Regeling vervallen per 01-03-2018

Subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2009

Geldend van 01-05-2014 t/m 28-02-2018

Intitulé

Subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2009

Nr. 8

 

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 januari 2009

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

 

Gelet op het door de fractie van het CDA op 28 mei 2009 ingediende en aangenomen amendement;

besluit:

 

In te trekken de Subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2005

 

En

 

Vast te stellen de Subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2009.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeente: gemeente Geertruidenberg;

  • b.

    subsidie: een aanspraak op financiële middelen, zoals bedoeld in artikel 4:21, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    budgetsubsidie: een subsidie voor de duur van één of meerdere jaren op grondslag van producten en prestaties;

  • d.

    waarderingssubsidie: een subsidie voor een activiteit of activiteiten die wordt verstrekt om de waardering van de gemeente voor het ondernemen daarvan tot uitdrukking te brengen;

  • e.

    investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van aankoop, stichting of verbouwing van accommodaties binnen de gemeente, daaronder begrepen de onmiddellijk daarmee verband houdende inrichtingskosten;

  • f.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Geertruidenberg;

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg;

  • h.

    instelling: een organisatie of groepering van personen, die zich de behartiging van belangen van ideële of materiële aard ten doel stelt of mede ten doel stelt en die de subsidiabele activiteiten zonder winstoogmerk uitvoert;

  • i.

    werkprogramma: een uiteenzetting van zoveel mogelijk in meetbare prestaties geformuleerde activiteiten die de instelling in een bepaald jaar biedt, inclusief een begroting;

  • j.

    investeringsplan: een plan voor investering in onroerende goederen;

  • k.

    gelieerd rechtspersoon: een rechtspersoon die voornamelijk dient ter financiering, ondersteuning of buffer van een door de gemeente gesubsidieerde instelling.

  • l.

    egalisatiereserve: Vermogensbestanddelen die worden opgenomen om in de toekomst fluctuaties in de (exploitatie)kosten op te vangen. 

  • m.

    bestemmingsreserve: Bestanddeel uit eigen vermogen dat bestemd is om in de toekomst beoogde specifieke activiteiten te kunnen bekostigen.

  • n.

    voorziening: Vermogensbestanddelen die worden gevormd voor toekomstige kosten die een periode van twee of meer jaren omvatten en die niet binnen de jaarlijkse exploitatie opgevangen kunnen worden, nu reeds te voorzien zijn, onvermijdelijk zijn, hun oorzaak in het verleden hebben en kwantificeerbaar en berekenbaar zijn.

Artikel 2 Uitvoering verordening

Het college is belast met de uitvoering van deze verordening en besluit met toepassing van deze verordening tot verlening, intrekking, weigering, wijziging en vaststelling van subsidie en omtrent de daaraan te verbinden voorschriften en voorwaarden, alsmede tot het aangaan van een privaatrechtelijke uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 21.

Artikel 3 Reikwijdte van de verordening

Deze verordening is van toepassing op de volgende beleidsterreinen:

a. samenlevingsopbouw;

b. cultuur en kunst;

c. ouderenbeleid;

d. volwasseneneducatie;

e. volksgezondheid;

f. maatschappelijke dienstverlening;

g. sport;

h. jeugdbeleid;

i. toerisme en recreatie.

j. gehandicaptenbeleid.

Artikel 4 Algemene voorwaarden

  • 1. Een subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de raad de nodige gelden beschikbaar heeft gesteld;

    • b.

      een instelling of natuurlijke persoon voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • c.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, in voldoende mate bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 7 lid 1. bedoelde beleidsdoelen;

    • d.

      de instelling niet of niet volledig zelf kan voorzien in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, tenzij sprake is van omstandigheden die naar het oordeel van het college het buiten toepassing laten van deze regel rechtvaardigen;

    • e.

      Bij de in lid d. genoemde vraag of de instelling niet of niet volledig in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd kan voorzien, dient ook betrokken te worden het eigen vermogen en het batig exploitatiesaldo van door burgemeester en wethouders nader te bepalen gelieerde rechtspersonen.

  • 2. Het college kan voor door hem aan te wijzen categorieën van subsidies een subsidieplafond vaststellen.

  • 3. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan het college een subsidie uitsluitend verlenen onder de voorwaarde dat de raad voldoende gelden ter beschikking stelt.

  • 4. De voorwaarde vervalt, indien het college daarop niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep heeft gedaan.

  • 5. Het beroep op de voorwaarde geschiedt bij een subsidie voor een activiteit die door het college ook in het voorafgaande begrotingsjaar werd gesubsidieerd, door intrekking wegens veranderde omstandigheden overeenkomstig artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 6. In andere gevallen geschiedt het beroep op de voorwaarde door een intrekking overeenkomstig artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 7. Instellingen waaraan een subsidie voor activiteiten van niet-incidentele aard is verstrekt, kunnen niet in aanmerking komen voor een aanvullend subsidie voor activiteiten van incidentele aard. Van deze regel zijn uitgezonderd activiteiten van incidentele aard die ten tijde van het aanvragen van het subsidie voor de activiteiten van niet-incidentele aard niet konden worden voorzien en die niet kunnen worden beschouwd te behoren tot de activiteiten van niet-incidentele aard waarvoor reeds subsidie werd verstrekt.

  • 8. Artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidieverlening kan, naast op de in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gronden, worden geweigerd indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in onvoldoende mate bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 7 lid 1. bedoelde beleidsdoelen;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, vóór het indienen van de aanvraag reeds in uitvoering werden genomen.

    • c.

      de subsidie bestemd is voor activiteiten die partijpolitiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk van aard zijn, voortvloeien vanuit partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke motieven dan wel een vorming of verspreiding ter zake tot doel hebben.

  • De structurele subsidieverstrekking aan een instelling kan op grond van algemene financiële of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit.

  • 3. Het college stelt de instelling schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in het tweede lid, tenminste zes maanden voorafgaand aan het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 4. De subsidieverstrekking aan een instelling wordt in ieder geval beëindigd wanneer:

    • a.

      De instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden.

    • b.

      Bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan.

    • c.

      Aan de instelling surséance van betaling is verleend.

    • d.

      Het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Artikel 6 Toepasbaarheid

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • a.

    geldelijke bijdragen aan publiekrechtelijke rechtspersonen in de kosten van de activiteiten of voorzieningen, welke in het bepaalde bij of krachtens de wet dan wel in een publiekrechtelijke taak hun oorzaak vinden;

  • b.

    geldelijke bijdragen van de gemeente in de vorm van contributies, lidmaatschappen en donaties.

Artikel 7 Bevoegdheden, beleidsregels en rapportage

  • 1. De gemeenteraad stelt de gemeentelijke doelen op de in artikel 3 genoemde beleidsterreinen vast;

  • 2. De gemeenteraad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de voor subsidiëring beschikbare budgetten vast.

  • 3. Subsidieverlening geschiedt door het college binnen de onder het eerste en tweede lid vastgestelde kaders.

  • 4. Het college stelt voor elk van de in artikel 3 genoemde beleidsterreinen beleidsregels vast, waarin het subsidiebeleid ten aanzien van deze terreinen wordt omschreven.

    Zij omvatten ten minste een omschrijving van:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten, producten of prestaties;

    • b.

      de grondslag van de subsidiëring;

    • c.

      de van toepassing zijnde subsidievorm(en);

    • d.

      de mate waarin voor subsidie in aanmerking komende activiteiten, producten en prestaties door (eigen) financiële inspanningen van de instelling dienen te worden bekostigd;

  • 5. Het college doet jaarlijks op uiterlijk 1 oktober verslag aan de gemeenteraad ten aanzien van de subsidies in het voorafgaande jaar over

    • a.

      het aantal verleningen;

    • b.

      het aantal weigeringen;

    • c.

      het aantal wijzigingen;

    • d.

      het aantal intrekkingen c.q. terugvorderingen;

    • e.

      het aantal vaststellingen;

    • 6.

      de uitgaven aan subsidies per beleidsterrein zoals genoemd in artikel 3.

  • 6. Het college doet uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan de beëindiging van het merendeel van de subsidiecontracten op een beleidsterrein zoals genoemd in artikel 3 verslag aan de gemeenteraad van de effecten en de doeltreffendheid van de subsidies in de praktijk.

Artikel 8 Indexering

  • 1. Met inachtneming van het gestelde in artikel 4, lid 1 onderdeel a, kan het college door hem aan te wijzen subsidies dan wel componenten daarvan jaarlijks bijstellen op basis van een door hem vast te stellen indexeringsgetal.

  • 2. Het college kan nadere richtlijnen vaststellen over de te hanteren methodiek voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde indexering.

Hoofdstuk 2 Subsidieprocedure

Artikel 9 Meerdere aanvragen

Voor zover de instelling voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan of een andere partij, doet zij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Artikel 10 Subsidiesoorten

  • 1. Als soorten van subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      budgetsubsidies;

    • b.

      investeringssubsidies, en;

    • c.

      waarderingssubsidies.

  • 2. De voorwaarden waaronder en de vorm waarin met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidie wordt verleend zijn opgenomen in de Beleidsregels subsidie gemeente Geertruidenberg.

Artikel 11 Vereisten

Een aanvraag om subsidie bevat naast de in artikel 4:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gegevens:

  • a.

    De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, de doelen die met de activiteiten worden beoogd, alsmede de begroting van de kosten van die activiteiten.

  • b.

    De subsidieaanvraag vermeldt het subsidiebedrag dat wordt gevraagd.

  • c.

    De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een opgave van met de instelling gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard en de betrekking met die rechtspersonen.

Artikel 12 Rechtspersoonlijkheid

  • 1. Budgetsubsidies en investeringssubsidies worden slechts verleend aan een organisaties die rechtspersoon zijn.

  • 2. Waarderingssubsidies kunnen in bijzondere gevallen ook worden verstrekt aan instellingen die geen rechtspersoon zijn en aan natuurlijke personen.

Artikel 13 Subsidieproces

Het subsidieproces kent de volgende kernelementen:

  • a.

    aanvraag

  • b.

    verlening

  • c.

    (separate) vaststelling

  • d.

    bevoorschotting                  

 

Hoofdstuk 3 Budgetsubsidie

Paragraaf 3.1 Aanvraag budgetsubsidie

Artikel 14 Aanvraagtermijn

  • 1. De instelling dient de aanvraag van een budgetsubsidie bij het college in vóór 1 mei van het jaar voorafgaande aan de periode waarvoor het subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 dient de instelling de aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter van de activiteiten bij het college in uiterlijk 18 weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen toestemmen in verlenging van de in lid 2 genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 15 Bescheiden

  • 1. Naast de in artikel 11 genoemde vereisten bevat de aanvraag van een budgetsubsidie:

    • a.

      een van een toelichting voorziene begroting van baten en lasten betreffende de instelling, betrekking hebbend op het nieuwe boekjaar;

    • b.

      een werkprogramma, betrekking hebbend op het nieuwe boekjaar, en;

    • c.

      overige door het college bepaalde bescheiden.

  • 2. Het college kan ter zake van de aanvraag nadere richtlijnen verstrekken, alsmede modellen vaststellen voor de over te leggen bescheiden.

  • 3. Het college kan vrijstelling verlenen van onderdelen van het bepaalde in lid 1. In geval van een aanvraag voor budgetsubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter, kan het college bepalen dat kan worden volstaan met een overzicht van de met het subsidie te ondernemen activiteiten, de daarmee te leveren prestaties en een begroting van kosten en baten.

Artikel 16 Aanvullende bescheiden

  • 1. Indien betreffende het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen subsidie werd aangevraagd, gaat de aanvraag voorts vergezeld van:

    • a.

      een afschrift van de oprichtingsakte van de instelling en van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd;

    • b.

      het beleidsplan van de instelling voor tenminste het komende jaar;

    • c.

      het jaarverslag en de jaarrekening over het voorafgaande jaar, en;

    • d.

      overige door het college bepaalde bescheiden.

  • 2. Het college kan gedeeltelijke of algehele vrijstelling verlenen van het bepaalde in het lid 1.

Artikel 17 Overleg

  • 1. Het college treedt tijdig met de instelling in overleg over de aanvraag van een budgetsubsidie, tenzij het college niet eerder subsidie heeft verstrekt en in redelijkheid vaststaat dat dit overleg niet tot een beschikking tot subsidieverlening zal leiden.

  • 2. De uitkomsten van het overleg, bedoeld in lid 1, worden neergelegd in een verslag.

Artikel 18 Toetsing

Indien een budgetsubsidie reeds voor een periode van meerdere jaren is verstrekt, vindt in het eerste halfjaar van het laatste jaar van de subsidieperiode een inhoudelijke en financiële toetsing plaats van de besteding van het verstrekte subsidie, waaronder van de activiteiten en prestaties.

Paragraaf 3.2 Verlening budgetsubsidie

Artikel 19 Beslissingstermijn budgetsubsidie

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een budgetsubsidie vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan de periode waarvoor het subsidie wordt verleend.

  • 2. Een budgetsubsidie kan door het college voor één jaar of voor meerdere jaren worden verleend. Daarbij is een jaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij het college akkoord gaat met het bezigen van een andersoortig jaar.

  • 3. Het college kan het nemen van de beslissing, bedoeld in lid 1, uiterlijk acht weken opschorten.

  • 4. Indien niet op een aanvraag om een budgetsubsidie is beslist vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen per kalenderjaar zoals vermeld de laatst gegeven beschikking tot subsidieverlening.

  • 5. In afwijking van lid 1 beslist het college binnen 10 weken op een aanvraag voor een budgetsubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter. Het college kan deze beslissing uiterlijk acht weken opschorten.

Artikel 20 Periode subsidieverlening

  • 1. Een budgetsubsidie wordt voor de totale periode van verlening als één geheel beschouwd en kan bij een meerjarige looptijd jaarlijks worden bijgesteld op basis van een jaarlijks vast te stellen indexering.

  • 2. Van het rijk ontvangen geoormerkte gelden kunnen in de budgetsubsidie worden opgenomen.

Artikel 21 Overeenkomst

  • 1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een privaatrechtelijke uitvoeringsovereenkomst worden gesloten.

  • 2. Wanneer ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst wordt gesloten, wordt in de beschikking tot subsidieverlening bepaald dat deze genomen is onder de voorwaarde dat een overeenkomst tot stand komt.

  • 3. Tenzij de aard van het subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de instelling verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor het subsidie is verleend. Dit volgens het gestelde in artikel 4:36 lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 3.3 Vaststelling budgetsubsidie

Artikel 22 Aanvraag vaststelling budgetsubsidie

  • 1. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid, sub f, en 4:44 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, legt het college subsidieontvangende instellingen de onderstaande verplichtingen op.

  • 2. De ontvanger van een budgetsubsidie dient vóór 1 mei volgend op elk jaar waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van het subsidie in bij het college betreffende dat jaar, ongeacht of het subsidie al dan niet is verstrekt voor een periode van één jaar of meerdere jaren. In geval het subsidie is verleend voor een andersoortig jaar dan het kalenderjaar, kan het college een andere uiterste datum bepalen voor indiening van deze stukken.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 dient de ontvanger van een budgetsubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter de aanvraag tot vaststelling van dat subsidie in bij het college binnen dertien weken na de geplande afloop van de activiteiten.

Artikel 23 Bescheiden

  • 1. De aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a.

      een door het bestuur gewaarmerkte balans en rekening van baten en lasten en een toelichting op deze stukken;

    • b.

      een accountantsverklaring, en

    • c.

      een activiteitenverslag van de verrichte werkzaamheden en activiteiten, waarin inzicht wordt gegeven in hoeverre de te verrichten activiteiten en prestaties zijn gehaald en of met de activiteiten de in het werkprogramma gestelde doelstellingen zijn gerealiseerd, alle betrekking hebbend op het afgelopen boekjaar.

  • 2. De in lid 1, onder a. bedoelde rekening van baten en lasten dient op dezelfde wijze te zijn ingedeeld als de voor dat boekjaar ingediende begroting.

  • 3. Het college kan met betrekking tot de aanvraag nadere richtlijnen vaststellen, alsmede modellen vaststellen voor de over te leggen bescheiden.

  • 4. Het college kan op verzoek van een subsidieontvanger besluiten dat in plaats van een accountantsverklaring als bedoeld in lid 1, onder b, een verslag van een onafhankelijke kascommissie wordt overgelegd.

  • 5. Het college kan ter zake van het verslag van de kascommissie nadere richtlijnen opstellen.

  • 6. Het college kan in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van de verplichting tot overlegging van de in de vorige leden genoemde bescheiden.

  • 7. In geval van een aanvraag voor budgetsubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter kan worden volstaan met het overleggen van een activiteitenverslag waarin inzicht wordt gegeven in hoeverre de te verrichten activiteiten en prestaties zijn gehaald. Tevens wordt een financiële verantwoording overgelegd.

Artikel 24 Beslistermijn vaststelling budgetsubsidie

  • 1. Het college beslist binnen 10 weken op een aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Het college kan de beslissing, bedoeld in lid 1, uiterlijk vijf weken opschorten.

Hoofdstuk 4 Investeringssubsidie

Paragraaf 4.1 Aanvraag investeringssubsidie

Artikel 25 Aanvraagtermijn

  • 1. De instelling dient de aanvraag van een investeringssubsidie bij het college in uiterlijk 18 weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de voorgenomen voorziening waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van de termijn, bedoeld in lid 1.

Artikel 26 Bescheiden

  • 1. Naast de in artikel 11 genoemde vereisten bevat de aanvraag van een investeringssubsidie:

    • a.

      een van een toelichting voorziene begroting van baten en lasten betreffende de instelling;

    • b.

      een investeringsplan, dat betrekking heeft op de voorziening waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • c.

      een afschrift van de oprichtingsakte en van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, en;

    • d.

      overige door het college te bepalen bescheiden.

  • 2. Het college kan ter zake van de aanvraag nadere richtlijnen verstrekken, alsmede modellen vaststellen voor de over te leggen bescheiden.

  • 3. Het college kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1, onderdelen a en c.

Paragraaf 4.2 Verlening investeringssubsidie

Artikel 27 Beslissingstermijn investeringssubsidie

  • 1. Het college beslist binnen tien weken op een aanvraag om een investeringssubsidie.

  • 2. Het college kan de beslissing, bedoeld in lid 1, uiterlijk acht weken opschorten.

Paragraaf 4.3 Vaststelling investeringssubsidie

Artikel 28 Aanvraag vaststelling investeringssubsidie

  • 1. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid, sub f, en 4:44 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, legt het college subsidieontvangende instellingen de onderstaande verplichtingen op.

  • 2. De ontvanger van een investeringssubsidie dient binnen dertien weken nadat de voorziening is gerealiseerd waarvoor het subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van het subsidie in bij het college.

Artikel 29 Bescheiden

  • 1. De aanvraag van een beschikking tot vaststelling van een investeringssubsidie gaat vergezeld van een gespecificeerde opgave van de werkelijke kosten met de daarbij behorende bewijsstukken.

  • 2. Het college kan bepalen dat ten behoeve van de subsidievaststelling nadere gegevens worden overgelegd.

Artikel 30 Beslissingstermijn vaststelling investeringssubsidie

  • 1. Het college beslist binnen tien weken op een aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Het college kan de beslissing, bedoeld in lid 1, uiterlijk vijf weken opschorten.

Hoofdstuk 5 Waarderingssubsidie

Paragraaf 5.1 Aanvraag waarderingssubsidie

Artikel 31 Aanvraagtermijn

  • 1. De aanvraag van een waarderingssubsidie dient te worden ingediend bij het college vóór 1 mei voorafgaande aan de periode waarvoor het subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 dient voor waarderingssubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter de aanvraag bij het college te worden ingediend uiterlijk 18 weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de voorgenomen activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van de in lid 2 bedoelde termijn.

Artikel 32 Bescheiden

  • 1. Naast de in artikel 11 genoemde vereisten bevat de aanvraag van een waarderingssubsidie:

    • a.

      een overzicht van de activiteiten waarvoor het gevraagde subsidie zal worden gebruikt alsmede een financiële begroting betreffende die activiteiten, en;

    • b.

      indien in het jaar daarvoor een waarderingssubsidie werd verstrekt voor soortgelijke activiteiten: een verslag van deze activiteiten en een specificatie van de besteding van dat subsidie;

    • c.

      overige door het college te bepalen bescheiden.

  • 2. Het college kan ter zake van de aanvraag nadere richtlijnen verstrekken, alsmede modellen vaststellen voor de over te leggen bescheiden.

  • 3. Het college kan gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1.

Artikel 33 Waarderingssubsidies bij jubilea

  • 1. Onder waarderingssubsidies worden ook verstaan de (eenmalige) subsidies bij jubilea.

  • 2. In aanmerking voor (eenmalige) subsidie in verband met een jubileum komen instellingen met rechtspersoonlijkheid, die zich ten doel stellen activiteiten te verrichten ten behoeve van de bevolking van de gemeente Geertruidenberg en in die gemeente gevestigd zijn.

  • 3. Subsidiering van activiteiten vindt slechts plaats voorzover deze ook openstaan of bestemd zijn voor de inwoners van Geertruidenberg; een te houden receptie wordt niet als zodanig beschouwd.

  • 4. De omvang van het subsidie neemt het College van Burgemeester en Wethouders op in de beleidsregels.

Paragraaf 5.2 Verlening waarderingssubsidie

Artikel 34 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een waarderingssubsidie vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan de periode waarvoor het subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Een waarderingssubsidie wordt door het college voor een periode van drie jaar verleend. Daarbij is een jaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij het college akkoord gaat met het bezigen van een andersoortig jaar.

  • 3. Het college kan het nemen van de beslissing, bedoeld in lid 1, uiterlijk acht weken opschorten.

  • 4. In afwijking van lid 1 beslist het college binnen tien weken op een aanvraag voor een waarderingssubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter. Het college kan deze beslissing uiterlijk acht weken opschorten

  • 5. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan het college een waarderingssubsidie voor een periode van één kalenderjaar toekennen. Bij toepassing van dit lid kan het college vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 31, lid 1 aangaande het indienen van een aanvraag en/of de datum van aanvraag.

Artikel 35 Vaststelling waarderingssubsidie

  • 1. De beschikking tot verlening van het waarderingssubsidie strekt tevens tot de beschikking tot vaststelling van dat subsidie.

  • 2. Het college kan bij de verlening/vaststelling van de waarderingssubsidie het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub d en e buiten beschouwing laten.

Artikel 36 Verantwoording

  • 1. De ontvanger van een waarderingssubsidie dient vóór 1 mei volgend op elk jaar van de periode waarvoor subsidie verstrekt is, een verslag/opsomming bij het college in van de met het subsidie ondernomen activiteiten, evenals een specificatie van de besteding van dat subsidie. In geval het subsidie is verleend voor een andersoortig jaar dan het kalenderjaar, kan het college een andere uiterste datum voor indiening van deze stukken bepalen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 dient de ontvanger van een waarderingssubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakter de in lid 1 bedoelde stukken bij het college in binnen dertien weken na de geplande afloop van de activiteiten.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het college vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 37 Algemene verplichtingen

Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht, opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel.

De verplichtingen, als bedoeld in lid 1, kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    de verplichtingen die voorvloeien uit de bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

  • b.

    de kwaliteit of het inschakelen van beroepskrachten;

  • c.

    het betrekken van leden, vrijwilligers, beroepskrachten, deelnemers en gebruikers bij het beleid van de instelling en het werkprogramma;

  • d.

    de groepsgrootte of het minimum aantal leden;

  • e.

    het aantal uren dat een ruimte beschikbaar is voor de gebruikers;

  • f.

    de samenwerking met andere rechtspersonen;

  • g.

    de kwaliteit en het gebruik van de ruimtelijke voorziening;

  • h.

    het geven van een minimaal aantal openbare uitvoeringen per jaar;

  • i.

    het lidmaatschap van een landelijke of plaatselijke (koepel-)organisatie;

  • j.

    de kwaliteit van de activiteiten;

  • k.

    het aantal leden dat woonachtig moet zijn binnen de gemeente.

De instelling is verplicht om de navolgende volgende verzekeringen af te sluiten:

  • a.

    De subsidieontvanger is verplicht haar roerende en onroerende eigendommen en bezittingen op basis van nieuwwaarde tegen brandschade te verzekeren en verzekerd te houden. Het college kan bepalen dat ook andere door het college aan te geven risico’s worden verzekerd en verzekerd gehouden.

  • b.

    De subsidieontvanger kan worden verplicht de burgerrechtelijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden te dekken door afsluiting van een verzekering per gebeurtenis of geval.

  • c.

    De subsidieontvanger verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.

  • d.

    Andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van het subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

Artikel 38 Overige verplichtingen

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht legt het college subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan door of namens het college ingesteld onderzoek dat is gericht op de ontwikkeling van het beleid, de kwaliteit of de effecten van de gesubsidieerde activiteiten of producten.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht op verzoek van het college samen te werken met soortgelijke en aanverwante subsidieontvangers en de activiteiten die deels dan wel volledig mogelijk worden gemaakt met gemeentelijk subsidie, af te stemmen op die van deze andere subsidieontvangers, een en ander met inachtneming van de aanwijzingen dienaangaande van het college.

  • 3.

    Indien gedurende het kalenderjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.

Artikel 39

Het college is bevoegd tot het treffen van een regeling, bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het opleggen van verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van het subsidie.

Artikel 40 Toestemming college

  • 1. Als bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het college voor:

    • a.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • b.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • c.

      het doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surséance van betaling.

    • d.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • e.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • f.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van het subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit het subsidie;

    • g.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening.

  • 2. Het college beslist binnen zes weken omtrent het verzoek tot toestemming.

  • 3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden opgeschort.

  • 4. Het college kan ter zake het bepaalde in lid 1 nadere richtlijnen vaststellen.

Artikel 41 Boekjaar

Als bedoeld in artikel 4:68 van de Algemene wet bestuursrecht stelt ontvanger van een budgetsubsidie het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 42 Vrijstelling

Het college kan gedeeltelijke dan wel algehele vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 7 Reserves

Artikel 43 Egalisatiereserve

  • 1. Als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college de subsidieontvanger verplichten een egalisatiereserve te vormen.

  • 2. Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het college kan over een te vormen egalisatiereserve nadere richtlijnen vaststellen.

  • 4. De subsidieontvanger is ter zake van de egalisatiereserve tegenover de gemeente vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin het subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen, indien:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • b.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidierelatie wordt beëindigd, of;

    • c.

      de rechtspersoon die het subsidie ontving, wordt ontbonden.

  • 5. De vergoeding als bedoeld in het vierde lid wordt vastgesteld binnen één jaar nadat het college op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

  • 6. De vorming van een egalisatiereserve met subsidie van de gemeente op initiatief van de subsidieontvanger behoeft de goedkeuring van het college. Leden 2 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44 Bestemmingsreserve

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de subsidieontvanger verplichten bestemmingsreserves te vormen (artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing).

  • 2. De bestemmingsreserves worden opgenomen in de begroting, de jaarrekening en de balans van de subsidieontvanger;

  • 3. De vorming en voeding van bestemmingsreserves met subsidie van de gemeente op initiatief van de subsidieontvanger behoeft de goedkeuring van het college. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het verzoek om toestemming voor het vormen van een in het eerste lid genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Het doel van de reserve.

    • b.

      Een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

    • c.

      Een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

    • d.

      Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 5. Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan, een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt.

Artikel 45 Voorzieningen

  • 1. Dit artikel is van toepassing op instellingen die onderhoud aan gebouwen en voorzieningen moeten plegen dan wel meerjaarlijkse vervangingen moeten doen. ​

  • 2. Instellingen die de in lid 1 genoemde verrichtingen moeten plegen kunnen, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

Artikel 46 Vergoeding vermogensvorming

  • 1. In geval van vermogensvorming door de subsidieontvanger, zoals bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, is het college bevoegd een vergoeding vast te stellen en deze aan de subsidieontvanger op te leggen.

  • 2. De hoogte van de vergoeding zoals bedoeld in artikel 4:41, eerste lid, sub b, wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht door het college vastgesteld.

  • 3. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding, bedoeld lid 1, kan het college nadere regels vaststellen.

Hoofdstuk 8 Betaling en verrekening

Artikel 47 Betaling en verrekening

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van betaalde voorschotten.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

  • 3. Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen. In de beschikking tot voorschotbetaling wordt steeds een voorbehoud gemaakt dat een terugvorderingsbesluit als bedoeld in dit artikellid kan worden genomen.

  • 4. Waarderingssubsidies worden ineens betaald op een nader door het college te bepalen tijdstip.

  • 5. Incidentele subsidies worden binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

Artikel 48 Bevoorschotting

  • 1. Het college van Burgemeester en wethouders kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

  • 2. De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, en de termijn van betaling.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 49 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang, de aard of de strekking van deze verordening, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders voor zover dit mogelijk is binnen de door de verordening aangegeven grenzen.

Artikel 50

  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend blij- ven de bepalingen van toepassing zoals die zijn opgenomen in de subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2005.

  • 2. Aanvragen om subsidie waarop op het moment van het in werking treden van deze verordening nog geen beslissing is genomen worden geacht ingediend te zijn op basis van de subsidieverordening gemeente Geertruidenberg 2009 tenzij verslechte-ring optreedt in de subsidieverstrekking.

  • 3. Beleidsregels en subsidieprogramma’s die zijn vastgesteld voor het inwerking treden van deze subsidieverordening worden geacht te zijn vastgesteld op basis van de subsidieverordening Welzijn gemeente Geertruidenberg 2009.

  • 4. Vanaf het subsidiejaar 2009 kan het college artikel 35, lid 2 van toepassing ver-klaren.

Artikel 51 Gemeenschappelijke regelingen

Deze verordening is niet van toepassing op activiteiten van organisaties ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling ingevolge de Wet gemeenschappelijke regelingen, met uitzondering van activiteiten van deze organisaties, die de gemeente bereid is te bekostigen buiten de bijdrage in de kosten van deze organisaties tot betaling waarvan de gemeente bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen verplicht is.

Artikel 52 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 april 2009 onder gelijktijdige intrekking van de subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2005 .

Artikel 53 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening Welzijn gemeente Geertruidenberg 2009.

Ondertekening

Geertruidenberg, 28 mei 2009.
 
De raad voornoemd,
 
De griffier,                                                            De voorzitter,
 
 
 
Drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere                            M.J.A. Meijer
 
 
 

Toelichting

Deel 1: Algemene toelichting

 Inleiding

In dit eerste, algemene deel wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • -

    de relatie van de Subsidieverordening welzijn Geertruidenberg 2009 met

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht

  • -

    het fundament van de verordening

  • -

    het subsidiebegrip en de subsidievormen

  • -

    het gemeentelijk subsidiebeleid

  • -

    de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college

  • -

    het proces van subsidieverlening

  • -

    rechtsbescherming

  • -

    deregulering invoering van de Subsidieverordening gemeente Geertruidenberg 2009

 

2. Relatie met de Algemene wet bestuursrecht

De Subsidieverordening gemeente Geertruidenberg 2009 houdt rekening met wat er in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gezegd wordt over subsidies. De Awb bevat een groot aantal artikelen over de subsidieprocedure die ook rechtstreeks van toepassing zijn op de subsidieverstrekking door de gemeente en betaling.

 

Titel 4.2. van de Awb handelt in het bijzonder over subsidies. Dat betekent dat in deze wet al een aantal algemene bepalingen met betrekking tot procedures voor aanvraag, verlening, vaststelling en betaling van subsidies zijn opgenomen. In deze verordening zijn deze niet opgenomen. Raadpleging en toepassing van de Awb blijven dus geboden in het kader van de toepassing van de verordening.

 

3. Fundament van de Subsidieverordening gemeente Geertruidenberg 2009

 

3.1 Wettelijk voorschrift voor subsidies in principe verplicht

Op grond van de Awb is in beginsel een wettelijk voorschrift vereist dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Op dit uitgangspunt bestaan voor het gemeentelijk subsidiebeleid de volgende uitzonderingen:

  • a.

    Een wettelijk voorschrift is niet vereist indien de gemeentebegroting de subsidieontvanger en het bedrag waarop het subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld vermeldt.

  • b.

    Een wettelijk voorschrift is bovendien niet vereist in incidentele gevallen, mits het subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.

Met deze verordening wordt voldaan aan het vereiste van een wettelijk voorschrift.

 

3.2 Effecten van een wettelijk voorschrift voor subsidieactiviteiten

Het is gewenst dat voor alle gemeentelijke subsidies een basis is te vinden in een verordening. Door wettelijke voorschriften over subsidies wordt duidelijkheid geschapen over rechten en plichten van enerzijds de gemeente en anderzijds de subsidieontvanger. De rechtszekerheid is hiermee gediend.

De verplichting tot omschrijving van te subsidiëren activiteiten heeft een aantal specifieke positieve effecten. In de eerste plaats ontstaat daardoor duidelijkheid over de reikwijdte van de gemeentelijke subsidiëring. Daardoor bestaat ook voor de subsidieaanvragers duidelijkheid omtrent de vraag wanneer zij voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen. Verder dwingt deze verplichting het gemeentebestuur (raad en college) aan te geven welke doeleinden met de subsidieverstrekking worden nagestreefd en welke voorschriften en bevoegdheden noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken. In artikel 3 van de verordening is bepaald op welke gemeentelijke beleidsterreinen de verordening van toepassing is. Daaraan gekoppeld is in de verordening de verplichting opgenomen om beleidsregels voor de invulling van het gemeentelijk subsidiebeleid vast te stellen (artikel 7). Kaders voor de beleidsregels zijn enerzijds de door de raad beschikbaar gestelde budgetten en anderzijds de gemeentelijke doelen die hij voor de in de subsidieverordening vermelde beleidsterreinen heeft geformuleerd,

De verordening biedt ook de grondslag voor de uiteenlopende verplichtingen die aan de subsidieverstrekking worden verbonden. Die verplichtingen worden ook wel voorwaarden en voorschriften genoemd.

3.3 Subsidieverordening en financiën

De subsidieverordening zorgt voor de verbinding van de subsidieverstrekking en het gemeentelijk begrotingsbeleid. De verordening is één van de gereedschappen die ervoor zorgen dat de budgetten die de raad voor het stimuleren van gewenste maatschappelijke activiteiten ter beschikking heeft gesteld, in concrete zin worden ingezet.

De verordening maakt het mogelijk subsidieplafonds vast te stellen (artikel 4). Daarnaast is het op basis van de verordening mogelijk dat subsidies jaarlijks bijgesteld kunnen worden op basis van een vast te stellen indexering (artikel 8).

 

4. Het subsidiebegrip en de subsidievormen

 

4.1 Het subsidiebegrip

De Awb definieert subsidie als volgt:

“Een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt aan een al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of aan een natuurlijk persoon ten behoeve van bepaalde activiteiten van de subsidieontvanger, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten.”

Bij het verstrekken van subsidies in de gemeente Geertruidenberg is bedoeld bestuursorgaan het college.

Voor de inkadering van het gemeentelijk subsidiebeleid is het belangrijk dat een aantal aspecten van het subsidiebegrip nader wordt toegelicht. Achtereenvolgens worden toegelicht:

a. aanspraak op financiële middelen;

b. door de gemeente verstrekt;

c. rechtspersoon;

d. activiteiten van de subsidieontvanger;

e. de betaling voor aan de gemeente geleverde goederen en diensten.

 

a. Aanspraak op financiële middelen

In het algemeen ontstaat een aanspraak op financiële middelen door een besluit van een bestuursorgaan (voorbeelden: raad en college) dat een activiteit wordt gesubsidieerd. Als dat besluit genomen is, is de gemeente verplicht subsidie te betalen na uitvoering van de subsidiabele activiteit en als de verplichtingen die aan de subsidiëring werden verbonden zijn, zijn nagekomen. Daarop vooruitlopend kan een voorschot worden verstrekt.

Door een beschikking tot subsidiëring ontstaat een aanspraak op financiële middelen. Zie ook paragraaf 6 van de toelichting (Bevoegdheidsverdeling tussen raad en college).

 

b. Door de gemeente verstrekt

Van subsidie is alleen sprake als een bestuursorgaan financiële middelen verstrekt. Geld van particulieren, zoals fondsen en instellingen, vallen niet onder het subsidiebegrip.

 

c. Rechtspersoon

In de verordening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat, behalve aan rechtspersonen, ook subsidie kan worden toegekend aan - in juridische zin - natuurlijke personen. Op basis van de Awb is dit laatste mogelijk. In de praktijk kan het gewenst zijn over deze mogelijkheid te beschikken

 

d. Activiteiten van de subsidieontvanger

Subsidie wordt verstrekt voor bepaalde activiteiten van de subsidieaanvrager. Die activiteiten zullen in de subsidiebeschikking worden vermeld.

Subsidiabele activiteiten dienen te passen binnen het gemeentelijk subsidiebeleid en dienen in overwegende mate ten dienste te staan van de totaliteit van de inwoners van de gemeente Geertruidenberg (het algemeen belang) of van groepen inwoners. Activiteiten die hier niet aan voldoen komen in beginsel niet voor subsidie in aanmerking. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 4 van de verordening.

 

e. De betaling voor aan de gemeente geleverde goederen en diensten

De leveringen van goederen en diensten (als activiteiten) zijn uitgezonderd van het subsidiebegrip omdat deze op commerciële basis én in het directe belang van de gemeente als privaatrechtelijk rechtspersoon worden geleverd. De uitzondering is beperkt tot de levering aan de gemeente. Als de activiteit onder meer bestaat uit het door de ontvanger (van financiële middelen) aan een derde leveren of verkrijgen van een voorziening, product of dienst, is sprake van subsidie.

 

4.2 De subsidievormen

In de subsidieverordening wordt een onderscheid gemaakt tussen drie subsidievormen:

- budgetsubsidie

- investeringssubsidie

- waarderingssubsidie  

Investeringsubsidies zijn er speciaal voor investeringen en hebben daarom per definitie betrekking op incidentele activiteiten. Budgetsubsidies en waarderingssubsidies kunnen betrekking hebben op zowel activiteiten van structurele aard als activiteiten van incidentele aard.

In de subsidieregeling worden alleen de procedures voor de investeringssubsidies alsook de budget- en waarderingssubsidies voor activiteiten met een structureel karakter goed uitgewerkt.

Hiervoor is gekozen omdat het niet goed doenbaar is om voor alle activiteiten met een incidenteel karakter een uniforme subsidieprocedure te bezigen. Dit vanwege veelvormigheid van dergelijke activiteiten.

 

5. Subsidiebeleid

De subsidieverordening is van toepassing op de in de verordening genoemde beleidsterreinen (zie artikel 3). Tevens wordt in de verordening bepaald dat het college beleidsregels vaststelt, waarin het subsidiebeleid omschreven wordt.

 

De Awb verstaat onder een beleidsregel een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Een beleidsregel is flexibeler dan een algemeen verbindend voorschrift, zoals een (bijzondere) subsidieverordening.

 

In de subsidieverordening staat dat het college beleidsregels vast stelt waarin het subsidiebeleid ten aanzien van de in de verordening genoemde beleidsterreinen wordt omschreven.

Elke beleidsregel bestaat ten minste uit de volgende componenten:

  • a.

    de subsidiabele activiteiten, producten of prestaties;

  • b.

    de grondslag van de subsidiëring;

  • c.

    de van toepassing zijnde subsidievorm(en);

  • d.

    de mate waarin voor subsidie in aanmerking komende activiteiten, producten en prestaties door (eigen) financiële inspanningen van de instelling dienen te worden bekostigd;

 

6. Bevoegdheidsverdeling tussen raad en college

In het kader van de subsidieverstrekking wordt uitgegaan van de bevoegdheidsverdeling, zoals die is ontstaan als gevolg van de dualisering. Dit wordt weergegeven in onderstaand schema.

[Afbeelding kan niet worden weergegeven.]

 

Op deze wijze ontstaat een heldere bevoegdheidsverdeling tussen raad en college. De raad stuurt op hoofdlijnen en stelt het subsidiekader vast, dat gevormd wordt door:

  • - de subsidieverordening;

  • - de gemeentelijke beleidsdoelen;

  • - de begroting.

Via dit algemeen beleidskader geeft de raad aan op welke wijze de subsidiegelden moeten worden besteed.

Het college heeft de bevoegdheid én verplichting nadere invulling aan dat algemene beleidskader te geven. Verder is het college belast met de uitvoering van het eenmaal vastgestelde subsidiebeleid.

 

7. Het proces van subsidiëring

 

7.1 Algemeen procedurele aspecten

In de subsidieverordening gaat de meeste aandacht uit naar het subsidieproces. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie vormen van subsidie: budgetsubsidie, investeringssubsidie en waarderingssubsidie. Aan elke subsidievorm wordt een procedure gekoppeld.

 

Er is gestreefd naar zo eenvoudig mogelijke en efficiënte procedures.

Om de handelingen beperkt te houden is uitgegaan van een uitgebreide procedure voor de budgetsubsidies en daarnaast een beperkte procedure voor alle overige subsidies. Vereenvoudiging in de procedure kan bovendien gebeuren door toepassing van de mandaatregeling.

 

Het subsidieproces dat in de subsidieverordening is uitgewerkt, kent de volgende kernelementen:

  • - aanvraag

  • - verlening

  • - (separate) vaststelling

  • - bevoorschotting

 

7.2 Kernelementen

1. Aanvraag

Een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. De Awb geeft regels waaraan een aanvraag dient te voldoen. Het gaat dan onder meer om de verplichting voor de aanvrager voldoende informatie te verschaffen. In de verordening zijn op dit punt nadere - op de verschillende subsidievormen toegesneden - bepalingen opgenomen. Ook zijn daarnaast regels opgenomen met betrekking tot de termijn waarbinnen een aanvraag moet worden ingediend en waarbinnen op de aanvraag dient te worden beslist. Onderscheid wordt gemaakt tussen de aanvraag van een beschikking tot subsidieverlening en de aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling.

 

Vanuit Awb en de verordening bezien lijkt het alsof doorlopend de subsidieverstrekker de touwtjes in handen heeft en de subsidieontvanger nagenoeg niets heeft in te brengen. Deze indruk doet geen recht aan de bestaande praktijk. Bij budgetsubsidiëring wordt veel waarde gehecht aan overleg tussen de gemeente en de gesubsidieerde instellingen, juist ook in het stadium vóór de subsidieverlening. Tijdens het overleg wordt getracht zoveel mogelijk overeenstemming te verkrijgen over de door een instelling te leveren prestaties en het daarvoor door de gemeente beschikbaar te stellen subsidiebedrag. Het resultaat van dit onderhandelingsproces wordt neergelegd in een verslag met budgetsubsidie-afspraken, die vervolgens een onlosmakelijk onderdeel zijn van de (meerjarige) beschikking tot subsidieverlening. Een budgetsubsidie-afspraak is overigens niet hetzelfde als de in de subsidieverordening verankerde uitvoeringsovereenkomst. Op de uitvoeringsovereenkomst wordt hierna onder punt 2 (subsidieverlening) terug gekomen.

Een bijzondere praktijk is het hanteren van het zogenaamde offertemodel als model voor subsidiëring. Het offertemodel betekent dat meerdere instellingen worden uitgenodigd voor een concreet beschreven activiteit een offerte uit te brengen op basis van een vooraf vastgestelde procedure. Die offerte bestaat uit een omschrijving van activiteiten (werkplan) en een kostenopgave (begroting). De uitgebrachte offertes worden vervolgens beoordeeld, waarna één van de instellingen wordt uitgenodigd een subsidieaanvraag in te dienen. Pas op dat moment gaat de nieuwe subsidieverordening een rol spelen als juridisch kader. Op de hier beschreven manier dient het offertemodel te worden beschouwd als een voorfase op de subsidieprocedure. Die voorfase is inhoudelijk en oriënterend van karakter en is nog niet gericht op het totstandkomen van een subsidierelatie.

 

2. Subsidieverlening

De beschikking tot subsidieverlening houdt in dat de aanvrager een aanspraak op financiële middelen verkrijgt, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich aan hem opgelegde verplichtingen houdt. De subsidieverlening is niet voorlopig of vrijblijvend. Indien de subsidieontvanger de activiteiten verricht en de verplichtingen nakomt, kan in beginsel niet op de subsidieverlening worden teruggekomen. Of een subsidieontvanger zich aan de opgelegde verplichtingen gehouden heeft, wordt beoordeeld tijdens een apart onderdeel van het subsidieproces, de vaststelling van het subsidie. Zie hiervoor onder 3. Om de uitvoering van het subsidieproces in de gemeente Geertruidenberg voor alle betrokken partijen te vereenvoudigen is er voor gekozen om in de subsidieverordening de verlening van waarderingssubsidies te laten samenvallen met de vaststelling van deze subsidies.

De subsidieverordening maakt het mogelijk dat - bij budgetsubsidies - naast de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) uitvoeringsovereenkomst wordt afgesloten. In die gevallen bepaalt de verordening dat in de beschikking tot subsidieverlening de opschortende voorwaarde wordt opgenomen dat een overeenkomst tot stand komt.

De uitvoeringsovereenkomst dient geen doublure te zijn van de beschikking. De beschikking zal in ieder geval een aantal essentiële elementen dienen te bevatten, zoals een aanduiding van de activiteiten, de periode van subsidieverlening en – voor zover niet neergelegd in een wettelijk voorschrift - de verplichtingen, alsmede het subsidiebedrag of de wijze waarop dit wordt berekend. Denkbaar is dat een en ander in de beschikking in meer algemene zin wordt aangeduid en in de overeenkomst verder wordt uitgewerkt.

Voor het overige zal de verdeling van bepalingen over beschikking en overeenkomst afhangen van de aard van de materie en het doel van de overeenkomst. Wordt bijvoorbeeld met de overeenkomst beoogd dat bepaalde activiteiten daadwerkelijk worden verricht, dan ligt het voor de hand bepalingen die betrekking hebben op deze activiteiten, in de overeenkomst op te nemen.

 

Aan de subsidieverlening – en ook aan de hieronder nog te bespreken subsidievaststelling - worden verplichtingen verbonden. Algemene en – voor budgetsubsidies - aanvullende verplichtingen zijn opgenomen in de verordening. De hier opgenomen verplichtingen zijn de standaardbepalingen die in het algemeen van toepassing zijn. Daarnaast kunnen aan de subsidiëring bijzondere verplichtingen worden verbonden die inhoudelijk van belang zijn voor het doel waarvoor wordt gesubsidieerd. Deze verplichtingen zijn als zodanig niet genoemd in de verordening en zullen na overleg met de subsidieontvanger worden vastgelegd in de beschikking.

 

3. Subsidievaststelling

De beschikking tot subsidievaststelling is de beschikking waarbij definitief wordt beslist dat de subsidieontvanger subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald bedrag. Daarvoor zal het nodig zijn vast te stellen dat de gesubsidieerde activiteit is verricht en dat de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd. Die vaststelling wordt mede gebaseerd op de grondslag van de subsidievorm. Zo zal bij budgetsubsidie bij de vaststelling de controle zich richten op de uitvoering van producten en prestaties. Investeringssubsidies worden vastgesteld na realisering van de voorziening en de daaraan gekoppelde financiële verantwoording. De subsidieverordening bevat geen aparte procedurele bepalingen met betrekking tot de vaststelling van waarderingssubsidies. Deze kunnen worden gemist omdat het bij waarderingssubsidies uitsluitend van belang is dat voldaan wordt aan de geformuleerde criteria om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

 

4. Uitbetaling en voorschotverlening

Op grond van de beschikking tot subsidievaststelling vindt de uitbetaling van het subsidie plaats. Daaraan voorafgaand kan bij de subsidieverlening worden bepaald dat voorschotten worden verleend.

 

7.3 Termijnen

De subsidieverordening geeft termijnen voor de indiening van aanvragen tot subsidieverlening/vaststelling en termijnen voor afdoening van die aanvragen. Dat laatste is gebaseerd op de wettelijke bepalingen van de Awb. De afdoeningtermijnen gaan pas in zodra de aanvraag compleet is.

De Awb verschaft mogelijkheden tot het nemen maatregelen indien termijnen niet worden nageleefd. Die maatregelen kunnen variëren van tijdelijke stopzetting van de bevoorschotting via intrekking van de beschikking tot subsidieverlening tot ambtshalve lagere vaststelling van een subsidie.

In de subsidieverordening worden de volgende termijnen gehanteerd voor investeringssubsidies en de reguliere budgetsubsidies en waarderingssubsidies. Bij elke termijn is de mogelijkheid ingebouwd tot opschorting.

 

Handeling

Budgetsubsidie

Waarderingssubsidie

Investeringssubsidie

Aanvraag tot verlening

Vóór 1 mei voorafgaand aan nieuw subsidiejaar

Vóór 1 mei voorafgaand aan nieuw subsidiejaar

18 weken voorafgaand aan activiteit

Beschikking tot verlening

Voor 1 december voorafgaand aan het nieuwe subsidiejaar

Voor 1 december voorafgaand aan het nieuwe subsidiejaar

Binnen 10 weken

Aanvraag tot vaststelling

Voor 1 mei na afloop subsidiejaar

 

13 weken na afloop van de activiteit

Beschikking tot vaststelling

Binnen 10 weken

 

 

Binnen 10 weken

 

7.4 Vrijstellingen

Om in de gemeentelijke subsidievoorschriften zo duidelijk mogelijk te zijn, zijn de vereisten daarin zo concreet mogelijk vastgelegd. Het kan in bijzondere situaties noodzakelijk blijken vrijstelling van deze voorschriften te kunnen verlenen. De subsidieverordening biedt de mogelijkheid tot vrijstelling van een voorschrift voor:

  • - de indieningtermijnen;

  • - de aanvraag en de in te dienen stukken;

  • - de verplichtingen verbonden aan de subsidiëring.

 

7.5 Weigeren, maatregelen en sancties

De Awb en de subsidieverordening geven in een aantal artikelen de mogelijkheid subsidie te weigeren en tot maatregelen en sancties te besluiten als een subsidiebeschikking reeds is afgegeven. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op deze punten.

 

7.5.1 Weigeren van subsidie

Weigering van een subsidie betekent in de praktijk dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen, waardoor geen subsidieverlening plaatsvindt. Weigering van subsidie kan gebaseerd zijn op formele of inhoudelijke gronden. De weigering op formele gronden is verankerd in de Awb. Van een dergelijke weigering is sprake als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • -

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • -

    de aanvrager niet zal voldoen aan de verplichtingen;

  • -

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen;

  • -

    onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • -

    sprake is van faillissement of surséance van betaling.

De in dit artikel verwoorde gronden zijn limitatief bedoeld.

 

Van een weigering op inhoudelijke gronden kan bijvoorbeeld sprake zijn als:

  • -

    de subsidiëring niet past binnen het algemeen gemeentelijk belang, beleid of doelstellingen;

  • -

    de voor het beleidsterrein vastgestelde beleidsregel leidt tot weigering;

  • -

    in de gemeentelijke begroting geen budget beschikbaar is of doordat het in de beleidsregel verankerde subsidieplafond is bereikt;

  • -

    de aanvrager ook zonder aanvullend gemeentelijk subsidie over voldoende middelen beschikt om de kosten van de subsidiabele activiteiten te dekken.

 

7.5.2 Maatregelen en sancties

Een maatregel of een sanctie wordt toegepast als er al een subsidierelatie bestaat. De sanctiemogelijkheden zijn vastgelegd in de Awb en houden in:

  • lager vaststellen (al dan niet ambtshalve)intrekken en wijzigen

  • stopzetten van betalingen.

 

Lager vaststellen

De Awb regelt de gronden wanneer subsidie lager kan worden vastgesteld dan in de subsidieverlening is vermeld:

  • -

    de activiteiten of producten en prestaties hebben niet of niet volledig plaatsgevonden;

  • -

    de subsidieontvanger heeft niet (geheel) voldaan aan de verplichtingen;

  • -

    de subsidieontvanger heeft onjuiste/onvolledige gegevens verstrekt;

  • -

    de subsidieverlening was onjuist.

 

De hier benoemde gronden moeten niet verward worden met een lagere vaststelling van subsidie die afhankelijk gesteld is van de werkelijk gemaakte kosten. Daarvoor geldt dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald dat de subsidievaststelling wordt gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten tot ten hoogste het bij die subsidieverlening toegekende bedrag.

 

Intrekken en wijzigen

Afgezien van het bovenstaande in de Awb en vermelde bevoegdheid is ook sprake van ambtshalve vaststelling als besloten wordt tot intrekken en wijzigen van verleende of vastgestelde subsidies. De mogelijkheden om dergelijke maatregelen te treffen zijn eveneens geregeld in de Awb.

 

Stopzetten van betalingen

Vooruitlopend op een beslissing tot intrekking of wijziging kan worden besloten de subsidiebetaling of bevoorschotting tijdelijk op te schorten.

 

8. Rechtsbescherming

Het subsidieproces kenmerkt zich als een geheel van overlegsituaties, beschikkingen, afspraken, etc. Dit vloeit mede voort uit de opzet om door middel van overleg tussen de gemeente en de instellingen tot een goede invulling te komen van de rechten en plichten die over en weer bestaan. Het is hierdoor voor de betrokkenen en eventuele derdebelanghebbenden niet altijd even eenvoudig om te beoordelen wanneer bezwaar of beroep mogelijk is.

In het subsidieproces zijn er drie momenten waarop rechtsbescherming ingeroepen kan worden. De subsidieverlening, de subsidievaststelling en de voorschotverlening zijn beschikkingen waartegen op grond van de Awb bezwaar kan worden gemaakt bij het bestuursorgaan dat die beschikkingen heeft afgegeven en waartegen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Ook tegen de weigering, intrekking of wijziging van deze beschikkingen zijn bezwaar en beroep mogelijk. In deze gevallen worden de betrokkenen geïnformeerd via de zogenaamde rechtsbeschermingsclausule. Deze staat in de brief waarin de beschikking aan belanghebbende bekend wordt gemaakt. De clausule vermeldt de mogelijkheid van bezwaar en beroep, bij welke instantie en binnen welke termijn.

 

Deel 2: artikelsgewijze toelichting

In dit deel wordt de Subsidieverordening welzijn gemeente Geertruidenberg 2009 waar nodig per artikel nader toegelicht. De toelichting beoogt een aanvulling te zijn op de tekst van de subsidieverordening en de algemene toelichting.

  

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor een toelichting op het begrip subsidie wordt verwezen naar paragraaf 4.1 van de algemene toelichting. De begripsomschrijving voor een instelling hanteert het beginsel van het zonder winstoogmerk uitvoeren van activiteiten. Dat betekent dat bedrijven (waarvan de doelstelling het maken van winst is) niet uitgesloten zijn van het kunnen ontvangen van een gemeentelijk subsidie. Het beginsel “zonder winstoogmerk” heeft namelijk betrekking op de uit te voeren activiteit, waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Gelet op de uniformerende werking die dient uit te gaan van de subsidieverordening, is het wenselijk om voor de begrippen/documenten werkprogramma en investeringsplan een algemene omschrijving te gebruiken. Een aantal daarvan afgeleide begrippen of documenten - bijvoorbeeld jaarverslag, begroting, rekening en balans – wordt niet nader gedefinieerd omdat de duiding daarvan het best op basis van werkprogramma en/of investeringsplan kan worden bepaald en dus per subsidie kan verschillen.

Een gelieerd rechtspersoon heeft een of meerdere van de volgende kenmerken:

  • -

    een rechtspersoon ten aanzien waarvan de instelling een beslissende invloed heeft op de besteding van de middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van een of meerdere bestuursleden.

  • -

    een rechtspersoon die statutaire bepalingen kent op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de instelling kunnen toevloeien.

  • -

    een rechtspersoon waarbij statutair bepaald is dat deze mede ten doel heeft de instelling financieel te ondersteunen.

 

Artikel 3 Reikwijdte van de verordening

In artikel 3 worden de terreinen van het gemeentelijk welzijnsbeleid opgesomd waarvoor de regels in of ingevolge de subsidieverordening van toepassing zijn. Deze bepaling vormt hiermee de basis voor subsidiëring van activiteiten op deze beleidsterreinen.

 

Artikel 4 Algemene voorwaarden

In dit artikel zijn enige - bijna vanzelfsprekende - kernuitgangspunten voor het verlenen van subsidie vastgelegd. Zie ook paragraaf 3 van de algemene toelichting, waarin de subsidieverordening als wettelijk voorschrift nader wordt toegelicht.

 

Artikel 7 Bevoegdheden, beleidsregels en rapportage

Door de koppeling van de beleidsterreinen als genoemd in artikel 5 met a. de budgettaire ruimte bedoeld in artikel 7, b. de gemeentelijke bedoeld in artikel 7 voor elk van de beleidsterreinen genoemd in artikel 3, en c. de beleidsregels bedoeld in artikel 7, komt een integraal afwegingskader beschikbaar betreffende de subsidieaanvragen die ontvangen worden.

 

Artikel 8 Indexering

Dit artikel legt de bestaande praktijk vast, dat subsidiebedragen of componenten jaarlijks kunnen worden aangepast aan de prijsontwikkelingen.

 

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEPROCEDURE

In dit hoofdstuk wordt bepaald aan welke vereisten alle soorten subsidieaanvragen moeten voldoen. Dat is op meerdere punten niet altijd duidelijk:

  • -

    niet altijd wordt het bedrag aangegeven waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • -

    evenmin maakt men melding van de activiteiten of producten (bij een budgetsubsidie) die met het subsidie zullen worden ondernomen c.q. geleverd.

Indien de aanvraag niet volledig is, dient het college de aanvrager de gelegenheid te bieden om binnen een te stellen (redelijke) termijn de aanvraag aan te vullen. De subsidieverordening geeft daarvoor geen termijn. In de praktijk zal hiervoor een termijn van vier weken worden gehanteerd.

De termijnen, waarbinnen volgens de verordening op een aanvraag dient te worden beslist, worden opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders de aanvrager hebben verzocht de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

 

Artikel 9 Meerdere aanvragen

Dit artikel regelt dat de subsidieaanvrager verplicht is te melden dat hij bij andere bestuursorganen en andere instanties subsidie heeft aangevraagd. Deze verplichting geldt voor alle subsidieaanvragen.

 

Artikel 12 Rechtspersoonlijkheid

Basisregel is dat de instellingen waaraan subsidie wordt verstrekt, rechtspersoonlijkheid bezit. Doorgaans gaat het hier om stichtingen en verenigingen, zowel verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid als verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid. Organisaties die budgetsubsidie en investeringssubsidies krijgen, dienen steeds rechtspersoon te zijn, gelet op de ‘zwaarte’ van dit soort subsidie in termen van geld en de in het geding zijnde belangen. Partijen die geen rechtspersoon zijn, kunnen alleen in aanmerking komen voor een waarderingssubsidie. Echter, ook in geval van waarderingssubsidies dient toepassing gegeven te worden aan de basisregel, tenzij, gegeven de omstandigheden van het concrete geval, het vasthouden daaraan zowel onnodig als onredelijk is.

 

HOOFDSTUK 3 Budgetsubsidie

Dit hoofdstuk regelt de aanvraag, de verlening en de vaststelling van budgetsubsidies.

 

§ 3.1 Aanvraag budgetsubsidie

Artikel 14 Aanvraagtermijn

Dit artikel behandelt de momenten in de tijd waarvóór jaarlijks een aanvraag voor budgetsubsidie moet worden ingediend.

In lid 2 wordt bepaald, dat aanvragen voor een budgetsubsidie voor activiteiten met een incidenteel karakteringediend kunnen worden tot 18 weken voorafgaand aan de start van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. Dit betreft de algemene norm die geldt voor alle subsidies voor activiteiten met een incidenteel karakter; in de praktijk kan het nodig zijn dat wordt afgeweken van deze termijn. De mogelijkheid hiertoe is geregeld in de vrijstellingsbepaling van lid 3.

 

 

Artikel 17 Overleg en artikel 18 Toetsing

Deze artikelen regelen een aantal aspecten, die kenmerkend zijn voor budgetsubsidiëring. Artikel 17 brengt tot uitdrukking, dat de gemeente in beginsel overleg moet voeren met de aanvrager. Deze verplichting geldt niet betreffende de andere subsidievormen.

In artikel 17, lid 2, staat dat de uitkomsten van het gesprek moeten worden vastgelegd in een verslag. Daarin worden vastgelegd de afgesproken producten en prestaties, de te hanteren voorwaarden en verplichtingen.

 

Afdeling 3.2 Verlening budgetsubsidie

Artikel 20 Periode subsidieverlening

In dit artikel worden enkele specifieke kenmerken van de budgetsubsidie uitgewerkt. Eén van die bijzondere kenmerken is, dat een budgetsubsidie voor de totale periode van verlening als één geheel wordt beschouwd. Het is van belang goed in het oog te houden dat de bijstelling van de budgetsubsidie als bedoeld in artikel 8 niet leidt tot een nieuwe subsidiebeschikking. De bijstelling brengt namelijk geen zelfstandig rechtsgevolg met zich mee, omdat zij rechtstreeks is gebaseerd op de verordening.

Ook is op basis van deze bepaling geen (tussentijdse) afrekening mogelijk op grond van werkelijk geleverde producten en uitgevoerde prestaties. Zulke producten en prestaties zijn een onderwerp van de evaluatie in het laatste jaar van de budgetsubsidieperiode.

 

Artikel 21 Overeenkomst

Als het noodzakelijk is afspraken te maken over de feitelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, dient hiervoor op grond van dit artikel een uitvoeringsovereenkomst te worden afgesloten. Zie ook paragraaf 7.2 van de algemene toelichting.

 

HOOFDSTUK 4 Investeringssubsidie

Dit hoofdstuk regelt de aanvraag, de verlening en de vaststelling van investeringssubsidies.

 

§ 4.1 Aanvraag investeringssubsidie

Het gaat in deze paragraaf om de aanvraag van subsidies van niet-structurele aard, die veelal de gemeentelijke begrotingscyclus niet volgen. Met andere woorden: het moment van aanvraag, het vertrekpunt van de subsidieprocedure, staat niet vast. Doordat een niet-structurele subsidie de begrotingscyclus niet volgt, kan het voorkomen, dat geen gelden op de begroting beschikbaar zijn. Feitelijk zal het in dergelijke gevallen zo zijn, dat het college op een subsidieverzoek beslist met inachtneming van artikel 4 (het begrotingsvoorbehoud).

 

Artikel 25 Aanvraagtermijn

Dit artikel is een weergave van de algemene norm bij indiening van subsidieaanvragen voor activiteiten met een incidenteel karakter: indiening tot 18 weken vóór de uitvoering van de realisering van de voorziening waarvoor subsidie wordt gevraagd. Zie ook de toelichting bij artikel 14.

 

Artikel 26 Bescheiden

Dit artikel bevat een opsomming van de stukken, die nodig zijn voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Als een investeringssubsidie wordt aangevraagd door een aanvrager waarmee al een subsidierelatie bestaat, kan worden volstaan met een aanvulling op de reeds eerder ingediende stukken. In de subsidieaanvraag kan daarnaar worden verwezen. In lid 1, sub c, wordt gevraagd om de oprichtingsakte en de geldende statuten.

 

§ 4.2 Verlening investeringssubsidie

Artikel 27 Beslissingstermijn investeringssubsidie

In dit artikel wordt een expliciete regeling getroffen voor de beschikking tot subsidieverlening bij deze subsidievorm.

 

§ 4.3 Vaststelling investeringssubsidie

Artikel 29 Bescheiden

In tegenstelling tot budgetsubsidies kan voor de vaststelling van investeringssubsidies worden volstaan met een kostenopgave met bewijsstukken. Omdat de kosten van de investering onderdeel zijn van de reguliere jaarrekening van de subsidieontvanger, behoeft nu geen afzonderlijke accountantsverklaring (bij grotere investeringen) te worden overlegd.

 

HOOFDSTUK 5 WAARDERINGSSUBSIDIE

 

§ 5.1Aanvraag waarderingssubsidie

Artikel 18 Aanvraagtermijn

Zie hiervoor de toelichting bij artikel 14

 

HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

De in de subsidieverordening opgenomen verplichtingen zijn in belangrijke mate gebaseerd op de Awb. Het college kan voor een of meer in verplichtingen die in dit hoofdstuk  genoemd worden vrijstelling verlenen. Hierdoor heeft het college de mogelijkheid om de zwaarte van de aan de subsidieontvanger op te leggen verplichtingen in overeenstemming te brengen met de aard en hoogte van het verstrekte subsidie. Artikel 37 Algemene verplichtingen

Dit artikel maakt het mogelijk de instellingen waaraan subsidie wordt verstrekt, verplichtingen op te leggen.

In dit artikel zijn onder meer verplichtingen neergelegd voor de subsidieontvanger op het punt van de administratie. De administratie van een instelling is voor de gemeente een belangrijk instrument om zicht te krijgen op de besteding van de subsidiegelden. Waar mogelijk dient zichtbaar gemaakt te worden welke eventuele niet-gesubsidieerde activiteiten door een instelling worden verricht. Daarnaast dient de administratie zicht te geven op mogelijke relaties tussen de subsidieontvanger en stichtingen waarin wordt deelgenomen. Dit vereiste kan in samenhang worden gezien met de in artikel 9 van de verordening geregelde verplichting van de aanvrager aan te geven of voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie is aangevraagd bij andere bestuursorganen en andere partijen.

 

Artikel 38 Overige verplichtingen

Dit artikel regelt dat doelgebonden verplichtingen kunnen worden opgelegd. Daarbij kan het gaan om verplichtingen betreffende de gesubsidieerde activiteiten zelf, maar ook om zaken met een meer afgeleid of ondersteunend karakter. Denk bij dit laatste aan een rapportageverplichting of eisen die worden gesteld aan de wijze waarop de administratie moet worden gevoerd.

In dit artikel wordt de verplichting tot medewerking aan onderzoeken vastgelegd. Die onderzoeken richten zich op de ontwikkelingen van het beleid, maar ook op de kwaliteit en/of de effecten van de gesubsidieerde activiteiten of producten. Dit laatste is vooral van betekenis nu met steeds meer instellingen meerjarige budgetsubsidie-afspraken worden gemaakt. Een dergelijk onderzoek kan ook worden uitgevoerd via visitatie van de gesubsidieerde instelling of via een periodieke doorlichting.

 

Artikel 39

Dit artikel regelt dat ook verplichtingen kunnen worden opgelegd, die niet gericht zijn op de bereiking van het doel door middel van de gesubsidieerde activiteiten. Deze verplichtingen worden ook wel ‘oneigenlijke’ verplichtingen genoemd. Voorbeelden zijn de verplichting om in het kader van een werkervaringsproject een stageplaats ter beschikking te stellen en de verplichting om in een gebouw voorzieningen voor gehandicapten aan te brengen.

 

Artikel 40 Toestemming college

Deze bepaling onderwerpt een groot aantal handelingen of besluiten van de subsidieontvanger aan de toestemming van het college. Op het punt van het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon zij het volgende opgemerkt. Anders dan voor NV’s en BV’s zijn er voor verenigingen en stichtingen in het Burgerlijk Wetboek op het punt van de (financiële) verslaglegging geen regels opgenomen op het punt van de onderlinge relaties. Of sprake is van een samenwerkingsverband of groepsrelatie tussen verenigingen en stichtingen kan op twee wijzen naar voren komen:

  • a.

    door vermelding - bijvoorbeeld in het jaarverslag - van relaties tussen rechtspersonen (blijkende uit de statuten, de samenstelling van de verschillende besturen);

  • b.

    door financiële verslaglegging.

 

HOOFDSTUK 7 RESERVES

Artikel 43 Egalisatiereserve; artikel 44 Bestemmingsreserve

In de subsidiepraktijk is het onderscheid tussen de egalisatiereserve en bestemmingsreserves niet altijd even duidelijk bepaald. De verordening beoogt dat onderscheid te verhelderen. De egalisatiereserve is bedoeld om verschillen tussen de werkelijk gemaakte kosten en het subsidiebedrag op te vangen. Zij vormt een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.

Bestemmingsreserves hebben een wezenlijk andere functie dan een egalisatiereserve. Uitgangspunt is, dat een instelling in de begroting die wordt overgelegd bij de aanvraag van een subsidie, aangeeft of er sprake is van een bestemmingsreserve dan wel voorziening. Het college heeft zo de mogelijkheid dit vermogen te betrekken bij de beschikking tot subsidieverlening.

 

HOOFDSTUK 8 Betaling en verrekening

Onderscheid kan worden gemaakt tussen de betaling en de voorschotverlening. De betaling van een subsidiebedrag is altijd gebaseerd op de beschikking tot subsidievaststelling. Is voorafgaand aan deze beschikking een beschikking tot subsidieverlening gegeven, dan kunnen op basis van de laatstgenoemde beschikking voorschotten worden verleend.

 

 

HOOFDSTUK 9 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

 

Artikel 49 Hardheidsclausule

In dit artikel is een hardheidsclausule opgenomen. Het opnemen van deze hardheidsclausule opent voor het college de mogelijkheid om, in gevallen waarin toepassing van de subsidieregeling - gegeven het doel en de strekking van die regeling - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een of meer onderdelen van de subsidieverordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Toepassing van de hardheidsclausule beperkt zich tot (eventuele) onbillijkheden van overwegende aard. Daarom kan alleen in hoge uitzondering met een beroep op deze clausule worden afgeweken van de bepalingen van de subsidieverordening. Verder zal vrijwel altijd de toepassing beperkt dienen te blijven tot individuele gevallen. Is er reden om de hardheidsclausule op een groep gevallen toe te passen, dan zal er al gauw sprake zijn van bestendig beleid. Een dergelijke situatie moet leiden tot wijziging van de subsidieverordening of het subsidiebeleid.