Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent de aangifte, voorlopige aanslag en invorderingsrente (Besluit Nadere Regels)

Geldend van 11-11-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent de aangifte, voorlopige aanslag en invorderingsrente (Besluit Nadere Regels)

Het dagelijks bestuur van GBLT;

Gelet op:

  • -

    Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht

  • -

    Artikel 20 van de Gemeenschappelijke Regeling GBLT

  • -

    Artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a en 232, vierde lid, onderdeel a en b, van de Gemeentewet

  • -

    Artikel 123, tweede en derde lid, aanhef en onder a en 124, vijfde lid onder a en b, van de Waterschap

  • -

    Artikel 83, 84, 125 en 127 van de Waterschapswet

  • -

    Artikel 156, 160, 233 en 237 van de Gemeentewet

  • -

    Artikel 6, 7, 8, 13 en 14 Algemene wet inzake rijksbelastingen

  • -

    Artikel 29 en 31 Invorderingswet 1990

Gelezen het voorstel van 28 oktober 2020;

Besluit:

Vast te stellen: Besluit Nadere Regels.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van GBLT;

  • b.

    de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur van GBLT aangewezen ambtenaar, als bedoeld in artikel 124, lid 5, onder a, van de Waterschapswet en artikel 232, lid 4, onder a, van de Gemeentewet;

  • c.

    de ambtenaar belast met de invordering: de door het dagelijks bestuur van GBLT aangewezen ambtenaar, als bedoeld in artikel 124, lid 5, onder b, van de Waterschapswet en artikel 232, lid 4, onder b, van de Gemeentewet;

  • d.

    de zuiverings- en verontreinigingsheffing: de heffing als bedoeld in de heffingsverordeningen inzake de zuiveringsheffing dan wel verontreinigingsheffing van de aan GBLT deelnemende waterschappen;

  • e.

    de watersysteemheffing: de heffing als bedoeld in de verordening watersysteemheffing van de aan GBLT deelnemende waterschappen;

  • f.

    gemeentelijke heffing: de heffing als bedoeld in de belastingverordeningen van de aan GBLT deelnemende gemeenten, voor zover de bevoegdheid tot heffing en invordering aan GBLT is overgedragen.

Hoofdstuk 2 Verzoek om uitnodiging tot het doen van aangifte

Artikel 2

De gebruiker van een bedrijfsruimte aan wie niet binnen 26 weken na afloop van het heffingsjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen 2 weken na het verstrijken van die 26 weken bij de ambtenaar belast met de heffing een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet voor zover dit betrekking heeft op heffingen op grond van de Waterschapswet en Waterwet.

Hoofdstuk 3 Voorlopige aanslagen

Artikel 3

Na de aanvang van het heffingsjaar kunnen een of meer voorlopige aanslagen worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag, waarop de aanslag over dat heffingsjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Invorderingsrente belastingaanslagen van GBLT

Artikel 4

Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen vinden de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 29 Invorderingswet 1990 en de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 5

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2. Dit besluit is van toepassing op belastingaanslagen voor tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2021.

  • 3. Het besluit ‘Besluit nadere Regels’ van 8 januari 2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat het wel van kracht blijft voor belastingaanslagen die zijn vastgesteld, of nog worden vastgesteld, voor tijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2021.

  • 4. Dit besluit wordt aangehaald als ‘Besluit Nadere Regels’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 28 oktober 2020.

Het dagelijks bestuur van GBLT

M.A. van Helden

Directeur

B.J. Bussink

Voorzitter

TOELICHTING OP HET BESLUIT NADERE REGELS

A. ALGEMEEN

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 123 van de Waterschapswet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar (de inspecteur) en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar (de ontvanger). De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan aan de minister van Financiën bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college van burgemeester en wethouders. Voor waterschapsbelastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 123 Waterschapswet toe aan het dagelijks bestuur. Door artikel 20 van de gemeenschappelijke regeling van GBLT komt deze bevoegdheid toe aan het dagelijks bestuur van GBLT. Verder is het dagelijks bestuur van GBLT bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en artikel 84, tweede en derde lid, van de Waterschapswet en artikel 20 van de gemeenschappelijke regeling van GBLT is het dagelijks bestuur bevoegd beslissingen (lees: belastingverordeningen) van de raad, respectievelijk het algemeen bestuur uit te voeren. Met het oog hierop kan het dagelijks bestuur over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken val hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.

In deze uitvoeringsregeling is een en ander uitgewerkt. Het betreft een uitwerking van:

  • -

    de wettelijke bepalingen over de aangifte (artikelen 6,7 en 8 van de AWR, artikel 237 van de Gemeentewet en artikel 127 van de Waterschapswet;

  • -

    de wettelijke bepalingen over de voorlopige aanslag (artikelen 13 en 14 van de AWR);

  • -

    de wettelijke bepalingen over de invorderingsrente (artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990).

In de aanhef worden deze wettelijke bepalingen opgesomd. Het dagelijks bestuur ontleent de bevoegdheden rechtstreeks aan de genoemde wettelijke bepalingen.

B. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Algemene bepaling

In dit artikel worden de begripsbepalingen uiteengezet.

Artikel 2 Aangifte

In dit artikel zijn nadere regels over het doen van aangifte opgenomen. Gelet op het bepaalde in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 127, eerste lid, van de Waterschapswet geldt als hoofdregel dat bij het uitnodigen voor het doen van aangifte wordt gewerkt met aangiftebiljetten. In dit artikel hebben wij dit tot uitgangspunt genomen. Indien GBLT aangifte langs elektronische weg mogelijk wil maken, moet daarvoor een regeling in de belastingverordening worden getroffen (artikel 237, vijfde lid, van de Gemeentewet en artikel 127, vijfde lid, van de Waterschapswet. Door gebruik te maken van digitale mogelijkheden (E-formulieren), kan GBLT de administratieve lasten reduceren.

Het artikel vormt een uitwerking van artikel 6, derde lid, van de AWR. Dit bepaalt dat bij ministeriële regeling (lees: besluit van dagelijks bestuur van GBLT) iemand die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, kan worden verplicht te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.

Het artikel voorziet in het geval dat aan een belastingplichtige geen aangiftebiljet is uitgereikt of geen aanslag is opgelegd. Aangezien de wijze van heffing in de verordening die bij wege van aanslag is, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk indien de gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, reeds voorhanden zijn.

Het artikel ziet specifiek op de zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing bedrijfsruimte. Indien er andere belastingen zijn die op basis van een aangiftebiljet worden opgelegd, zijn de aangifte en het bijbehorende aangiftebiljet in de desbetreffende belastingverordening en eventuele bijbehorende beleidsregel aldaar geregeld.

In artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 127, tweede lid, van de Waterschapswet staat dat het doen van aangifte geschiedt door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden. Met dit artikel is niet bedoeld de overige in artikel 8 van de AWR gestelde voorschriften buiten toepassing te verklaren, hoewel de wettekst hierover niet duidelijk is. In verband hiermee is expliciet opgenomen dat het aangiftebiljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moet worden ingevuld, moet worden ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden moet worden ingeleverd of toegezonden. Benadrukt moet worden dat dit artikel geen door het dagelijks bestuur van GBLT in het leven geroepen verplichting is, maar geldt op grond van artikel 237 van de Gemeentewet of artikel 127 van de Waterschapswet juncto artikel 8 van de AWR.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

De artikelen 13 en 14 van de AWR bepalen dat de inspecteur (lees: de ambtenaar belast met de heffing) volgens bij ministeriële regeling (lees: besluit van het dagelijks bestuur van GBLT) te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag kan opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Het opleggen van een voorlopige aanslag kan met name van belang zijn indien de belastingschuld eerst na afloop van het belastingtijdvak/belastingjaar kan worden vastgesteld.

Op grond van dit artikel kan de ambtenaar belast met de heffing naar eigen inzicht een voorlopige aanslag opleggen indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, dit rechtvaardigt. Vanzelfsprekend dienen hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden genomen.

Dit artikel ziet specifiek op de zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing. Voor alle andere belastingen waar een voorlopige aanslag mogelijk is, is dat in de desbetreffende belastingverordening en eventuele bijbehorende beleidsregel aldaar geregeld.

Artikel 4 Rente

Bij de invordering van gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen is hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 van toepassing. Dit betekent dat invorderingsrente moet worden berekend indien na de laatste betalingstermijn niet of te weinig is betaald. Vanaf 1 januari 2013 vergoedt GBLT alleen nog in de volgende gevallen twee gevallen rente:

  • 1.

    GBLT vergoedt rente als zij meer dan zes weken te laat is met het terugbetalen van belastinggeld aan de belanghebbende. Als het aan de belanghebbende te wijten is dat de uitbetaling niet tijdig plaatsvindt, bijvoorbeeld als de belanghebbende een onjuist rekeningnummer aan GBLT heeft verstrekt, dan wordt geen invorderingsrente vergoed. Het tijdvak waarover de invorderingsrente enkelvoudig wordt berekend vangt aan op de dag na de dagtekening van de tot uitbetaling strekkende belastingaanslag of beschikking en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling.

  • 2.

    Als een belanghebbende in verband met zijn bezwaarschrift uitstel van betaling heeft gevraagd en dit uitstel door de ontvanger bij beschikking is afgewezen. GBLT vergoedt rente als de belanghebbende in de bezwaarprocedure in het gelijk wordt gesteld. Het tijdvak waarover de invorderingsrente wordt berekend vangt aan op de dag na de dag waarop de belastingaanslag ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 invorderbaar is en eindigt zes weken na de dagtekening van de vermindering of de herziening. Als in de belastingverordeningen een van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende invorderingstermijn is opgenomen, is de vervaldatum van die invorderingstermijn de begindatum voor het vergoeden van invorderingsrente.

Het betaalde bedrag vormt het maximum bedrag waarover invorderingsrente wordt vergoed en wordt eventueel verminderd met een nog openstaand bedrag van de belastingaanslag of het gevorderde bedrag.

Artikel 29 van de Invorderingswet 1990 regelt dat het percentage van de invorderingsrente een bij algemene maatregel van bestuur (amvb) vast te stellen percentage bedraagt, dat voor in rekening te brengen en voor te vergoeden invorderingsrente verschillend kan worden vastgesteld. Omdat artikel 29 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dar het percentage van de invorderingsrente bij amvb wordt vastgesteld, moet dit op grond van artikel 231, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 123, vierde lid, van de Waterschapswet voor de gemeentelijke belastingen en de waterschapsbelastingen plaatsvinden bij besluit van het dagelijks bestuur van GBLT. Het dagelijks bestuur van GBLT dient dus een besluit te nemen over de toe te passen percentages van de invorderingsrente.

Krachtens artikel 30 van de Invorderingswet 1990 moet het bedrag van de invorderingsrente bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.

Artikel 31 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Een en ander is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarin wordt onder meer bepaald dat het bedrag van de in rekening te brengen, invorderingsrente naar beneden wordt afgerond op gehele euro’s. Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s (artikel 31 van de Invorderingswet 1990). Ook wordt bepaald dat bij de enige of laatste betaling een bedrag aan invorderingsrente van € 23 ,- net in rekening wordt gebracht.

Artikel 231, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 123, vierde lid, van de Waterschapswet dient voor ministeriële regeling te worden gelezen: besluit van het dagelijks bestuur van GBLT. Het dagelijks bestuur dient dus over de toepassing van de invorderingsrente regels te stellen.

Er wordt niet voorzien in een minimumbedrag voor te vergoeden invorderingsrente. GBLT kan dit ook niet in de beleidsregel opnemen.

Er kan wel worden opgenomen dat in afwijking van die ministeriële regeling, een hoger of lager drempelbedrag dan de genoemde € 23,- kan worden opgenomen.

Artikel 5 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

In het derde lid wordt de oude regeling ingetrokken.

De citeertitel vergemakkelijkt het verwijzen naar de regeling.