Regeling vervallen per 12-12-2019

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent reizen (Provinciaal Reisbesluit Fryslân)

Geldend van 11-07-2019 t/m 11-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent reizen (Provinciaal Reisbesluit Fryslân)

Gedeputeerde Staten van Fryslân, gelet op artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 3.1.4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies besluiten in te trekken het Provinciaal Reisbesluit en vast te stellen een nieuw Provinciaal Reisbesluit.

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Reikwijdte van het besluit

  • 1. Aan werknemers die voldoen aan de voorwaarden van dit reisbesluit wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van woon-werkverkeer, dienstreizen en verblijf.

  • 2. Als van derden een vergoeding wordt ontvangen voor de in het eerste lid bedoelde kosten, wordt deze in mindering gebracht op de vergoeding waarop ingevolge dit besluit aanspraak bestaat.

  • 3. Indien er bij de invoering van deze regeling individuele afspraken bestaan met werknemers zal de werkgever met hen contact opnemen om afspraken te maken over beëindiging hiervan.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

  • 1. CAP: de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

  • 2. Werknemer:

    • a.

      de ambtenaar in de zin van de CAP

    • b.

      de werknemer in de zin van artikel 1.1 onder hh van de CAP

  • 3. Standplaats: het gebouw, gebouwencomplex, terrein of vervoermiddel (o.a. vaartuig) waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht, dan wel, de door de werkgever aangewezen locatie.

  • 4. Dienstreis: een naar het oordeel van de leidinggevende noodzakelijke verplaatsing van een werknemer buiten de standplaats, alsmede het hiermee verband houdende verblijf in Nederland.

  • 5. Tevens is een dienstreis, de reis die in Nederland is begonnen en waarbij het reisgedeelte buiten Nederland beperkt is of waarbij de grensoverschrijding niet noodzakelijkerwijs leidt tot uitgaven voor maaltijden of overnachting in het buitenland.

Artikel 3 Tijdelijke plaatsing elders

  • 1. Indien en zodra is te voorzien dat de werknemer, voor een periode van ten minste vier weken, werkzaamheden gaat verrichten vanuit één bepaalde plaats buiten zijn standplaats is de leidinggevende bevoegd die plaats als standplaats aan te merken. De vergoeding volgens hoofdstuk II van de regeling wordt dan aan de nieuwe tijdelijke situatie aangepast.

  • 2. De leidinggevende kan ook bepalen dat de werknemer in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk III, aanspraak heeft op de tegemoetkoming in de reis- en pensionkosten krachtens de Verplaatsingskostenregeling Provincie Fryslân.

Hoofdstuk II Vergoeding voor reiskosten woon-werkverkeer

Artikel 4 keuzemogelijkheden

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor de kosten van woon-werkverkeer of verstrekking van vervoersbewijzen kiest de werknemer voor één van de volgende vervoersvormen:

    • a.

      Lopend of gebruik van de fiets;

    • b.

      Openbaar vervoer;

    • c.

      Voertuig dat valt onder het “100.000-voertuigenplan” van de drie noordelijke provincies.

  • 2. De werknemer kan in principe per kalendermaand wisselen van vervoersvorm. Wisseling is mogelijk mits dat past binnen de voorwaarden van de aanbieders openbaar vervoer. De werkgever stelt voor de aanvraag van een andere vergoeding een minimale aanvraagtermijn vast.

  • 3. De werknemer die vermoedelijk op minder dan 128 dagen per jaar naar het werk reist (volletijdwerker) of anderszins niet aan fiscale eisen voldoet voor een vaste maandelijkse vergoeding komt niet in aanmerking voor een vergoeding als bedoeld in de artikelen 5, 7 of 8. Deze werknemer komt in aanmerking voor een vergoeding op declaratiebasis.

  • 4. Bij aanspraak op een kilometervergoeding volgens dit hoofdstuk wordt de betreffende afstand door de werkgever berekend met behulp van de volgende routeplanner:

    • a.

      Bij gebruik fiets: de routeplanner van de ANWB voor de fiets;

    • b.

      Bij gebruik auto: de ANWB-routeplanner.

  • 5. Bij aanspraak op een kilometervergoeding volgens dit hoofdstuk wordt per maand een vaste vergoeding gegeven. Het maximale aantal dagen waarvoor een vergoeding wordt verleend is bepaald op 206 werkdagen per jaar voor een volletijdwerker. Als een werknemer doorgaans op minder dan 5 dagen per week werkt wordt dit aantal naar evenredigheid aangepast. Dit geldt ook als de werknemer gedurende het kalenderjaar in dienst komt of uit dienst gaat.

  • 6. De vergoeding op basis van artikel 6 en artikel 8 samen is gemaximeerd tot het in artikel 6 lid 1 genoemde bedrag.

  • 7. Vanaf 1 januari 2011 kan een werknemer, op nader te bepalen wijze, de fiscale ruimte voor een onbelaste vergoeding benutten door een bruto-loonbestanddeel uit te ruilen voor een netto-vergoeding voor woon-werkverkeer.

  • 8. Zodra langdurige afwezigheid wegens ziekte in redelijkheid wordt voorzien, wordt een maandelijkse vergoeding, in de maand waarin de werknemer zich ziek meldt en de eerstvolgende maand doorbetaald, waarna deze wordt stopgezet. De maandelijkse uitbetaling wordt weer toegekend in de maand volgend op de maand waarin de werknemer zijn werkzaamheden hervat.

  • 9. Bij een gebleken onjuiste verklaring omtrent het gebruikte vervoermiddel vervalt het recht op een vergoeding volgens dit hoofdstuk en worden ten onrechte vergoede bedragen verhaald, ongeacht de eventuele toepassing van sancties ingevolge de CAP.

Artikel 5 vergoeding van kilometers bij wandelen of gebruik (elektrische) fiets

  • 1. De werknemer die te voet of per (elektrische) fiets naar de standplaats reist, komt in aanmerking voor een vergoeding per kilometer van 16 eurocent voor een afstand van maximaal 60 kilometer voor een enkele reis.

  • 2. De werknemer moet, via een daartoe bestemd formulier, de vergoeding aanvragen voor het gemiddelde aantal dagen per week waarvoor de werknemer verklaart voor het dagelijks reizen naar het werk alleen gebruik te maken van een fiets. Als bij uitzondering niet wordt gefietst, bijvoorbeeld bij slecht weer, moet in beginsel van openbaar vervoer gebruik worden gemaakt.

Artikel 6 Gebruik van openbaar vervoer

  • 1. De werknemer die met openbaar vervoer reist tussen de woonplaats en de plaats alwaar zijn standplaats is gelegen, komt in aanmerking voor verstrekking van vervoerbewijzen (2e klasse) door de werkgever tot maximaal €236,75 per maand (gebaseerd op een N.S. jaarkaart voor een reisafstand van 60 km, incl. 4% korting, zijnde € 2841 per jaar). (benoemd prijspeil 2009/indexatie)

  • 2. De werkgever verstrekt op verzoek aan die werknemers die 4 of 5 dagen per week met openbaar vervoer naar de standplaats reizen een jaartrajectabonnement of een busabonnement en aan die werknemers die 3 dagen of minder per week met openbaar vervoer naar standplaats reizen het benodigde aantal 5-retourkaarten of strippenkaarten. De werkgever stelt een verplichte minimale aanvraagtermijn vast. Na gebruik worden de kaarten ingeleverd.

  • 3. Bij ziekte worden de beëindigings- of restitutiebepalingen van de vervoersmaatschappij gevolgd. De werknemer is verplicht hieraan zijn medewerking te verlenen. Meerkosten als gevolg van het niet meewerken kunnen op de werknemer worden verhaald.

  • 4. De werknemer kan verzoeken om tegen betaling van de meerprijs een abonnement voor een hogere prijs (dus langer traject) of 1e klasse te ontvangen.

Artikel 7 Reizen met eigen auto en carpoolen of reizen met een electrische scooter

  • 1. De werknemer die naar de standplaats reist of meereist (carpoolt) komt in aanmerking voor een kilometervergoeding als de werknemer voor het vervoer naar het werk gebruik maakt van een auto of ander vervoermiddel als dat vervoermiddel valt onder het “100.000 voertuigenplan” van de drie noordelijke provincies (aardgas, biogas, biodiesel, bio-(m)ethanol, plug in hybride of elektrisch). Deze werknemer komt in aanmerking voor een vergoeding van 12 eurocent per kilometer.

  • 2. De werknemer die reist met een elektrische scooter krijgt een gelijke vergoeding als genoemd in lid 1.

  • 3. De kilometervergoeding wordt gegeven voor een afstand vanaf 6 tot maximaal 60 kilometer enkele reis.

  • 4. De werknemer moet de vergoeding als bedoeld onder lid 1 aanvragen, via een daartoe bestemd formulier, voor het gemiddelde aantal dagen per week waarvoor de werknemer verklaart voor woon-werkverkeer alleen gebruik te maken van een auto als bedoeld in lid 1.

Artikel 7a Reizen met eigen auto, specifieke groep

  • 1. Voor werknemers die een andere standplaats hebben als Leeuwarden én waarvan de werklocatie niet goed met Openbaar Vervoer is te bereiken geldt een andere voorziening dan genoemd in artikel 7. Of de werklocatie goed met OV is te bereiken wordt beslist door afdelingshoofd P&O. Deze overlegt voordat een besluit wordt genomen met de leidinggevende van de medewerker.

  • 2. Deze werknemers die met de eigen auto naar de standplaats reist of meereist (carpoolt) komt in aanmerking voor een kilometervergoeding van 19 eurocent per kilometer. (zie ook artikel 4 lid 4).

  • 3. De kilometervergoeding wordt gegeven voor een afstand vanaf 6 tot maximaal 60 kilometer enkele reis.

  • 4. De werknemer moet de vergoeding als bedoeld onder lid 1 aanvragen, via een daartoe bestemd formulier.

Artikel 8 Aanvullende voorzieningen bij gebruik van openbaar vervoer en bij carpoolen

De werknemer die met openbaar vervoer reist naar de plaats alwaar zijn standplaats is gelegen of carpoolt komt in aanmerking voor een vergoeding van 5 eurocent per km vanaf de woning tot het opstappunt openbaar vervoer of carpoolplaats indien die afstand minimaal 4,0 kilometer is tot maximaal 20 kilometer én deze aanreisroute niet langer is dan 1/3 van het gehele traject van de woning naar het werk. Deze vergoeding wordt gegeven voor het gemiddelde aantal dagen per week waarvoor de werknemer verklaart voor woon-werkverkeer gebruik te maken openbaar vervoer of carpoolt.

Hoofdstuk III Vergoeding reiskosten en/of verblijfskosten bij dienstreizen

Artikel 9 Begin en einde van de dienstreis

  • a. Voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten geldt dat de standplaats het beginpunt en het eindpunt van de dienstreis is.

  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, kan door de leidinggevende in het belang van de taakuitoefening, de woning van de werknemer of een andere plaats als beginpunt, respectievelijk eindpunt van de dienstreis worden aangemerkt

  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, kan door de leidinggevende, de woning van de werknemer of een andere plaats als beginpunt, respectievelijk eindpunt van alle door de werknemer te maken dienstreizen worden aangemerkt als de werknemer structureel voor het werk met de auto moet reizen. Er wordt dan geen tegemoetkoming verleend op basis van hoofdstuk II van de regeling. De leidinggevende neemt deze beslissing nadat de P&O-adviseur daarover heeft geadviseerd.

Artikel 10 Vergoeding wegens reiskosten bij dienstreizen

  • 1. Dienstreizen worden in beginsel gemaakt met het openbaar vervoer. De werkgever kan daarbij aan de werknemer op diens verzoek:

    • a.

      een openbaar vervoerbewijs verstrekken (1e klasse);

    • b.

      de werkelijke reiskosten van het openbaar vervoer vergoeden. De vervoerbewijzen dienen door de werknemer als fiscaal bewijsstuk aan de werkgever te worden overlegd.

    • c.

      reiskosten vergoeden tegen het tarief van het plaatsbewijs, dat de werkgever voor het afgelegde traject zou hebben moeten betalen, als de werknemer geen gebruik gemaakt zou hebben van een jaarkaart of trajectkaart.

  • 2. Indien de werknemer gebruik maakt van een NS-kortingskaart, worden de werkelijke kosten vergoed. De leidinggevende kan besluiten ook de kosten van de kortingskaart te vergoeden.

  • 3. Voor dienstreizen, waarvoor niet van openbaar vervoer gebruik kan worden gemaakt, worden de door de werkgever ter beschikking gestelde dienstauto’s gebruikt. Dienstreizen worden zodanig ingepland, dat gebruik van dienstauto’s mogelijk is.

  • 4. Indien gebruik van zowel openbaar vervoer als dienstauto’s niet mogelijk is wordt een kilometervergoeding verstrekt voor gebruik van de eigen auto. De kosten worden na declaratie betaald tot maximaal € 0,29 (per 1-1-2015) netto per kilometer. Daarbij moet de gereden route worden vermeld. De leidinggevende moet vooraf schriftelijk instemmen voor een dienstreis waarvoor niet van openbaar vervoer of een dienstauto gebruik wordt gemaakt.

    Gemaakte noodzakelijke parkeerkosten ten behoeve van de dienstreis worden na declaratie vergoed.

    De kilometervergoeding en de parkeervergoeding worden door de werkgever onder de werkkostenregeling gebracht.

  • 5. De werknemer kan niet worden verplicht van een eigen auto gebruik te maken.

  • 6. De leidinggevende kan, in bijzondere situaties, besluiten tot een netto-vergoeding van de voor de dienstreis noodzakelijk gemaakte parkeerkosten.

  • 7. Taxikosten worden gedeclareerd indien het gebruik daarvan naar het oordeel van de leidinggevende vooraf wordt aangemerkt als noodzakelijk en doelmatig.

  • 8. Als dienstreis geldt ook het reizen voor een cursus of opleiding in het geval de opleiding door de werkgever wordt vergoed.

  • 9. De leidinggevende is bevoegd een alternatieve en duurzame wijze van vervoer te regelen indien dit voor de werkgever voordelig is.

Artikel 11 Reizen naar het buitenland

Bij reizen naar het buitenland zijn de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde reisregeling buitenland en reisbesluit buitenland van overeenkomstige toepassing. Voor buitenlandse dienstreizen (uiteraard in provinciaal belang), niet zijnde een reis naar een Europese instelling dan wel een reis in IPO- of SNN-verband is vooraf toestemming van de directeur vereist. Voornemens tot het maken van een dergelijke reis worden tijdig aan de directeur gemeld, zodat de vereiste toestemming vooraf kan worden verkregen.

Artikel 12 Vergoeding wegens verblijfkosten

  • 1. De in verband met een dienstreis noodzakelijk gemaakte kosten voor maaltijden, logies en kleine uitgaven worden vergoed volgens het gestelde in artikel 13.

  • 2. Geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten bestaat voor een dienstreis korter dan vier uur en voor een dienstreis binnen dezelfde plaats.

Artikel 13 Overige verblijfskosten

  • 1. De vergoeding wegens verblijfkosten als bedoeld in artikel 9 onder a, omvat voor ieder vol etmaal dat de dienstreis duurt een bedrag van € 5,07 (norm 1-1-2019) voor kleine uitgaven overdag (dagcomponent), alsmede een bedrag van € 15,12 voor kleine uitgaven 's avonds (avondcomponent) vermeerderd met:

    • a.

      € 15,67 voor een lunch (lunchcomponent);

    • b.

      € 23,71 voor een avondmaaltijd (dinercomponent);

    • c.

      € 103,72 voor logies (logiescomponent);

    • d.

      € 10,13 voor een ontbijt (ontbijtcomponent) .

  • 1. De aanspraak op de onder lid 1 aanhef bedoelde vergoedingen, bestaat slechts als voor het verkrijgen van de respectievelijke verstrekkingen kosten zijn gemaakt, en als voor onderdeel a, b, c en d bedoelde vergoedingen kosten zijn gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid.

  • 2. Medewerkers die een vaste maandelijkse onkostenvergoeding voor kleine uitgaven ontvangen hebben geen recht op vergoeding van de dagcomponent.

  • 3. Bij aansluitende dienstreizen kan de avondcomponent, als bedoeld in lid 1, niet langer dan voor de eerste acht avonden worden toegekend. Voor ieder volgend etmaal, dat binnen die dienstreizen valt, wordt het bedrag van de avondcomponent gehalveerd.

  • 4. Voor een resterend gedeelte van een etmaal, dan wel voor een incidentele dienstreis van kortere duur dan een etmaal, worden de uit te keren bedragen voor verblijfkosten berekend overeenkomstig het eerste, het tweede en het derde lid, met dien verstande dat:

    • a.

      de dagcomponent slechts wordt toegekend, indien tevens wordt voldaan aan de voorwaarde dat ten minste 4 uren in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt;

    • b.

      de avondcomponent en de ontbijtcomponent slechts wordt toegekend, indien tevens wordt voldaan aan de voorwaarde dat een overnachting in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt;

    • c.

      de lunchcomponent, respectievelijk de dinercomponent slechts wordt toegekend, indien tevens wordt voldaan aan de voorwaarde dat de tijd tussen 12.00 uur en 14.00 uur respectievelijk tussen 18.00 uur een 21.00 uur geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt.

  • 5. Indien in de in lid 1 genoemde bedragen voor het personeel van de sector Rijk wijzigingen worden aangebracht, zijn zij voor het provinciaal personeel dienovereenkomstig van toepassing.

Artikel 14 Reisdeclaraties

  • 1. Het declareren van de reis- en verblijfkosten voor dienstreizen dient te geschieden door gebruik te maken van een daartoe door de werkgever vast te stellen formulier, onder overlegging van de nota’s, rekeningen e.d. van de gemaakte kosten, met uitzondering van buskaarten en bonnetjes voor kleine uitgaven. De werkgever kan besluiten dit proces te digitaliseren.

  • 2. De aanspraak op een vergoeding vervalt, als de werknemer de declaratie niet indient binnen drie maanden na de maand waarop de declaratie betrekking heeft. Per kalendermaand moet een apart formulier worden ingediend.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 15 Indexatie vergoedingen

Bij wijziging van de fiscale systematiek, dan wel bij wijziging van de regeling van de sector Rijk, worden de gevolgen hiervan voor deze regeling door het college van Gedeputeerde Staten met het G.O. besproken.

Artikel 16 Evaluatie een aanpassing vergoedingen ex artikel 7 en 8 (gebruik auto en aanreiskilometers)

In 2013 evalueren partijen de werking van de regeling en zal worden bezien of de vergoedingen ex artikel 7 en 8 kunnen worden geïndexeerd. De werkgever zal daartoe uiterlijk 1 juli 2013 een voorstel aan de leden van het Georganiseerd Overleg zenden.

Artikel 17 Hardheidsclausule

De leidinggevende kan, in individuele gevallen en ten aanzien van een door hem aan te wijzen groep van werknemers, in afwijking van de bij of krachtens dit besluit gestelde, beslissen, als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. De leidinggevende neemt deze beslissing nadat de P&O-adviseur daarover heeft geadviseerd.

Artikel 18

Het provinciaal reisbesluit Fryslân wordt ingetrokken.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking na publicatie in het provincieblad en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Artikel 20 Citeerartikel

Deze regeling wordt aangehaald als: Provinciaal Reisbesluit Fryslân.

Ondertekening

Leeuwarden,

voorzitter

secretaris