Regeling vervallen per 16-02-2021

Besluit van Gedeputeerde Staten van provincie Fryslân houdende regels omtrent stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf (VIA 2020 ontwikkelingsprojecten)

Geldend van 01-05-2020 t/m 15-02-2021

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van provincie Fryslân houdende regels omtrent stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf (VIA 2020 ontwikkelingsprojecten)

Gedeputeerde staten van Drenthe, Fryslân en Groningen

gelet op de Algemene subsidieregeling SNN 2019;

gelet op artikel 25 van verordening nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (gewijzigd bij verordening van 14 juni 2017 (EG) nr. 1084/2017) waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”);

gelet op Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352);

gelezen de gemeenschappelijke regeling SNN;

gelet op het Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland 2014-2020;

besluiten

vast te stellen hetgeen volgt:

Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities 2020 ontwikkelingsprojecten

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Mkb-onderneming: kleine onderneming, middelgrote of micro onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    AGVV: Algemene groepsvrijstellingsverordening, verordening nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, publicatieblad EU L187/1, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, gewijzigd bij verordening (EU) 2017/1084 van de commissie van 14 juni 2017;

  • c.

    De-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352).

  • d.

    fysiek prototype: fysiek model voor het aantonen van het werkingsprincipe van een te ontwikkelen product, dienst of proces dat aan productie of dienstverlening vooraf gaat en niet commercieel wordt ingezet of gebruikt voor (industriële) toepassing, niet zijnde een softwarematig prototype;

  • e.

    deskundige: iemand die op grond van opleiding of ervaring gekwalificeerd moet worden geacht om een opdracht uit te voeren in het kader van een op grond van deze regeling gesubsidieerde activiteit;

  • f.

    project: een samenhangend geheel aan activiteiten met als einddoel het ontwikkelen van een product, dienst of procedé;

  • g.

    samenwerkingsproject: een project dat wordt uitgevoerd door minimaal twee onafhankelijke mkb-ondernemingen, die elk een aantoonbaar belang hebben bij het project, en waarin geen van de ondernemingen meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt;

  • h.

    penvoerder: een deelnemer in een samenwerkingsproject, die gemachtigd is door de andere partij(en) en zorgdraagt en verantwoordelijk is voor de projectadministratie en aanvragen;

  • i.

    RIS3: Research and Innovation Strategy for Smart Specialization Noord -Nederland;

  • j.

    NIA: de Noordelijke Innovatie Agenda;

  • k.

    SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • l.

    ASR SNN 2019: Algemene subsidieregeling SNN 2019.

  • m.

    Gedeputeerde staten: onder gedeputeerde staten in deze regeling wordt verstaan de gedeputeerde staten van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen.

Artikel 2 Doel van de regeling

De subsidieregeling heeft als doel het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen.

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan een mkb-onderneming die op het moment van aanvragen een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

Artikel 4 Penvoerder

  • 1. Indien sprake is van een samenwerkingsproject wordt een penvoerder aangewezen.

  • 2. Indien sprake is van een samenwerkingsproject dienen aanvragen in het project door de penvoerder gedaan te worden, tenzij de penvoerder failliet is verklaard.

  • 3. Indien sprake is van een samenwerkingsproject worden betalingen enkel aan de penvoerder gedaan, tenzij de penvoerder failliet is verklaard, in surséance van betaling verkeert, dan wel indien op hem de wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 5 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie wordt verstrekt voor een project waarvan de effecten neerslaan in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt voor een activiteit die:

    • a.

      bijdraagt aan de RIS3 en NIA; en

    • b.

      ziet op ontwikkeling van:

      • 1°.

        een (voor de onderneming) nieuw product, nieuwe dienst of nieuw procedé;

      • 2°.

        het voor de onderneming aanmerkelijk vernieuwen van bestaande producten, procedés of diensten. De vernieuwing heeft betrekking op een oplossing voor een technische onzekerheid;

        of onderzoek ten behoeve hiervan;

  • 3. Onder de ontwikkeling en het onderzoek genoemd in lid 2, sub b, valt ook het ontwikkelen, bouwen en testen van een fysiek prototype en het testen en valideren in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, zolang het doel het aanbrengen van verdere technische verbeteringen is, die niet grotendeels vast staan.

Artikel 6 Aanvraagperiode

Gedeputeerde staten stellen gezamenlijk de aanvraagperiode vast op 4 mei 2020 tot en met 31 december 2021.

Artikel 7 Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend bij het SNN via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl.

  • 2. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van een projectplan conform het door het SNN beschikbaar gestelde format.

  • 3. De aanvrager voegt bij de aanvraag voor subsidie in ieder geval een beknopte samenvatting van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd die kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke publicaties.

Artikel 8 Subsidieplafonds

  • 1. Gedeputeerde staten stellen een gezamenlijk subsidieplafond vast op € 4.000.000.

  • 2. Het dagelijks bestuur SNN verdeelt het in het vorige lid bedoelde bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3 van de ASR SNN 2019, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    ter zake van de subsidiabele kosten vóór ontvangst van de aanvraag verplichtingen zijn aangegaan of de werkzaamheden in het subsidieproject zijn aangevangen vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    het project niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

  • c.

    het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling;

  • d.

    het project ziet op de ontwikkeling van nieuwe software;

  • e.

    producten of diensten op verzoek van of specifiek voor een bepaalde klant worden ontwikkeld;

  • f.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de AGVV;

  • g.

    één onderneming reeds tweemaal subsidie in de aanvraagperiode heeft gekregen op grond van deze regeling. Meerdere rechtspersonen kunnen in dit verband als één onderneming worden gezien. Voor het begrip onderneming wordt gekeken hoe de onderneming economisch opereert. Indien meerdere rechtspersonen nauw met elkaar verweven zijn, worden deze gezien als één onderneming. Daarbij kan gedacht worden aan het opereren op dezelfde of aanverwante economische markt en het hebben van stemrechten dan wel aandelen in elkaar;

  • h.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk I en II en artikel 25 AGVV of de De-minimisverordening.

Artikel 10 Subsidiehoogte

  • 1. Voor een project dat door één mkb- onderneming wordt uitgevoerd bedraagt het subsidiepercentage 35.

  • 2. Voor een samenwerkingsproject bedraagt het subsidiepercentage 50.

  • 3. Het bedrag aan subsidiabele kosten van een project bedraagt minimaal € 10.000,00.

  • 4. De subsidie bedraagt maximaal € 100.000,00, waarbij de subsidie ten behoeve van loonkosten en eigen uren tezamen ten hoogste € 50.000,00 bedraagt.

  • 5. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen.

Artikel 11 Subsidiabele kosten

Als subsidiabele kosten komen de volgende, in redelijkheid ten behoeve van de activiteit te maken kosten in aanmerking:

  • a.

    het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, die is ingeschreven in een handelsregister;

  • b.

    materialen die uitsluitend onderdeel zijn van een prototype;

  • c.

    de loonkosten van de onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel en bijdrage eigen uren van de onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met de activiteit bezighouden;

    Loonkosten of de bijdrage in eigen uren worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

    • 1°.

      een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld. Het bruto jaarloon wordt berekend exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen;

    • 2°.

      eigen arbeid. Indien er geen sprake is van een dienstverband wordt er geacht geen sprake te zijn van loonkosten als bedoeld onder sub c, onder 1°. Er is in dat geval sprake van eigen arbeid, die gezien wordt als een bijdrage in natura, waarvoor een uurtarief van € 39,00 geldt. De betaalde overheidssteun aan een project dat bijdragen in natura bevat, mag aan het einde van het project niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura.

  • d.

    de tegen kostprijs doorbelaste loonkosten van werknemers de onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met de activiteit bezighouden van verbonden ondernemingen en partnerondernemingen conform de in sub c genoemde berekening;

  • e.

    huurkosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project.

Artikel 12 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 2.4 van de ASR zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    buitenlandse reis- en verblijfkosten;

  • b.

    verrekenbare belasting toegevoegde waarde (BTW).

Artikel 13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de kosten van de uitvoering van het project worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven;

  • b.

    het project wordt binnen een termijn van 18 maanden na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening gerealiseerd. Het project dient voor 1 januari 2023 te zijn afgerond;

  • c.

    het plaatsen van een korte beschrijving van het project op de website van één van de subsidieontvanger(s) gedurende de projectperiode, met het embleem van de Europese Unie, en vermelding van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • d.

    het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3 - formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats bij een van de subsidieontvangers, gedurende de projectperiode. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN;

  • e.

    wijzigingen in het project worden zo spoedig mogelijk gemeld aan het SNN.

Artikel 14 Voorschotten

Binnen drie weken na bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening worden subsidies voor 40% van het verleende subsidiebedrag bevoorschot. Een tweede voorschot van maximaal 40% kan op aanvraag van de subsidieontvanger eenmaal worden verleend naar evenredigheid van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten.

Artikel 15 Wijzigings- of intrekkingsgronden

De subsidie kan onverminderd het bepaalde in artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:

  • a.

    het project niet wordt uitgevoerd in overeenstemming met het doel of de voorschriften van deze regeling; of

  • b.

    niet de minimale subsidiabele kosten zijn gemaakt en betaald zoals bedoeld in artikel 10 lid 3.

Artikel 16 Subsidievaststelling

  • 1. Uiterlijk vier weken na realisatie van het project wordt een aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingediend.

  • 2. De subsidieontvanger dient ten minste tien jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 17 Bedrag vaststelling

Het subsidiebedrag wordt mede vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.

Artikel 18 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze subsidieregeling wordt in het Provinciaal Blad bekendgemaakt en treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking

Artikel 19 Intrekken VIA 2019 ontwikkelingsprojecten en overgangsrecht

De VIA 2019 ontwikkelingsprojecten wordt ingetrokken op de dag dat de VIA 2020 ontwikkelingsprojecten in werking treedt. Op aanvragen die zijn ingediend op grond van de VIA 2019 ontwikkelingsprojecten, blijft de VIA 2019 ontwikkelingsprojecten van toepassing.

Artikel 20 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: VIA 2020 ontwikkelingsprojecten.

Ondertekening

Toelichting VIA 2019 ontwikkelingsprojecten

Voor het MKB is het, om te kunnen blijven concurreren, van belang dat ze zich bezig houden met vernieuwing. Met deze regeling worden innovaties en vernieuwingen die onderscheidend zijn gestimuleerd. Voor het betrokken bedrijf is vernieuwing van strategisch belang.

Op grond van artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) kan geoorloofde staatssteun verstrekt worden. Er moet dan sprake zijn van innovatie en daarmee dient de ontwikkeling te zien op iets wat nog niet bestaat. Het moet gaan om de ontwikkeling van een nieuw product, dienst of procedé of het aanmerkelijk vernieuwen daarvan.

Indien de ontwikkeling alleen nieuw is voor de onderneming, maar verder al bestaat, kan subsidie worden verleend onder de de-minimisverordening, als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet.

In het kort, houdt de de-minimisverordening in dat een onderneming (Europese definitie van een onderneming) in drie belastingjaren maximaal € 200.000,00 aan de de-minimissteun mag ontvangen.

Artikel 1 sub a

Op grond van de regeling kunnen alleen ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (Mkb) in aanmerking komen voor een subsidie op grond van deze subsidieregeling. Dit artikel geeft een definitie van wat onder het Mkb valt. Hierbij is aangesloten bij de definitie die wordt gehanteerd in verordening (EG) Nr. 651/2014 (gewijzigd bij verordening van 14 juni 2017 (EG) nr. 1084/2017), waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, de zogenoemde “algemene groepsvrijstellingsverordening”.

In bijlage 1 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is een definitie gegeven van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Conform deze definitie behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 FTE werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.

Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken wordt naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer, maar niet meer dan 50%, qua aandelenkapitaal en/of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft.

Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden.

Indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, dan kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt.

Een stichting wordt als een onderneming beschouwd als deze economische activiteiten uitvoert. Bij economische activiteiten moet er onder meer sprake zijn van een “transactie”. Hierbij kan gedacht worden aan het halen van omzet of, wanneer het om een startende onderneming gaat, een aannemelijk perspectief daarop. De stichting moet een goed of dienst aanbieden en een winstoogmerk hebben.

Artikel 1 sub d

Het prototype dient betrekking te hebben op het oplossen van een technische onzekerheid. Het gaat er om dat met het prototype beoogd wordt het werkingsprincipe aan te tonen.

Artikel 1 sub f

Indien er, vanuit een (eerdere) VIA, subsidie is toegekend voor de ontwikkeling van een bepaald product, dienst of procedé, is het niet mogelijk om hier nogmaals subsidie voor te ontvangen. Mocht het project dus bestaan uit meerdere fasen maar alle fasen hebben betrekking op hetzelfde einddoel, dan is het niet mogelijk om bijvoorbeeld voor de eerste 2 fasen subsidie te ontvangen en daarna nogmaals subsidie te ontvangen voor de laatste 2 fasen. Immers de fasen hebben uiteindelijk hetzelfde einddoel, de ontwikkeling van dat bepaalde product, dienst of procedé.

Indien tijdens de uitvoering van het van een project blijkt dat een andere oplossingsrichting nodig is om tot het einddoel te komen en daartoe een nieuw project wordt uitgevoerd, dan wordt dat gezien als nieuwe activiteiten en daarmee een nieuw project.

Artikel 1 sub g

De mkb-ondernemingen die samenwerken in het project dienen onafhankelijk van elkaar te zijn.

In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er in ieder geval geen sprake is van onafhankelijkheid:

  • Indien een mkb-onderneming die deel uitmaakt van het samenwerkingsproject een (financieel) belang heeft in een mkb-onderneming die ook deel uitmaakt van het samenwerkingsproject;

  • Als de directeur/bestuurder van een mkb-onderneming die deel uitmaakt van het samenwerkingsproject ook de directeur/bestuurder van een mkb-onderneming is die ook deel uitmaakt van het samenwerkingsproject;

  • In het geval er sprake is van familierelaties in de eerste en tweede graad (ouder/kind/broer/zuster) of een gezinsrelatie aanwezig is.

Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat er ook andere situaties kunnen zijn waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er geen sprake is van onafhankelijkheid tussen de mkb-ondernemingen.

Artikel 5 lid 1

Het dient te gaan om langdurige duurzame en structurele effecten die ten goede komen aan de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen. De baten die voortvloeien uit het project dienen ten goede te komen aan de aanvrager in Noord-Nederland. Het project dient bij te dragen aan een sterkere economie in Noord-Nederland. De aanvrager dient dit aannemelijk te maken.

Artikel 5 lid 2 sub a

De bijdrage aan de RIS3 en NIA wordt beoordeeld naar de mate waarin de projectactiviteiten een maatschappelijk belang dienen. Een maatschappelijk belang betreft een belang of behoefte die het individuele niveau overstijgt en op maatschappelijk vlak moet worden aangepakt.

Artikel 5 lid 2 sub b

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de ontwikkeling waar het project op ziet minimaal nieuw te zijn voor de onderneming. Het moet gaan om de ontwikkeling van een product, dienst of procedé. De activiteit waarvoor subsidie wordt gegeven moet een aanmerkelijk element van nieuwheid in zich hebben en er moet sprake zijn van het zoeken naar een oplossing voor een technische onzekerheid.

Indien de activiteit ziet op het aanmerkelijk vernieuwen van bestaande producten, procedés of diensten dan dient dit betrekking hebben op een nieuwe toevoeging of nieuwe oplossing voor een technische onzekerheid.

De subsidiabele activiteiten kunnen geen betrekking hebben op routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten.

Artikel 8 lid 3

In de artikel 2.1 van de Algemene subsidieregeling SNN 2019, die hier van toepassing is, is het volgende opgenomen:

Wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen met betrekking tot de verdeling als de datum van ontvangst.

Artikel 9 sub a

Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van een opdracht aan een deskundige of een ondertekening voor akkoord van een offerte. Indien vóór de ontvangst van de aanvraag is gestart met de werkzaamheden wordt ervan uitgegaan dat de verplichting is aangegaan. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend. In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, dan zal de gehele aanvraag worden afgewezen.

Artikel 9 sub f

Op basis van artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening dient een onderneming niet in moeilijkheden te verkeren. Artikel 2 lid 18 sub a t/m e van de AGVV geeft aan wanneer er sprake is van moeilijkheden.

Deze bepaling is in deze regeling ook van toepassing indien de steun onder de de-minimisverordening wordt verleend. De betreffende eis volgt uit de EFRO-regels die van toepassing zijn op deze regeling.

Artikel 10 lid 4

Op basis van dit artikel wordt de maximale subsidie op de loonkosten afgetopt tot maximaal € 50.000,00. Dit houdt in dat wanneer de subsidie (op basis van het subsidiepercentage dat is beschreven in artikel 10 lid 1) over de loonkosten hoger uitkomt dan € 50.000,00 deze wordt afgetopt op € 50.000,00. Indien deze lager uitvallen dan € 50.000,00 wordt de subsidie niet afgetopt.

Voorbeeld 1:

Bedrag

Op basis van 35% subsidie

Toepassing Artikel 9 lid 5

Loonkosten

€ 200.000

€ 70.000

€ 50.000 <-

Overige kosten

€ 100.000

€ 35.000

€ 35.000

Totale kosten

€ 300.000

€ 100.000 (max. regeling)

Verleende subsidie: € 85.000

Voorbeeld 2:

Bedrag

Op basis van 35% subsidie

Toepassing Artikel 9 lid 5

Loonkosten

€ 140.000

€ 49.000

€ 49.000 <-

Overige kosten

€ 100.000

€ 35.000

€ 35.000

Totale kosten

€ 240.000

€ 84.000

Verleende subsidie: € 84.000

Artikel 11 sub a

De onderneming waar de deskundige werkt moet ingeschreven zijn bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, of vergelijkbare handelsregisters in andere staten. Particulieren kunnen daarmee niet optreden als onafhankelijke organisatie. De uren van de in te schakelen onafhankelijke deskundige zijn subsidiabel.

Onafhankelijk:

De deskundige dient onafhankelijk te zijn van de aanvragende onderneming.

In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er in ieder geval geen sprake is van onafhankelijkheid:

  • Als de deskundige een (financieel) belang in de aanvragende onderneming heeft.

  • Als de aanvragende onderneming een (financieel) belang heeft in de organisatie van de deskundige.

  • Als de directeur/bestuurder van de aanvragende onderneming ook de directeur/bestuurder van de in te schakelen organisatie van de deskundige is.

  • In het geval er sprake is van familierelaties in de eerste en tweede graad (ouder/kind/broer/zuster) of een gezinsrelatie aanwezig is.

  • Als de deskundige een duidelijk belang heeft in de uitkomsten van het project, verder dan gebruikelijk is.

Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat er ook andere situaties kunnen zijn waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er geen sprake is van onafhankelijkheid van de organisatie van de aanvragende onderneming.

Artikel 11 sub c onder 1°

De loonkosten worden bepaald op basis van het bruto loon (inclusief niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering maar exclusief vakantie-uitkering en overige vergoedingen). Onder de eindejaarsuitkering wordt uitsluitend verstaan de op basis van cao-afspraken (of arbeidsovereenkomst) over het betreffende jaar verschuldigde vaste bruto uitkering bovenop het periodiek uitgekeerde brutosalaris voor zover deze uitkeringen niet afhankelijk zijn van geleverde prestaties en/of resultaten. Toeslagen op het loon, zoals persoonlijke toeslag, ploegentoeslag of waarnemingstoeslag worden niet meegeteld met het brutoloon. Ook winstuitkeringen, bonussen en vergoedingen woon-werkverkeer worden niet in de brutoloonkosten meegenomen.

De berekening van de brutoloonkosten gaat uit een van een 40-urige werkweek. Indien de medewerker een arbeidsovereenkomst heeft met een lager aantal contracturen per week, dan wordt het aantal uren van 1.720 naar verhouding aangepast. Hieronder staan een aantal voorbeelden van berekeningen met een ander aantal contracturen:

  • 24-urige werkweek: 1.032 uur per jaar;

  • 32-urige werkweek: 1.376 uur per jaar;

  • 36-urige werkweek: 1.548 uur per jaar.

Onder ondersteunend personeel wordt niet verstaan stagiairs. De uren van stagiairs die meewerken aan het project komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 11 sub c onder 2°

In geval van eigen arbeid is er geen sprake van een dienstverband en daarmee geen sprake van loonkosten. De inbreng van eigen arbeid wordt gezien als een bijdrage in natura. De overige projectkosten die subsidiabel zijn op grond van de regeling betreffen zogenaamde “out of pocketkosten”. Dit zijn kosten die gemaakt en betaald worden door de aanvrager.

De betaalde overheidssteun aan een project, dat bijdragen in natura bevat, mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura. Met ander woorden: de subsidie kan niet meer bedragen dan het bedrag dat aan “out of pocketkosten” wordt gemaakt.

Voorbeeld 1:

Kostensoort

Begrote kosten

Eigen arbeid (natura)

€ 10.000,00

Out of pocketkosten

€ 20.000,00

Totale subsidiabele kosten

€ 30.000,00

In dit voorbeeld kan de subsidie maximaal € 20.000,00 bedragen. Aangezien in dit voorbeeld de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura € 20.000,00 bedraagt.

Voorbeeld 2:

Kostensoort

Begrote kosten

Eigen arbeid (natura)

€ 20.000,00

Out of pocketkosten

€ 6.000,00

Totale subsidiabele kosten

€ 26.000,00

In dit voorbeeld kan de subsidie maximaal € 6.000,00 bedragen. Aangezien in dit voorbeeld de totale subsidiabele kosten exclusief bijdragen in natura € 6.000,00 bedraagt.

Artikel 11 sub d

Een partneronderneming bezit minstens 25% en hoogstens 50% van de aandelen of stemrechten van de aanvrager(s) of is voor minstens 25% en hoogstens 50% in bezit van de aanvrager(s).

Een verbonden onderneming bezit de meerderheid (meer dan 50%) van de aandelen of stemrechten van de aanvrager(s) of is voor meer dan 50% in bezit van de aanvrager(s).

Artikel 11 sub e

De apparatuur en uitrusting worden van een derde partij gehuurd. Bij vaststelling worden deze kosten onderbouwd middels facturen en betalingsbewijzen.

Artikel 13 sub b

In principe is de uitvoeringstermijn van een beschikt project maximaal 18 maanden na beschikkingsdatum. Echter dienen de projecten voor de einddatum van het EFRO programma te zijn afgerond en vastgesteld. Om deze termijn te waarborgen is de uiterste datum waarop een project dient te zijn afgerond bepaald op 1 januari 2023. Deze datum is absoluut. Indien de maximale projectperiode van 18 maanden de datum van 1 januari 2023 overschrijdt, is de maximale projectperiode korter dan 18 maanden. De aanvrager heeft dan geen recht op de volledige maximale uitvoeringsperiode.

Artikel 13 sub c en d

Deze publicatie-eisen zijn gebaseerd op de voorwaarden in bijlage XII van verordening 1303/2013. Daarin zijn voorschriften gegeven over voorlichting en communicatie van de steun uit Europese fondsen. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor het naleven van deze publicatie-eisen. Er dient in ieder geval voldaan te worden aan de volgende eisen: 

  • Website: een korte beschrijving van het project op de website met het embleem van de Europese Unie en vermelding van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);  

    • °

      Het embleem van de Unie dient de website in kleur te worden weergegeven.

    • °

      Het embleem van de Unie en de verwijzing naar de Unie zijn zichtbaar op het scherm van een digitaal apparaat zodra de gebruiker de website opent, zonder dat hij naar onder hoeft te scrollen.  

    • °

      De verwijzing naar het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op dezelfde website zichtbaar gemaakt.  

  • Affiche: het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3- formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats in uw onderneming, bijvoorbeeld bij de ingang van het gebouw. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN.  

Een nadere toelichting op de publiciteitseisen is te vinden in het ‘Handboek EFRO 2014-2020’ op onze website http://www.snn.nl  

De onderneming is verplicht aan te tonen dat is voldaan aan de publicatie-eisen. 

Artikel 17

Alleen de kosten van de onderneming(en) aan wie de subsidie zijn verleend, kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Mocht het zo zijn dat binnen uw project een verbonden- en/ of partner onderneming kosten heeft gemaakt ten behoeve van het project, dan zijn er twee opties dat deze kosten subsidiabel zijn:

  • De verbonden- en/of partneronderneming wordt mede subsidieaanvrager. Dit kunt u doen door middel van een instemmingsverklaring (deze vindt u op onze website: www.snn.nl), waarin de verbonden- en of/ partneronderneming toestemming geeft om opgenomen te worden in de herziende verleningsbeschikking;

  • De kosten dienen te zijn doorbelast aan de subsidieontvanger.

    De kosten die gemaakt en betaald zijn door de verbonden onderneming dienen te worden doorbelast aan de subsidieontvanger, tegen werkelijke kosten (dus kosten zonder winstopslag). De kosten die gemaakt en betaald zijn door de partneronderneming mogen tegen gebruikelijk tarief doorbelast worden aan de subsidieontvanger.