee jaar van rechtswege eindigt. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd. De begeleiding vindt plaats gedurende ten minste de laatste zes maanden vóór de afloop van het dienstverband. De noodzakelijke kosten van de begeleiding komen ten laste van de provincie. Het bepaalde in dit lid geldt niet voor ambtenaren die zijn aangesteld voor bepaalde tijd op proef.

Artikel B.3 Eisen van geschiktheid en bekwaamheid

1. Voor aanstelling komt slechts in aanmerking degene die voldoet aan de gestelde eisen van be- kwaamheid en geschiktheid. 2. Ter beoordeling van die bekwaamheid en geschiktheid kan de kandidaat aan een psychologisch onderzoek en, met inachtneming van artikel E.2, aan een medische keuring worden onderworpen.

3. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat de kandidaat een verklaring omtrent het ge- drag als bedoeld in de Wet justitiële gegevens overlegt. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hier- over overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, een lijst van functies vaststellen waarvoor de in de eerste volzin bedoelde verkla- ring vereist is.

4. Degene die geen Nederlander is kan slechts worden aangesteld indien hij in Nederland rechtma- tig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en de provincie voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

Artikel B.4 Informatie bij indiensttreding

De ambtenaar ontvangt vóór zijn indiensttreding schriftelijk bericht van zijn aanstelling. Daarin worden, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel II, tweede lid, onderdelen a tot en met i, van de Wet van 2 december 1993 (Staatsblad 1993, 635), in elk geval vermeld:

a. de geboorteplaats en geboortedatum van de ambtenaar;

b. indien de aanstelling voor bepaalde tijd geschiedt de reden van de aanstelling;

c. het organisatieonderdeel waarbij hij is geplaatst;

d. de periode van benoeming in de functie;

e. de salarisschaal en de toelagen die hem zijn toegekend;

f. zijn deelname aan de pensioenregeling.

Artikel B.5 Algemene dienst

De ambtenaar wordt steeds voor een periode van in de regel ten minste drie jaar en maximaal vijf jaar in een functie benoemd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Paragraaf 2 Wijziging arbeid

Artikel B.6 Andere functie of werkzaamheden

1. De ambtenaar is verplicht na afloop van de periode van benoeming in een functie als bedoeld in artikel B.5, een hem aangeboden andere passende functie te aanvaarden. Bij het aanbieden van een andere passende functie wordt een aanzegtermijn van ten minste twee maanden in acht ge- nomen. De ambtenaar kan na afloop van bedoelde periode ook opnieuw in dezelfde functie wor- den benoemd. Zolang er na afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode geen passende functie beschikbaar is en de ambtenaar niet overeenkomstig het vierde lid tijdelijk is belast met an- dere werkzaamheden dan wel met de waarneming van een andere functie, blijft hij zijn functie ver- vullen.

2. Op zijn aanvraag wordt de ambtenaar in een andere functie benoemd dan wel tijdelijk met ander werk belast als hij voldoet aan de daaraan gestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

3. De ambtenaar is verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aan- vaarden.

4. De ambtenaar kan in het belang van de dienst worden verplicht om, al dan niet binnen de provinci- ale organisatie, tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijde- lijk een andere functie waar te nemen, mits deze tijdelijke werkzaamheden, onderscheidenlijk tijde- lijke waarneming hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kun- nen worden opgedragen.

5. Als belang van de dienst in de zin van het derde en vierde lid wordt voor de toepassing van die leden in elk geval aangemerkt de bevordering van de interne mobiliteit van het personeel.

6. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrich- ten, tenzij dat naar het oordeel van gedeputeerde staten met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst noodzakelijk is.

7. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van dit artikel en ter uitvoering van artikel B.5 nadere regels inzake de rechtspositie vast nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vak- organisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

Artikel B.7 Andere werkzaamheden in bijzondere omstandigheden

1. De ambtenaar kan worden verplicht in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de provincie in die tijden heeft of zal krijgen dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te ver- zekeren.

2. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is te allen tijde verplicht de opleidingen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die verband houden met zijn in dat lid bedoelde taak.

Artikel B.8 Procedure en flankerend beleid reorganisaties

Bij reorganisaties worden de procedures en de hoofdlijnen van het flankerend beleid in acht geno- men die zijn vastgelegd in bijlage 1 van deze regeling, die er onderdeel van uitmaakt. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels vaststellen omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties.

Paragraaf 3 Einde arbeid

Artikel B.9 Ontslaggronden

 

De ambtenaar kan ontslag worden verleend: a. op aanvraag, met inachtneming van artikel B.10; b. wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, met inachtneming van artikel B.11; c. wegens reorganisatie, met inachtneming van artikel B.12; d. indien hij, naar het oordeel van gedeputeerde staten, na afloop van een periode waarin hij krachtens artikel 125c van de Ambtenarenwet tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn functie, niet in een passende functie herplaatst kan worden; e. indien hij, naar het oordeel van gedeputeerde staten, na afloop van het hem krachtens artikel D.15 verleend langdurig buitengewoon verlof, niet in een passende functie herplaatst kan worden; f. wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, met inachtneming van artikel E.9; g. wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f; h. wegens het verlies van een vereiste bij aanstelling, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt; i. wegens staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak; j. wegens toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak; k. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf of tot terbeschikkingstelling; l. wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens bij of in verband met indiensttreding of keuring, zonder welke handelwijze niet tot aanstelling of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld; m. als disciplinaire straf, met inachtneming van artikel G.4; n. wegens het niet meewerken aan re-integratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten of wegens het niet aanvragen van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), met inachtneming van artikel E.15; o. op andere dan de in dit artikel genoemde gronden.

 

Artikel B.10 Ontslag op aanvraag

1. Aan de ambtenaar wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.

2. Het ontslag gaat niet eerder in dan één maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Met de ambtenaar kan in afwijking hiervan een ander tijdstip worden afge- sproken waarop het ontslag ingaat.

3. De ontslagaanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een onderzoek is gestart voor een ontslag op grond van artikel G.4, eerste lid, onderdeel e.

Artikel B.11 Ontslag wegens pensionering

1. Aan de ambtenaar wordt ontslag verleend met ingang van de dag waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt.

2. Aan de ambtenaar wordt op aanvraag ontslag verleend met het oog op de verkrijging van ABP-keuzepensioen/ouderdomspensioen vóór de in het eerste lid bedoelde datum op grond van artikel 7.4 van het pensioen- reglement. Op aanvraag van de ambtenaar kan dit ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daar- tegen verzetten. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op het ABP-keuzepensioen/ouderdomspensioenontstaat.

Artikel B.12 Reorganisatie ontslag

1. De ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie ontslag worden verleend met inachtneming van het bepaalde in de Regeling begeleiding van werk naar werk bij reorganisaties.

2. Aan de ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is benoemd in een andere functie kan alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de functie hem is opgedragen, blijkt dat de desbetref- fende functie niet passend is voor die ambtenaar en het niet mogelijk is om de ambtenaar binnen een redelijke termijn op een passende functie te benoemen.

3. Bij ontslagverlening op grond van het eerste en tweede lid wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel B.13 Voorzieningen in aanvulling op de Werkloosheidswet

Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast inzake voorzieningen bij werk- loosheid in aanvulling op de Werkloosheidswet, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel B.14 Overlijden ambtenaar

1. De aanstelling eindigt door het overlijden van de ambtenaar.

2. Aan de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar wordt over de periode vanaf de dag na het over- lijden tot en met de laatste dag van de derde maand na die waarin het overlijden plaatsvond een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met het bedrag dat in die periode aan IKB is opgebouwd.

3. De overlijdensuitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt verminderd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrekking ter zake van het overlijden van de ambtenaar toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering of zou zijn toegekomen indien daarop ten gevolge van het toedoen van de ambtenaar geen aanspraak bestaat.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de nabestaande partner, van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, of, bij ontbreken van deze, de minderjarige kinderen of, indien ook deze ontbreken, degenen die geheel of groten- deels afhankelijk waren van de bezoldiging van de ambtenaar.

HOOFDSTUK C BEZOLDIGING

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel C.1 Recht op bezoldiging

1. Aan de ambtenaar wordt een bezoldiging toegekend met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk.

2. Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten ontvangt hij geen bezoldiging.

Artikel C.2 Uitbetaling salaris, toelagen, vergoedingen en tegemoetkomingen

1. Tenzij anders bepaald, betalen gedeputeerde staten het salaris en de toelagen, bedoeld in de artikelen C.11 tot en met C.15, maandelijks. 2. Tenzij anders bepaald, betalen gedeputeerde staten a. de vergoedingen voor overwerk, bedoeld in artikel C.23, bij de salarisbetaling binnen drie maanden na declaratie; b. de vergoedingen van kosten, bedoeld in artikel F.4, bij de salarisbetaling in de maand na declaratie; c. de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel E.12, en de doorbetaling van be- zoldiging bij ziekte en arbeidsongeschiktheid op grond van de voorschriften, bedoeld in arti- kel E.8, maandelijks bij de salarisbetaling. 3. De betalingen, bedoeld in dit artikel, hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 4:88, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Artikel C.3 Salaris en toelagen bij gebroken tijdvakken

Wanneer het salaris en de toelagen, bedoeld in de artikelen C.11 tot en met C.15, moeten worden berekend over een gedeelte van een maand wordt het bedrag per dag, tenzij anders is bepaald, vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

Paragraaf 2 Salaris

Artikel C.4 Inrichting salarisgebouw

1. Het salarisgebouw is vastgelegd in bijlage 2 van deze regeling, die er onderdeel van uitmaakt. Gedeputeerde staten vervangen deze bijlage met inachtneming van de hierover in het SPA ge- maakte afspraken.

2. Het salarisgebouw bestaat uit 18 salarisschalen.

3. Per salarisschaal is het minimumsalaris en het maximumsalaris bepaald.

Artikel C.5 Bepaling salarisschaal

1. Gedeputeerde staten bepalen de salarisschaal van de ambtenaar met inachtneming van de zwaarte van de functie. 2. De zwaarte van de functie wordt vastgesteld met behulp van een systeem van methodische func- tiewaardering.

3. Gedeputeerde staten stellen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot het systeem van methodische func- tiewaardering en de procedure van totstandkoming van de functiewaardering, alsmede een con- versietabel aan de hand waarvan de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salaris- schaal wordt bepaald.

4. Behoudens het bepaalde in het vijfde en zesde lid bepalen gedeputeerde staten de salarisschaal van de ambtenaar op die welke ingevolge de in het derde lid bedoelde conversietabel voor de functie geldt.

5. Gedeputeerde staten kunnen de salarisschaal van de ambtenaar bepalen op die welke direct voorligt aan de salarisschaal die ingevolge de in het derde lid bedoelde conversietabel voor de functie geldt, indien de ambtenaar bij benoeming in de functie nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie. Na maximaal 12 maanden geldt voor de ambte- naar de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salarisschaal tenzij hij blijkens een beoordeling nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie.

6. Indien de ambtenaar bij wijze van waarneming tijdelijk een andere functie vervult blijft de voordien voor hem geldende salarisschaal van toepassing.

7. Indien de ambtenaar tijdelijk bij wijze van proef is benoemd in een andere functie blijft de voor- dien voor hem geldende salarisschaal van toepassing, tenzij anders is bepaald.

Artikel C.6 Bepaling salaris

1. Bij eerste aanstelling ontvangt de ambtenaar in de regel het minimumsalaris in de voor hem gel- dende salarisschaal. Op basis van elders opgedane relevante kennis, ervaring en vaardigheden kunnen gedeputeerde staten bij eerste aanstelling een hoger salaris in de voor hem geldende sa- larisschaal vaststellen dan het minimumsalaris.

2. De ambtenaar ontvangt in de voor hem geldende salarisschaal ten minste een salaris dat gelijk is aan het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de artikelen 7, 8 en 14 van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag geldt voor werknemers van dezelfde leeftijd als de ambtenaar. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt het voor werknemers van dezelfde leeftijd geldende minimumloon geacht te zijn vastgesteld op een evenredig deel van het mini- mumloon in een volledige functie.

3. Bij benoeming in een andere functie waarvoor dezelfde salarisschaal geldt wordt het salaris in de regel bepaald op hetzelfde salaris als in de oude functie. Het salaris zal nooit minder zijn dan het salaris waarop hij in de oude functie aanspraak zou hebben.

4. Bij benoeming in een andere functie waarvoor een hogere salarisschaal geldt wordt het salaris in de voor hem geldende nieuwe salarisschaal opnieuw bepaald. Het salaris zal nooit minder zijn dan het salaris waarop hij in de oude functie aanspraak zou hebben. 5. Bij benoeming in een andere functie waarvoor een lagere salarisschaal geldt wordt het salaris bepaald op het salaris in de oude functie, doch maximaal op het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal. Indien het salaris in de oude functie hoger is dan het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal wordt de ambtenaar het verschil bij wijze van toelage toegekend. Deze toelage wordt als salaris aangemerkt. Het bepaalde in de eerste en tweede volzin is niet van toepassing indien de daar bedoelde benoeming plaatsvindt aansluitend op een tijdelijke benoeming in een functie waarvoor een hogere salarisschaal gold en de ambtenaar bij die tijdelijke benoeming is medegedeeld dat de salarisschaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden.

6. Indien de in de eerste volzin van het vijfde lid bedoelde benoeming plaatsvindt met toepassing van artikel E.7, op grond van artikel G.4, eerste lid, onderdeel d, of wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan door ziekte wordt het salaris be- paald op basis van de nieuwe salarisschaal.

7. Indien de in de eerste volzin van het vijfde lid bedoelde benoeming plaatsvindt op aanvraag van de ambtenaar wordt het salaris bepaald op basis van de nieuwe salarisschaal. Is de ambtenaar 55 jaar of ouder en op zijn aanvraag benoemd in een andere functie waarvoor een lagere salaris- schaal geldt, dan blijft de pensioenopbouw gebaseerd op het salaris in de oude functie.

8. Indien als gevolg van een hernieuwde waardering van de functie voor de ambtenaar een hogere salarisschaal gaat gelden wordt het salaris bepaald op een gelijk salaris doch minimaal op het minimumsalaris in de nieuwe salarisschaal.

9. Indien als gevolg van een hernieuwde waardering van de functie voor de ambtenaar een lagere salarisschaal gaat gelden wordt het salaris bepaald op een gelijk salaris, doch maximaal op het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal. Indien het laatstelijk genoten salaris hoger is dan het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal wordt de ambtenaar het verschil bij wijze van toelage toegekend. Deze toelage wordt als salaris aangemerkt.

10. Indien de voor de ambtenaar geldende salarisschaal met toepassing van artikel C.5, vijfde lid, tweede volzin, is bepaald op de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salaris- schaal wordt het salaris bepaald op het minimumsalaris in de voor hem geldende nieuwe salaris- schaal. Het salaris zal nooit minder zijn dan het salaris waarop hij in de oude salarisschaal aan- spraak zou hebben.

Artikel C.7 Salarisontwikkeling bij duurzame groei in het functioneren

Gedeputeerde staten verhogen het op grond van artikel C.6 bepaalde salaris van de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt op 1 januari van elk kalenderjaar, met 3% van dit maximumsalaris, tenzij:

  • a.

    het salaris van de ambtenaar in het voorafgaande kalenderjaar tussentijds met 3% is verhoogd op grond van een beoordeling; of

  • b.

    blijkens een beoordeling het functioneren van de ambtenaar niet aan de gestelde eisen voldoet.

Artikel C.8 Salaris bij deeltijdfuncties

Het salaris van de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige functie.

Artikel C.8A Salaris bij aanstelling op grond van de banenafspraak

1. In afwijking van artikel C.5, eerste en tweede lid, geldt salarisschaal A in bijlage 2 van deze regeling voor de ambtenaar die een aanstelling krijgt omdat hij onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen of omdat hij een indicatie heeft op basis van de Wet Sociale Werkvoorziening.

2. Voor de in het eerste lid bedoelde ambtenaar geldt dat het schaalbedrag vermenigvuldigd met de loonwaarde maximaal het wettelijk minimumloon mag zijn.

3. In afwijking van artikel C.6, eerste lid, geldt voor de ambtenaar die een aanstelling krijgt omdat hij WAJONG-er is met arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, dat hij recht heeft op het door zijn loonwaarde bepaalde percentage van het salaris.

4. Op het in het derde lid door loonwaarde bepaalde salaris is artikel C.6, tweede lid niet van toepassing als betrokkene in aanmerking komt voor loondispensatie.

5. Voor de in dit artikel bedoelde ambtenaar geldt niet de minimumvakantieuitkering per maand genoemd in bijlage 2 van deze regeling; deze ambtenaar heeft wel recht op 8% vakantietoeslag als onderdeel van zijn IKB op grond van artikel C.17.  

Paragraaf 3 Variabele beloning

Artikel C.9 Incidentele beloning van prestaties

[vervallen]

Artikel C.10 Waarderen van bijzondere prestaties of extra inzet

Aan de ambtenaar of een groep van ambtenaren kan een extra waardering ‘boter bij de vis’ worden toegekend bij een bijzondere prestatie of geleverde extra inzet.

Paragraaf 4 Toelagen

Artikel C.11 Toelage waarneming andere functie

1. De ambtenaar die tijdelijk in opdracht een andere functie waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, volledig waarneemt, ontvangt voor de duur van de waarneming een toelage. Geen toelage wordt toegekend bij waarneming vanwege vakantieverlof, tenzij dit vakantieverlof betreft dat krachtens een spaarregeling is gespaard.

2. De toelage wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, slechts toegekend wanneer de waar- neming een periode van ten minste een maand heeft geduurd.

3. De toelage bedraagt per maand 6% van het maximumsalaris dat voor de ambtenaar zou hebben gegolden in de bij de waargenomen functie behorende salarisschaal en een bedrag naar evenre- digheid daarvan over perioden waarin niet een volle maand is waargenomen.

4. Bij een gedeeltelijke waarneming in de zin van dit artikel kan aan de ambtenaar een toelage wor- den toegekend die in verhouding staat tot de aard en de omvang van de waargenomen werk- zaamheden.

Artikel C.12 Toelage onregelmatige dienst

1. Aan de ambtenaar voor wie een lagere salarisschaal geldt dan salarisschaal 11 en die, anders dan bij wijze van overwerk, in opdracht regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tij- den dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, wordt een toelage toege- kend. 2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende sala- ris per uur en wel

a. 20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 uur en tussen 18 en 22 uur;

b. 40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur en voor de uren op zaterdag;

c. 65% voor de uren op zondag, de feestdagen, genoemd in artikel D.1, derde lid, en andere daarmee door gedeputeerde staten gelijkgestelde dagen;

met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het maxi- mumsalaris per uur in salarisschaal 6.

3. Voor de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen vóór 7 uur, respectievelijk is beëindigd na 19 uur.

4. In afwijking van het tweede lid kunnen gedeputeerde staten bepalen dat voor een groep van amb- tenaren de in dat lid genoemde percentages worden berekend over een voor alle ambtenaren van deze groep gelijk salarisbedrag per uur.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen gedeputeerde staten voor de ambtenaar een vaste toelage vaststellen, onderscheidenlijk voor een groep van ambtenaren een voor alle amb- tenaren van die groep gelijke vaste toelage vaststellen, zulks rekening houdend met het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid, de geldende werktijdregeling en de mate waarin en de wijze waarop van die werktijdregeling pleegt te worden afgeweken. De toelage wordt aangepast indien zich wijzigingen voordoen in de berekeningsgrondslag daarvan.

6. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van dit artikel nadere regels nadat hierover overeen- komstig hoofdstuk I overleg heeft plaatsgevonden met de vakorganisaties van overheidsperso- neel.

Artikel C.13 Afbouw toelage onregelmatige dienst

1. Aan de ambtenaar wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of ver- minderen van een toelage als bedoeld in artikel C.12 een blijvende verlaging ondergaat, welke ten minste 3% bedraagt van de som van het salaris en de toelagen, bedoeld in de artikelen C.14 en C.15, wordt een aflopende toelage toegekend, mits hij eerstgenoemde toelage, direct vooraf- gaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 2 jaren zonder onderbreking van langer dan 2 maanden heeft genoten.

2. Het bepaalde in het eerste lid is, onder gelijke voorwaarden, ook van toepassing als de in dat lid bedoelde beëindiging of vermindering het gevolg is van a. een medisch advies van de arbodienst;

b. vrijwillige benoeming in een andere functie op grond van de artikelen B.5 en B.6, eerste lid;

c. vrijstelling van continudiensten in de nachturen van een ambtenaar van 55 jaar of ouder.

3. De aflopende toelage wordt toegekend voor een periode, gelijk aan een kwart van die waarin de ambtenaar, direct voorafgaande aan het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde beëindiging of vermindering, zonder onderbreking van langer dan 2 maanden de toelage, bedoeld in artikel C.12, heeft genoten. De aldus berekende periode wordt naar boven afgerond op een maand. De aflopende toelage wordt toegekend voor een periode van maximaal 3 jaar.

4. De overeenkomstig het derde lid berekende periode wordt in drie gelijke delen gesplitst waarbij, zo nodig, in de eerste twee deelperioden afronding naar boven op een maand plaatsvindt, zonder dat hierdoor de totale periode wordt overschreden. Gedurende bedoelde drie deelperioden be- draagt de aflopende toelage achtereenvolgens 75%, 50% en 25% van de voor de desbetreffende maand van toepassing zijnde, in het vijfde lid bepaalde berekeningsbasis.

5. De berekeningsbasis, bedoeld in het vierde lid, is het bedrag dat de ambtenaar over de 12 kalen- dermaanden, voorafgaande aan het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde beëindiging of ver- mindering, gemiddeld per maand aan toelage op grond van artikel C.12 heeft genoten, vermin- derd met het bedrag dat hij daarna in totaal per maand gaat genieten aan toelage op grond van artikel C.12 en aan verhoging van de bezoldiging, anders dan wegens algemene salarisverhogin- gen.

6. Ingeval er sprake is van een algemene salariswijziging wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een fictieve wijziging van de in het vijfde lid bedoelde bedragen, zulks tot het percentage van deze algemene salariswijziging.

7. De aflopende toelage kan met instemming van de ambtenaar worden afgekocht door een uitke- ring ineens.

8. Aan de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar van 60 jaar of ouder wordt, onder gelijke voorwaarden, een blijvende toelage toegekend van 100% van de in het vijfde lid bepaalde bere- keningsbasis.

9. De aflopende toelage die op grond van dit artikel is toegekend gaat, zodra de ambtenaar de leef- tijd van 60 jaar bereikt, over in een blijvende toelage als bedoeld in het achtste lid. De in de vorige volzin bedoelde blijvende toelage bedraagt, in afwijking van het bepaalde in het achtste lid, het percentage van de berekeningsbasis dat voor de berekening van de aflopende toelage ingevolge het vierde lid laatstelijk op hem van toepassing was.

Artikel C.14 Arbeidsmarkttoelage en bindingspremie

1. Aan een ambtenaar of een groep van ambtenaren kan om redenen van werving of behoud onder nader te bepalen voorwaarden hetzij een toelage, hetzij een bindingspremie worden toegekend.

2. De in het eerste lid bedoelde toelage wordt toegekend voor een tevoren vastgestelde periode van maximaal 3 jaren. Deze periode kan telkens voor maximaal 3 jaren worden verlengd. 3. De in het eerste lid bedoelde toelage bedraagt per maand ten hoogste 10% van zijn salaris doch nooit meer dan het verschil tussen dit salaris en het maximumsalaris dat hij zou hebben genoten in de naast hogere salarisschaal. De toelage wordt in de regel maandelijks uitbetaald.

4. De in het eerste lid bedoelde bindingspremie wordt toegekend en uitbetaald na een tevoren vast- gestelde periode van ten minste 3 jaren.

5. De in het eerste lid bedoelde bindingspremie bedraagt ten hoogste 10% van zijn salaris over de in het vierde lid bedoelde periode doch nooit meer dan het verschil tussen dit salaris en het maximumsalaris dat hij over die periode in de naast hogere salarisschaal zou hebben genoten.

6. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat aan de ambtenaar die niet heeft kunnen voldoen aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden door een niet aan hemzelf te wijten oorzaak de toela- ge, onderscheidenlijk bindingspremie gedeeltelijk wordt toegekend.

7. Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen en bepalen de groepen van ambtenaren aan wie de in het eerste lid bedoelde toelage en bindingspremie kan worden toegekend nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg heeft plaatsgevonden met de vakorganisaties van overheidspersoneel.

Artikel C.15 Toelage op andere gronden

1. Gedeputeerde staten kunnen aan groepen van ambtenaren op andere gronden dan die, vermeld in de artikelen C.11 tot en met C.14, een toelage toekennen overeenkomstig de daartoe door hen vast te stellen algemeen verbindende voorschriften. Over deze algemeen verbindende voorschrif- ten vindt overleg plaats met de vakorganisaties van overheidspersoneel overeenkomstig hoofd- stuk I.

2. In uitzonderlijke gevallen kan aan de ambtenaar een toelage worden toegekend op andere gron- den dan die, vermeld in de artikelen C.11 tot en met C.14 en artikel C.15, eerste lid.

Paragraaf 5 Individueel Keuzebudget (IKB)

Artikel C.16 IKB algemeen

1. Voor de ambtenaar is er een IKB. Gedeputeerde staten zijn beheerder van het IKB. 2. Het IKB omvat een in geldwaarde uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan aanwenden voor de doelen, genoemd in artikel C.18, een en ander op de wijze en onder de voorwaarden als bepaald in deze paragraaf.

 

Artikel C.17 Opbouw IKB

1. Het pensioengevend deel van het IKB wordt per kalendermaand als volgt opge- bouwd: a. met 8%[1] van de door de ambtenaar in die maand genoten bezoldiging, met dien verstande dat dit bedrag niet lager kan zijn dan de minimumvakantie-uitkering per maand, genoemd in de in artikel C.4, eerste lid, bedoelde bijlage 2, onderscheidenlijk dan een bedrag naar rato hiervan bij een niet volledige ar- beidsduur of bij genot van slechts een deel van de bezoldiging; b. met 8,3%[2] van het door de ambtenaar in die maand genoten salaris; en c. met 3,4%[3] van het in die maand genoten salaris voor de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt die lager is dan schaal 14 en met 2,85%[4] voor de amb- tenaar voor wie een salarisschaal geldt die gelijk is aan of hoger dan schaal 14. 2. Het niet pensioengevend deel van het IKB wordt per kalendermaand opgebouwd met 1,92%[5] van het door de ambtenaar in die maand genoten salaris. 3. De vergoeding voor meer uren werken als bedoeld in artikel 5 van de IKAP-regeling provincies wordt maandelijks opgenomen in het pensioengevend deel van het IKB op basis van het gemiddelde aantal meer te werken uren per maand gedurende de periode dat de ambtenaar meer uren werkt. 4. Op aanvraag van de ambtenaar kunnen gedeputeerde staten vaste maandelijkse toelagen opnemen in het pensioengevend deel van het IKB.

 [1] De vakantie-uitkering is in het IKB opgenomen.

[2] De eindejaarsuitkering is in het IKB opgenomen.

[3] De werkgeversbijdrage in de levensloopregeling is in het IKB opgenomen. Van 1 januari 2015 tot 1 janu- ari 2016 bedraagt deze voor ambtenaren in de schalen 1 t/m 13 3,3% en daarna 3,4%

[4] De werkgeversbijdrage in de levensloopregeling is in het IKB opgenomen. Van 1 januari 2015 tot 1 janu- ari 2016 bedraagt deze voor ambtenaren in schaal 14 en hoger 2,75% en daarna 2,85%

[5] De waarde van het bovenwettelijk vakantieverlof is in het IKB gestort.

Artikel C.18 Aanwending IKB

1. De ambtenaar kan het IKB aanwenden voor één of meer van de volgende doelen: a. voor de bestemmingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de IKAP-regeling provincies, overeenkomstig het bepaalde in die regeling; b. voor bruto inkomen in de maand zelf en/of in de daarop volgende maand of maanden; c. voor extra verlof overeenkomstig het bepaalde in de IKAP-regeling provincies; d. voor het sparen in het kader van de Levensloopregeling, met in achtneming van het bepaalde in die regeling. 2. Keuzes, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, kan de ambtenaar maken tot de maandelijkse sluitingsdatum van de salarisverwerking. Hij heeft voor deze keuzes geen toestemming nodig. 3. Keuzes kunnen alleen worden gemaakt voor zover het IKB toereikend is. 4. Keuzes mogen uitsluitend betrekking hebben op hetzelfde kalenderjaar. Er mag geen budget uit het IKB worden overgeheveld naar het volgende kalenderjaar. Het bedrag dat in december van het kalenderjaar nog in het IKB zit wordt in die maand uitbetaald. 5. Het extra verlof, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, hoeft niet in hetzelfde kalen- derjaar te worden opgenomen. 6. Maakt de ambtenaar vóór de sluitingsdatum van de salarisverwerking geen keuze dan wordt het niet aangewende deel van het IKB dezelfde kalendermaand automa- tisch uitbetaald. 7. Bedragen die uit het IKB zijn opgenomen kunnen niet meer worden teruggestort in het IKB.

Artikel C.19 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband

1. Wanneer het dienstverband eindigt wordt het nog beschikbare budget uit het IKB bij de laatste salarisbetaling aan de ambtenaar uitbetaald. 2. Bij overlijden van de ambtenaar: a. wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel B.14, tweede lid, het budget uit het IKB waarover nog niet is beschikt, uitbetaald aan de nagelaten betrekkin- gen; b. vindt geen verrekening plaats voor zover IKB is ingezet voor de in artikel C.18, eerste lid, onderdeel a, bedoelde bestemmingen.

 

Artikel C.20 Fiscale en andere wet- en regelgeving

1. De provincie draagt zorg voor informatie over gevolgen van keuzes voor in ieder geval de loonheffingen, het pensioen en de sociale verzekeringen. 2. De gevolgen van gemaakte keuzes zijn voor rekening van de ambtenaar. 3. Indien achteraf blijkt dat door onjuiste of onvolledige informatie vanwege de ambte- naar ten onrechte bij de ambtenaar geen heffing van loonbelasting en premies volksverzekering heeft plaatsgevonden, wordt deze verschuldigde heffing, ver- meerderd met eventuele boetes, op de ambtenaar of de gewezen ambtenaar ver- haald. 4. Indien wijziging van fiscale wet- en regelgeving van invloed is op de inhoud of de werking van de regeling van het IKB zullen vervallen netto voordelen voor ambtena- ren niet worden gecompenseerd.

 

Paragraaf 6 Uitkering en gratificatie

Artikel C.21 Eenmalige uitkering

De ambtenaar kan op grond van afspraken in het SPA een eenmalige uitkering worden toegekend.

Artikel C.22 Gratificatie ambtsjubileum

Gedeputeerde staten stellen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorgani- saties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, algemeen verbindende voorschriften vast in- zake het recht op een gratificatie wegens ambtsjubileum.

Paragraaf 7 Vergoedingen voor extra diensten

Artikel C.23 Vergoeding voor overwerk

1. Aan de ambtenaar voor wie een lagere salarisschaal geldt dan salarisschaal 11 en die in op- dracht overwerk verricht wordt een vergoeding toegekend.

2. Onder overwerk wordt verstaan arbeid buiten de voor de ambtenaar geldende werktijden, voor zover daardoor het voor hem vastgestelde aantal arbeidsuren wordt overschreden. Arbeid als bedoeld in de eerste volzin wordt niet als overwerk aangemerkt, indien die is verricht ter voldoe- ning aan de verplichtingen op grond van artikel B.7.

3. Voor overwerk dat gedurende korter dan een half uur onmiddellijk voor het begin of onmiddellijk na het einde van de voor de ambtenaar vastgestelde werktijd wordt verricht wordt geen vergoe- ding toegekend.

4. De vergoeding voor overwerk bestaat uit

a. verlof gedurende een periode, gelijk aan het aantal uren van het overwerk; en

b. een bedrag in geld dat voor elk uur overwerk een percentage is van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.

5. Indien naar het oordeel van de leidinggevende het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof wordt in plaats van verlof voor ieder uur een bedrag in geld toegekend, gelijk aan het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.

6. Het in het vierde lid, onderdeel b, genoemde percentage bedraagt voor overwerk, verricht op

a. zondag, de feestdagen, genoemd in artikel D.1, derde lid, en andere daarmee door gedepu- teerde staten gelijkgestelde dagen, alsmede op de dag, volgende op een van voorgaande da- gen, tussen 0 en 6 uur: 100%;

b. zaterdag tussen 0 en 6 uur en tussen 18 en 24 uur: 75%;

c. zaterdag tussen 6 en 18 uur: 50%;

d. maandag tot en met vrijdag tussen 20 en 24 uur: 50%;

e. dinsdag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur: 50%;

f. maandag tot en met vrijdag tussen 6 uur en het tijdstip, gelegen 2 uur voor het begin van de voor de ambtenaar geldende werktijd: 50%;

g. maandag tot en met vrijdag tussen het tijdstip, gelegen tussen 2 uur na het einde van de voor de ambtenaar geldende werktijd en 20 uur: 50%;

h. maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 20 uur, behoudens de uren, bedoeld in de onderdelen f en g: 25%.

7. Voor de vaststelling van de duur van het overwerk gelden de uren waarop verlof is genoten als uren waarop is gewerkt.

8. Gedeputeerde staten kunnen voor werkzaamheden die ambtenaren met een verschillende bezol- diging en eventueel verschillende functies tezamen en gelijktijdig in overwerk moeten verrichten een gelijke, naar hun oordeel redelijke vergoeding vaststellen.

9. Gedeputeerde staten kunnen aan een ambtenaar die regelmatig overwerk moet verrichten, een vaste vergoeding toekennen. Gedurende de tijd dat de ambtenaar geen of een gedeelte van zijn bezoldiging geniet wordt de in de eerste volzin bedoelde vergoeding niet, onderscheidenlijk naar evenredigheid toegekend.

10. Gedeputeerde staten kunnen aan een ambtenaar voor wie een hogere salarisschaal geldt dan salarisschaal 10, in bijzondere gevallen voor overwerk een door hen te bepalen vergoeding toe- kennen, indien en naarmate dit naar hun oordeel, gelet op de aard of de omvang van het over- werk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten. 11. Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg heeft plaatsgevonden met de vakorganisaties van overheids- personeel. Zij kunnen in bijzondere gevallen een regeling treffen die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

12. De vergoeding in geld voor overwerk is pensioengevend inkomen in de zin van het pensioenre- glement.

Artikel C.24 Vergoeding voor andere extra diensten dan overwerk

Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorgani- saties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, algemeen verbindende voorschriften vaststel- len inzake het recht op een vergoeding voor andere extra diensten dan overwerk.

HOOFDSTUK D ARBEIDSDUUR, WERKTIJDEN EN VERLOF

Paragraaf 1 Arbeidsduur en werktijden

Artikel D.1 Arbeidsduur.

1. Gedeputeerde staten bepalen de arbeidsduur voor de ambtenaar met inachtneming van de uit- komsten van het overleg met de organisaties van overheidspersoneel in het SPA.

2. De arbeidsduur per jaar voor de ambtenaar met een volledige functie is daarbij gelijk aan het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, vermenigvuldigd met 7,2 uur per dag.

3. Onder feestdagen worden verstaan de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag, waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en - eenmaal in de vijf jaar in lustrumjaren - 5 mei.

4. De arbeidsduur per jaar voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt evenredig aan het deeltijdpercentage bepaald.

5. Tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten, wordt de arbeids- duur van de ambtenaar op aanvraag bepaald op meer dan die in een volledige functie als be- doeld in het tweede lid. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 40 uur per week. De aanspraken bij of krachtens deze regeling die zijn gerelateerd aan de arbeidsduur, worden bepaald naar evenredigheid ten opzichte van de arbeidsduur in een volledige functie als bedoeld in het twee- de lid.

Artikel D.2 Werktijdenregelingen

1. Gedeputeerde staten stellen een algemene werktijdenregeling vast nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de on- dernemingsraad heeft plaatsgevonden.

2. Gedeputeerde staten kunnen voor bepaalde onderdelen van de organisatie of voor bepaalde functies een bijzondere werktijdenregeling vaststellen nadat met inachtneming van de bepa- lingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de onderne- mingsraad heeft plaatsgevonden.

3. Gedeputeerde staten kunnen in afwijking van de in het eerste of tweede lid vastgestelde werktij- denregeling met de ambtenaar een individuele werktijdenregeling afspreken, daaronder begre- pen een werktijdenregeling voor een langere periode dan één kalenderjaar, waarbij de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt berekend naar evenredigheid van de langere periode. De afgesproken individuele werktijdenregeling wordt schriftelijk vastgelegd.

4. De werktijdenregelingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden zodanig vastge- steld, dat een goede bedrijfsvoering is gewaarborgd en dat, zo mogelijk, wordt rekening gehou- den met de individuele wensen en arbeidsomstandigheden van de ambtenaar.

5. De ambtenaar kan in het belang van de dienst worden verplicht:

a. tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem geldende werktijden; b. zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden.

Artikel D.3 Aanwijzing collectieve roostervrije dagen

1. Gedeputeerde staten kunnen, nadat met inachtneming van de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, elk jaar maximaal 7 werkda- gen aanwijzen als collectieve roostervrije dagen.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is 5 mei een collectieve roostervrije dag in jaren dat deze op een werkdag valt en niet op grond van artikel D.1, derde lid, als feestdag wordt aange- merkt.

Artikel D.4 Bijzondere bepalingen ten aanzien van de werktijd van oudere ambtenaren

 

Op zijn aanvraag wordt de ambtenaar van 55 jaar of ouder geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van continudiensten in de nachturen.

 

Paragraaf 2 Vakantieverlof

Artikel D.5 Aanspraak op vakantieverlof

1. De ambtenaar heeft per kalenderjaar aanspraak op 144 uren vakantieverlof met behoud van de volle bezoldiging. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt de aanspraak op vakantie- verlof bepaald evenredig aan het deeltijdpercentage.

2. Bij aanvang of einde van het dienstverband in de loop van het kalenderjaar wordt de aanspraak op vakantieverlof vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.

3. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar wordt gewijzigd wordt de aanspraak op vakantieverlof over het eventueel resterende deel van het kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur.

Artikel D.6 Vermindering en verval van aanspraak op vakantieverlof

1. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling geen arbeid, onderscheidenlijk gedeeltelijk arbeid verricht, heeft hij geen aan- spraak op vakantieverlof, onderscheidenlijk aanspraak op vakantieverlof naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop de arbeid volgens de werktijdregeling is verricht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien geheel of gedeeltelijk geen arbeid wordt verricht we- gens:

a. genoten vakantieverlof;

b. zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel D.11; c. buitengewoon verlof van korte duur op grond van de artikelen D12 en D.13 en op grond van de Wet op de ondernemingsraden.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar over de uren waarop hij met recht op gehele of gedeeltelijke doorbetaling van bezoldiging wegens ziekte geen arbeid ver- richt, aanspraak op vakantieverlof overeenkomstig het bepaalde in artikel D.5.

4. De aanspraak op vakantieverlof vervalt 12 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen.

5. De aanspraak op vakantieverlof dat niet ingevolge het vierde lid vervalt, vervalt na verloop van 5 jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

Artikel D.7 Opnemen van het vakantieverlof

1. De ambtenaar kan het vakantieverlof waarop hij aanspraak heeft opnemen, tenzij hem daarvoor om redenen van dienstbelang geen toestemming is verleend. De ambtenaar meldt het voorne- men om vakantieverlof op te nemen tijdig.

2. De ambtenaar neemt het vakantieverlof als regel op in het kalenderjaar waarop het betrekking heeft en als regel zodanig dat hij in ieder geval 2 weken aaneengesloten vrij van dienst is. Niet opgenomen vakantieverlof wordt in het volgende kalenderjaar opgenomen.

3. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld per kalenderjaar het voor dat jaar geldende va- kantieverlof op te nemen.

4. De ambtenaar wordt, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, in de gelegen- heid gesteld vakantieverlof op te nemen op officiële feestdagen die samenhangen met zijn ge- loof en/of culturele achtergrond, anders dan de dagen genoemd in artikel D.1, derde lid, bij het huwelijk en geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad, bij verhuizing en bij overlijden van bloed- en aanverwanten in de derde en vierde graad van de ambtenaar of diens partner.

5. Wanneer zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen dat noodzakelijk maken kan de aan de ambtenaar verleende toestemming om vakantieverlof op te nemen, worden ingetrokken, zowel vóór als tijdens het vakantieverlof. Indien de ambtenaar ten gevolge van het intrekken van de toestemming om vakantieverlof op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

Artikel D.8 Vakantieverlof en ziekte

1. De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen.

2. Voor de ambtenaar die wegens ziekte gedeeltelijk geen arbeid verricht worden bij het opnemen van vakantieverlof de uren voor de gehele arbeidsduur in mindering gebracht op het vakantieverlof.

3. Indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, indien aan hem geen toestemming zou zijn verleend om vakantieverlof op te nemen, wegens ziekte op uren van het vakantieverlof verhinderd zou zijn geweest zijn arbeid te verrichten, worden die uren als niet opgenomen vakantieverlof aangemerkt.

Artikel D.9 Vakantieverlof en einde dienstverband

1. Voor ieder uur vakantieverlof dat de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen op de dag dat het dienstverband eindigt wordt hem een vergoeding toegekend.

2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is voor ieder van die uren vakantieverlof gelijk aan het salaris per uur van de ambtenaar.

3. Indien het dienstverband eindigt door overlijden van de ambtenaar wordt de in het eerste lid bedoelde vergoeding toegekend aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel B.14, vierde lid.

4. Indien op de dag dat het dienstverband eindigt blijkt dat de ambtenaar, anders dan door toedoen van de provincie, teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakan- tieverlof een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur.

Artikel D.10 Levensloop

Gedeputeerde staten stellen overeenkomstig de hierover in het SPA gemaakte afspraken een le- vensloopregeling vast, met inachtneming van het bepaalde ter zake bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet arbeid en zorg en de Wet inkomstenbelasting 2001.

Paragraaf 3 Buitengewoon verlof

Artikel D.11 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

1. De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

2. Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf 6 weken voor de dag na de vermoedelijke da- tum van bevalling, zoals aangegeven in een aan de provincie overgelegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk 4 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

3. Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt 10 aaneengesloten weken, vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke da- tum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan 6 weken heeft bedragen.

4. Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke ambtenaar op grond van artikel 29a, tweede lid, van de Ziektewet ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op zwangerschapsverlof, maar dat verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als da- gen waarover zij zwangerschapsverlof heeft genoten.

5. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging. Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop zij gedurende het zwan- gerschaps- en bevallingsverlof recht heeft of gehad zou hebben als zij tijdig een aanvraag voor die uitkering zou hebben gedaan.

Artikel D.12 Buitengewoon verlof

1. De ambtenaar heeft, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, recht op verlof van korte duur met behoud van bezoldiging bij huwelijk en geregistreerd partnerschap van de ambtenaar voor 1 dag.

2. De ambtenaar behoudt het recht op bezoldiging voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij ten gevolge van een calamiteit verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten. Des- gevraagd dient de ambtenaar aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk sprake was van een calamiteit.

3. De ambtenaar aan wie op grond van artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg in verband met de adoptie van een kind of de opname van een pleegkind als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, on- derdeel d, van die wet, verlof is verleend behoudt over die verlofperiode zijn aanspraak op be- zoldiging. Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop hij gedurende de verlofperiode recht heeft of gehad zou hebben als tijdig een aanvraag voor die uitkering zou zijn gedaan.

4. De ambtenaar aan wie op grond van artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg kortdurend zorgverlof is verleend, behoudt over die verlofperiode zijn aanspraak op bezoldiging.

5. Het kort betaald verzuimverlof op grond van artikel 4:1, eerste lid, juncto tweede lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg duurt bij het overlijden van

a. de partner en bloed- en aanverwanten in de eerste graad: vier dagen;

b. overige bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, bloed- en aanverwanten in de tweede graad van de zijlijn en huisgenoten, niet zijnde de partner of genoemde bloed- en aanverwanten: maximaal twee dagen, of, indien de ambtenaar is belast met de lijkbezorging, maximaal vier dagen.

Artikel D.13 Buitengewoon verlof voor activiteiten van vakorganisaties

1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten worden per kalenderjaar ten hoogste 108 uren buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorgani- saties van overheidspersoneel en van centrale organisaties en internationale ambtenarenorga- nisaties, waarbij deze vakorganisaties zijn aangesloten, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

a. voor zover het betreft vergaderingen van vakorganisaties van overheidspersoneel, als be- stuurslid van die vakorganisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

b. voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties, waarbij de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel;

c. voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie, waarbij de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn aangesloten, als bestuurslid van deze inter- nationale ambtenarenorganisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel. 2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt per kalenderjaar tot ten hoog- ste 187,2 uren buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend aan de amb- tenaar die door een van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheids- personeel is aangewezen om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn vakorganisatie dan wel binnen het provinciaal apparaat. De door de ambtenaar te verrichten activiteiten dienen de doelstellingen van zijn vakorganisatie van overheidspersoneel te ondersteunen.

3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met be- houd van de volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het - op uitnodiging van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel - als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 50,4 uren per 2 kalenderjaren be- draagt.

4. Het verlof, verleend op grond van het eerste, tweede en derde lid, bedraagt tezamen ten hoog- ste 216 uren per kalenderjaar, met dien verstande dat ten hoogste 288 uren verlof per kalender- jaar worden verleend aan een lid van het hoofdbestuur van een in artikel I.1, tweede lid, bedoel- de vakorganisatie van overheidspersoneel of van een centrale organisatie waarbij die vakorga- nisatie is aangesloten.

5. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt het verlof, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, bepaald evenredig aan het deeltijdpercentage.

6. Het verlof, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, wordt slechts verleend aan de ambtenaar die lid is van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel.

7. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt buitengewoon verlof met be- houd van de volle bezoldiging verleend voor deelname aan het in artikel I.1 bedoelde overleg als vertegenwoordiger van de vakorganisatie van overheidspersoneel en aan het daartoe noodzake- lijke vooroverleg van de vakorganisaties van overheidspersoneel.

Artikel D.14 Non-activiteit

1. Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet, bestaat geen recht op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen.

2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, twee- de lid, van de Ambtenarenwet aanspraak heeft op inkomsten - niet zijnde een onkostenvergoe- ding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvan- gen als inkomsten over de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

Artikel D.15 Kapstokbepaling buitengewoon verlof

Gedeputeerde staten kunnen, indien daartoe naar hun oordeel termen bestaan, de ambtenaar op zijn aanvraag buitengewoon verlof verlenen voor bepaalde of onbepaalde tijd, al dan niet met be- houd van volle of gedeeltelijke bezoldiging en op door hen te bepalen wijze. Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar ook anders dan op aanvraag buitengewoon verlof van korte duur met behoud van bezoldiging verlenen als daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat.

Artikel D.16 Langdurend onbetaald verlof

1. De ambtenaar kan gedeputeerde staten verzoeken om onbetaald verlof te verlenen voor de volledige arbeidsduur of voor een deel daarvan. Het verlof wordt ten minste drie maanden tevo- ren aangevraagd. De aanvraag bevat in ieder geval de datum waarop het verlof ingaat, het aan- tal op te nemen uren verlof en de verdeling daarvan over de weken.

2. Het verlof bedraagt minimaal acht aaneengesloten weken. De maximumduur wordt in overleg tussen de ambtenaar en zijn leidinggevende vastgesteld.

3. Gedeputeerde staten kennen het aangevraagde verlof toe, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten.

4. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de ambtenaar besluiten dat het verlof op grond van onvoorziene omstandigheden niet wordt opgenomen of niet wordt voortgezet. Zij kunnen het verzoek afwijzen indien een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Aan dit verzoek hoeft niet eerder gevolg gegeven te worden dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van de eerste volzin na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van het verlof.

5. Het verlof wordt bij samenloop voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof opge- schort.

6. Na afloop van het verlof keert de ambtenaar terug in de functie die hij bij aanvang van dat verlof vervulde.

7. Het bepaalde in het vierde en zesde lid is niet van toepassing op de ambtenaar aan wie onbe- taald verlof is verleend, direct voorafgaand aan pensionering met het oog op vervroegde uittre- ding.

Artikel D.17 Aanspraken tijdens onbetaald verlof

1. Over de opgenomen uren van het in artikel D.16 bedoelde onbetaald verlof heeft geen opbouw van vakantieverlof en van IKB plaats.

2. Gedurende de periode van onbetaald verlof als bedoeld in artikel D.16 behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op een tegemoetkoming in de ziektekosten.

3. Met uitzondering van de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming bestaat over de uren van onbetaald verlof geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, uitkerin- gen en vergoedingen.

4. De op grond van het pensioenreglement verschuldigde pensioenpremie over de periode van onbetaald verlof komt gedurende de eerste zes maanden voor rekening van de provincie en de ambtenaar overeenkomstig de standaardverdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer en daarna volledig voor rekening van de ambtenaar. Bij onbetaald verlof, direct voorafgaand aan (a) ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, of (b) volledig ontslag voorafgaand aan ABP-keuzepensioen, komt de verschuldigde pensioenpremie vanaf het begin van dit verlof volledig voor rekening van de ambtenaar.

5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepas- sing op: a. onbetaald ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;

b. onbetaald langdurend zorgverlof als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg.

HOOFDSTUK E GEZONDHEID EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN

Artikel E.1 Algemene bepalingen

1. Gedeputeerde staten sluiten een overeenkomst met een arbodienst.

2. Gedeputeerde staten stellen, nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziek- teverzuim, verplichtingen inzake ziek- en hersteldmelding daaronder begrepen, de arbeidsge- zondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel E.2 Keuring bij aanstelling of functiewijziging

1. Gedeputeerde staten stellen, nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, een lijst vast met functies, waarvoor op grond van bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid een medische keuring bij aanstelling of functiewijziging is vereist.

2. Ten aanzien van de medische keuring, bedoeld in het eerste lid is tevens van toepassing het Protocol Aanstellingskeuringen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.

Artikel E.3 Verplichte periodieke functiegerichte arbeidsgezondheidskundige on- derzoeken

Een ambtenaar die is belast met een functie, vermeld op de lijst, bedoeld in het eerste lid van artikel E.2, ondergaat periodiek een gericht arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

Artikel E.4 Individueel gerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

a. indien naar hun oordeel gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoe- stand van de ambtenaar;

b. indien zij gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de volledige geschiktheid van de amb- tenaar voor het verrichten van zijn arbeid, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de ambtenaar geschikt kan worden geacht voor de vervulling van een andere functie;

c. indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge de Wet publieke gezondheid een nominatieve aangifteplicht geldt;

d. ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht; e. om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b van artikel E.9;

f. om te beoordelen of een ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten.

Artikel E.5 Medisch advies

 

1. De arbodienst brengt naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 een medisch advies uit aan gedeputeerde staten. De ambtenaar ontvangt zo spoedig mogelijk een afschrift van het medisch advies. 2. Indien de ambtenaar het niet eens is met het medische advies kan hij het UWV verzoeken ter zake een oordeel te geven als bedoeld in artikel 32, eerste lid en derde lid, onderdelen a en b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

 

Artikel E.6 Buitendienststelling

1. Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar op advies van de arbodienst buiten dienst stellen, indien na een onderzoek als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 blijkt, dat de ambtenaar lichame- lijk of geestelijk in een zodanige toestand verkeert, dat hij zijn eigen belangen, de belangen van de dienst of van derden die bij het verrichten van de arbeid zijn betrokken, schaadt door zijn ar- beid te blijven verrichten.

2. De ambtenaar die overeenkomstig het eerste lid buiten dienst wordt gesteld, wordt geacht we- gens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van arbeid, in welk geval het bepaalde in en krachtens de artikelen E.7, E.8 en E.9 van toepassing is.

Artikel E.7 Re-integratie van zieke ambtenaren

1 Gedeputeerde staten bevorderen ten aanzien van de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid binnen de provinciale organisatie. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de provinciale organisatie geen andere passende arbeid voorhanden is, bevorderen gedeputeerde staten gedurende het tijdvak waarin de ambtenaar jegens de provincie recht op bezoldiging heeft op grond van de vierde afdeling van de Ziektewet, artikel 71a, negende lid, van de WAO of artikel 25, negende lid, van de WIA de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in het be- drijf van een andere werkgever.

2. Uit hoofde van de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taak treffen gedeputeerde staten zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen en verstrekken zij zo tijdig mogelijk aanwijzingen als redelijker- wijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhin- derd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrich- ten.

4. Uit hoofde van de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taak stellen gedeputeerde staten in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

5. De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn ar- beid te verrichten, is verplicht:

a. gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in het eerste lid;

b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in het derde lid;

c. passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen;

d. de eigen arbeid te verrichten onder andere voorwaarden die in verband met de arbeidson- geschiktheid noodzakelijk zijn.

Artikel E.8 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot de aan- spraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, de daarbij in acht te nemen verplichtingen en de sancties bij het niet nakomen van die verplichtingen, met in- achtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel E.9 Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

1. De ambtenaar kan ontslag worden verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:

a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar; b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a ge- noemde termijn van twee jaar is te verwachten en

c. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de or- ganisatie van de provincie andere passende arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambte- naar geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.

2. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwanger- schap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

3. Voor het bepalen van het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof; of

c. indien een in onderdeel b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

4. De termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verlengd met de duur van:

a. de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de WIA later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;

b. de verlenging van het tijdvak waarin recht bestaat op loon of bezoldiging op grond van arti- kel 24, eerste lid, van de WIA dan wel met de duur van de verlenging van de wachttijd, be- doeld in artikel 19, zevende lid, van de WAO; en

c. het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA dan wel artikel 71a, negende lid, van de WAO, heeft vastgesteld.

5. Bij het onderzoek ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, betrekken gedeputeerde staten de uitslag van de claimbeoordeling op grond van de WIA en een eventueel door gedeputeerde staten of de ambtenaar aangevraagd deskundigenoordeel door het UWV.

6. De ambtenaar die door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA voor meer dan 65% arbeidsgeschikt is verklaard wordt na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn geen ont- slag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, ten- zij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Ontslag als bedoeld in de eerste volzin, kan niet eerder worden verleend dan na één jaar na de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde pe- riode van twee jaar.

7. De ambtenaar die door het UWV arbeidsgeschikt is verklaard voor minder dan het aantal uren waarvoor hij is aangesteld en die bij de provincie zijn arbeid blijft of andere passende arbeid gaat verrichten voor minder uren kan ontslag op grond van dit artikel slechts worden verleend voor het aantal uren dat het verschil vormt tussen de oude en de nieuwe arbeidsduur.

Artikel E.10 Infectieziekten

1. Een ambtenaar, die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziek- te heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatie- ve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebou- wen, -lokalen en -terreinen tenzij de arbodienst daartoe toestemming heeft verleend.

2. De ambtenaar, die verkeert in de in het eerste lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste mededeling te doen aan de Arbo-dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege de arbodienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het on- dergaan van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

3. De ambtenaar geniet over de tijd gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel E.11 Collectieve overeenkomst zorgverzekering

1. Gedeputeerde staten sluiten met een of meer zorgverzekeraars ten behoeve van de ambtenaar en zijn gezinsleden een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.

2. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst regelt in ieder geval het geldelijk voordeel voor de op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte zorgverzekering en voor de aanvullende zorg- verzekering.

3. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst kan mede betrekking hebben op de gewezen amb- tenaar aan wie ontslag uit provinciale dienst is verleend met recht

a. op een wettelijke uitkering wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid; of

b. op ouderdomspensioen ten laste van het ABP dan wel op een FPU-uitkering; en op de gezinsleden van de onder a en b bedoelde gewezen ambtenaar.

Artikel E.12 Tegemoetkoming in de ziektekosten[6]

1. De ambtenaar heeft aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de ziektekosten. De tegemoetkoming bedraagt voor de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt

a. die lager is dan salarisschaal 7: € 25,97 per maand;

b. die gelijk is aan of hoger dan salarisschaal 7: € 16,70 per maand.

2. Indien het salaris van het provinciepersoneel een algemene wijziging ondergaat worden de bedragen van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, overeenkomstig gewijzigd.

[6] De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde bedragen zijn de bedragen per 1 januari 2015. In Flevoland is de tegemoetkoming in de ziektekosten onderdeel van een ruimere compensatie van inkomenseffecten die met de bonden in die provincie is afgesproken bij de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel per 1 januari 2006. De inkomensef- fecten van het nieuwe ziektekostenstelsel wijken af van die in de andere provincies omdat Flevoland als enige provincie vóór 1 januari 2006 geen publiekrechtelijke ziektekostenregeling kende.

Artikel E.13 Ziektekosten bij dienstongeval of beroepsziekte

1. In geval van dienstongevallen of beroepsziekten worden de ambtenaar vergoed te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk gemaakte kosten van genees- kundige behandeling of verzorging.

2. Voor vergoeding komen, tenzij gedeputeerde staten in bijzondere gevallen anders bepalen, niet in aanmerking de kosten die ten laste van de ambtenaar blijven vanwege de aanvaarding van een eigen risico in de op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte zorgverzekering.

Artikel E.14 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar die een borstkind heeft wordt de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel E.15 Ontslag wegens het niet meewerken aan re-integratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten of wegens het niet aanvragen van een uitkering op grond van de WIA

1. Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten kan ontslag worden verleend indien hij zonder deugdelijke grond weigert of nalaat:

a. gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de ei- gen of andere passende arbeid te verrichten;

b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA dan wel artikel 71a, tweede lid, van de WAO;

c. passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in gelegenheid stellen.

2. Alvorens een besluit tot ontslag op grond van het eerste lid te nemen wordt het UWV verzocht een oordeel te geven als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdelen a en b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

3. Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten kan na afloop van de in artikel E.9, eerste lid, bedoelde termijn ontslag wor- den verleend indien hij zonder deugdelijke grond heeft geweigerd of nagelaten een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.

HOOFDSTUK F OVERIGE RECHTEN EN PLICHTEN

Artikel F.1 Integriteit

1. De ambtenaar is verplicht aan gedeputeerde staten opgave te doen van de nevenwerkzaamhe- den die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten die de belangen van de dienst, voor zo- ver deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken. De gedane opgaven worden door gedeputeerde staten geregistreerd. Van iedere ambtenaar afzonderlijk die een functie ver- vult waarvoor een hogere salarisschaal geldt dan salarisschaal 13 worden de ingevolge de eer- ste volzin gemelde nevenwerkzaamheden openbaar gemaakt, met vermelding van eventueel door gedeputeerde staten aan het verrichten van de nevenwerkzaamheden gestelde beperkin- gen.

2. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervul- ling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in ver- band staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

3. De ambtenaar die in opdracht van gedeputeerde staten nevenwerkzaamheden verricht die ver- band houden met de vervulling van zijn functie, is verplicht de voor die werkzaamheden anders dan uit de provinciale kas ontvangen vergoeding in de provinciale kas te storten, tenzij gedepu- teerde staten uitdrukkelijk anders hebben bepaald.

4. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen of leveringen ten behoeve van de provincie, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald omtrent aannemin- gen of leveringen ten behoeve van anderen.

5. Het is de ambtenaar verboden in verband met zijn functie enige bevoordeling te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. Het aannemen van steekpenningen is onvoorwaardelijk verboden.

6. Het is de ambtenaar verboden ten eigen bate of ten bate van derden:

- diensten te laten verrichten door personen in dienst van de provincie;

- aan de provincie toebehorende eigendommen te gebruiken;

- gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn functie ter kennis is gekomen; tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. 7. De ambtenaar is verplicht bij zijn aanstelling de eed of belofte af te leggen. Gedeputeerde staten stellen het formulier van de eed en belofte vast[7]. Indien de ambtenaar daartoe aan zijn gods- dienstige gezindheid de plicht ontleent, kan hij de eed afleggen op een wijze die in overeen- stemming is met zijn godsdienstige gezindheid.

8. Gedeputeerde staten wijzen de ambtenaren aan die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie is verbonden. De aangewezen ambtenaar meldt gedeputeerde staten financiële belangen, alsmede het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Gede- puteerde staten voeren een registratie van op grond van de tweede volzin gedane meldingen. De ambtenaar verstrekt nadere informatie of bescheiden met betrekking tot de financiële belan- gen of het bezit van of de transacties met effecten, indien daarvoor naar het oordeel van gede- puteerde staten aanleiding bestaat op grond van de melding of na de melding gebleken feiten of omstandigheden.

9. Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effecten- transacties te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijk- heid zou zijn verzekerd.

10. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakor- ganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste tot en met negende lid.

11. De Regeling melden vermoeden van een misstand is vastgelegd in Bijlage 3 van deze Regeling. Bijlage 3 is onderdeel van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.

  [7] Partijen in het SPA hebben de provincies de navolgende tekst voor het eed-of belofteformulier als handreiking aange- boden:

“Ik zweer/verklaar en beloof als ambtenaar het volgende.

Ik heb voor het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets geschonken of beloofd of valse informatie verstrekt.

Ik heb van niemand giften of beloften aangenomen om iets in mijn functie te doen of te laten en ik zal dat ook nooit doen.

Ik zal trouw zijn aan de grondwet en alle wetten nakomen.

Ik zal mijn plichten als ambtenaar naar eer en geweten vervullen en mij als een goed ambtenaar gedragen. Ik zal zorgvuldig omgaan met informatie. Ik zal zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zijn en niets doen dat het aanzien van de provincie zal schaden.”

Artikel F.2 Dienstkleding en onderscheidingstekens

De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding en onderscheidingstekens te dragen en zich te houden aan de ter zake vastgestelde voorschriften.

Artikel F.3 Schadevergoeding

1. De ambtenaar die bij de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden schade toebrengt aan de provincie of aan een derde jegens wie de provincie tot vergoeding van schade gehouden is, is hiervoor niet jegens de provincie aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn op- zet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de hem opgedragen werkzaamheden, anders voortvloeien dan in de eerste volzin is be- paald.

2. Gedeputeerde staten kunnen naar billijkheid de ambtenaar schade vergoeden aan hem toebe- horende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzeke- ring motorrijtuigen zijnde, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de uitoefe- ning van de hem opgedragen werkzaamheden.

3. Aan de ambtenaar kan naar billijkheid schade worden vergoed aan een hem toebehorend mo- torrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij lijdt ten gevol- ge van de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden, tenzij

a. de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar; of

b. de ambtenaar dienstreizen met bedoeld motorrijtuig maakt over een totale afstand van 10.000 of meer kilometers gemiddeld per jaar en per kilometer een vergoeding ontvangt ge- lijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer; of

c. hem geen toestemming is verleend voor het gebruik van bedoeld motorrijtuig.

Artikel F.4 Kostenvergoedingen

1. Gedeputeerde staten stellen regels inzake vergoeding van reis- en verblijfkosten wegens dienst- reizen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

2. Gedeputeerde staten stellen regels inzake vergoeding van verhuiskosten en pensionkosten met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

3. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakor- ganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, regels vaststellen inzake vergoeding van kosten voor dienstkleding en onderscheidingstekens.

4. Aan de ambtenaar die in verband met zijn functievervulling andere dan in het eerste, tweede en derde lid bedoelde kosten heeft moeten maken, kan vergoeding in die kosten worden verleend met inachtneming van door gedeputeerde staten te stellen regels waarover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

Artikel F.5 Woonplaats

De ambtenaar kan worden verplicht te gaan of te blijven wonen nabij de plaats van tewerkstelling, indien dit naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk is in verband met de goede vervul- ling van de functie.

Artikel F.6 Dienstwoning

1. Indien dit voor de goede vervulling van de functie nodig is kan de ambtenaar worden verplicht te gaan wonen in de dienstwoning die hem is aangewezen. De ambtenaar dient zich te gedragen naar de voorschriften die ter zake van de bewoning en het gebruik zijn gesteld.

2. Hij draagt de onderhoudskosten van de dienstwoning die volgens de wet en het plaatselijk ge- bruik normaal voor rekening van de huurder zijn, tenzij met hem andere afspraken zijn gemaakt.

3. Opzegging van de dienstwoning geschiedt ten minste drie maanden tevoren. Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen hiervan afwijken.

Artikel F.7 Jaargesprekken (planning, voortgang, evaluatie en beoordeling)

De ambtenaar en zijn leidinggevende houden periodiek een planningsgesprek en een voortgangsgesprek.

Artikel F.8 Aanzuivering tekorten

De rekenplichtige ambtenaar is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, indien hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel F.9 Verplichte opleiding

De ambtenaar is verplicht de opleidingen te volgen die gedeputeerde staten voor hem noodzakelijk achten in het belang van de dienst. De kosten die zijn verbonden aan het volgen van de in de eerste volzin bedoelde opleidingen komen ten laste van de provincie. Voor het bijwonen van de lessen en het deelnemen aan (deel)examens en tentamens in werktijd wordt de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend. Gedeputeerde staten regelen de faciliteiten ingeval de lessen buiten de werktijd plaatsvinden.

Artikel F.10 Opleiding en ontwikkeling

1. Ten minste een keer per drie jaren maken de leidinggevende en de ambtenaar in het plannings- gesprek, bedoeld in artikel F.7, afspraken over de loopbaanontwikkeling, de daartoe benodigde competenties en de in dat kader te volgen opleidingen en te ondernemen andere activiteiten. De afspraken worden vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan.

2. De afspraken in het persoonlijk ontwikkelingsplan moeten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire en andere voorwaarden van het provinciaal opleidingsbeleid en het op basis daar- van voor het betrokken provinciaal personeel vastgestelde algemene opleidingsplan.

3. Gedeputeerde staten vergoeden de kosten van de opleiding en andere activiteiten die de amb- tenaar maakt ter uitvoering van het persoonlijk ontwikkelingsplan. 4. In het persoonlijk ontwikkelingsplan leggen de leidinggevende en de ambtenaar afspraken vast over de voorzieningen, daaronder begrepen de eventuele toekenning van verlof, die de ambte- naar in staat moeten stellen uitvoering te geven aan het ontwikkelingsplan.

5. In het persoonlijk ontwikkelingsplan leggen de leidinggevende en de ambtenaar ook afspraken vast met betrekking tot in ieder geval een of meer van de volgende onderwerpen:

a. de keuze van opleidingsvorm of instituut en de redelijkerwijs te maken kosten;

b. de studieperiode;

c. de minimaal te behalen resultaten en de te maken voortgang;

d. de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbre- ken van een studie, onderscheidenlijk bij het verlaten van de provinciale dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

e. andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van het ontwikkelings- plan.

Artikel F.11 Bescherming

Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat de ambtenaar die activiteiten vervult waarvoor hij op grond van het bepaalde in artikel D.13 als lid van één van de vakorganisaties van overheidsperso- neel buitengewoon verlof kan genieten, niet wegens zijn lidmaatschap van of activiteiten voor die vakorganisaties wordt benadeeld in zijn positie in de provinciale organisatie.

Artikel F.12 Individuele keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden

Gedeputeerde staten stellen, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken, algemeen verbindende voorschriften vast waarin de ambtenaar individuele keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket worden geboden.

HOOFDSTUK G ORDE- EN STRAFMAATREGELEN

Artikel G.1 Maatregelen van orde

1. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in dienstlokalen, dienstgebouwen of op het werk zijn vastgesteld.

2. Aan de ambtenaar kan de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

Artikel G.2 Schorsing

1. De ambtenaar kan voor bepaalde tijd worden geschorst, indien:

a. een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen hem wordt ingesteld;

b. hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd;

c. tegen hem volgens de ter zake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd of

d. het belang van de dienst dit verlangt.

2. Behoudens bij schorsing op grond van het eerste lid, onderdeel d, kan tijdens de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

3. Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan aan de ambtenaar wor- den uitbetaald.

Artikel G.3 Plichtsverzuim

1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsver- zuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair gestraft worden.

2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel G.4 Disciplinaire straffen

1. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn

a. schriftelijke berisping;

b. geldboete tot ten hoogste 10% van twaalf maal het bedrag van zijn salaris;

c. benoeming in een andere functie;

d. ontslag. 2. Bij het opleggen van de straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortge- lijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichts- verzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.

Artikel G.5 Tenuitvoerlegging

Het besluit tot strafoplegging wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.

HOOFDSTUK H DIENSTVERBAND OP ARBEIDSOVEREENKOMST

Artikel H.1 Definities

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de in dit hoofdstuk aangehaalde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek wordt verstaan onder:

a. werknemer: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht door gedeputeerde staten in dienst van de provincie is genomen;

b. oproepkracht: de werknemer die in dienst is genomen voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard of omvang wisselend karakter.

2. Namens de provincie treden gedeputeerde staten op als werkgever voor de toepassing van dit hoofdstuk en de in dit hoofdstuk aangehaalde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel H.2 Gronden voor indienstneming op arbeidsovereenkomst

Indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan slechts plaatsvinden:

a. voor tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte;

b. indien betrokkene blijkens de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst hoofdzakelijk in dienst is genomen ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vor- ming;

c. voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen re- geling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeids- proces te bevorderen van personen die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen;

d. voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard of omvang wisselend ka- rakter.

Artikel H.3 Vaststelling arbeidsovereenkomst

De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partij- en ondertekend.

Artikel H.4 Duur arbeidsovereenkomst

1. Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel a, wordt de arbeidsovereenkomst aange- gaan voor ten hoogste 6 maanden.

2. Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel b, wordt de arbeidsovereenkomst aange- gaan voor ten hoogste de tijd die noodzakelijk is voor de in dat onderdeel bedoelde weten- schappelijke of praktische opleiding of vorming.

3. Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel c, wordt de arbeidsovereenkomst aange- gaan voor ten hoogste de tijd dat de in dat onderdeel bedoelde regeling op de werknemer van toepassing is.

Artikel H.5 Loon

1. De werkgever bepaalt volgens welke van de hierna genoemde regelingen de loonbetaling zal plaatshebben: a. volgens de regelingen voor de ambtenaren;

b. volgens de loonregeling voor de groep waarvan de werknemer deel uitmaakt, die de werkge- ver heeft vastgesteld nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisa- ties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden; of

c. op een bedrag, voor elk geval of voor elke te verrichten dienst afzonderlijk vast te stellen.

2. Het bepaalde in en krachtens hoofdstuk C is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepas- sing, voor zover met toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, niet anders is bepaald.

Artikel H.6 Toepasselijkheid bepalingen Burgerlijk Wetboek

De bepalingen van Boek 7, Titel 10, afdelingen 1 tot en met 9, van het Burgerlijk Wetboek zijn, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, van toepassing op de arbeidsovereenkomst.

Artikel H.7 Toepasselijkheid bepalingen in en krachtens deze regeling

 

1. In aanvulling op artikel H.6 is het bepaalde ten aanzien van ambtenaren in en krachtens de artikelen A.4, A.6, B.3, B.6, derde tot en met zesde lid, B.7, B.14, tweede, derde en vierde lid, hoofdstuk D, de artikelen E.1 tot en met E.8, E.10 tot en met E.12 en E.14, alsmede de hoofdstukken F - met uitzondering van artikel F.3, eerste en tweede lid - en G voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst. 2. Ten aanzien van de werknemer die deelnemer is in de zin van het pensioenreglement is het bepaalde in en krachtens B.13 en E.9 voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst.

 

Artikel H.8 Einde arbeidsovereenkomst bij verlies verblijfstitel vreemdelingen

De arbeidsovereenkomst van de werknemer die geen Nederlander is kan te allen tijde zonder op- zeggingstermijn worden beëindigd indien hij niet langer in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 of de provincie voor hem niet langer beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerk- stellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

Artikel H.9 Oproepkrachten

1. De werkgever is verplicht, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproep- kracht aan te bieden.

2. De oproepkracht is in beginsel verplicht de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten. 3. Een oproep tot arbeid kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd tot uiterlijk twaalf uur vóór de aanvang van de feitelijke werkzaamheden. In geval van niet tijdige afzegging door de werkgever bestaat aanspraak op loon als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld.

Artikel H.10 Doorwerking wijzigingen

Een wijziging van het bepaalde bij of krachtens deze regeling geldt, voor zover het tegendeel niet is bepaald, ook voor de werknemer die bij het in werking treden van die wijziging al op arbeidsovereen- komst in dienst van de provincie is.

HOOFDSTUK I OVERLEG

Artikel I.1 Overleg met vakorganisaties van overheidspersoneel

1. Met vakorganisaties van overheidspersoneel wordt overleg gevoerd over de onderwerpen die zijn genoemd in artikel I.2.

2. Het overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt gevoerd tussen een door gedeputeerde staten aan- gewezen delegatie en vertegenwoordigers van:

a. ABVAKABO FNV;

b. CNV Publieke Zaak en

c. andere vakorganisaties van overheidspersoneel, indien gedeputeerde staten hen, onder meer gelet op het aantal ambtenaren dat zij in de provincie vertegenwoordigen, als repre- sentatief voor de provincie hebben aangemerkt.

Artikel I.2 Onderwerpen van overleg

1. Overleg vindt plaats over:

a. de regeling van de rechtstoestand van de ambtenaar waar dat overleg in de onderscheiden hoofdstukken is voorgeschreven en overigens, als het overleg daarover niet is voorbehou- den aan het SPA, indien en voor zover dat in het SPA is overeengekomen;

b. de vaststelling van regels omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties als bedoeld in artikel B.8, daaronder begrepen de vaststelling van sociale beleidskaders;

c. werkgelegenheid, voor zover daarover geen overleg plaatsvindt in het SPA;

d. de nadere uitwerking van in het SPA gemaakte afspraken, indien dat in het SPA is overeen- gekomen.

2. In geval van een reorganisatie waarbij de positie van minder dan 10 personen is betrokken kan overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel achterwege blijven.

3. Ten minste eenmaal per jaar vindt overleg plaats over de algemene gang van zaken in de pro- vincie welke van belang is voor de ambtenaren.

Artikel I.3 Wijze van overleg

1. Het overleg wordt voorgezeten door de portefeuillehouder voor personeelsaangelegenheden uit het midden van gedeputeerde staten. Hij wordt ondersteund door een door hem aan te wijzen secretaris.

2. De door gedeputeerde staten aangewezen delegatie en de vertegenwoordigers van de vakorga- nisaties van overheidspersoneel kunnen zich in het overleg laten bijstaan door deskundigen. 3. Het overleg vindt plaats indien de door gedeputeerde staten aangewezen delegatie dan wel één of meer van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel dat noodzakelijk achten.

4. De uitnodiging voor het overleg gaat uit van de secretaris. Deze stelt de vakorganisaties van overheidspersoneel tevoren in de gelegenheid om hun wensen met betrekking tot de te bespre- ken onderwerpen kenbaar te maken.

5. Gedeputeerde staten kunnen met de vakorganisaties van overheidspersoneel nadere afspraken maken over de wijze van overleg.

Artikel I.4 Overeenstemmingvereiste

1. Indien het overleg betrekking heeft op de invoering, wijziging of intrekking van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren moet hierover overeenstemming worden bereikt met een meerderheid van de in dat overleg vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel. Elk van de vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel brengt daarbij zoveel stemmen uit als deze leden heeft in de provincie, met dien verstande dat het aantal stemmen van één vakorganisatie van overheidspersoneel nooit meer kan zijn dan het aantal stemmen van de overige vakorganisatie(s) van overheidspersoneel tezamen.

2. Indien overeenstemming is bereikt met niet de meerderheid van de vakorganisaties van over- heidspersoneel worden de voorstellen alleen doorgevoerd als de voorzitter van het overleg heeft geconstateerd dat hiervoor voldoende draagvlak is. Een zodanig draagvlak is in elk geval niet aanwezig als het aantal uitgebrachte stemmen van de vakorganisatie(s) waarmee overeen- stemming is bereikt, minder is dan de helft van het totaal aantal uitgebrachte stemmen.

3. Indien en zolang de in het eerste lid bedoelde overeenstemming niet wordt bereikt blijft de invoe- ring, wijziging of intrekking van de daar bedoelde regelingen achterwege. In dat geval worden ad hoc nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop verder zal worden gehandeld.

Artikel I.5 Advies en arbitrage bij geschillen

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: a. deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordigers van het provinciebestuur en de verte- genwoordigers van de vakorganisaties van overheidspersoneel, genoemd in artikel I.1, tweede lid; b. advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie, ingesteld door het Col- lege voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

2. Dit artikel is van toepassing op geschillen inzake de aangelegenheden, bedoeld in artikel I.4, eerste lid.

3. Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komt dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

4. Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, schrijft de voorzitter een over- legvergadering met de vakorganisaties van overheidspersoneel uit. De vergadering moet wor- den gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven. Tenzij de deelnemers aan het overleg besluiten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering na- gegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het ge- schil zijn en of een oplossing van het geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

5. Tot het inwinnen van advies zijn – ieder voor zich – de vertegenwoordiging van het provinciebe- stuur en een meerderheid van de in het overleg vertegenwoordigde vakorganisaties van over- heidspersoneel bevoegd. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

6. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in het vierde lid, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt on- dertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de ver- gadering, bedoeld in het vierde lid, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil zijn, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerder genoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies-en arbitragecommissie.

7. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in het vierde lid, wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daar- toe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten: a. het onderwerp en de inhoud van het geschil; b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

8. Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

9. De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

HOOFDSTUK J SLOTBEPALING

Artikel J.1 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.

OVERGANGSRECHT INVOERING CAP [Vervallen.]

Artikel II (vervallen van rechtspositieregelingen) [8]

 [8] In elke provincie afzonderlijk in overeenstemming met de bonden in het Georganiseerd Overleg vast te stellen

Artikel III (wijziging van rechtspositieregelingen) [9]

 [9]  In elke provincie afzonderlijk in overeenstemming met de bonden in het Georganiseerd Overleg vast te stellen.

Artikel IV (juridische grondslag voor regelingen die niet of nog niet vervallen)[10]

[10] In elke provincie afzonderlijk in overeenstemming met de bonden in het Georganiseerd Overleg vast te stellen.

Artikel V Individueel overgangsrecht

1. De ambtenaar die direct voorafgaand aan de in artikel VI, eerste lid, genoemde datum hetzij een aanstelling in vaste dienst van de provincie heeft hetzij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd, is met ingang van de in artikel VI, eerste lid, genoemde datum aangesteld voor onbepaalde tijd in dienst van de provincie als bedoeld in artikel B.2, tweede lid[11], van de Collectieve Arbeids- voorwaardenregeling Provincies. Rechten en plichten die verband houden met de aanstelling in vaste dienst, onderscheidenlijk de tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd zijn vanaf de in arti- kel VI, eerste lid, genoemde datum rechten en plichten die verband houden met de aanstelling voor onbepaalde tijd.

2. De bepalingen inzake de aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd zoals die luidden vóór de in artikel VI, eerste lid, genoemde datum blijven van toepassing op een aanstelling in tijdelijke dienst die op de in artikel VI, eerste lid, genoemde datum niet is afgelopen. De aanstelling in tij- delijke dienst geldt voor de toepassing van artikel B.3, derde tot en met vijfde lid[12], van de Col- lectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies vanaf de in artikel VI, eerste lid, genoemde da- tum als een aanstelling voor bepaalde tijd.

3. Op de ambtenaar, bedoeld in artikel E.11, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden- regeling Provincies, voor wie direct voorafgaand aan de in artikel VI, eerste lid, genoemde datum ten laste van de provincie een regeling geldt inzake tegemoetkoming in de kosten van een parti- culiere ziektekostenverzekering, is het bepaalde in artikel E.13, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies niet van toepassing.

4. Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst die vóór de in artikel VI, eerste lid, genoemde datum is aangegaan op een andere dan de in artikel H.2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenrege- ling Provincies genoemde grond of voor een langere dan de in artikel H.4 van de Collectieve Ar- beidsvoorwaardenregeling Provincies voorgeschreven maximale duur blijft de overeengekomen grond, onderscheidenlijk de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst gehandhaafd.

 

 [11] Thans artikel B.1, tweede lid

[12] Thans artikel B.2, derde tot en met vijfde lid

Artikel VI Inwerkingtreding

1. Met uitzondering van de artikelen B.6, B.7, B.16[13] en D.3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaar- denregeling Provincies treedt dit besluit in werking, na uitgifte van het provinciaal blad waarin het is geplaatst, op 1 oktober 2000.

2. De artikelen B.16[14] en D.3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies treden, na uitgifte van het provinciaal blad waarin ze zijn geplaatst, in werking op 1 januari 2001.

3. De artikelen B.6 en B.7[15] van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies treden, na uitgifte van het provinciaal blad waarin ze zijn geplaatst, in werking op een nader door gedepu- teerde staten te bepalen datum, nadat over de datum van invoering overeenkomstig hoofdstuk I van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, doch uiterlijk met ingang van 1 januari 2002. Daarbij worden in acht genomen de afspraken die daarover in bijlage 5b van het SPA-akkoord 2000/2001 zijn gemaakt.[16]

  [13] Thans de artikelen B.5, B.6, B.14

[14] Thans artikel B.14

[15] Thans de artikelen B.5 en B.6

[16] Bijlage 5b van het SPA-akkoord 2000/2001 luidt als volgt:

Invoering algemene dienst

1. Invoering van de algemene dienst, zoals geregeld in de CAP, inclusief functiecontracten voor 3 tot 5 jaar, voor nieuw personeel.

2. Invoering nieuwe regels van algemene dienst en/of functiecontracten voor 3 tot 5 jaar voor die provincies die reeds algemene dienst en/of functiecontracten voor 3 tot 5 jaar voor het gehele personeel kennen.

3. In provincies die algemene dienst en/of functiecontracten voor 3 tot 5 jaar niet of niet voor het hele personeel hebben ingevoerd moet in het Georganiseerd Overleg overeenstemming worden bereikt over de datum van invoe- ring voor zittend personeel. De uiterste datum van invoering is 1 januari 2002, onverminderd punt 5.

4. Provincies zullen een gemakkelijk toegankelijke en op de taak toegesneden bezwarencommissie instellen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Het invoeringsmoment van de algemene dienst is afhankelijk van overeenstemming in het Georganiseerd Overleg over een loopbaan-, mobiliteits- en scholingsbeleid en over de in artikel B,7, lid 7 van de CAP opgenomen verplich- ting tot het opstellen van uitvoeringsregels bij functiewisseling in het kader van de algemene dienst.

In provincies waar al vóór 1 oktober 2000 is voldaan aan alle voorwaarden voor invoering van de algemene dienst, zoals vastgelegd in bijlage 5b van het SPA-akkoord 2000/2001, treden ook de artikelen B.6 en B.7 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies in werking op 1 oktober 2000. 4. De algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in de artikelen B.14, derde lid[17], en E.8, onder- scheidenlijk artikel B.16[18] van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies, treden in werking op de in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, genoemde datum met inachtneming van de in die algemeen verbindende voorschriften opgenomen overgangs- en slotbepalingen. In die overgangs- en slotbepalingen is tevens vastgesteld dat gedeputeerde staten de datum bepa- len waarop de wachtgeldregeling en de uitkeringsregeling bij werkloosheid vervallen.

 

[17] Thans artikel B.12, derde lid

[18] Thans artikel B.14

OVERGANGSRECHT EN INWERKINGTREDING SECTORALE VERLOFREGELING

 

(invoeging artikelen D.5 t/m D.19 en aanpassing artikelen B.11, onderdeel f, F.10 en H.7 van de CAP)

Artikel II (sectoraal overgangsrecht)

 

Bij de harmonisatie van de provinciale verlofregelingen is in het SPA-akkoord 2000/2001 een garantieregeling afgesproken. Die geldt voor personeel dat vóór 1 april 2000 in dienst is en als gevolg van de harmonisatieafspraken er per saldo op achteruit gaat.

 

Artikel III (lokaal overgangsrecht)[20]

 [20] In elke provincie afzonderlijk in overeenstemming met de bonden in het Georganiseerd Overleg vast te stellen.

Artikel IV

Dit besluit treedt in werking, na uitgifte van het provinciaal blad waarin het is geplaatst, op 1 januari 2001.

OVERGANGSRECHT BIJ INVOERING HOOFDSTUK C BEZOLDIGING

Artikel II sectoraal overgangsrecht

1. De ambtenaar wordt met ingang van 1 januari 2005 ingepast in de salarisschaal die voor hem krachtens artikel C.5 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies is bepaald, op het salaris waarop hij op grond van de oude regeling op die datum aanspraak zou hebben ge- had.

2. Indien het salaris waarop de ambtenaar op grond van de oude regeling op 1 januari 2005 aan- spraak zou hebben gehad ligt boven het maximumsalaris van de salarisschaal die voor hem krachtens het eerste lid is bepaald, wordt hij op die datum ingepast op dit maximumsalaris en ontvangt hij in aanvulling hierop een garantietoelage ter grootte van het verschil tussen bedoeld salaris en dit maximumsalaris. Deze garantietoelage wordt aangemerkt als salaris.

3. Indien het salaris waarop de ambtenaar op grond van de oude regeling op 1 januari 2005 aan- spraak zou hebben gehad ligt onder het minimumsalaris van de salarisschaal die voor hem krachtens het eerste lid is bepaald, wordt hij op die datum ingepast op dit minimumsalaris.

4. Indien voor de ambtenaar op grond van de oude regeling voor de toekenning van een periodieke salarisverhoging een wachttijd geldt van langer dan een jaar en er op 1 januari 2005 van die wachttijd een jaar of meer is verstreken, wordt hij op die datum in de salarisschaal die krachtens het eerste lid voor hem is bepaald, ingepast op het salaris waarop hij op grond van de oude re- geling aanspraak zou hebben gehad na afloop van genoemde wachttijd. Is van die wachttijd op 1 januari 2005 nog geen jaar verstreken dan wordt de ambtenaar op het in de eerste volzin be- doelde salaris ingepast met ingang van de dag waarop van die wachttijd een jaar is verstreken en met ingang van 1 januari 2005 op het salaris waarop hij op die datum op grond van de oude regeling aanspraak zou hebben gehad.

5. Indien voor de ambtenaar op grond van de oude regeling een salarisschaal geldt met een hoger maximumsalaris dan het maximumsalaris in de salarisschaal die voor hem krachtens het eerste lid is bepaald, behoudt hij het perspectief op eerst genoemd maximumsalaris. Hij zal dit maxi- mumsalaris bij normaal goed functioneren nooit later bereiken dan op het tijdstip waarop hij dit op grond van de oude regeling zou hebben bereikt. Voor de toepassing van dit lid wordt het op grond van de oude regeling geldende maximumsalaris telkens aangepast aan de algemene sa- lariswijzigingen.

6. De ambtenaar die op 1 januari 2002 in provinciale dienst is in een functie waarin hij, te rekenen vanaf de datum waarop de uitloopregeling vervalt, op grond van de oude regeling binnen maxi- maal drie jaar uitzicht heeft op de bij die functie behorende uitloop behoudt het perspectief op die uitloop. Plaatsing in de uitloop is alleen mogelijk als de ambtenaar blijkens een volwaardige beoordeling voldoet aan alle criteria die zijn gesteld voor toekenning van die uitloop.

7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ambtenaar verstaan degene die op 31 december 2004 als ambtenaar of werknemer in de zin van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies in provinciale dienst is en dat op 1 januari 2005 ook is.

Artikel III lokaal overgangsrecht (p.m.)

  

Artikel IV inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking, na uitgifte van het provinciaal blad waarin het is geplaatst, op 1 januari 2005.

 

OVERGANGSRECHT BIJ WIJZIGING ARTIKEL F.14 CAP (SCHRAPPING PC ALS DOEL IKAP) [Vervallen.]

Artikel III

Artikel F.14 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies en de Uitvoeringsregeling IKAP zoals die luiden op de dag vóór inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op de- gene die vóór 27 augustus 2004, 17.00 uur een personal computer en/of randapparatuur in gebruik heeft genomen of waarvoor hij nog vóór dat tijdstip een verplichting tot aanschaffing van een perso- nal computer en/of randapparatuur is aangegaan, zulks voor zolang hij gebruik kan blijven maken van de tot die datum ter zake geldende fiscale regeling.

 

OVERGANGSRECHT BIJ WIJZIGING ARTIKEL F.1 CAP (OPENBAAR- MAKING NEVENWERKZAAMHEDEN EN INVOERING EED EN BELOFTE) [Vervallen.]

Artikel II (werkingssfeer)

Artikel F.1, zevende lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies, zoals dat na inwerkingtreding van dit besluit komt te luiden, is mede van toepassing op de ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding reeds in dienst is van de provincie.

 

OVERGANGSRECHT BIJ INVOERING NIEUWE ZIEKTEKOSTENVOOR- ZIENING PER 1 JANUARI 2006 [Vervallen.]

Artikel IV Eenmalige uitkering aan gepensioneerden

1 Degene die als AOW-gerechtigde gewezen provinciaal ambtenaar of werknemer op 31 december 2005 aan de IZA-regeling deelnam, alsmede degene die als nabestaande van een (gewezen) provinciaal ambtenaar of werknemer op 31 december 2005 aan de IZA-regeling deelnam, heeft recht op een eenmalige uitkering van € 775.

2. Degene die als provinciaal ambtenaar of werknemer op 31 december 2005 aan de IZA-regeling deelnam en in 2006 respectievelijk 2007 AOW-gerechtigde wordt, heeft na ontslag uit provinciale dienst recht op een eenmalige uitkering van € 500, respectievelijk € 250.

3. Degene die in 2006 respectievelijk 2007 nabestaande wordt van een provinciaal ambtenaar of werknemer bij wie hij op 31 december 2005 als gezinslid was meeverzekerd op grond van de IZA-regeling, heeft recht op een eenmalige uitkering van € 500 respectievelijk € 250. 4. Het bepaalde in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op degene die op 31 december 2005 aan de IZA-regeling deelnam en die op deze datum in verband met volledig vervroegde uittreding bij de provincie FPU-gerechtigd is, onderscheidenlijk dat in de loop van 2006 of 2007 wordt, met dien verstande dat op de eenmalige uitkering tot ten hoogste het bedrag van die uitkering in mindering wordt gebracht de bijdrage in de ziektekosten die hij het eerste jaar van het VUT-fonds ontvangt.

Artikel V Overgangsrecht 1%-regeling ziektekosten

1. De provinciale ambtenaar of werknemer kan tot 1 juli 2006 een aanvraag indienen als bedoeld in artikel E.12 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies, zoals dat luidde op 31 december 2005. Hij kan bij het indienen van deze aanvraag een opeenvolgende periode van 12 maanden kiezen die uiterlijk eindigt op 31 december 2005.

2. De provinciale ambtenaar of werknemer die reeds over een gedeelte van 2005 een vergoeding heeft ontvangen op grond van artikel E.12 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Pro- vincies, zoals dat op 31 december 2005 luidde, kan over de resterende periode in 2005 nog aan- spraak maken op een vergoeding mits de periode die hij kiest direct aansluit bij de periode van de vorige aanvraag en eindigt op 31 december 2005. Zowel voor wat betreft de bepaling van de las- ten als het inkomen van betrokkene wordt uitgegaan van de periode zoals bepaald op grond van de eerste volzin.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de gewezen provinciale ambtenaar of werkne- mer die in de aanvraagperiode aan de IZA-regeling deelnam, alsmede op hen die krachtens de IZA-regeling in de aanvraagperiode worden aangemerkt als nagelaten betrekkingen van de pro- vinciale ambtenaar of werknemer dan wel van de gewezen provinciale ambtenaar of werknemer.

OVERGANGSRECHT BIJ VERVALLEN BEPALING INZAKE BETAALD OUDERSCHAPSVERLOF PER 1 JANUARI 2006 [Vervallen.]

Artikel IV

De ambtenaar of werknemer in provinciale dienst die ouderschapsverlof opneemt dat volledig of voor meer dan de helft in de kalenderjaren 2006, 2007 of 2008 valt kan

a. hetzij binnen de wettelijke grenzen levensloopsaldo inzetten voor het wettelijk geregeld onbe- taald ouderschapsverlof;

b. hetzij gebruik maken van de regeling van betaald ouderschapsverlof overeenkomstig de regels van het vervallen artikel D.15 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies zoals dat artikel luidde op 31 december 2005.[21]

 

 

[21] Artikel D.15 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies luidde op 31 december 2005 als volgt

Artikel D.15 Betaald ouderschapsverlof

1. De ambtenaar die ten minste een jaar in dienst is, een gemiddelde arbeidsduur heeft van ten minste 14,4 uur per week en als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk blijkens verklaringen uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof. Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind recht op ouderschapsverlof. Geen recht op ouderschapsverlof bestaat over de periode gelegen na de datum waarop het kind de leeftijd van 8 jaar heeft bereikt. 2. Het ouderschapsverlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten minste 1 maand en ten hoogste 6 maanden over ten hoogste de helft van de voor de ambtenaar geldende gemiddelde arbeidsduur per week, met een mini- mum van 7,2 uur. Tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet wordt het de ambtenaar op zijn aanvraag toege- staan het ouderschapsverlof waarop hij ingevolge het bepaalde in de eerste volzin recht heeft, op een andere wijze aaneengesloten te genieten mits de aaneengesloten periode van ouderschapsverlof niet korter is dan 1 maand en niet langer dan 12 maanden. 3. Over de uren van het ouderschapsverlof behoudt de ambtenaar 75% van zijn bezoldiging als hij wordt bezoldigd volgens salarisschaal 4 of hoger en achtereenvolgens 90%, 85% en 80% van zijn bezoldiging als hij wordt bezol- digd volgens achtereenvolgens salarisschaal 1, 2 en 3. Gedurende het ouderschapsverlof vindt de opbouw van de vakantie-uitkering plaats op basis van de bezoldiging die de ambtenaar ingevolge de eerste volzin geniet. 4. De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen ten minste 2 maanden vóór de door hem gewenste ingangsdatum. Indien het dienstbelang de gewenste spreiding van uren over de week niet toelaat, wordt na overleg met de ambtenaar een afwijkende regeling getroffen. 5. Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats. In dat geval blijft de voor de ambtenaar tijdens het ouder- schapsverlof geldende bezoldiging de eerste 10 aaneengesloten werkdagen ongewijzigd en wordt vanaf de elfde werkdag de korting ingevolge het derde lid beëindigd. 6. De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten uren van het ouderschapsverlof wanneer hem tijdens het ouderschapsverlof of binnen 6 maanden na afloop daarvan op zijn aanvraag of op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden ontslag is verleend. Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar ontheffing van de terugbetalingsplicht verlenen.

OVERGANGSRECHT BIJ CAO PROVINCIES 2012/2015

Artikel IV

1. Gedeputeerde Staten verminderen op aanvraag niet genoten aanspraken op vakantie- verlof van de ambtenaar over kalenderjaren, gelegen vóór 1 januari 2015. Voor elk uur verminderde aanspraak op vakantieverlof heeft de ambtenaar als vergoeding recht op het salaris per uur, geldend op de datum van uitbetaling van deze vergoeding. In enig kalenderjaar kunnen ten hoogste 108 uren vakantieverlof als vergoeding worden uitbe- taald. Bij een niet volledige arbeidsduur wordt het maximumaantal van 108 uren naar evenredigheid verlaagd. 2. In enig kalenderjaar kan de ambtenaar niet zowel een aanvraag doen tot vermindering van vakantieverlof, bedoeld in het eerste lid, als een aanvraag voor extra verlof, be- doeld in artikel 6 van de IKAP-regeling provincies zoals dat na inwerkingtreding van dit besluit komt te luiden.

 

Artikel V

1. In de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 wordt in artikel C.17, eerste lid, on- derdeel c, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies voor ‘3,4%’, on- derscheidenlijk ‘2,85%’ gelezen: 3,3%, onderscheidenlijk 2,75%. 2. De over de maanden juni tot en met december 2014 opgebouwde vakantie-uitkering als bedoeld in artikel C.16 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies zoals dit artikel tot 1 januari 2015 luidde, wordt uitbetaald in de maand mei 2015.

Artikel VI

Dit besluit treedt, na publicatie van het provinciaal blad waarin het is geplaatst, in werking op 1 januari 2015[22].

[22] In provincies voor wie een verantwoorde invoering per 1 januari 2015 niet mogelijk is treedt de IKB- regeling in werking op 1 januari 2016.

 

OVERGANGSRECHT BIJ INVOERING VIJFPUNTSCHAAL VAN BEOOR- DELEN EN BELONEN [Vervallen.]

Artikel III

De Regeling jaargesprekken, alsmede de artikelen C.7 en C.9, eerste lid, van de Collectieve Ar- beidsvoorwaardenregeling Provincies, zoals die luiden op de dag vóór inwerkingtreding van dit be- sluit blijven van toepassing op de cyclus van plannings-, voortgangs-, evaluatie- en beoordelingsge- sprekken die op basis van de toen luidende bepalingen is aangevangen vóór de dag van inwerking- treding van dit besluit.

OVERGANGSRECHT BIJ INVOERING NIEUWE VAKANTIEREGELING PER 1 JANUARI 2013

Artikel II

Artikel D.6, vierde lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies is uitsluitend van toepassing op aanspraken op basisvakantieverlof die zijn ontstaan na inwerkingtreding van dit be- sluit.

Ondertekening

 

Bijlage 1

Bijlage 1

BIJLAGE 2, BEDOELD IN ARTIKEL C.4, EERSTE LID, VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENREGELING PROVINCIES

(salarisgebouw provincies en minimumvakantie-uitkering per 1 juli 2017)

SCHAAL A

 

Maximum  

120% van het Wettelijk Minimumloon

Minimum  

100% van het Wettelijk Minimumloon

SCHAAL 1  

 

Maximum  

€ 1.891,26  

Minimum  

€ 1.589,30  

SCHAAL 2  

 

Maximum  

€ 2.018,03

Minimum  

€ 1.605,20

SCHAAL 3  

 

Maximum  

€ 2.202,52

Minimum  

€ 1.621,09

SCHAAL 4  

 

Maximum  

€ 2.322,07  

Minimum  

€ 1.636,99  

SCHAAL 5  

 

Maximum 

€ 2.441,78  

Minimum  

€ 1.709,23  

SCHAAL 6  

 

Maximum  

€ 2.558,09

Minimum  

€ 1.790,65

SCHAAL 7  

 

Maximum  

€ 2.822,16

Minimum  

€ 1.975,51

SCHAAL 8  

 

Maximum  

€ 3.196,17 

Minimum  

€ 2.237,33  

SCHAAL 9  

 

Maximum  

€ 3.616,73 

Minimum  

€ 2.531,71 

SCHAAL 10  

 

Maximum  

€ 3.965,53 

Minimum  

€ 2.775,86

SCHAAL 11  

 

Maximum  

€ 4.636,33  

Minimum  

€ 3.245,41  

SCHAAL 12  

 

Maximum 

€ 5.284,14  

Minimum  

€ 3.698,90  

SCHAAL 13  

 

Maximum  

€ 5.738,09

Minimum  

€ 4.016,67

SCHAAL 14  

 

Maximum  

€ 6.501,81

Minimum  

€ 4.551,26

SCHAAL 15  

 

Maximum  

€ 7.150,97

Minimum  

€ 5.005,66

SCHAAL 16  

 

Maximum  

€ 7.865,97

Minimum  

€ 5.506,18

SCHAAL 17  

 

Maximum  

€ 8.651,74

Minimum  

€ 6.056,22

SCHAAL 18  

 

Maximum  

€ 9.516,58

Minimum  

€ 6.661,59

Alle salarisbedragen zijn uitgedrukt in euro’s. Het zijn maandbedragen die gelden bij een 36-urige werkweek. Bij een formele arbeidsduur van minder (of meer) uren per week worden de bedragen naar evenredigheid bepaald.

De minimumvakantie-uitkering per maand bedraagt bij een volledige functie per 1 juli 2017: € 158,11.

Het Wettelijk Minimumloon in schaal A is het Wettelijk minimumloon zoals vastgesteld op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Op schaal A zijn de cao loonstijgingen in de sector provincies niet van toepassing.

BIJLAGE 3, BEDOELD IN ARTIKEL F.1, ELFDE LID, VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENREGELING PROVINCIES (Regeling melden vermoeden van een misstand)

Bijlage 3

Toelichting