Regeling vervallen per 13-06-2014

Vaarwegenverordening Fryslân

Geldend van 13-06-2014 t/m 12-06-2014

Intitulé

Vaarwegenverordening Fryslân

PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN:

overwegende, dat in verband met de inwerkingtreding van de Scheepvaartverkeerswet op 1 september 1988 en het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement, herziening van het WaterenreglementFriesland nodig is

dat bepalingen inzake het verkeersgedrag te water door deze rijksregeling achterwege kunnen blijven;

dat de provincie naast de bestaande wettelijke regelingen aanvullende verordende bevoegdheid heeft;

gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van Fryslân van 22 mei 1990, no. WM90/21.826, afdeling Water;

gelet op de betreffende bepalingen van de Provinciewet en de Scheepvaartverkeerswet;

besluiten:

de Verordening betreffende het gebruik, de bescherming en de instandhouding van provinciale vaarwegen enz. vast te stellen.  

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Toepassing verordening.

Deze verordening is van toepassing op:

  • a.

    de bij de provincie in beheer zijnde vaarwegen, welke voorkomen op de door gedeputeerde staten op te maken en in het Provinciaal blad te plaatsen staten, te noemen de staten A en B;

  • b.

    de over, onder, in of aan bedoelde vaarwegen gelegen waterstaatswerken.

  • c.

    de artikelen 16 en 17 van deze verordening zijn tevens van toepassing op de niet-provinciale vaarwegen.

Artikel 2. Betekenis van enige uitdrukkingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water;

  • b.

    de staten A en B: lijsten van bij de provincie in beheer en onderhoud zijnde vaarwegen en waterstaatswerken;

  • c.

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;

  • d.

    een drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst;

  • e.

    drijvend voorwerp: een bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is;

  • f.

    duwstel: een hecht samenstel van één of meer duwboten en één of meer andersoortige schepen, waarvan er tenminste één is geplaatst voor één der duwboten;

  • g.

    gekoppeld samenstel: een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel;

  • h.

    bevoegde autoriteit: de door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren van de provincie Friesland;

  • i.

    zomerpeil (z.p.): een vergelijkingsvlak, overeenkomende met 0.66 m beneden n.a.p.;

HOOFDSTUK II PROVINCIALE VAARWEGEN

Algemene bepalingen.

Artikel 3. Vaarverbod wegens te grote afmetingen of diepgang.

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen voor door hen aan te wijzen vaarwegen vaststellen:

    • a.

      de maximaal toegelaten afmetingen (met inbegrip van de last) voor schepen, drijvende inrichtingen en drijvende voorwerpen, waarbij duwstellen en gekoppelde samenstellen als één schip worden beschouwd;

    • b.

      de maximaal toegelaten diepgang voor schepen.

  • 2 Het is verboden gebruik te maken van een vaarweg met overschrijding van de ingevolge lid 1 vastgestelde maxima.

Artikel 4. Bedieningstijden van bruggen en sluizen voor de scheepvaart.

  • 1 Gedeputeerde staten stellen de bedieningstijden vast van de bij de provincie in beheer en onderhoud zijnde beweegbare bruggen en sluizen.

  • 2 De bedieningstijden van de overige in of over vaarwegen gelegen, niet bij de provincie in beheer en onderhoud zijnde, beweegbare bruggen en sluizen behoeven de goedkeuring van gedeputeerde staten.

  • 3 Een krachtens lid 1 genomen besluit wordt openbaar gemaakt door het plaatsen van een kennisgeving in één of meer nieuwsbladen en tevens, onverminderd het bepaalde in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht, schriftelijk medegedeeld aan de beheerder van een eventueel in of over dit water gelegen, niet bij de provincie in beheer en onderhoud zijn-de beweegbare brug of sluis.

Artikel 5. Opgaaf van gegevens.

  • 1 Vóór het verlaten van een bij de provincie in beheer zijnde sluis of bij het varen door een bij de provincie in beheer zijnde brug dienen desgevraagd aan het brug- of sluispersoneel te worden opgegeven: naam, lengte, breedte, diepgang, inhoud of verplaatsing, plaats van herkomst en bestemming en nationaliteit van het schip, drijvende inrichting of drijvend voorwerp alsmede de hoeveelheid en aard van de lading.

  • 2 Desgevraagd dient aan het in lid 1 bedoelde sluis- of brugpersoneel inzage te worden gegeven in de meetbrief.

  • 3 Het is verboden in strijd met de in de vorige leden gegeven voorschriften te handelen.

Artikel 6. Verboden lichten.

Het is verboden lichten langs een vaarweg zodanig te plaatsen of te tonen dat zij de scheepvaart hinder veroorzaken.

Bepalingen betreffende het gebruik, bescherming, beveiliging en instandhouding van provinciale vaarwegen, waterstaatswerken en oevers.

Artikel 7. Verondieping door uitmalen.

Het is verboden een bemalingswerktuig zodanig te gebruiken dat daardoor een verondieping in een vaarweg ontstaat.

Artikel 8. Verbod gebruik voortstuwingswerktuig.

Het is verboden het voortstuwingswerktuig van een schip zodanig te laten werken dat hierdoor schade aan waterstaatswerken, waaronder mede begrepen de onderwatertaluds van de geulen en oevers, kan worden toegebracht.

Artikel 9. Onttrekking van een vaarweg aan het openbaar scheepvaartverkeer.

  • 1 Provinciale staten besluiten, al dan niet op aanvraag, tot de onttrekking van een vaarweg aan het openbaar scheepvaartverkeer.

  • 2 Een beslissing van provinciale staten op een aanvraag dient plaats te vinden binnen een termijn van zes maanden.

  • 3 Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 4 Provinciale staten beslissen binnen 12 weken na afloop van de in lid 3 bedoelde termijn. De termijn kan met 8 weken worden verlengd.

Artikel 10. Veroorzaken van stremming, belemmering enz.

  • 1 Het is verboden, in, over of bij een vaarweg enige stremming, belemmering of hinder voor de scheepvaart te veroorzaken of iets te doen geraken dat aan schepen, drijvende inrichtingen of drijvende voorwerpen schade kan toebrengen of verondiepingen kan veroorzaken.

  • 2 Indien vanaf de wal voorwerpen, stoffen, materialen, afval enz. te water geraken of dreigen te geraken moet daarvan terstond worden kennis gegeven aan de bevoegde autoriteit, waarbij zo nauwkeurig mogelijk wordt opgegeven de aard van deze voorwerpen en stoffen en de plaats waar zij te water zijn geraakt of dreigen te geraken.

Artikel 11. Maken enz. van nieuwe werken; instandhouding en onderhoud bestaande werken; houtgewas langs een vaarweg.

Het is verboden:

  • a.

    in, op, over of onder een waterstaatswerk of hetgeen daartoe behoort, of binnen een nader door gedeputeerde staten in de staten A en B te bepalen afstand van de waterlijn op z.p. van de vaarwegen een werk te maken, op te richten of te hebben, de afmetingen van een bestaand werk te veranderen of in het algemeen enige handeling te verrichten waardoor in de plaatselijke toestand wijziging wordt gebracht;

  • b.

    houtgewas te laten hangen over een vaarweg of dijk of te hebben binnen een afstand van drie meter van de waterlijn op z.p. van een vaarweg.

Artikel 12. Verhaalplicht ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden.

  • 1 Een schip of drijvende inrichting moet op last van de bevoegde autoriteiten worden verhaald, indien naar diens oordeel dit ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden aan, over of in een vaarweg krachtens een door of namens gedeputeerde staten verleende ontheffing of machtiging gewenst wordt geacht.

  • 2 Het is verboden in strijd met de in lid 1 gegeven aanwijzing te handelen.

Artikel 13. Baggeren.

Het is verboden in een vaarweg te baggeren of daaraan op andere wijze specie te onttrekken tenzij het betreft de uitvoering van onderhoud van de vaarweg door of in opdracht van de provincie Friesland.

Artikel 14. Bescherming en beveiliging van bij de provincie in beheer zijnde waterstaatswerken.

Het is verboden:

  • a.

    een bij de provincie in beheer zijnde brug, sluis en de daartoe behorende werken, onbe-voegd te bedienen;

  • b.

    een schip, drijvende inrichting of drijvend voorwerp vast te maken aan waterstaatswerken;

  • c.

    bij het varen door een brug of sluis of langs enig ander kunstwerk, dit kunstwerk of enig daartoe behorend werk op andere plaatsen dan de speciaal voor dit doel aangebrachte onderdelen, op enigerlei wijze tot steunpunt te nemen;

  • d.

    waterstaatswerken te bekladden of te besmeuren;

  • e.

    boven of over vaarwegen en op waterstaatswerken, borden of andere vaste voorwerpen dan wel spandoeken of soortgelijke voorwerpen aan te brengen of te hebben;

  • f.

    in een vaarweg binnen een afstand van 25 meter gemeten uit een brug, sluis of ander beweegbaar kunstwerk, benevens dukdalven en bijkomende werken te zwemmen of te surfen anders dan voor passage.

Artikel 15. Gedoogplicht.

  • 2 Van de te verrichten werkzaamheden moeten de eigenaren en gebruikers van de desbetreffende percelen door of vanwege de beheerder tenminste tweemaal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis worden gesteld.

  • 3 Voor zover deze werkzaamheden niet betrekking hebben op het verrichten van het normale onderhoud wordt de daardoor veroorzaakte schade vergoed. Het bepaalde in artikel 12 b van de Waterstaatswet 1900 is hierop van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK III PROVINCIALE EN NIET-PROVINCIALE VAARWEGEN

Artikel 16. Vaarverbod, verhaalplicht in verband met de aanwezigheid van ijs.

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen in verband met de aanwezigheid van ijs de scheepvaart in een vaarweg verbieden.

  • 2 Bij het invallen van de vorst dient een schip, drijvende inrichting of drijvend voorwerp, dat hinderlijk is gelegen met het oog op mogelijk ijsverkeer, te worden verhaald naar een door de bevoegde autoriteit aan te wijzen plaats.

Artikel 17. Vaststellen snelheid.

Vervallen

HOOFDSTUK IV UITVOERING EN HANDHAVING VERORDENING

Artikel 18. Uitvoering bepalingen.

  • 1 Gedeputeerde staten zijn bevoegd de uitvoering van de bepalingen van deze verordening op te dragen aan één of meer provinciale ambtenaren, als genoemd in artikel 2, sub h.

  • 2 Wanneer toepassing is gegeven aan lid 1, kunnen belanghebbenden tegen een op grond van deze verordening door een provinciaal ambtenaar genomen beslissing binnen 30 dagen nadat de beslissing is verzonden of uitgereikt, schriftelijk beroep instellen bij gedeputeerde staten. Hangende het beroep blijft de genomen beslissing van kracht.

Artikel 19. Ontheffingen.

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing verlenen van de bij of krachtens deze verordening gestelde verbodsbepalingen.

  • 2 Aan een ontheffing als bedoeld in lid 1 kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen een ontheffing wijzigen, aanvullen of intrekken indien:

    • a.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen, dat het van kracht blijven van de ontheffing in strijd zou komen met het belang ter bescherming waarvan deze verordening is vastgesteld;

    • b.

      de ter verkrijging van de ontheffing verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • c.

      de aan de ontheffing verbonden voorschriften niet of niet behoorlijk zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de ontheffing gedurende twee achtereenvolgende jaren geen gebruik is gemaakt.

  • 4 Gedeputeerde Staten beslissen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd.

  • 5 Vervallen.

  • 6 Het is verboden te handelen in strijd met de aan een ontheffing verbonden voorschriften.

  • 7 Indien de houder van een ontheffing als gevolg van een in lid 3, onder a, bedoelde beschikking schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kunnen gedeputeerde staten hem op diens aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming in de schade toekennen.

  • 8 Een aanvraag als in lid 10 bedoeld, wordt niet eerder in behandeling genomen dan nadat de beschikking als bedoeld in lid 3, onder a, onherroepelijk is geworden.

Artikel 20. Strafbepaling.

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 21

Met de zorg voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren, de door Gedeputeer-de Staten aangewezen ambtenaren.

HOOFDSTUK V OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Overgangsbepalingen.

  • 1 Ontheffingen welke voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening met betrek-king tot de hierin geregelde onderwerpen zijn verleend, blijven van kracht tot het tijdstip waarop zij zouden vervallen dan wel tot dat zij worden ingetrokken.

  • 2 Op aanvragen om ontheffing die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening dan wel voor het tijdstip van inwerkingtreding van (een wijziging van) een uitvoeringsregeling op grond van deze verordening, worden gedaan, zijn de op dat tijdstip geldende bepalingen van toepassing.

  • 3 De regelingen ter uitvoering van het Waterenreglement Friesland 1966 dienen te worden beschouwd als krachtens deze verordening vastgestelde uitvoeringsregelingen totdat zij worden ingetrokken.

Artikel 23. Inwerkingtreding.

  • 1 Deze verordening treedt in werking op een nader door gedeputeerde staten te bepalen datum.

  • 2 Op de datum als bedoeld in lid 1 wordt het Reglement op de wateren in de provincie Friesland, vastgesteld d.d. 19 april 1966, ingetrokken, met uitzondering van de volgende artikelen 19, 37, 40, 42, 48, 50, 51 en 52.

  • 3 De artikelen als bedoeld in lid 2 worden ingetrokken op een nader door gedeputeerde staten te bepalen datum.

Artikel 24. Naamgeving.

Deze verordening wordt aangehaald als Vaarwegenverordening Fryslân.

Ondertekening

Leeuwarden, 27 juni 1990
voorzitter H. Wiegel
griffier F. van der Ploeg

Bijlage 1

bijlagen/file/Vaarwegenverordening Staat A.pdfbijlagen/file/Bijlage_wijziging Staat A 25-03-2014.pdf  

Bijlage 2

bijlagen/file/Staat B.pdf