Regeling vervallen per 01-10-2011

Verordening, regelende de rechtspositie voor de leden van provinciale staten

Geldend van 26-11-1999 t/m 30-09-2011

Intitulé

Verordening, regelende de rechtspositie voor de leden van provinciale staten

Provinciale staten van Fryslân;

Gelet op artikel 93 van de Provinciewet, alsmede op de algemene maatregel van bestuur van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van staten- en commissieleden (Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, Staatsblad 1994, 242;

BESLUITEN:

Vast te stellen de navolgende verordening, regelende de rechtspositie voor de leden van provinciale staten.

Begripsbepalingen

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    lid van provinciale staten: een lid van provinciale staten dat niet tevens lid is van gedeputeerde staten;

  • b.

    besluit: Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden; besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van staten en commissieleden (Staatsblad 1994, 242);

  • c.

    nabestaande: de weduwe, weduwnaar of nabestaande levenspartner(s) waarmee het overleden lid van provinciale staten samenwoonde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract.

Aanspraak op uitkering

Artikel 2.

  • 1.

    Degene die tenminste twee jaren onafgebroken lid is geweest van provinciale staten, kan met ingang van de maand volgend op de maand van aftreden aanspraak maken op een uitkering ten laste van de provincie.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde aanspraak wordt uitsluitend geëffectueerd indien door belanghebbende daartoe binnen drie maanden na aftreden een schriftelijk verzoek wordt ingediend bij gedeputeerde staten.

Duur van de uitkering

Artikel 3.

De duur van de uitkering wordt bepaald op de helft van het aantal volledige maanden gedurende welke het gewezen Statenlid het statenlidmaatschap heeft vervuld, met dien verstande, dat maximale duur een periode van twee jaar niet te boven gaat.

Hoogte van de uitkering

Artikel 4.

  • 1.

    De hoogte van de uitkering is maximaal:

    • a.

      in het eerste jaar 80% en in het tweede jaar 70% van de vaste vergoeding voor de werkzaamheden van een statenlid per jaar indien het gewezen Statenlid twee volledige perioden van vier jaar zitting in provinciale staten heeft gehad;

    • b.

      in het eerste jaar 60% en in het tweede jaar 55% van de vaste vergoeding voor de werkzaamheden van een statenlid per jaar indien het gewezen statenlid een volledige periode van vier jaar zitting in provinciale staten heeft gehad;

    • c.

      In het eerste jaar 40% en voor de resterende periode 35% van de vaste vergoeding voor de werkzaamheden van een statenlid, indien het gewezen Statenlid ten minste twee volledige jaren doch nog niet een volledige periode van vier jaar zitting in provinciale staten heeft gehad.

  • 2.

    Bepalend voor de hoogte van de uitkering is de vaste vergoeding voor de werkzaamheden als lid van provinciale staten op het moment van aftreden.

Korting wegens inkomsten

Artikel 5.

  • 1.

    Inkomsten welke een lid van provinciale staten heeft op de dag waarop hij/zij ophoudt Statenlid te zijn, worden niet in mindering gebracht op zijn/haar uitkering als gewezen lid van provinciale staten.

  • 2.

    Nieuwe inkomsten of hogere inkomsten welke het gewezen lid van provinciale staten na de dag bedoeld in het eerste lid verwerft, worden met de uitkering verrekend over de periode waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht worden betrekking te hebben.

Artikel 6.

Voor de toepassing van artikel 5 worden onder de daar vermelde inkomsten verstaan:

  • -

    winst uit onderneming;

  • -

    inkomsten uit of in verband met arbeid of het verrichten van andere diensten of aanneming van werk;

  • -

    een periodieke uitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.

Artikel 7.

Degene aan wie een uitkering is toegekend is verplicht van het verkrijgen van nieuwe inkomsten of hogere inkomsten als bedoeld in artikel 5, lid 2, terstond mededeling te doen aan gedeputeerde staten onder opgave, voor zover mogelijk, van de hoogte van deze (verwachte) inkomsten.

Artikel 8.

Degene aan wie een uitkering is toegekend geeft desgevraagd schriftelijk alle informatie betreffende zijn/haar inkomsten die voor de uitvoering van deze regeling nodig is , aan gedeputeerde staten.

Betaling uitkering

Artikel 9.

De uitkering wordt betaald in maandelijkse termijnen.

Einde van de uitkering

Artikel 10.

De uitkering eindigt:

  • a.

    zodra de maximale duur van de uitkering, volgens artikel 3, is bereikt;

  • b.

    met ingang van de maand, volgend op de maand waarin het gewezen lid van provinciale staten is overleden;

  • c.

    met ingang van de dag waarop het gewezen lid wederom als lid van provinciale staten is beëdigd.

Artikel 11.

De artikelen 2 tot en met 8 zijn niet van toepassing indien een lid van Provinciale Staten van het lidmaatschap vervallen is verklaard op grond van artikel X 7 van de Kieswet.

Artikel 12.

1. De betaling van de uitkering kan door gedeputeerde staten worden geschorst en voor zolang belanghebbende niet de mededeling of de opgaven doet als bedoeld in de artikelen 7 en 8.2. Indien de in het vorige lid bedoelde verplichtingen alsnog worden nagekomen, wordt de uitkering over de tijd van schorsing, met inachtneming van artikel 5, alsnog uitbetaald.

Uitkering bij overlijden

Artikel 13.

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het lid van provinciale staten wordt aan de nabestaande ten laste van de provincie een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de vaste vergoeding voor werkzaamheden als Statenlid over een periode van drie maanden, zoals bedoeld in artikel 2 van het Rechtspositiebesluit, zoals deze gold ten tijde van overlijden.

  • 2.

    Indien de overledene geen nabestaande nalaat, geschiedt de in het vorige lid bedoelde uitkering ten behoede van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, danwel pleegkinderen. Ontbreken ook deze, dan geschiedt de uitkering indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.

Aanvulling uitkering op grond van Werkloosheidswet

Artikel 14.

  • 1.

    In het geval het lid van provinciale staten een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap, meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die het lid van provinciale staten ontvangt als bedoeld in artikel 2 van het besluit, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van de bedoelde korting.

  • 2.

    In het geval het lid van provinciale staten een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de, na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat Besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap, meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die het lid van provinciale staten ontvangt als bedoeld in artikel 2 van het besluit, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van de bedoelde korting.

Vergoeding kosten scholing

Artikel 15.

Aan een lid van provinciale staten wordt, na een daartoe ingediend verzoek, een tegemoetkoming verleend in de kosten van scholing indien het betreft vakinhoudelijke scholing welke, naar het oordeel van GS, passend is om het statenlidmaatschap goed te kunnen vervullen, en voor zover deze scholing niet door of vanwege de provincie wordt georganiseerd.

Artikel 16.

Onder de in artikel 15 genoemde scholing wordt verstaan:

  • a.

    scholing met betrekking tot zaken, welke behoren tot het provinciale takenpakket, alsmede met betrekking tot de instrumenten welke noodzakelijk zijn om die taken te kunnen uitvoeren;

  • b.

    bijscholing met betrekking tot ontwikkelingen welke plaatsvinden, waarmee de provincie bij de uitoefening van de taken te maken heeft dan wel zal krijgen en waarvan het belangrijk is voor de statenleden daar kennis van te hebben.

Artikel 17.

  • 1.

    Uitbetaling van de in artikel 15 bedoelde vergoeding vindt plaats, nadat het lid van provinciale staten daartoe een schriftelijk verzoek bij gedeputeerde staten heeft ingediend en de daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen heeft overlegd.

  • 2.

    Uitbetaalde tegemoetkomingen kunnen worden teruggevorderd indien het lid van provinciale staten de scholing niet volgt of vroegtijdig beëindigd.

Tegemoetkoming kosten kinderopvang

Artikel 18.

Aan een lid van provinciale staten wordt, na een daartoe schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend verzoek, een tegemoetkoming verleend in de kosten van algemene en buitenschoolse opvang voor kinderen van 0 tot 12 jaar, indien de opvang noodzakelijk is in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap.

Artikel 19.

De opvang dient plaats te vinden bij een door het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport erkende kinderopvanginstelling, dan wel via erkende gastouderopvang.

Artikel 20.

Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten verband houdende met de opvang gedurende de dagen waarop vergaderingen van provinciale staten plaatsvinden, dan wel de dagen waarop vergaderingen van de commissies uit de staten waarin het desbetreffende Statenlid zitting heeft, en wel tot een maximum van 8 dagdelen per maand.

Artikel 21.

Het betreffende lid van provinciale staten betaalt over de kosten van kinderopvang een eigen bijdrage ter hoogte van de daarvoor door het ministerie van WVS jaarlijks vat te stellen normen, met dien verstande dat boven een netto gezinsinkomen van f. 5.000,- per maand, de vaste vergoeding als lid van provinciale staten daarin begrepen, geen tegemoetkoming in de kosten plaatsvindt.

Artikel 22.

Uitbetaling van de in artikel 2 bedoelde vergoeding vindt plaats, nadat het lid van provinciale staten de daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen heeft overlegd.

Slotbepalingen

Artikel 23.

Met inachtneming van het gestelde in het Rechtspositiebesluit wordt in bijzondere gevallen, waarin toepassing van deze verordening tot een naar het oordeel van gedeputeerde staten onredelijke uitkomst leidt, door gedeputeerde staten beslist.

Artikel 24.

Deze verordening treedt inwerking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 25.

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening rechtspositie leden provinciale staten provinsje Fryslân 1996.

Ondertekening

Leeuwarden, 6 november 1996,
voorzitter, drs. L.M.L.H. A. Hermans
griffier, drs. G. van der Veen