Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied Beleidsregels kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

Geldend van 27-12-2018 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied Beleidsregels kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet bekend dat Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 17 juni 2008 onder nr. 686844 het volgende besluit hebben genomen:

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

Overwegende dat verdere ontwikkeling van de landbouw en van economische dragers in het landelijk gebied van belang is voor een vitaal en duurzaam landelijk gebied.

dat het daarom van belang is meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante en niet-agrarische functies en de mogelijkheid te bieden om(voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten;

dat dit er niet toe mag leiden, dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige activiteiten en functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt;

dat dit er niet toe mag leiden dat het voortbestaan van basisvoorzieningen in de kleine kernen en de ontwikkeling van bestaande bedrijventerreinen wordt bemoeilijkt door daarmee te zeer concurrerende activiteiten.

dat het voorts van belang is, dat de activiteiten en de (voormalige) agrarische bouwpercelen landschappelijk en verkeerskundig goed worden ingepast;

dat dit vraagt om een zorgvuldige regie, opdat de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw én de kwaliteit van het landelijk gebied behouden blijven of zelfs verder versterkt worden;

dat het derhalve wenselijk is om het kader voor de verschillende kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied op de (voormalige) agrarische bouwpercelen, zoals geformuleerd in het Omgevingsplan Flevoland 2006, nader uit te werken in een beleidsregel en zodoende inzicht te verschaffen in het beleid dat wordt gehanteerd bij de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van kleinschalige niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten in het landelijk gebied;

dat Gedeputeerde Staten een dergelijke beleidsregel hebben uitgewerkt en daarmee nadere invulling geven aan de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 staan opgenomen;

dat naast deze beleidsregel op experimentele basis de mogelijkheid bestaat voor integrale ontwikkelingen, waarvoor het beleid in het Omgevingsplan Flevoland 2006 en deze beleidsregel te beperkend is, mits wordt voldaan aan de in het Omgevingsplan gestelde voorwaarden;

dat deze beleidsregel aangeeft wanneer Gedeputeerde Staten zienswijzen (als bedoeld in artikel 3.8 en 3.11 Wro) zullen indienen en voorts wanneer Gedeputeerde Staten zullen overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:

en van de bevoegdheden:

dat onder 'ruimtelijk plan' in deze beleidsregel wordt verstaan de hierboven aangeduide bestemmingsplannen en projectbesluiten als bedoeld in de Wro en de bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en vrijstellingen als bedoeld in het overgangsrecht van de Invoeringswet Wro;

dat deze beleidsregel inhoudelijk een voortzetting is van de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2007;

dat gelet op het feit, dat geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd, is afgezien van het opnieuw ter inzage leggen van deze beleidsregel;

dat dit ook niet nodig is, omdat de ontwerp beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk Gebied 2007 met ingang van 30 oktober 2006 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage heeft gelegen, de ontvankelijke zienswijzen bij de vaststelling van de beleidsregel zijn afgewogen en de beleidsregel in aangepaste vorm door Gedeputeerde Staten conform de destijds opgestelde antwoordnota, waarin de zienswijzen in samengevatte vorm waren opgenomen en de aanpassingen ten opzichte van het ontwerp van de beleidsregel waren aangegeven, is vastgesteld op 24 april 2007;

dat deze beleidsregel tevens bijdraagt aan de invulling van het locatiebeleid en het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing zoals bedoeld in de Nota Ruimte;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 4.2, 3.8 lid 6 en 3,11 lid 2 juncto 3.8 lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening alsmede de artikelen 9.1.4, 9.1.5, 9.1.7 en 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, alsmede gelet op het Omgevingsplan Flevoland 2006;

BESLUITEN:

Onder gelijktijdige intrekking van de op 24 april 2007 door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied 2007’,

vast te stellen de navolgende beleidsregel 'KLEINSCHALIGE ONTWIKKELINGEN IN HET LANDELIJK GEBIED 2008”

1. Inleiding

Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

De thans bestaande en legaal gevestigde niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten die niet binnen de beleidsregel passen, mogen worden voortgezet, mits de afwijking ten opzichte van deze beleidsregel niet vergroot wordt.

2. Doel van de beleidsregel

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen en voorts overwegen om:

  • a.

    voor nog vast te stellen bestemmingsplannen een (proactieve) aanwijzing te geven,

  • b.

    ten aanzien van een vastgesteld bestemmingsplan of projectbesluit een (reactieve) aanwijzing te geven, die ertoe strekt, dat een onderdeel van het plan of besluit geen deel daarvan blijft uitmaken,

  • c.

    ten aanzien van een bestemmingsplan of uitwerkings- of wijzigingsplan (art. 11 WRO), dat op grond van het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wro ter beoordeling aan GS wordt voorgelegd, goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening,

  • d.

    ten aanzien van een te verlenen vrijstelling (art. 15 en art. 19 WRO), waarvoor op grond van het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wro een verklaring van geen bezwaar vereist is en waarvoor een goede ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk is, deze verklaring van geen bezwaar te weigeren

De onderhavige beleidsregel heeft betrekking op de (voormalige) agrarische bouwpercelen in het landelijke gebied van Flevoland, met uitzondering van (voormalige) agrarische bouwpercelen binnen de (te ontwikkelen) Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Ook landgoederen worden in deze beleidsregel buiten beschouwing gelaten, omdat hiervoor specifiek beleid ontwikkeld is. Hetzelfde geldt voor de in het Omgevingsplan 2006 genoemde integrale ontwikkelingen die onder daar genoemde voorwaarden op experimentele basis kunnen worden uitgezet.

3. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Agrarische activiteiten: activiteiten die door hun aard onlosmakelijk verbonden zijn aan het functioneren van een agrarisch bedrijf.

  • 2.

    Agrarisch aanverwante activiteiten: activiteiten die door hun aard (niet onlosmakelijk) verbonden zijn aan de agrarische activiteit(en) van een agrarisch bedrijf.

  • 3.

    Agrarisch bouwperceel: Onder agrarisch bouwperceel wordt verstaan het vlak waarop de (agrarische en woon-) bebouwing mag worden gerealiseerd én de strook waarop de erfsingel gesitueerd is. Het bouwperceel wordt onderscheiden van de productiegronden waarop de gewassen staan en/of het vee wordt geweid.

  • 4.

    Erfsingel: Strook van opgaande inheemse beplanting (struiken én bomen) aan ten minste drie zijden rondom een (voormalig) agrarisch bouwperceel. Deze strook is ten minste 6 meter breed met daarnaast ruimte om de boomspiegel tot wasdom te laten komen.

  • 5.

    Niet-agrarische activiteiten: activiteiten die door hun aard per definitie niet verbonden zijn aan het agrarisch bedrijf.

4. Inhoud

Geen belemmering voor bestaande functies.

  • 4.1

    Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren. Indien nodig en mogelijk zal dit nader worden geregeld in een (milieu)vergunning.

Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied.

  • 4.2

    Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven.

  • Hiervoor geldt dat:

    • a.

      de schaal van een activiteit bepaald wordt door de aard, de omvang, de verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers. In de tabellen 1 en 2 in de toelichting is voor een aantal activiteiten een indicatie van de bedoelde kleinschaligheid gegeven;

    • b.

      niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten hebben indien mogelijk plaats in bestaande bebouwing;

    • c.

      voor niet-agrarische activiteiten in totaal maximaal 30 % van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd mag worden. De volgende uitzonderingen zijn hierop van toepassing:

      • 1.

        detailhandel is toegestaan tot een maximum van 200 m2 bruto vloeroppervlak per (voormalig) agrarisch bouwperceel voor de verkoop van eigen of in de streek gekweekte of vervaardigde producten (opslag niet meegerekend) en/of voor de verkoop van producten met een directe binding aan op grond van deze beleidsregel toegestane toeristisch-recreatieve voorzieningen;

      • 2.

        een café en/of restaurant is toegestaan tot een maximum van 500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;

      • 3.

        huisvesting van tijdelijke aard van meer dan 50 arbeidsmigranten op (voormalige) agrarische bouwpercelen in de gemeente Noordoostpolder;

    • d.

      voor agrarisch aanverwante activiteiten geen maximum bebouwd oppervlakte gesteld wordt. De volgende uitzonderingen zijn hierop van toepassing:

      • 1.

        bouwwerken ten behoeve van de be- en/of verwerking van eigen of in de streek gekweekte of vervaardigde producten producten zijn toegestaan tot een maximum van 500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;

      • 2.

        bouwwerken ten behoeve van de be- en/of verwerking van mest en andere biomassa zijn toegestaan tot een maximum van 1000 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;

      • 3.

        bebouwing in de vorm van teeltondersteunend glas is toegestaan tot een maximum van 2500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel.

  • 4.3

    Niet toegestaan zijn niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten die qua aard, omvang, verkeersaantrekkende werking en aantal werknemers primair thuishoren op een bedrijventerrein of industrieterrein dan wel in of aansluitend aan de bebouwde kom. Dit geldt in ieder geval voor activiteiten die vallen in de milieucategorie 4 of hoger. (van de lijst bedrijfstypen, opgenomen in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).)

  • 4.4

    Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.

  • 4.5

    Vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel is mogelijk, mits:

    • a.

      de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden;

    • b.

      bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel wordt aangegeven waarom de gevraagde vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf of niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteit. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen;

    • c.

      wordt voldaan aan de volgende regeling:

      • 1.

        voor uitbreidingen van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot in totaal 2,5 hectare kan een binnenplanse vrijstellings/ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen voor zover dat niet reeds in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen;

      • 2.

        Voor samenvoeging van twee naast elkaar gelegen (voormalige) agrarische bouwpercelen kan een binnenplanse vrijstelling/ontheffing in het bestemmingsplan worden opgenomen;

      • 3.

        voor uitbreidingen waarbij het (voormalige) agrarische bouwperceel in totaal groter wordt dan 2,5 hectare is een herziening van het bestemmingsplan of een projectprocedure noodzakelijk;

  • 4.6

    Het ruimtelijk splitsen van een (voormalig) agrarisch bouwperceel is niet toegestaan.

Landschappelijke inpassing.

  • 4.7

    Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast. Hiervoor geldt dat:

    • a.

      bij niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten de erfsingel behouden moet blijven of hersteld moet worden;

    • b.

      de vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel landschappelijk wordt ingepast, door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel;

    • c.

      er naar gestreefd dient te worden, dat de vorm van het (voormalige) agrarische bouwperceel past in het aanwezige landschap.

Verkeerskundige inpassing.

  • 4.8

    Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.

  • Voorts geldt dat:

    • a.

      voorzien moet worden in voldoende manoeuvreerruimte op het eigen (voormalige) agrarische bouwperceel;

    • b.

      er bij voorkeur geen sprake is van meer dan één uitrit;

    • c.

      parkeren geschiedt op het eigen (voormalige) agrarische bouwperceel;

    • d.

      de niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op het (voormalig) agrarisch bouwperceel zijn afgestemd op de aard en capaciteit van de weg waaraan het betreffende bouwperceel is gelegen.

  • 4.9

    Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publieksaantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.

5. Inwerkingtreding/overgangsbepaling

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 juli 2008.

6. Citeerartikel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als 'Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 17 juni 2008,
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris, de voorzitter,