Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland 2008

Geldend van 23-12-2017 t/m heden

Intitulé

Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland 2008

Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    categorie bedrijven: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • b.

    categorie ingezetenen: de categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;

  • c.

    categorie natuurterreinen: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c, van de wet;

  • d.

    categorie ongebouwd: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • e.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Flevoland, tenzij in het reglement anders is bepaald;

  • f.

    watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • g.

    wet: de Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

  • 1 Er is een waterschap met de naam Waterschap Zuiderzeeland, verder aan te duiden als het waterschap.

  • 2 Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaarten.

  • 3 De grenzen van het in het tweede lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.

  • 4 Van elk van de kaarten, bedoeld in het tweede en derde lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Flevoland, Fryslân en Overijssel.

Artikel 3 Vestigingsplaats van het waterschap

Het waterschap is gevestigd in een door de Algemene Vergadering te bepalen gemeente binnen de provincie Flevoland.

Artikel 4 Taak van het waterschap

  • 1 De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2 De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterkwaliteitsbeheerder en dat krachtens artikel 15a, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

 

Artikel 5 Benaming bestuursorganen

  • 1 Het algemeen bestuur wordt aangeduid als Algemene Vergadering.

  • 2 Het dagelijks bestuur wordt aangeduid als het college van dijkgraaf en heemraden.

  • 3 De voorzitter wordt aangeduid als dijkgraaf.

  • 4 De leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf, worden aangeduid als heemraden.

§ 1. De Algemene Vergadering

Artikel 6 Omvang en samenstelling Algemene Vergadering

De algemene vergadering bestaat uit 25 leden. Hiervan vertegenwoordigen:

  • a.

    18 leden de categorie ingezetenen;

  • b.

    3 leden de categorie ongebouwd;

  • c.

    1 lid de categorie natuurterreinen;

  • d.

    3 leden de categorie bedrijven.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

  • 1 Voor de categorie bedrijven worden 3 vertegenwoordigers benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de Regio Noordwest. Deze regio is aangeduid in het Besluit vaststelling regio’s van 2 januari 2014 van de Kamer van Koophandel.

  • 2 Voor de categorie ongebouwd worden door de Land- en Tuinbouworganisatie Noord 3 vertegenwoordigers benoemd.

  • 3 Voor de categorie natuurterreinen wordt door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren één vertegenwoordiger benoemd.

Artikel 8 Reglement van orde

  • 1 De Algemene Vergadering stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2 In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 2. Het college van dijkgraaf en heemraden

Artikel 9 Omvang college van dijkgraaf en heemraden

Het college van dijkgraaf en heemraden bestaat uit de dijkgraaf en een door de Algemene Vergadering te bepalen aantal heemraden dat ten minste 2 en ten hoogste 4 bedraagt.

Artikel 10 Benoeming heemraden

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de wet.

  • 2 De tot heemraad benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 3 Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 4 De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in de Algemene Vergadering is vervuld, tenzij de Algemene Vergadering besluit het aantal heemraden te verminderen dan wel indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 11 Ingang benoeming heemraden

[Vervallen.]

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

  • 1 Een heemraad kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de Algemene Vergadering.

  • 2 Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 13 Vervanging heemraden

  • 1 Bij langdurige afwezigheid van een heemraad, of indien een heemraad met de waarneming van het ambt van dijkgraaf is belast, kan hij worden vervangen door een lid van de Algemene Vergadering, aan te wijzen door de Algemene Vergadering.

  • 2 Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een heemraad heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor die heemraad vastge¬stelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van de Algemene Vergadering als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 14 Reglement van orde

  • 1 Het college van dijkgraaf en heemraden stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan de Algemene Vergadering wordt toegezonden.

  • 2 In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 3. De dijkgraaf

Artikel 15 Benoeming dijkgraaf

  • 1 Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet wordt opgemaakt wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2 Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid, van de wet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van de provincie Flevoland.

  • 4 Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten gezonden.

  • 5 De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Flevoland.

Artikel 16 Woonplaats dijkgraaf

De dijkgraaf heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

Artikel 17 Ontslag dijkgraaf

  • 1 De dijkgraaf die zijn ontslag vraagt, blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.

  • 2 Hij dient zijn verzoek om ontslag uiterlijk twee maanden vóór de datum, waarop het ontslag wordt gewenst, bij de Kroon in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan de Algemene Vergadering en aan gedeputeerde staten.

§ 4. De secretaris

Artikel 18 Benoeming secretaris

De secretaris wordt door de Algemene Vergadering benoemd op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 19 Taken en bevoegdheden

  • 1 De Algemene Vergadering stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 2 Artikel 33, eerste en tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid

  • 1 Voor de toepassing van de bepalingen in de Waterschapswet met betrekking tot het toezicht op het waterschapsbestuur en voor de toepassing van artikel 4.7 van de Waterwet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van de provincie Flevoland.

  • 2 Het toezicht, als bedoeld in artikel 3.9 van de Waterwet, op de waterkering Ramspol wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel. In afwijking van de eerste volzin zijn beslissingen van de beheerder van de waterkering Ramspol tot wijziging van het protocol van gebruik van de waterkering aan de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland en gedeputeerde staten van de provincie Overijssel onderworpen.

Artikel 22 Meldingen

Het college van dijkgraaf en heemraden zendt aan gedeputeerde staten ter kennisneming:

  • a.

    ontwerp besluiten tot aanleg, verlegging of versterking van regionale waterkeringen, voorzover deze niet onder de projectprocedure vallen;

  • b.

    ontwerp besluiten als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid van de Waterwet die peilverlaging mogelijk maken;

  • c.

    ontwerp besluiten die wateraanvoer mogelijk maken;

  • d.

    ontwerp besluiten als bedoeld in artikel 80, eerste lid van de Waterschapswet;

  • e.

    ontwerp besluiten tot vaststelling van een verordening op grond van de Waterwet waarin de regels van artikel 6.2 en 6.4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland zijn opgenomen;

  • f.

    ontwerp besluiten tot het verlenen van een vergunning voor het onttrekken van grondwaterwater of het infiltreren van water ten behoeve van menselijke consumptie;

  • g.

    besluiten over de hoogte van de te heffen omslagen;

  • h.

    oprichting of deelneming in een rechtspersoon, voorzover hierbij een belangrijk onderdeel van de aan het waterschap opgedragen taak betrokken is.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Wijzigingen van beperkte strekking

Provinciale Staten van Flevoland zijn bevoegd tot wijziging van dit reglement, tenzij het desbetreffende besluit een regeling bevat van de in artikel 5, eerste lid van de wet genoemde onderwerpen.

Artikel 24 Intrekken reglement

Het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland wordt ingetrokken.

Artikel 25 Overgangsrecht

  • 1 Onder de zorg voor het watersysteem, bedoeld in artikel 1, onder f, van dit reglement wordt tot de inwerkingtreding van de Waterwet niet verstaan het grondwaterbeheer, voor zover dit beheer niet reeds bij het waterschap berust.

  • 2 Ten aanzien van de kostentoedelingsverordening van Waterschap Zuiderzeeland die betrekking heeft op de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijft artikel 25 van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland van toepassing zoals dit luidt op het moment van inwerkingtreding van dit reglement.

  • 3 De artikelen 5 tot en met 24 van het Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland blijven van kracht tot 8 januari 2009 voor de op het moment van inwerkingtreden van dit reglement zitting hebbende leden van de Algemene Vergadering en het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 27 Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland 2008.

Ondertekening

Voorzitter en secretaris.
 

Algemene toelichting

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet is afgestemd op deze ontwikkelingen. Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken niet meer in separate heffingen voorzien. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer. De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij Provinciale Staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan Provinciale Staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening. Omdat hier sprake is van een interprovinciaal waterschap, worden de bevoegdheden, op grond van artikel 6 van de Waterschapswet, gemeenschappelijk door Provinciale Staten van Flevoland, Fryslân en Overijssel uitgeoefend.  Als gevolg van de herziene Waterschapswet, die op 29 december 2007 inwerking is getreden, moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende. Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18. Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten “bedrijven”, “b0s- en natuurterreinen” en “agrariërs en overig ongebouwd”. De wet geeft aan dat aan deze specifieke belangencategorieën samen minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Ten derde is in het reglement de organisatie aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie “agrariërs en ongebouwd” mogen benoemen. Deze onderwerpen worden nader toegelicht bij de artikelgewijze toelichting. Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet is tevens getracht de waterschapsreglementen interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruik gemaakt van een model-reglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen. Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet en het Waterschapsbesluit het kader voor het waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor de categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht wordt thans uitputtender geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene maatregel van bestuur en is daarmee geen onderdeel meer van dit reglement.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet kunnen als “hoofdtaken” aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In hoofdstuk 1 is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Waterwet. De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

Het gebied van het waterschap is niet gewijzigd. Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel. Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd. Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan gedeputeerde staten.

Artikel 4 Taak van het waterschap

In artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in artikel 1, tweede lid, nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden. In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden kunnen taken ter zake uitoefenen. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust. Artikel 4, eerste lid, kent een duidelijke relatie met artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:4, eerste lid, Awb is namelijk geregeld dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Wanneer een bestuursorgaan van het waterschap derhalve een besluit of handeling overweegt, dient het over te gaan tot een afweging van alle bij de concrete beslissing of handeling betrokken belangen. Met artikel 4, eerste lid, wordt aangegeven dat het waterschap zich bij de belangenafweging primair moet laten leiden door de waterhuishoudkundige belangen. Het zijn deze belangen die de doorslag moeten geven bij de besluitvorming. In artikel 4, tweede lid, is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wvo al wettelijk bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en Waterschapsbesluit. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Waterschapsbesluit bevat onder andere regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de voorzitter, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Paragraaf 1 Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang en samenstelling Algemene Vergadering

In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden. Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn, dient niet alleen de omvang van het bestuur te worden vast gesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke belangencategorieën. Op een totale bestuursomvang van minimaal achttien en maximaal dertig zetels zijn minimaal zeven en maximaal negen zetels gereserveerd voor de specifieke belangencategorieën gezamenlijk, waarbij iedere belangencategorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie. Doel van de geborgde zetels is het zekerstellen van de vertegenwoordiging van alle onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur. Bij de bepaling van de omvang van het bestuur en de aantallen zetels per categorie is rekening gehouden met de mate van het belang van iedere categorie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de omvang van de betaling door een categorie niet meer als zelfstandig criterium wordt gehanteerd omdat dit uit het wetsartikel is geschrapt. De omvang van de betaling is gebruikt als globale indicator voor het belang van elke categorie. Daarnaast is de mate van diversiteit van de belangen binnen de categorieën betrokken bij de bepaling van de zetelaantallen. De omvang van de Algemene Vergadering is bepaald op 25 zetels. Daarmee wordt teruggevallen op de bij de oprichting van het waterschap door de provincie gewenste omvang van de Algemene Vergadering. De oorspronkelijke omvang van 25 zetels vormt een goede representatie van het waterschapsgebied. Tevens is 25 zetels een oneven aantal hetgeen bij besluitvorming de voorkeur heeft. Naast de omvang van de Algemene Vergadering is in artikel 6 het aantal geborgde zetels tot uitdrukking gebracht. Er is gekozen voor 7 geborgde zetels. Met 7 geborgde zetels bij een totale omvang van de Algemene Vergadering van 25 zetels krijgen de specifieke belangencategorieën 28 % van de zeggenschap. Deze zeggenschap van de specifieke belangencategorieën staat, gelet op de taakontwikkeling van Waterschap Zuiderzeeland, in verhouding tot de gewenste zeggenschap voor de ingezetenen. Het algemene belang van de ingezetenen is (gezien de discussie over de wijziging van de methode van kostentoedeling in 2006 en 2007) ten opzichte van de specifieke belangen een steeds grotere rol gaan spelen. Door de veranderende taakopvatting van het waterschap en door de toegenomen schaalgrootte van het waterschap is het namelijk minder eenvoudig om maatregelen of voorzieningen naar bijzondere groepen van belanghebbenden toe te rekenen. Daarnaast wordt de wijze waarop het watersysteem in het landelijk gebied wordt ingericht en beheerd niet meer alleen bepaald door (de bedrijvigheid van) de bewoners van het landelijk gebied, maar ook door het algemeen belang: wonen, werken en recreëren. Ingezetenen van stedelijke gebieden hebben niet alleen belang bij hun directe woonomgeving maar ook bij de inrichting van het buitengebied. Bij de discussie over de kostentoedeling in 2006 en 2007 is gebleken dat Waterschap Zuiderzeeland in toenemende mate activiteiten ontplooit die de vorenstaande ontwikkelingen onderstrepen. Met de keuze voor 7 geborgde zetels wordt het aantal leden waarop de burgers rechtstreeks via verkiezingen invloed kunnen uitoefenen vergroot. Door de keuze voor 7 geborgde zetels worden namelijk 18 zetels via algemene verkiezingen verdeeld. Daarbij dient te worden opgemerkt dat elke specifieke belangencategorie de mogelijkheid heeft ook via de algemene verkiezingen zetels te verwerven.

Artikel 7 Benoemen vertegenwoordigers geborgde zetels

Voor de specifieke belangencategorie “bos- en natuurterreinen” is, op grond van de wet, het Bosschap belast met de benoeming van kandidaten. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk. De kandidaten voor de specifieke belangencategorie “bedrijven” worden benoemd door de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Indien in een waterschapsgebied meer dan een Kamer van Koophandel en Fabrieken bevoegd is, geeft artikel 14 van de wet aan dat bij reglement wordt bepaald op welke wijze de Kamers tot een voordracht komen. Om het systeem zo transparant en eenvoudig mogelijk te houden is er in dit reglement voor gekozen elke Kamer, naar rato van het aantal leden en het belang van de Kamer bij de taakbehartiging, een vastgesteld aantal vertegenwoordigers te laten benoemen. De verhouding tussen het aantal leden van de Kamers en het belang van de Kamers bij de taakbehartiging door het waterschap is bepalend voor de vastgelegde keuze. Bij de bepaling van de verhouding tussen het aantal leden van de Kamers en het belang van de Kamers bij de taakbehartiging door het waterschap is gebruik gemaakt van de bestaande stemwaardebesluiten. Uit de verhouding tussen het aantal leden en het belang van de Kamers blijkt dat benoeming van de vertegenwoordigers door de Kamer van Koophandel en Fabrieken Flevoland het meest in de rede ligt. Voor de specifieke belangencategorie “agrariërs en overig ongebouwd” is het aan de provincie overgelaten de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen). Bij de aanwijzing van de organisaties is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. Uit een oogpunt van transparantie en eenvoud is gekozen voor één organisatie, LTO Noord. LTO Noord heeft een redelijke organisatiegraad, is representatief en heeft een bewezen continuïteit. De selectie van de vertegenwoordigers voor de categorie ongebouwd is daarmee een verantwoordelijkheid van LTO Noord. De Waterschapswet geeft aan dat de organisatie die de vertegenwoordigers mag benoemen, de procedure die zij hanteert voor de selectie en benoeming tijdig moet vastleggen. Het waterschap zorgt vervolgens voor publicatie zodat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen dat de status van de benoemde kandidaten gelijk is aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen. De provincie gaat er vanuit dat het voor zich spreekt dat LTO Noord bij het benoemen van de vertegenwoordigers voor de geborgde zetels andere (kleinere) organisaties met gelijkluidende belangen zoveel mogelijk betrekt. Dit met het oog op het bereiken van een zo goed mogelijk representatieve vertegenwoordiging. Bij het opstellen van de verplichte regeling voor de selectie en benoeming van de vertegenwoordigers dient hiermee al rekening te worden gehouden. Omdat een dergelijke regeling bij het waterschap moet worden ingediend kan het waterschap hierop enige controle uitoefenen. Deze handelwijze is in de lijn met de afspraken die door de staatsecretaris bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zijn gemaakt met LTO Nederland. LTO Nederland heeft daarbij toegezegd in de procedure de open kandidaatstelling op te nemen.

Artikel 8 Reglementen van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. De Algemene Vergadering stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement is zoveel mogelijk aangesloten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde zoals het vergaderquorum, het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 2. Het college van dijkgraaf en heemraden

Artikel 9 Omvang college van dijkgraaf en heemraden

Ten aanzien van de omvang van het college van dijkgraaf en heemraden kan het reglement alleen bepalen hoeveel heemraden het college ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van de Algemene Vergadering en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 4 heemraden. Meer dan 4 heemraden wordt niet doelmatig geacht. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het college (exclusief de voorzitter) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal heemraden bepaald op 2.

Artikel 10 Benoeming heemraden

In de vergadering van de algemene vergadering vindt de benoeming plaats van de leden van het college van dijkgraaf en heemraden niet zijnde de voorzitter. De heemraad benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet. In artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de heemraden plaatsvindt uit het algemeen bestuur (de Algemene Vergadering). Gedeputeerde staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijkheid biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan gedeputeerde staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte heemraden te vinden buiten de kring van de Algemene Vergadering. Heemraden die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van de Algemene Vergadering. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van de Algemene Vergadering. Voor de heemraden die niet tot de Algemene Vergadering behoren gelden op grond van artikel 45 van de wet wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de imcompabiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze heemraden van toepassing. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de heemraden die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid, van de wet in het college zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het college. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het college van dijkgraaf en heemraden. Ze zijn geen lid van de Algemene Vergadering en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van de Algemene Vergadering. De invulling van een open gevallen plek in het college van dijkgraaf en heemraden geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien de Algemene Vergadering besluit het aantal heemraden te verminderen dan wel een heemraad van buiten de Algemene Vergadering te zoeken.

Artikel 11 Ingang benoeming heemraden

In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de heemraden geregeld alsmede de opvolging van de heemraden na de verkiezingen.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de leden van het college van dijkgraaf en heemraden - met uitzondering van de dijkgraaf - summier wordt geregeld. De heemraden, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan de Algemene Vergadering. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).

Artikel 13 Vervanging heemraden

Heemraden kunnen worden vervangen door leden van de Algemene Vergadering. De vervanging kan door de Algemene Vergadering worden geregeld op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden, het betreffende heemraad, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakuitoefening van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een heemraad.

Artikel 14 Reglement van orde

Het college van dijkgraaf en heemraden voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van de Algemene Vergadering en het college van dijkgraaf en heemraden is, dat de vergaderingen van het college met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit college anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het college van dijkgraaf en heemraden (artikel 42 Waterschapswet). Met de toevoeging van de woorden “en andere werkzaamheden” wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het dagelijks bestuur te bespreken nota’s.

Paragraaf 3. De dijkgraaf

Artikel 16 Benoeming dijkgraaf

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 17 Ontslag dijkgraaf

Het Waterschapsbesluit bepaalt onder meer dat aan de voorzitter die de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag wordt verleend. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin de dijkgraaf zelf om ontslag verzoekt. Artikel 17 regelt dit, naar analogie van de Provinciewet en de Gemeentewet.

Paragraaf 4. De secretaris

Artikelen 18 en 19 Benoeming, taken en bevoegdheden secretaris

De vervanging van de secretaris wordt geregeld door de Algemene Vergadering. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van de Algemene Vergadering en het college van dijkgraaf en heemraden. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van de Algemene Vergadering, ook van toepassing verklaard op de secretaris. De Algemene Vergadering stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2).

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid

In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien het waterschapsgebied voor het grootste deel op het grondgebied van de provincie Flevoland is gelegen, is het toezicht aan het college van gedeputeerde staten van Flevoland opgedragen. Het opdragen van het toezicht aan één bestuursorgaan sluit voorts aan bij het advies “Interbestuurlijk toezicht herijkt” van de Bestuurlijke Werkgroep Alders.

Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel duidelijkheidshalve vermelde) beroep op gedeputeerde staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van Gedeputeerde Staten in het kader van taakverwaarlozing, de begroting, de rekening, de waterschapsbelastingen en de benoeming van de dijkgraaf.

Artikel 21 Goedkeuring

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

  • a.

    Kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

  • b.

    overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

  • c.

    besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten);

  • d.

    besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht.

Artikel 22 Meldingen

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde Staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 – limitatief – de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij Gedeputeerde Staten.

Dit zijn:

  • a.

    besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • b.

    besluiten betreffende de legger;

  • c.

    besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden:

  • a.

    besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

  • b.

    de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

  • c.

    de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

  • d.

    de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan Gedeputeerde Staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 22).

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Wijzigingen van beperkte strekking

Artikel 6 van de Waterschapswet maakt het mogelijk bij een interprovinciaal waterschap bij reglement te bepalen dat reglementswijzigingen van beperkte strekking kunnen worden opgedragen aan één van de Provinciale Staten. Artikel 23 voorziet hierin. Alleen reglementswijzigingen die aan goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat onderhevig zijn moeten bij gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden. Daarvan is sprake als de taken of het gebied van het waterschap wordt gewijzigd.

Artikel 24 Intrekken reglement

Artikel 24 regelt de intrekking van het Reglement voor Waterschap Zuiderzeeland dat in 1999 door Provinciale Staten van Flevoland, Fryslân en Overijssel is vastgesteld en in 2004 en in 2007 is gewijzigd.

Artikel 25 Overgangsrecht

In de Waterschapswet is, in navolging van de in voorbereiding zijnde Waterwet (TK 30818), gekozen voor het begrip “zorg voor het watersysteem” in plaats van de begrippen “zorg voor de waterkering” en “zorg voor de waterhuishouding”. Dit sluit beter aan bij het integraal waterbeheer zoals dat in de waterschapspraktijk is ontstaan. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin toegekend. De nadere invulling van dit begrip vindt plaats in de bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet. Aangezien de bijzondere wetgeving, in dit geval de Grondwaterwet, nog niet is aangepast bij de inwerkingtreding van het onderhavige reglement is van een taakverruiming vooralsnog geen sprake. Het grondwaterbeheer zoals dat in de Grondwaterwet is toegedeeld aan Gedeputeerde Staten blijft tot dat moment een verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Dit is alleen anders indien een deel van de grondwatertaken al zijn gedelegeerd aan het waterschap. Wanneer de Waterwet conform planning begin 2009 in werking treedt, wordt de integratie van de afzonderlijke medebewindstaken van de waterschappen ook in de bijzondere wetgeving doorgevoerd. Op dat moment is er sprake van een nieuwe afbakening van die taken en gaat het grondwaterbeheer over naar de waterschappen. Het overgangsrecht van artikel 25 is opgenomen om te voorkomen dat het reglement bij de inwerkingtreding van Waterwet op dit punt opnieuw moet worden aangepast. Toedeling van taken zal na de inwerkingtreding van de Waterwet, zonder nadere regeling, ook betrekking hebben op de zorg voor de grondwaterlichamen (het grondwaterbeheer). In de praktijk zal het gaan om het grondwaterkwantiteitsbeheer, omdat het belangrijkste instrumentarium voor het grondwaterkwaliteitsbeheer, vanwege de nauwe samenhang met het instrumentarium voor bodembescherming bij de provincies en de gemeenten blijft berusten in het kader van de Wet bodembescherming. Een aantal provincies hebben het grondwaterkwantiteitsbeheer in meerdere of mindere mate al gedelegeerd aan de waterschappen. Door het toevoegen van de zinsnede “voorzover dit beheer niet reeds berust bij het waterschap” wordt hiermee rekening gehouden. Voorts is in dit artikel overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van de Algemene Vergadering en het college van dijkgraaf en heemraden. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in het reglement gedurende de periode van 31 maart 2008 (datum inwerkingtreding reglement) tot aan 8 januari 2009 (de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt). En gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is eveneens overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden).