Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening gemeente Geertruidenberg 2013

Geldend van 15-03-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening gemeente Geertruidenberg 2013

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 januari 2013;

gelet op de artikelen 8, 8a, 17, 18, 36, 48, 54 en 55 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 37 van de wet inkomensvoorzieningen ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de afstemming van uitkeringen bij verordening te regelen;

Besluit

vast te stellen: de "Afstemmingsverordening gemeente Geertruidenberg 2013".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg;

    • c.

      zeer ernstig misdragen: het door de belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de WWB, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beide bedreigd voelen;

    • d.

      plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1, onder a en b, van de WWB;

    • e.

      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor onnodig een beroep op een uitkering wordt gedaan;

    • f.

      aanvullende verplichtingen: de overige aan een uitkering verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56, lid 1, en 57, onder a, van de WWB alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan zijn opgenomen;

    • g.

      verlaging: het gedurende een bepaalde periode, geheel of gedeeltelijk, weigeren van de uitkering;

    • h.

      agressieprotocol: het door de gemeente Geertruiden berg vastgestelde protocol ter voorkoming en beheersing van agressie;

    • i.

      recidive: het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie;

    • j.

      onverantwoord interen van het eigen vermogen: een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met de maandelijkse premie ingevolge de Zorgverzekeringswet (minus de eventueel ontvangen zorgtoeslag) en onder omstandigheden vermeerderd in verband met hoge woonkosten of andere noodzakelijke buitengewone uitgaven;

    • k.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering op grond van de WWB, IOAW of de IOAZ;

    • l.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

    • m.

      IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Hoofdstuk 2 Afstemming

Artikel 2 Afstemming van de uitkering

  • 1. Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging van de uitkering indien een belanghebbende naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de WWB, IOAW en de IOAZ, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de uitkeringzijn opgenomen.

  • 2. Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. Van het verlagen van de uitkeringwordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 4. Indien een verlaging over een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college uiterlijk binnen drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien.

Artikel 3 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      belanghebbende eerder te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op het geven van zijn zienswijze.

Artikel 4 Indeling in categorieën van verwijtbare gedragingen WWB, IOAW/Z

Ten aanzien van belanghebbende die de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, worden de verwijtbare gedragingen ingedeeld in de navolgende categorieën:

  • 1.

    Categorie 1: het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met de daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling;

  • 2.

    Categorie 2: het niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering, waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe, of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke vermindering van het uitkeringsrecht;

  • 3.

    Categorie 3: het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel een andere vorm van inkomen;

  • 4.

    Categorie 4: het niet accepteren of niet behouden van een voorziening als genoemd in artikel 10 van de Re-integratieverordening gemeente Geertruidenberg.

Artikel 5 Hoogte en duur van de afstemming WWB,IOAW/Z

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, wordt de verlaging van de uitkering gedurende een maand vastgesteld op:

    • a.

      € 50,00 bij een gedraging uit categorie 1 ;

    • b.

      € 200,00 bij een gedraging uit categorie 2;

    • c.

      de gehele bijstandsnorm of grondslag bij een gedraging uit categorie 3.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, wordt de verlaging van de uitkering gedurende drie maanden vastgesteld op de gehele bijstandsnorm van de WWB en gehele grondslag van de IOAW en IOAZ bij een gedraging uit categorie 4.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de verlaging niet meer dan het maandbedrag dat aan WWB-, IOAW- en IOAZ-uitkering voor uitbetaling in aanmerking komt.

  • 4. Bij de IOAW en IOAZ wordt een verlaging op grond van het eerste lid a tot en met c van dit artikel en op grond van artikel 9 lid 3 sub a en b, in mindering gebracht na toepassing van de inhoudingen op grond van artikel 10 IOAW en IOAZ.

  • 5. Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen als genoemd in lid 1, onderdelen a, b en c aanpassen door middel van indexering. De bedragen na indexering worden afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 6 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

  • 1. Indien een beroep op uitkering door belanghebbende het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er geen sprake is van een gedraging die is ingedeeld in een categorie als omschreven in artikel 4, dan wordt de uitkering verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. In afwijking van artikel 5, lid 3, kan bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen een verlaging worden toegepast ter grootte van het maximale bedrag boven de beslagvrije voet over een zodanige periode dat het bedrag van de verlaging gelijk is aan de uitkering die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt.

Artikel 7 Zeer ernstig misdragen

  • 1. Indien naar de mening van het college sprake is van het zich zeer ernstig misdragen door de belanghebbende die een uitkering ontvangt of daartoe een aanvraag indient, wordt de uitkering verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • 1.

      Categorie A:

      a. verbaal geweld (schelden);

      b. discriminatie;

    • 2.

      Categorie B:

      a. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

      b. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

    • 3.

      Categorie C:

      a. mensgericht fysiek geweld/dan wel bedreiging met geweld;

  • 3. De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      € 250,- bij een gedraging uit categorie A;

    • b.

      € 500,- bij een gedraging uit categorie B;

    • c.

      de gehele bijstandsnorm van de WWB en grondslag van de IOAW en IOAZ, bij een gedraging uit categorie c.

  • 4. In aanvulling op het eerste en tweede lid kan, conform het bepaalde in het gemeentelijk agressieprotocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd.

Artikel 8 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive

  • 1. Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan meerdere verwijtbare gedragingen als beschreven in artikel 4, wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van cumulatie van, de in artikel 5 lid 1, genoemde bedragen.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 5 wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden nadat de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 9 Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1. Indien het niet of niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in categorie 1 als bedoeld in het artikel 4 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkeringgeeft het college een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting. Een verlaging wordt wel opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van die verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.

  • 2. Het college ziet af van verlaging van de uitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen na verloop van een halfjaar na constatering door het college van de gedraging.

Artikel 10 Wijze van oplegging van de verlaging

  • 1. De verlaging wordt opgelegd:

    • a.

      over de maand waarop de eerstvolgende reguliere betaling van de uitkeringbetrekking heeft indien het een persoon betreft die al een periodieke uitkering ontvangt;

    • b.

      met ingang van de datum van toekenning van de uitkering, indien het een persoon betreft die voor de eerste keer een aanvraag daarvoor heeft ingediend.

  • 2. Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering en/of door middel van verrekening met het nog openstaande vakantiegeld.

  • 3. Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 dan vindt bij een gedraging behorend tot één van de categorieën, zoals omschreven in artikel 4, realisatie plaats door verlaging van de uitkering indien de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw uitkering gaat ontvangen.

Artikel 11 Overgangsrecht

  • 1. Op gedragingen die zich hebben voorgedaan voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de beoordeling plaatsvindt na inwerkingtreding van deze verordening is deze verordening van toepassing.

  • 2. Indien lid 1 aan de orde is wordt bij de bepaling van de verlaging meegewogen welke verlaging zou zijn toegepastals beoordeling voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zou hebben plaatsgevonden.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 13 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 14 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 15 Intrekking

De huidige Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Geertruidenberg, wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding genoemd in artikel 16.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 15 maart 2013;

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Afstemmingsverordening 2013 gemeente Geertruidenberg.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 februari 2013
de griffier, de voorzitter
drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere drs. W. van Hees

Toelichting

Algemene Toelichting

In de Wet werk en bijstand (WWB) staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger om in zijn levensonderhoud te voorzien centraal. Pas als mensen hiertoe niet in staat blijken te zijn, kunnen zij aanspraak maken op ondersteuning door de overheid. Dat brengt met zich mee dat er meer nadruk is komen te liggen op de verplichtingen van deuitkeringsgerechtigde. Deze moet alles in het werk stellen om zo snel mogelijk weer zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. De aan een uitkering verbonden verplichtingen zijn dan ook vooral op dit doel gericht. De verplichtingen worden zoveel mogelijk afgestemd op de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan de gemeente om een verlagingenbeleid in een verordening vast te leggen.

In het eerste lid van artikel 18 WWB wordt gesproken over het afstemmen van een uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigde maatwerk is. Hierbij wordt recht gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde.

Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke verlaging.

Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de Afstemmingsverordening.

Een zorgvuldige afweging van het individuele belang van de belanghebbende en het belang van de gemeente bij een zo spoedig mogelijke uitstroom staat bij de toepassing van het afstemmingsbeleid voorop. Dit stelt enerzijds hoge eisen aan de kwaliteit van de besluitvorming (uitvoerige rapportage, zorgvuldige motivering), maar biedt anderzijds ook de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk toegespitst op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de ernst van de gedraging.

Het verlagen van de WWB, IOAW en IOAZ

Op grond van artikel 18 lid 2 van de WWB, kan zowel de uitkering (dat wil zeggen de algemene en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd. In deze verordening is er voor gekozen om alleen de verlaging van de uitkering te regelen. Verlaging van de langdurigheidstoeslag stuit namelijk op een aantal bezwaren. Deze toeslag wordt eenmaal per jaar op aanvraag toegekend. Het tijdstip van uitbetaling varieert dus per geval. Dat maakt een eventuele verlaging technisch lastig uitvoerbaar maakt (verlaging gedurende meer dan één maand is per definitie onmogelijk). Bovendien heeft het niet nakomen van de arbeidsverplichting consequenties voor het recht op de langdurigheidstoeslag en zou dus in beginsel moeten leiden tot weigering of tot terugvordering als de toeslag al is uitbetaald. Verlaging is dan niet aan de orde.

Het ligt ook niet voor de hand om bij niet-uitkeringsgerechtigden die in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag over te gaan tot verlaging van die toeslag. De enige verplichting die zij kunnen schenden in verband met die langdurigheidstoeslag is het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen. Hierdoor kan het college het recht op langdurigheidstoeslag niet vaststellen. De sanctie die hier echter op rust is niet het verlagen van die langdurigheidstoeslag maar het weigeren ervan. De verplichting om die langdurigheidstoeslag te weigeren verhoudt zich niet met een eventuele verplichting die toeslag te verlagen.

Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van die bijstand wegens schending van verwijtbare gedragingen in de regel niet voor de hand. Een uitzondering zou echter gemaakt kunnen worden voor de periodieke bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud aan jongeren van 18 tot 21 jaar en incidentele of periodieke bijzondere bijstand voor medische kosten.

Natuurlijk speelt bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol of iemand voldoende zijn verplichtingen is nagekomen om een beroep op deze vorm van bijstand te voorkomen. Als voorbeeld van die verplichtingen kan genoemd worden de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan door het zich passend c.q. aanvullend te verzekeren tegen zorgkosten

Nadat op 1 januari 2010 de IOAW en IOAZ onderdeel zijn geworden van het zelfde budget als de WWB, is het de bevoegdheid van het college geworden om verlagingen op grond van artikel 20 IOAW/Z toe te passen. Het maatregelenbesluit IOAW/Z is per genoemde datum ingetrokken.

Relatie met Re-integratieverordening

De Afstemmingsverordening kent een nauwe relatie met de Re-integratieverordening. In de Re-integratieverordening is namelijk vastgelegd hoe de gemeente ondersteuning biedt bij de arbeidsinschakeling en hoe de gemeente omgaat met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. In de individuele beschikking vindt vertaling plaats van de voorzieningen die de gemeente inzet. Indien een cliënt de verplichtingen (met uitzondering van de inlichtingen- en medewerkingsplicht met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering) niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een verlaging van de uitkering. De basis voor een dergelijke verlaging is gelegd in deze Afstemmingsverordening. De wetgever heeft dan ook bepaald dat de Afstemmingsverordening gelijktijdig met de Re-integratieverordening in werking moet treden.

Artikelsqewiize toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW/Z of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB, IOAW/Z of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB, IOAW/Z of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

Onder c is vastgelegd wat moet worden verstaan onder een zeer ernstige misdraging. Deze omschrijving is opgenomen omdat de WWB de mogelijkheid biedt om de uitkering te verlagen als een cliënt zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college en de in haar opdracht werkende ambtenaren en medewerkers. Onder de overige letters worden begrippen verduidelijkt omdat deze van belang zijn bij de motivering van een verlaging.

Artikel 2 Afstemming van de uitkering

In het eerste lid wordt geregeld dat de afstemming van de uitkering wegens verwijtbare gedragingen geschiedt in de vorm van een verlaging. Voor de wijze van tenuitvoerlegging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 10 van deze verordening.

Met de bepaling in het tweede lid is beoogd de mogelijkheid te scheppen de verlaging zoveel mogelijk toe te snijden op het concrete geval en dus maatwerk te leveren. Dit heeft tot gevolg dat naast de ernst van de gedraging (zoals deze gecategoriseerd is) rekening moet worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Zo is het mogelijk om uitgaande van de ernst van de gedraging op basis van verminderde verwijtbaarheid of op grond van bijzondere omstandigheden een andere verlaging toe te passen dan waarin de standaard voorziet. Van belang is daarbij bijvoorbeeld de overweging of de belanghebbende de gevolgen van zijn gedrag redelijkerwijs had kunnen voorzien.

In lid 3 wordt vastgelegd dat van het verlagen van de uitkering wordt afgezien indien elke i vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hierbij kan worden opgemerkt dat indien in de toekomst sprake is van recidive en op basis daarvan bezien dient te worden of sprake moet zijn van een verzwaarde verlaging deze gedraging meegenomen dient te worden.

Het vierde lid regelt de in artikel 18 lid 3 WWB opgenomen verplichting. Artikel 18 lid 3 WWB ! schrijft voor dat het college een verlaging moet heroverwegen binnen uiterlijk drie maanden. Binnen drie maanden na de beschikking tot verlaging moet het college beginnen met het onderzoek in het kader van de heroverweging. Dit onderzoek kan in sommige gevallen schriftelijk plaatsvinden, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen van de sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat de belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen zal het noodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen.

Artikel 3 Horen van belanghebbende

Op grond van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende bij de voorbereiding van beschikkingen verplicht. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat tot een verlaging wordt besloten in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat in de onderdelen a en b een aantal uitzonderingen in de hoorplicht dat ook is vernoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Met de uitzondering dat van horen kan worden afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet zal zeer terughoudend dienen te worden omgegaan.

In het tweede lid, onderdeel c, wordt benoemd dat van het horen kan worden afgezien in situaties waarin belanghebbende nadere informatie is gevraagd en hij die niet heeft gegeven. Ervan uitgegaan mag worden dat hij zijns zienswijze ook niet zal geven over de te besluiten verlaging.

Een nadrukkelijke opname in deze verordening beoogd te komen tot zorgvuldige besluitvorming waarvan een belangenafweging wordt gedaan tussen het belang van belanghebbende en het belang van de gemeente om naleving te verlangen van de opgelegde verplichtingen.

Horen impliceert niet automatisch dat een mondeling contact met belanghebbende plaatsvindt. In veel situatie kan het de voorkeur genieten om belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid stellen zijn zienswijze op het voornemen tot verlaging van de uitkering kenbaar te laten maken. Deze voorkeur wordt ingegeven vanwege de vastlegging en de praktische invulling. Dat geldt vanzelfsprekend niet voor situaties waarin hierover al mondeling contact met belanghebbende is geweest. Tijdens dat mondelinge contact kan aan hem zijn zienswijze worden gevraagd over de te besluiten verlaging van deuitkering.

Zowel in de rapportage als in het besluit dient aandacht te worden besteed aan het feit of belanghebbende van de mogelijkheid zijns zienswijze kenbaar te maken gebruik heeft gemaakt en, zo ja , op welke wijze diens zienswijze in de besluitvorming is betrokken.

Artikel 4Indeling in categorieën met betrekking tot bepaalde verwijtbaregedragingen

De artikelen 4 en 5 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingen zijn ondergebracht in categorieën, waaraan in artikel 5 een gewicht is toegekend in de vorm van de hoogte van een verlaging. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. In de indeling in categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat in de WWB, IOAW/Z wordt gehecht aan de plicht tot arbeidsinschakeling. De gedragingen die direct betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid, met uitzondering van een aantal lichte verplichtingen op het gebied van arbeidsinschakeling, zijn daarom ondergebracht in de drie categorieën (categorie 2, 3 en ) met een duidelijk zwaardere verlaging.

Gekozen is voor het beschrijven van gedragingen op hoofdlijnen. Het college kan vervolgens in het handboek vaststellen welke concrete gedragingen tot de verschillende categorieën worden gerekend. Dit heeft als voordeel dat het college een bepaalde flexibiliteit heeft bij het vaststellen van gedragingen die aanleiding zijn voor het verlagen van de uitkering. Bovendien biedt de beschrijving van gedragingen op hoofdlijnen het voordeel dat latere, thans niet onderkende of bekende, gedragingen via het handboek gecategoriseerd kunnen worden.

Categorie 1

Het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met de daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling.

Zonder limitatief gedragingen te noemen wordt hieronder verstaan:

  • -

    het niet ingeschreven staan of blijven bij de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV)

  • -

    het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met de inschakeling in de arbeid of (sociale) activering of ter informatieverstrekking in dat verband op een aangegeven plaatsen tijdstip te verschijnen;

Categorie 2

Het niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering, waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe, of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke vermindering van het uitkeringsrecht.

Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kunnen aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, verplichtingen worden opgelegd. Het gaat hierbij om verplichtingen om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde re-integratie-instrumenten of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt. Dat kan gevolgen hebben voor de duur van de aanspraak op een uitkering. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan een traject zal immers leiden tot vertraging van dat traject. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het re-integratiebedrijf verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.

Ook is gedoeld de gedraging die betrekking heeft op de actieve sollicitatieplicht. Belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek bewijsstukken te tonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken.

In ieder geval wordt als verwijtbare gedragingen in deze categorie verstaan:

  • -

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan onderzoek naar mogelijkheden met betrekking tot scholing, (sociale) activering en/of arbeidsinschakeling;

  • -

    een aangeboden trajectplan niet ondertekenen of niet tijdig of geheel niet retourneren;

  • -

    het niet of onvoldoende trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • -

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • -

    het niet of onvoldoende meewerken aan noodzakelijke scholing of opleiding;

  • -

    het niet voldoen aan verplichtingen, niet zijnde die op grond van hoofdstuk 2 van de wet, die het college op grond van artikel 55 van de wet opleggen aan belanghebbende;

  • -

    het niet vragen van kinderalimentatie overeenkomstig artikel 56 van de wet indien de verplichting hiertoe door het college is opgelegd;

  • -

    het niet meewerken aan budgetbeheer en/of rechtstreeks doorbetalen of andere noodzakelijke geachte financiële handelingen overeenkomstig artikel 57, onder a, van de wet;

  • -

    het als zelfstandige verwijtbaar niet komen tot een doelmatige bedrijfsvoering of beroepsuitoefening dan wel het niet voeren van een behoorlijke administratie;

  • -

    het niet behoorlijk meewerken aan het vestigen van een krediethypotheek of andere zekerstelling.

Categorie 3

Het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel een andere vorm van inkomen

In deze categorie gedraging gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet. Deze gedraging heeft ook betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de uitkering te komen.

In ieder geval wordt hieronder verstaan:

  • -

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Gemakshalve wordt hierbij verwezen naar het gestelde hierover in de Re-integratieverordening in artikel 1, lid 2, onder m, en de toelichting hierbij;

  • -

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

  • -

    het door eigen toedoen verwijtbaar verliezen van een inkomstenbron. Het gaat hierbij overigens niet om het verwijtbaar verlies van middelen in de vorm van vermogen.

Categorie 4

Het niet accepteren of niet behouden van een voorziening als genoemd in artikel 10 van de Re-integratieverordening.

In deze categorie gaat het om mensen die niet meewerken aan een Work First-voorziening zoals deze georganiseerd zijn bij !Go. De Work First-voorziening houdt in dat in plaats van de verstrekking van een uitkering een betaalde baan wordt aangeboden aan de belanghebbende. In aanvulling op het dienstverband wordt de mogelijkheid gecreëerd om een traject in te zetten dat gericht is op bemiddeling naar een andere, niet met overheidsmiddelen ondersteunde, baan. De voorziening kan derhalve gekenmerkt worden als een eerste baan met een opstap naar een volgende baan.

De Work First-voorziening is de ultieme toepassing van het principe werk boven uitkering. Het is dan ook van belang dat wordt geregeld dat het niet accepteren van deze voorziening alsnog leidt tot een beroep op een uitkering.

Artikel 5 Hoogte van de afstemming

Aan de categorieën is een bepaalde weging gekoppeld al naar gelang de zwaarte van de gedraging. Deze standaard dient als uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden moeten worden meegewogen. Het laatste wordt nader uitgewerkt in de toelichting bij het tweede lid van artikel 2 van deze verordening.

Ter wille van de duidelijkheid in de hoogte van de 'strafmaat' is gekozen voor een vast bedrag voor de verwijtbare gedragingen uit de diverse categorieën..

Ook is niet gekozen voor een vast bedrag voor de onderscheidenlijke basisnormen voor grofweg alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden. Door het vaststellen van een vast bedrag wordt een duidelijker objectieve relatie gelegd tussen de verwijtbare gedraging en de strafmaat en wordt geen relatie gelegd met de hoogte van het inkomen. De vergelijking doet zich op met een verkeersovertreding. Bij het rijden door rood licht staat op de overtreding een boete. Ook hierbij kennen wij in Nederland geen inkomensafhankelijke boete.

De verlaging, zoals in lid 1 is omgeschreven, is van toepassing op de basisnorm vermeerderd met de gemeentelijke toeslag (of indien van toepassing verminderd met de gemeentelijke verlaging) overeenkomstig de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand. Korting op de uitkering wegens bijvoorbeeld middelen hebben dus geen invloed op de verlaging. De maximale verlaging over een maand is nooit hoger dan het bedrag aan uitkering dat na korting van inkomsten zonder het toepassen van een verlaging zou zijn betaald.

In lid 1 onder c wordt geregeld dat voor het niet accepteren of niet behouden van een reguliere baan (gedraging uit categorie 3) geldt dat gedurende een maand geen uitkering wordt verstrekt.

In het tweede lid van artikel 5 is bepaald dat een gedraging uit categorie 4, het niet accepteren of niet behouden van een Work First-voorziening, leidt tot een verlaging van de uitkering met de volledige bijstandsnorm gedurende een periode van drie maanden. Dit betekent dus dat gedurende drie maanden geen uitkering zal worden verstrekt. De reden dat het niet accepteren of niet behouden van een Work First-voorziening een zwaardere afstemming kent, is gelegen in het feit dat de belanghebbende hiermee een blijvende keuzevrijheid heeft. Wanneer een reguliere baan niet wordt geaccepteerd of niet wordt behouden is er in het algemeen geen weg meer terug. De werkgever zal namelijk meestal geen tweede kans willen bieden. Bij Work First ligt dit echter anders. Het betreft hier een gemeentelijke re-integratievoorziening die ook later nog van toepassing is. Gedurende de periode van drie maanden waarin geen uitkering wordt verstrekt kan de belanghebbende er altijd voor kiezen om alsnog in te gaan op het Work First-aanbod, waardoor hij alsnog kan beschikken over de middelen om in het bestaan te voorzien. Verder moet er ook rekening mee worden gehouden dat Work First een gemeentelijke re-integratievoorziening is waar de gemeente veel middelen in investeert. Vanuit het algemeen belang gezien is het dan ook gewenst dat de doelgroep waarvoor deze voorziening is bedoeld hiervan ook daadwerkelijk gebruik maakt.

Overigens geldt ook bij de afstemming naar aanleiding van een gedraging uit categorie 4 dat rekening gehouden wordt met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

Lid 3 regelt dat aan de verlaging een maximum is verbonden namelijk het bedrag van de uitkering dat in die maand voor uitbetaling in aanmerking komt. Externe inhoudingen, zoals de doorbetaling van huur, of interne inhoudingen, zoals de aflossing op een vordering, zouden dus eventueel opgeschort moeten worden als de verlaging wegens verwijtbare gedraging anders niet toegepast kan worden.

De verlaging overeenkomstig dit artikel betreft dus maximaal een maand en voor zover de uit te betalen uitkering lager is wordt niet op de uitkering van de volgende maand overgaan tot verlaging van het restant-verlagingsbedrag.

In lid 4 wordt geregeld dat verlagingen in het kader van de IOAW/Z worden toegepast op de netto-uitkering, dus na aftrek van de inhoudingen op grond van artikel 10 IOAW/Z. Dit geldt alleen indien sprake is van een verlaging die lager is dan de gehele grondslag.

Lid 5 regelt dat het college bevoegd is tot indexering van de bedragen. In verband met de herkenbaarheid van de bedragen wordt bepaald dat geïndexeerde bedragen afgerond worden op een veelvoud van € 5,00. De volgende indexering zal overigens plaats moeten vinden op het niet afgeronde bedrag.

Artikel 6 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

Voor de gedragingen die bedoeld zijn in artikel 6 van deze verordening geldt dat er voor gekozen is deze niet op te nemen bij artikel 4 van deze verordening vanwege het buitengewone karakter ervan. Veel meer dan die benoemde categorieën geldt bij deze gevallen dat sprake dient te zijn van maatwerk bij het vaststellen van de verlaging uitgaande van de maatstaf van de ernst van de verwijtbare gedraging.

Het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op uitkering, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld sprake als iemand door eigen toedoen het recht op WW verliest (door niet tijdig na ontslag WW aan te vragen).

Bovendien kunnen als voorbeelden van gedragingen worden aangehaald het niet hebben aangevraagd van huurtoeslag, het verwijtbaar onvoldoende verzekerd zijn tegen zorgkosten of het onverantwoord interen van het vermogen.

Ons uitgangspunt bij afstemmingen wegens een onverantwoord snelle intering van het eigen vermogen, waardoor er eerder dan nodig een beroep op uitkering gedaan wordt, is dat de benadeling geheel dan wel zoveel mogelijk ongedaan wordt gemaakt. Bovendien wensen wij bij het vaststellen van een verlaging van de uitkering voor een langere periode rekening te

houden met de beslagvrije voet (circa 90% van de bijstandsnorm of grondslag). Hierdoor wordt enerzijds op een redelijke wijze uiting gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsbehoevende, terwijl anderzijds diens feitelijke bestaansvoorziening niet in gevaar komt.

Deze verlaging laat onverlet de mogelijkheid van toekenning van uitkering in de vorm van een lening onder toepassing van artikel 48 lid 2 onder b van de wet (noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan). Het gevolg van bijstandsverlening in de vorm van een lening is echter de op voorhand vastgestelde terugbetaling ervan.

Dit artikel is niet van toepassing op de IOAW/Z omdat in die wetten een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid geen afstemmingswaardig gedrag betekent.

Artikel 7 Zeer ernstig misdragen

Onder de term 'zeer ernstig misdragen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. In artikel 18 lid 2 WWB en artikel 20 lid 2 IOAW/Z wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Er kan dus geen verlaging worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB, IOAW/Z (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf)- Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging toe te passen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 4 lid 2 van deze verordening).

De volgende vormen van agressief gedrag kunnen worden onderscheiden:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

  • c.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

De vormen van agressief gedrag zijn in categorieën opgenomen, zodat duidelijk wordt welke verlaging moet worden toegepast. Er kan van deze bedragen worden afgeweken wanneer dit vereist is in verband met de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Indien de belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan meerdere agressieve gedragingen, wordt de hoogte van de toe te passen verlaging cumulatief vastgesteld met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het colege past een verlaging toe terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie. Het verlagen van de uitkering wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid om de dader gedurende een periode de toegang tot het gemeentehuis te ontzeggen onverlet. Aansluiting kan daarbij worden gezocht met het gestelde hierover in het gemeentelijke agressieprotocol. Ter voorkoming van enige vorm van schijn van subjectiviteit zal zeer zorgvuldig moeten worden omgegaan met het verlagen van de uitkering wegens agressie. In dit verband wordt dan ook voor alle duidelijkheid gemeld dat de beslissing tot verlagingen van de uitkering ligt bij de clustermanager en niet kan worden gemandateerd aan een klantmanager.

Artikel 8 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive

Lid 1 van dit artikel regelt de samenloop, het gelijktijdig schuldig maken aan diverse verplichtingen.

Indien de belanghebbende zich schuldig maakt aan meerder verwijtbare gedragingen dan wordt de hoogte van de toe te passen verlaging cumulatief vastgesteld. Voor de duidelijkheid wordt gesteld dat het hier ook optellingen kunnen betreffen van verschillende gedragingen uit dezelfde categorieën. Een verlaging kan dan ook € 100,00 bedragen bestaande uit twee gedragingen uit categorie 1 die ieder tot € 50,00 verlaging resulteren.

Bij de beoordeling van de ernst van het feit en de mate van verwijtbaarheid kunnen de diverse gedragingen uiteraard wel in hun onderlinge samenhang worden bezien. Dit kan reden zijn om voor het geheel van gedragingen een lagere verlaging toe te passen.

De gemeente moet bij cumulatie van verlagingen tevens voldoende rekenschap geven van het totale effect van de opgelegde verlagingen in het licht van het feit dat de bijstand een uitkering op minimumniveau is ter voorziening in de kosten van levensonderhoud.

Lid 2 van het artikel regelt de herhaling, recidive, waarbij belanghebbende zich schuldig maakt aan minstens een gedraging uit dezelfde categorie binnen een bepaalde periode of nadat hem eerder een waarschuwing is gegeven of tot verlaging van de uitkering is besloten.

De bepaling impliceert:

  • 1.

    Indien de eerdere gedraging, die is afgedaan door middel van een waarschuwing of verlaging van de uitkering meer dan twee jaar voor deze gedraging is gepleegd, is geen sprake van recidive in die zin dat de verlaging wordt verzwaard; Zie hiervoor artikel 9, lid 1.

  • 2.

    Indien de eerdere gedraging tot een van een lagere te besanctioneren categorie behoort, zal ook geen sprake zijn van een verzwaarde verlaging van de nieuwe gedraging.

  • 3.

    Indien de gedraging voldoet aan de vereisten van een verzwaarde verlaging van de uitkering omdat de belanghebbende zich binnen twee jaar schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie op grond van het eerste lid van artikel 9.

Als de belanghebbende regelmatig zijn verplichtingen niet nakomt dan zal niet kunnen worden volstaan met een standaardmaatregel maar zal maatwerk moeten worden toegepast. In die zin regelt de recidivebepaling een eenmalig herhaald gedrag na een eerdere overtreding. Verdere besluitvorming wegens herhaald recidive vereist dus een afzonderlijk besluit waarbij naast aandacht voor enerzijds het herhaald verwijtbaar gedrag, wat een verzwaarde verlaging rechtvaardigt, aandacht moet worden besteed aan de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert. Met name bij verlaging gedurende langere termijn is daarbij de heroverweging zoals die eerder bij artikel 2 is toegelicht een goed ijkpunt van eventueel verbeterd gedrag of veranderde omstandigheden.

Artikel 9 Afzien van het opleggen van een verlaging

In het eerste lid wordt voor een aantal gevallen geregeld dat wordt afgezien van het verlagen van de uitkering indien het niet of niet tijdig nakomen van de informatieplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een hoog bedrag verlenen van uitkering.

Als deze gedraging binnen de genoemde periode van twee jaar wordt herhaald, nadat eerder die waarschuwing is gegeven, dan dient dan wel tot verlaging van de uitkering te worden uitgegaan. Bovendien geldt de voorwaarde dat de gedraging niet tot gevolg heeft gehad dat teveel of ten onrechte uitkering is betaald.

In het tweede lid van dit artikel wordt geregeld het afzien van een verlaging wegens verjaring. Omwille van de effectiviteit van de verlaging is het nodig dat deze niet al te lang nadat de gedraging is geconstateerd wordt opgelegd. Dit in verband met het beleid van lik-op-stuk. Een termijn van maximaal een halfjaar gelegen tussen de constatering van de gedraging en het te nemen besluit tot verlaging wordt als redelijk aangemerkt en stelt eisen aan de organisatie wat betreft voortvarendheid in besluitvorming. Bewust is niet gekozen voor het opnemen van een verjaringstermijn die ingaat vanaf het moment van de gedraging. Fraude zou daarmee lonend kunnen zijn omdat het moment van constateren ervan vaak niet door de gemeente te beïnvloeden is.

Artikel 10 De wijze van oplegging van de verlaging

In het nieuwe eerste lid van artikel 10 wordt een onderscheid gemaakt tussen personen die al een periodieke uitkering ontvangen en personen die deze uitkering nog niet ontvangen maar hiervoor een aanvraag hebben ingediend. In onderdeel a wordt geregeld over welke periode de afstemming plaatsvindt bij een persoon die al een periodieke uitkering ontvangt. Voor deze groep geldt dat de afstemming plaatsvindt over de maand waarop de eerstvolgende betaling plaatsvindt. Wanneer een besluit tot afstemming in augustus wordt genomen, dan vindt de afstemming dus plaats over de maand augustus. De uitkering over de maand augustus wordt namelijk medio september betaalbaar gesteld. In onderdeel b wordt bepaald wanneer de afstemming plaatsvindt bij de persoon die een uitkering heeft aangevraagd. Hierbij vindt de afstemming plaats met ingang van de datum van toekenning van de uitkering. Wanneer de uitkering wordt toegekend met ingang van 15 augustus dan vindt de afstemming dus met ingang van 15 augustus plaats. Een afstemming van een maand vindt dus plaats over de periode van 15 augustus tot en met 14 september.

Uiteraard geldt ook op dit onderdeel het individualiseringsbeginsel. Dit betekent dat er op basis van bijzondere omstandigheden altijd de mogelijkheid bestaat om van de algemene regel af te wijken. Een dergelijke afwijking dient wel zorgvuldig te worden gemotiveerd.

Indien er sprake is van een verwijtbare gedraging die aanleiding moet zijn om een afstemming van de uitkering te laten plaatsvinden, kan deze afstemming alleen toegepast worden als er nog sprake is van uitkeringsrecht. Wanneer de uitkering al beëindigd is kan deze afstemming niet meer plaatsvinden. In de verordening is opgenomen dat deze afstemming alsnog plaatsvindt als betrokkene binnen zes maanden weer een beroep doet op uitkering.

Artikel 11 Overgangsrecht

Dit artikel regelt dat het tijdstip van het zich voordoen van de verwijtbare gedraging bepalend is voor toepassing van het recht.

Artikel 12 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigens gerechtvaardigde verlaging af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de verlaging niets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de hoogte en de duur van de verlaging al meegewogen.

Men kan hierbij denken aan situaties waarin sprake is van een zodanige samenloop van omstandigheden dat deze, als de verlaging wel zou worden uitgevoerd, tot gevolg hebben dat de belanghebbende als gevolg van de verlaging in een ernstige financiële noodsituatie komt, waardoor bijvoorbeeld onmiddellijke huisuitzetting dreigt of een pas begonnen schuldsaneringstraject wordt gefrustreerd. Het moet als gezegd gaan om een noodsituatie die het gevolg is van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Het ontstaan van een betalings- of huurachterstand of een tijdelijke opschorting van een schuldsanering is op zichzelf geen redenen om van het opleggen van een verlaging af te zien. Evenmin kan het enkele feit dat de belanghebbende als gevolg van de verlaging tijdelijk een inkomen lager dan de beslagvrije voet ontvangt voldoende reden zijn om van de tenuitvoerlegging van een verlaging af te zien. De financiële noodsituatie mag ook niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemand door verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de oplegging van de verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag. Afzien van de uitvoering van een verlaging kan ook plaatsvinden als er sprake is van een verlaging wegens herhaald verwijtbaar gedrag. Bij elke nieuwe verlaging of heroverweging moet dus opnieuw worden beoordeeld of zich dringende redenen voordoen. In de beschikking worden wel hoogte en duur van de verlaging vastgesteld en wordt meegedeeld om welke dringende redenen van tenuitvoerlegging wordt afgezien. De verlaging telt bij de vaststelling van eventuele recidive en volharding dus gewoon mee.

Artikel 13 Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoertngsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 14 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening ligt bij het college.

Artikel 15 Intrekking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 17 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.