Regeling vervallen per 01-07-2014

Subsidieverordening Archeologie 2005

Geldend van 01-07-2014 t/m 30-06-2014

Intitulé

Subsidieverordening Archeologie 2005

PROVINCIALE STATEN VAN FRYSLAN

gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 augustus 2004, nr 568210 gelet op de Nota Erfgoed, Deelnota Archeologie Provincie Fryslân 2003

besluiten

als volgt

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen 

Artikel 1

De Algemene Subsidieverordening Provincie Fryslân 1998 is van toepassing, tenzij hiervan in de navolgende artikelen wordt afgeweken. 

Artikel 2

Het bepaalde bij of krachtens deze verordening over de hoogte van de subsidie of voorschriften die van toepassing zijn kan door GS buiten toepassing worden gelaten indien en voor zover dat noodzakelijk is in verband met het verkrijgen van goedkeuring van de Europese Commissie op grond van artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag. 

Artikel 3

In deze verordening wordt verstaan onder

  • FAMKE:  Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (zie ook toelich-ting)

  • ontwikkeling van de FAMKE:  het doen van onderzoek om verwachte of aangetoonde archeologische waarden en verwachtingen te controleren en preciseren en eventueel het kaartbeeld van de FAMKE aan te passen.

  • toevalsvondst: archeologische vondst die wordt gedaan bij een ingreep in de bodem zonder dat de FAMKE, archeologisch vooronderzoek of een Programma Van Eisen voor destructief onderzoek daartoe aanwijzingen gaven

  • verstoorder: degene die volgens de herziene Monumentenwet 1988 aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten van archeologisch onderzoek

  • destructief onderzoek: werkzaamheden met als doel het in kaart brengen of onderzoeken van archeologische vindplaatsen, waarbij de vindplaats geheel of gedeeltelijk vernietigd wordt doordat verstoring van de bodem optreedt

  • Programma Van Eisen: door bevoegd gezag goedgekeurd document waarin de probleem- en doelstelling van het archeologisch onderzoek en de daar uit af te leiden eisen met betrekking tot de uitvoering zijn vastgelegd 

Artikel 4 

Met de subsidiëring van archeologische projecten wordt beoogd een substantiële bijdrage te leveren aan: - een goede overdracht van kennis over de (Friese) archeologie; - verbreding van het draagvlak voor de Friese archeologie; - behoud en beheer van waardevol archeologisch erfgoed van provinciaal belang in de bodem (in situ); - het behoud en beheer van waardevol archeologisch erfgoed van provinciaal belang buiten de bodem (ex situ) voor zover dit al opgegraven is dan wel nog opgegraven moet worden, wanneer behoud ter plekke in de bodem niet mogelijk is. 

Artikel 5

Subsidies worden slechts verleend voor in de tijd afgebakende activiteiten met een afgeronde doelstelling als bedoeld in artikel 4 lid 1, onder c van de Algemene Subsidieverordening. De activiteiten moeten betrekking hebben op een van de volgende onderwerpen: - archeologische voorlichting (hoofdstuk 2) - archeologisch onderzoek in het kader van de ontwikkeling van de FAMKE (hoofdstuk 3) - archeologisch onderzoek in het kader van toevalsvondsten (hoofdstuk 4) 

Artikel 6 

  • 1 Subsidie kan alleen worden verleend, indien en voor zover de door Provinciale Staten beschikbaar gestelde middelen dit toelaten.

  • 2 Indien de beschikbare middelen onvoldoende lijken te zijn, kan de verdeling hiervan plaatsvinden op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de projecten. 

Artikel 7

  • 1 De aanvrager die in aanmerking wenst te komen voor subsidie, moet zijn aanvraag indienen bij Gedeputeerde Staten.

  • 2 De aanvraag moet ten tijde van de planvorming worden ingediend maar in ieder geval vóór de aanvang van de activiteit.

  • 3 De aanvraag moet worden ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten te verstrekken aanvraagformulier. Het aanvraagformulier moet volledig zijn ingevuld en ondertekend. De aanvraag dient verder vergezeld te gaan van:

    • a.

      een offerte van de uitvoerende instantie;

    • b.

      een toelichting op de aanvraag;

    • c.

      een begroting van het project waaruit blijkt dat de financiering sluitend is.

  • 4 Indien de aanvraag wordt gedaan door of namens een rechtspersoon, dient bovendien melding te worden gemaakt van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern en/of dochters van de onderneming hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens dient melding te worden gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van deze verordening.

  • 5 Het voorgaande lid is niet van toepassing, indien de subsidie wordt aangevraagd door burgemeester en wethouders van een Friese gemeente. 

Artikel 8 

  • 1 Gedeputeerde Staten beslissen op de aanvraag binnen 13 weken nadat deze is ontvangen.

  • 2 Indien de subsidie valt onder de omschrijving van steunmaatregel in artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag en voor het verlenen van subsidie goedkeuring is vereist van de Europese Commissie wordt de beslistermijn opgeschort vanaf de dag na verzending van de melding aan de Europese Commissie tot de dag waarop het besluit over goedkeuring van de maatregel door de Commissie is ontvangen.

Artikel 9

Subsidie kan onder meer worden geweigerd indien:

  • 1.

    subsidie wordt aangevraagd voor de ontwikkeling dan wel uitvoering van een project dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet past binnen de in artikel 4 genoemde beleidsdoelen en de in artikel 5 genoemde onderwerpen;

  • 2.

    subsidie wordt aangevraagd voor de ontwikkeling en of uitvoering van een project dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een zuiver gemeentelijke taak is of zou moeten zijn;

  • 3.

    subsidie wordt aangevraagd voor de ontwikkeling en of uitvoering van een project tot behoud en beheer van waardevol archeologisch erfgoed dat naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een rijkstaak is of zou moeten zijn;

  • 4.

    subsidie wordt aangevraagd voor de uitvoering van zuiver wetenschappelijk onderzoek zonder dat er sprake is van een duidelijk aantoonbaar nut voor de in artikel 4 genoemde beleidsdoelen en de in artikel 5 genoemde onderwerpen;

  • 5.

    subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten die naar de mening van Gedeputeerde Staten voor rekening van de verstoorder dienen te komen;

  • 6.

    de financiering van het project niet sluitend is. 

Artikel 10

Aan de verlening van subsidies kunnen aanvullende voorschriften worden verbonden. 

Artikel 11 

  • 1 Aan een aanvrager, aan wie subsidie is verleend, kunnen Gedeputeerde Staten voorschotten verlenen tot maximaal 90% van de verleende subsidie.

  • 2 Een voorschot kan worden aangevraagd nadat de activiteit waarvoor subsidie is ver-leend van start is gegaan.

  • 3 Een voorschot moet schriftelijk worden aangevraagd en vergezeld gaan van informatie over de voortgang van de activiteit. 

Artikel 12

Indien tijdens de uitvoering van de activiteit de begroting dreigt te worden overschreden, dient de aanvrager dit onverwijld schriftelijk voorzien van een toelichting aan Gedeputeerde Staten te melden. 

Artikel 13 

  • 1 De activiteit dient te zijn uitgevoerd vóór een door Gedeputeerde Staten in de be-schikking tot subsidieverlening daarvoor aangegeven datum, maar in ieder geval binnen 2 jaar na de subsidieverlening.

  • 2 Verlenging van deze termijn is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging.

Artikel 14 

  • 1 De aanvrager moet binnen zes maanden na afronding van het onderzoek een conceptrapportage indienen van het archeologisch onderzoek waarvoor subsidie is verleend;

  • 2 Gedeputeerde Staten beoordelen binnen dertien weken na ontvangst de conceptrapportage;

  • 3 de aanvrager moet binnen drie maanden hierna de definitieve rapportage indienen bij Gedeputeerde Staten;

  • 4 Gedeputeerde Staten beoordelen binnen dertien weken na ontvangst de definitieve rapportage;

  • 5 de aanvrager moet binnen drie maanden na goedkeuring door Gedeputeerde Staten van de definitieve rapportage een verzoek tot vaststelling van de subsidie indienen. Het vaststellingsverzoek dient vergezeld te gaan van:

  • 6 bij een zeer uitvoerig onderzoek kan van de termijnen in lid 1, 2 en 4 worden afgeweken indien de aanvrager van tevoren een schriftelijk verzoek bij Gedeputeerde Staten indient.

Artikel 15

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een subsidie niet hoger vast dan het verleende subsidiebedrag;

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen een subsidie evenredig lager vast dan het verleende subsidiebedrag als de subsidiabele kosten van de activiteit lager zijn uitgevallen dan geraamd. 

Artikel 16

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:48 van de Algemene Wet Bestuursrecht kunnen Ge-deputeerde Staten de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk intrekken indien de activiteit waarvoor de subsidie is verleend niet binnen de in artikel 13 genoemde termijn is uitgevoerd.

HOOFSTUK 2 Archeologische voorlichting

Artikel 17

Subsidie ten behoeve van archeologische voorlichting kan worden aangevraagd door een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of Burgemeester en Wethouders van een Friese gemeente. 

Artikel 18

Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen aan de volgende criteria:

  • 1.

    de mate waarin de voorlichting naar de verwachting van Gedeputeerde Staten bij zal dragen tot de ontwikkeling en verspreiding van de kennis van het Friese archeologisch erfgoed onder inwoners en bezoekers van de provincie Fryslân;

  • 2.

    de mate waarin de voorlichting naar de verwachting van Gedeputeerde Staten het draagvlak en de participatie zal bevorderen van de inwoners van de provincie Fryslân in het behoud, beheer en studie van het Friese archeologisch erfgoed;

  • 3.

    de mate waarin de voorlichting naar de verwachting van Gedeputeerde Staten binnen het beleid van de provincie past dan wel van provinciaal belang is;

  • 4.

    de mate waarin de voorlichting naar de verwachting van Gedeputeerde Staten toegevoegde waarde zal hebben ten opzichte van de bestaande voorlichting.

Artikel 19 

  • 1 De provinciale subsidie kan ten hoogste bedragen 1/3 van de door Gedeputeerde Staten als redelijk aangemerkte kosten met een maximum van €5.000,-

  • 2 Er dient sprake te zijn van een gemeentelijke bijdrage voor de activiteit.

  • 3 De provinciale subsidie bedraagt nooit meer dan de gemeentelijke bijdrage.

Artikel 20

In afwijking van het in artikel 14 bepaalde gelden met betrekking tot de afrekening van subsidies ten behoeve van archeologische voorlichting de volgende bepalingen: De aanvrager moet binnen drie maanden na afronding van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie van het project indienen. Het vaststellingsverzoek moet vergezeld gaan van:

  • a.

    een financiële verantwoording van de activiteit, waarin de inkomsten en uitgaven gespecificeerd zijn opgenomen;

  • b.

    een verklaring van de aanvrager, dat de subsidie daadwerkelijk aan de activiteit is besteed;

  • c.

    een staat van de werkelijke wijze van financiering;

  • d.

    een kort verslag van de activiteit met vermelding van het aantal mensen dat is bereikt en, indien van toepassing, een exemplaar van het product.

HOOFDSTUK 3 Archeologisch onderzoek in het kader van de ontwikkeling van de FAMKE 

Artikel 21

Subsidie ten behoeve van onderzoek in het kader van de ontwikkeling van de FAMKE kan alleen worden aangevraagd door Burgemeester en Wethouders van een Friese gemeente. 

Artikel 22

Subsidie kan worden aangevraagd voor onderzoek met als doel het controleren en preciseren van (verwachte) archeologische waarden en het naar aanleiding daarvan eventueel aan-passen van het kaartbeeld van de FAMKE. 

Artikel 23

In aanvulling op artikel 7 geldt dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van een Programma Van Eisen (PVE) voor het archeologisch onderzoek waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Dit PVE dient voorzien te zijn van een duidelijke kaart van het onderzoeksgebied. 

Artikel 24 

  • 1 Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen aan de mate waarin verwacht wordt dat de activiteit bijdraagt aan verbetering van de kwaliteit van de FAMKE;

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen nader aangeven op welke punten en in welke gebieden zij de FAMKE nader willen ontwikkelen.

Artikel 25

Subsidie kan onder meer geweigerd worden indien

  • 1.

    het onderzoek verband houdt met een voorgenomen fysieke ingreep in de bodem;

  • 2.

    het Programma Van Eisen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoende kwaliteit biedt.

Artikel 26 

  • 1 Subsidie wordt alleen verleend als het veldwerk door een erkend en bevoegd archeologisch onderzoeksbureau wordt uitgevoerd;

  • 2 Alleen de direct aan het onderzoek verbonden loonkosten en/of materiële kosten kunnen subsidiabel zijn;

  • 3 De provinciale subsidie kan ten hoogste bedragen 50% van de door Gedeputeerde Staten als redelijk aangemerkte kosten met een maximum van €30.000,--

  • 4 Er dient sprake te zijn van een gemeentelijke bijdrage aan de activiteit.

  • 5 De provinciale subsidie bedraagt nooit meer dan de gemeentelijke bijdrage.

HOOFDSTUK 4 Archeologisch onderzoek in het kader van een toevalsvondst 

Artikel 27

Subsidie ten behoeve van archeologisch onderzoek in het kader van een toevalsvondst kan worden aangevraagd door een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of Burgemeester en Wethouders van een Friese gemeente. 

Artikel 28

Subsidie kan worden aangevraagd voor activiteiten ten behoeve van het vastleggen van archeologische informatie. 

Artikel 29

Subsidie kan slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    dat er sprake is van een concrete dreiging van het verloren gaan van archeologisch erfgoed door een ingreep in de bodem; en

  • 2.

    dat er sprake is van een toevalsvondst; en

  • 3.

    dat de aanvraag vergezeld gaat van een offerte van een archeologisch onderzoeksbureau dat bevoegd is de activiteit uit te voeren.

Artikel 30

Subsidie kan onder meer worden geweigerd indien het een vondst betreft die gedaan wordt bij een ingreep waarvoor de bouw- of aanlegvergunning is verleend zonder dat rekening is gehouden met het advies op de FAMKE.  

Artikel 31

Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen aan de mate waarin het betreffende archeologisch erfgoed naar de verwachting en het oordeel van Gedeputeerde Staten van provinciaal belang is. 

Artikel 32 

  • 1 Subsidie wordt alleen verleend als het onderzoek door een daartoe bevoegd archeologisch onderzoeksbureau wordt uitgevoerd.

  • 2 Alleen de direct aan het onderzoek verbonden loonkosten en/of materiële kosten kunnen subsidiabel zijn.

  • 3 De provinciale subsidie kan ten hoogste bedragen 50% van de door Gedeputeerde Staten als redelijk aangemerkte kosten met een maximum van €25.000,--.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen 

Artikel 33

Gedeputeerde Staten kunnen aan de subsidieontvanger afwijkende of aanvullende verplichtingen opleggen. 

Artikel 34

In speciale gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de bepalingen van deze verordening. 

Artikel 35

Deze verordening kan worden aangehaald als ´Subsidieverordening Archeologie 2005´. 

Artikel 36

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005. 

Ondertekening

Leeuwarden, 1 november 2004
voorzitter drs. E.H.T.M. Nijpels
griffier O. Bijlsma
 

Toelichting

Algemeen Archeologisch erfgoed kan zich bevinden in musea en depots, maar ligt hoofdzakelijk nog in de bodem, op de plekken waar mensen in het verleden hun sporen hebben achtergelaten. Deze sporen en voorwerpen samen worden aangeduid als het archeologische bodemarchief. Het bodemarchief bevat dus niet alleen gebruiksvoorwerpen en achtergebleven afval etc, maar ook de door de mens gegraven kuilen en sloten en de door hen omgewoelde en/of opgeworpen bodemlagen. In de afgelopen decennia is in Nederland echter steeds duidelijker geworden dat het archeologische bodemarchief in rap tempo verdwijnt. Er bleek een betere bescherming nodig. Landelijk voltrok zich in het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw een ontwikkeling naar een betere bescherming van het bodemarchief. Bovengenoemde ontwikkeling werd ondersteund met het Europese Verdrag van Malta, dat door Nederland in januari 1992 werd geratificeerd. Het verdrag geeft blijk van een toegeno-men bezorgdheid om het bodemarchief: archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek (i.e. een opgraving). Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. De belangrijkste uitgangspunten van dit verdrag zullen in Nederland nader worden geregeld met de herziening van de Monumentenwet 1988. In het kader van deze wet krijgen provincies en gemeenten nieuwe archeologische taken en verplichtingen. Zoals het wetsvoorstel er uitziet komt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief voor het belangrijkste deel bij de gemeenten te liggen. Van hen wordt verwacht dat zij een archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen. Tot de nieuwe monumentenwet, die naar verwachting in 2005 van kracht wordt, hanteert het rijk archeologisch interimbeleid, waarbij verscherpte aandacht voor de bescherming van cul-tuurhistorische waarden wordt gevraagd. Ook de provincie Fryslân hanteert interimbeleid, in het verlengde van het rijksbeleid. In november 2003 is de Nota Erfgoed, deelnota Archeologie 2004 - 2007 vastgesteld, waarin vastgelegd werd dat plannen getoetst dienen te worden op hun effecten op het bodemarchief. Concreet betekent dit dat in ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en bestemmingsplanwijzigingen, maar ook ontgrondingen en saneringen een archeologische paragraaf moet worden opgenomen, waarin aandacht wordt geschonken aan archeologie als ‘omgevingsaspect’. Waar nodig dient een uitwerking naar de planologische belangenafweging en regelgeving te worden toegevoegd. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ betekent dat er in principe geen subsidie mogelijk is voor archeologisch vooronderzoek. Er zijn echter een paar uitzonderingen denkbaar, waarin bijvoorbeeld geen verstoorder is aan te wijzen (verdroging, erosie) of waarin onverwacht een vindplaats opduikt, ondanks dat men bij het indienen van (ruimtelijke) plannen aangaande het archeologische aspect wel zorgvuldigheid heeft betracht, of waarin door middel van archeologisch onderzoek de FAMKE, en daarmee het gemeentelijk of provinciaal beleid verbe-terd kan worden. In deze gevallen kan een beroep op de provincie verdedigbaar zijn, ondanks het ‘de verstoorder betaalt’-principe.

Provinciaal belang Of een bepaald onderdeel van het archeologisch erfgoed of een specifiek terrein van provin-ciaal belang wordt beschouwd, wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria: 1. kwaliteit – afhankelijk van type vindplaats, gemeten naar: - aard van de vondsten; - vondstdichtheid; - dikte vondstlaag; - mate van gaafheid. 2. zeldzaamheid – afhankelijk van de staat van onderzoek, gemeten op landelijke en provinciale schaal per type vindplaats. 3. contextwaarde – een relatie met het terrein met andere archeologische en/of land-schappelijke en/of cultuurhistorische terreinen en objecten verhoogt de waarde van het terrein. 4. herkenbaarheid – uiterlijke verschijningsvorm in relatie tot de oorspronkelijke ar-van het gebied waarin het is gelegen en de uitstraling die daarmee gepaard gaat. 5. karakteristiek Fries – de mate waarin het archeologisch erfgoed deel uit maakt van het erfgoed dat de Friese identiteit bepaalt.

Artikelsgewijs:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 2 Subsidies die op grond van deze verordening aan bedrijven worden toegekend kunnen gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van deze ondernemingen en zijn (dus) staatssteun in de zin van het EG-verdrag. Kort gezegd bepaalt het verdrag dat steunmaatregelen zonder goedkeuring van de Commissie niet mogen worden uitgevoerd. De Commissie beoordeelt of de maatregel een effect heeft op de tussenstatelijke handel. Zo ja, dan is de maatregel in beginsel verboden. Niet alle steunmaatregelen hoeven vooraf in Brussel te worden gemeld. Een belangrijke uit-zondering is de zogenaamde de minimissteun: steun aan een onderneming die een waarde van € 100.000 in drie jaar niet overstijgt hoeft niet te worden gemeld bij de Europese Commissie. De Commissie neemt dan op voorhand aan dat er geen effect is op de tussenstatelijke handel. Subsidieverleningen op grond van deze verordening vallen vrijwel altijd onder die drempel. De verordening is (zal) daarom niet ter goedkeuring (worden) voorgelegd in Brus-sel. Indien de vrijstelling voor de minimissteun (of een andere vrijstellingsmogelijkheid op grond van een EG-verordening) echter niet van toepassing is, zal het concrete subsidiebesluit aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Hoe de Commissie een concrete steunmaatregel beoordeelt - wanneer is de subsidie wel toegestaan en wanneer niet - is door de Commissie aangegeven in tal van kaderregelingen en richtsnoeren. De belangrijkste zijn de communautaire kaderregelingen inzake staatsteun ten behoeve van het milieu, voor onderzoek en ontwikkeling, voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden en de richtsnoeren voor landbouw en regionale steun in gebieden met een economische achterstand. Om subsidieverlening mogelijk te maken kan het nodig zijn dat de subsidieverlening wordt aangepast aan de inhoud van de kaderregelingen of richtsnoeren van de Commissie. Artikel 2 bepaalt dat onze provinciale regels daarvoor wijken. Deze ‘hardheidsclausule’ moet voorkomen dat een situatie ontstaat waarin de samenloop van EG-regels en onze eigen verordening er toe leidt dat helemaal geen subsidie kan worden verleend. 

Artikel 3: Toevalsvondst: Van een toevalsvondst kan alleen sprake zijn wanneer de vondst gedaan wordt bij een con-crete ingreep in de bodem. Dit betekent dat vondsten die op een andere manier worden gedaan, bijvoorbeeld door het zoeken met een metaaldetector, niet worden beschouwd als toevalsvondst. Indien een vondst wordt gedaan bij een ingreep in de bodem waarvoor een vergunning is verleend waarbij geen rekening is gehouden met het advies op de FAMKE, is er geen sprake van een toevalsvondst. Hierbij kan worden gedacht aan een vondst die wordt gedaan bij de bouw van een woning waarvoor de gemeente een bouwvergunning heeft verleend. Als er bij de verlening van deze vergunning geen rekening is gehouden met het advies op de FAMKE, bijvoorbeeld door archeologisch vooronderzoek eisen, is er geen sprake van een toevalsvondst en kan hiervoor dus geen subsidie worden aangevraagd. Wat wel wordt beschouwd als toevalsvondst zijn vondsten die worden gedaan bij een in-greep in de bodem waarvoor geen vergunning noodzakelijk was. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het graven van een tuinvijver of het planten van een boom. In het geval van een destructief onderzoek kan wel sprake zijn van een toevalsvondst wanneer met de betreffende vondst in het PVE is geen rekening is gehouden. Verstoorder: Degene die als verstoorder wordt beschouwd is dus niet altijd degene die de fysieke verstoring veroorzaakt, maar kan ook degene zijn die de vergunning aanvraagt waarmee de verstoring mogelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld een bouwvergunning. 

Artikel 4: De hier genoemde doelen zijn uitgebreid beschreven in de Nota Erfgoed, Deelnota Archeologie, die in november 2003 door Provinciale Staten is vastgesteld.

Artikel 7, lid 2: Het is van belang dat de provincie betrokken wordt bij de planvorming van de activiteiten, onder andere in verband met de prioriteitstelling die de provincie bij veldwerk kan hanteren. Ook bij toevalsvondsten is het belangrijk dat de archeologische activiteiten waarvoor subsi-die wordt aangevraagd nog niet van start zijn gegaan.   

Artikel 7, lid 4 Bij de toelichting op artikel 2 is ingegaan op de vrijstelling voor de minimissteun in het EG-verdrag. Aangezien het de minimisbedrag per onderneming geldt kan zonder medewerking van de aanvrager niet worden vastgesteld of sprake is van de minimissteun. In dit lid is daar-om bepaald dat op de aanvrager de verplichting rust melding te maken van eerdere subsidies of andere steunmaatregelen. GS zal de aanvragers hierbij hulp bieden in de vorm van een modelverklaring bij het aan-vraagformulier. Met deze verklaring wordt ook zeker gesteld dat de subsidie achteraf kan worden gewijzigd indien na de subsidieverlening blijkt dat de vrijstelling voor de minimissteun (toch) niet van toepassing was. Zie de Awb artikelen 4:48 lid 1 onder c en 4:49 lid 1 onder b.

Artikel 8, lid 2 Hier wordt bepaald dat de normale beslistermijn niet van toepassing is indien het subsidiebesluit moet worden goedgekeurd door de Europese Commissie. In de praktijk wordt de mel-ding gedaan door tussenkomst van het coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Permanente Vertegenwoordiging in Brus-sel. Voor het bepalen van het begin van het opschorten van de beslistermijn geldt de verzending door gedeputeerde staten van Fryslan aan het coördinatiepunt. Hoe lang de beslistermijn feitelijk wordt opgeschort is moeilijk te zeggen. Als regel beslist de Commissie binnen twee maanden op een verzoek. Indien naar het oordeel van de Commis-sie de melding niet volledig is wordt verzocht om aanvullende informatie en begint de termijn opnieuw te lopen.

Artikel 10: Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden de eis dat tijdens de uitvoering en na de afronding van het project duidelijk moet worden aangegeven dat het project (mede)gefinancierd is door de provincie Fryslân.

Hoofdstuk 2 - Archeologische voorlichting Om de bewoners en bezoekers van de provincie Fryslân gevoelig te maken voor het belang van archeologie is het nodig expliciet aandacht te besteden aan voorlichting en promotie.

Hoofdstuk 3 - Onderzoek in het kader van de ontwikkeling van de FAMKE De gemeente heeft de eerste verantwoordelijkheid voor het aanleveren van goed kaartmateriaal. Om gemeenten te ondersteunen bij deze taak kan de provincie een subsidie geven. Het project dient dan wel in nauwe samenwerking met de provincie tot stand te komen. Subsidie is mogelijk voor diverse archeologische onderzoeken die een beter inzicht geven in de archeologie van een bijvoorbeeld bepaald gebied, een bepaalde periode of een bepaald type vindplaatsen, zoals terpen. Het resultaat van het onderzoek kan worden verwerkt in de FAMKE. 

Artikel 25: Subsidie is niet bedoeld voor onderzoek dat moet worden uitgevoerd op grond van de herziening van de Monumentwet 1988.

Hoofdstuk 4 - Onderzoek in het kader van een toevalsvondst Artikel 30: Wanneer het eisen van een zorgvuldig voortraject de verantwoordelijkheid van de gemeente was, bijv. in het kader van de aanvraag van een bouwvergunning, ligt ook de verantwoorde-lijkheid voor het vervolg bij de gemeente. Hieruit vloeit voort dat wanneer de gemeente haar verantwoordelijkheid in dit kader niet voldoende neemt, een provinciale bijdrage achterwege blijft.