Uitvoeringsbesluit inkomstenvrijlating 2016

Geldend van 27-05-2016 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsbesluit inkomstenvrijlating 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg;

gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in haar vergadering van 19 januari 2016;

gelet op artikel 31 lid 2 sub n, r en y en artikel 31 lid 7 van de Participatiewet, evenals het Wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw, Artikel I lid C sub 1

overwegende dat het noodzakelijk is de inkomstenvrijlating bij uitvoeringsbesluit te regelen;

besluit

vast te stellen: “Uitvoeringsbesluit inkomstenvrijlating 2016”.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in dit uitvoeringsbesluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Participatiewet;

    • b.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de

      gemeente Geertruidenberg;

    • c.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet;

    • d.

      Algemene bijstand: uitkering ingevolge de Participatiewet;

Artikel 2. Arbeidsinschakeling

Doel van de inkomstenvrijlating is bijdragen aan de arbeidsinschakeling, oftewel mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. De bijdrage aan de arbeidsinschakeling kan worden vastgesteld op grond van:

  • 1.

    het verkrijgen van relevante werkervaring door de betaalde werkzaamheden waarop de inkomstenvrijlating van toepassing is; en/of

  • 2.

    het bij aanvang van de in artikel 2 lid 1 bedoelde werkzaamheden hebben van reëel uitzicht op verlenging van deze werkzaamheden met tenminste 6 aaneengesloten maanden; en/of

  • 3.

    het bij aanvang van de in artikel 2 lid 1 bedoelde werkzaamheden hebben van reëel uitzicht op uitbreiding van de uren met minimaal 5 uur per week voor een periode van tenminste 6 aaneengesloten maanden.

Artikel 3. Voorwaarden voor inkomstenvrijlating

Om in aanmerking te kunnen komen voor reguliere inkomstenvrijlating (als bedoeld in artikel 4 van dit uitvoeringsbesluit) dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • 1.

    de inkomstenvrijlating kan alleen worden toegepast op inkomsten uit arbeid (zie toelichting algemeen);

  • 2.

    betrokkene ontvangt algemene bijstand in het kader van de participatiewet;

  • 3.

    het betreft werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 2 van dit uitvoeringsbesluit;

  • 4.

    indien betrokkene geen werk heeft, dient hij/zij:

    a. tenminste 1 jaar de uitkering zoals in artikel 3 lid 1 bedoeld te hebben ontvangen;

    b. tenminste voor 10 uur per week werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 2 te gaan verrichten;

  • 5.

    indien betrokkene reeds voor tenminste 10 uur werk heeft, dient naast het in artikel 3 lid 3 bepaalde sprake te zijn van een urenuitbreiding van tenminste 5 uur per week voor een periode van tenminste 6 aaneengesloten maanden.

Artikel 4. Reguliere inkomstenvrijlating

De reguliere inkomstenvrijlating is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet en geldt voor belanghebbenden die een uitkering algemene bijstand ontvangen en deze vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 5. Pensioengerechtigden

Voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, geldt niet de voorwaarde dat de vrijlating moeten bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Inkomsten uit arbeid van een belanghebbende die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, komen dus altijd in aanmerking voor de reguliere inkomstenvrijlating.

Artikel 6. Alleenstaande ouders

Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kunnen na de reguliere inkomstenvrijlating nog voor maximaal 30 maanden in aanmerking komen voor een aanvullende inkomstenvrijlating. De vrijlating is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel r Participatiewet. De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen .

Voor toepassing van de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, met een of meer kinderen, is vereist dat:

  • 1.

    de alleenstaande ouder (of ongehuwde) de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar;

  • 2.

    de periode voor de reguliere inkomstenvrijlating is verstreken, en;

  • 3.

    dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 7. Jongeren

Er is geen vrijlating mogelijk voor jongeren. Zowel de reguliere inkomstenvrijlating als de aanvullende inkomstenvrijlating voor een alleenstaande ouder met de volledige zorg voor een tot zijn last komend kind jonger dan 12 jaar, is niet van toepassing voor personen jonger dan 27 jaar (artikel 31 lid 7 Participatiewet). Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is naar het oordeel van de wetgever geen extra activerend instrument voor nodig.

Artikel 8. Beide partners

De situatie kan zich voordoen dat beide partners tot de doelgroep behoren die recht heeft op inkomstenvrijlating en dat beide partners beperkte inkomsten uit arbeid genieten. Aangenomen moet worden dat er dan voor iedere partner afzonderlijk recht bestaat op inkomstenvrijlating.

Artikel 9. Personen met een medische urenbeperking

Inkomsten uit arbeid van een persoon met een medische urenbeperking worden niet tot zijn middelen gerekend als deze persoon:

  • 1.

    algemene bijstand ontvangt; en

  • 2.

    de reguliere vrijlating (artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet) of de aanvullende vrijlating voor alleenstaande ouders van inkomsten uit arbeid (artikel 31 lid 2 onderdeel r Participatiewet) niet van toepassing is.

Artikel 10. Hoogte en duur inkomstenvrijlating

  • 1. Voor de algemene inkomstenvrijlating geldt dat inkomsten gedurende ten hoogste 6 maanden worden vrijgelaten. De inkomsten worden vrijgelaten tot 25%, met een maximum van € 196,00 per maand;

  • 2. Voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, is de duur van de inkomstenvrijlating in niet beperkt tot maximaal 6 maanden. In het geval een belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, heeft hij net zolang recht op de gedeeltelijke vrijlating van zijn inkomsten uit arbeid als hij de inkomsten uit arbeid geniet.

  • 3. De aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders kan pas worden toegepast na afloop van de reguliere inkomstenvrijlating zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet (zes maanden). Is de inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders van toepassing, dan geldt deze gedurende een aaneengesloten periode van maximaal dertig maanden. De inkomsten worden vrijgelaten tot 12,5% met een maximum van € 122,26 per maand.

  • 4. De inkomstenvrijlating voor personen met een medische urenbeperking is een structurele vrijlating. De inkomsten worden vrijgelaten tot 15% van de inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 124,00 per maand.

  • 5. De vrijlating is altijd exclusief de vakantietoeslag.

  • 6. De inkomstenvrijlating kan slechts één maal per periode van bijstandsafhankelijkheid worden toegepast, onverminderd het bepaalde in artikel 2 en 3 van dit uitvoeringsbesluit.

Artikel 11. Inkomstenvrijlating en bijzondere bijstand

De inkomstenvrijlating geldt in beginsel alleen voor algemene bijstand. Middels de beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Geertruidenberg 2015 wordt inkomstenvrijlating ook meegenomen bij de vaststelling van draagkracht. Dat betekent dat bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de algemene bijstand inclusief eventueel toegepaste inkomstenvrijlating.

Artikel 12. Inkomstenvrijlating en recht op huurtoeslag

Het recht op (gedeeltelijke) vrijlating van inkomsten kan er sinds 1 juli 2002 toe leiden dat er minder huurtoeslag wordt ontvangen dan in de situatie zonder inkomstenvrijlating. Het gemis aan huurtoeslag kan in dat geval met een woonkostentoeslag worden gecompenseerd.

Artikel 13. Bijzondere en onvoorziene gevallen

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit uitvoeringsbesluit, indien toepassing van dit uitvoeringsbesluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking de dag na publicatie.

Artikel 15. Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit wordt aangehaald als “Uitvoeringsbesluit inkomstenvrijlating 2016”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van gemeente Geertruidenberg van 19 januari 2016,
R.C.J. Nagtzaam drs. W. van Hees
Secretaris Burgemeester

Nota-toelichting Algemeen

Sinds 1 oktober 1997 gold er in de Abw voor bepaalde groepen die algemene bijstand ontvingen een zogenaamde inkomstenvrijlating. Dit betekende dat in afwijking van de hoofdregel een deel van de inkomsten uit arbeid niet op de bijstand werden gekort. Met de invoering van de WWB is de doelgroep voor deze vrijlating verruimd en zijn de duur en hoogte van de vrijlating beperkt. Sinds 1 januari 2015 kent de Participatiewet ook een inkomstenvrijlating voor personen met een medische urenbeperking die algemene bijstand ontvangen.

Sinds 1 juli 2009 gelden er voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt gunstigere regels met betrekking tot de reguliere vrijlating van inkomsten uit arbeid.

De vrijlatingsregeling geldt alleen voor personen die recht hebben op algemene bijstand. Degene met een eigen inkomen dat uitstijgt boven de voor hem geldende bijstandsnorm (norm – verlagingen) inclusief vt heeft geen recht op bijstand en kan derhalve geen beroep doen op de vrijlatingsregeling om zodoende eventueel aanspraak te maken op aanvullende bijstand. Zie CRvB 23-03-2004, nr. 01/6184 NABW. Daarbij wordt onder eigen inkomen verstaan: het netto inkomen inclusief (fictieve) vt vermeerderd met de heffingskortingen waar aanspraak op bestaat, met uitzondering van de jonggehandicaptenkorting. Voor personen jonger dan 27 jaar behoort de jonggehandicaptenkorting wel tot het inkomen (artikel 31 lid 7 Participatiewet). Zie over de heffingskortingen ook “Heffingskortingen” en “Heffingskortingen en teruggaven”.

De vrijlatingsbepalingen van artikel 31 lid 2 onderdelen n en r Participatiewet gelden in beginsel ook indien sprake is van terugvordering in verband met inkomsten uit arbeid, zelfs indien sprake is van fraude. Het college is echter niet gehouden om de vrijlating toe te passen als belanghebbende inkomsten heeft verzwegen. Artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet geeft het college expliciet beoordelingsruimte bij het oordeel of inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Gezien het complementaire karakter van de bijstand en de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is het redelijk dat het college in beginsel vooraf beoordeelt of de inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Die mogelijkheid wordt het college onthouden als belanghebbende de inkomsten uit arbeid verzwijgt (zie CRvB 12-06-2012 nr. 10/6178 WWB en CRvB 18-12-2012, nrs. 11/3046 WWB e.a.). Volgens de auteurs van Grip op is dit ook van toepassing op de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel r Participatiewet. Op de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel y Participatiewet is dit volgens de auteurs van Grip op niet van toepassing. Zie over terugvordering “Rekening houden met vrijgelaten middelen (o.a. inkomsten en vermogen)”.

De reguliere- en aanvullende inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdelen n en r Participatiewet en de structurele inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel y Participatiewet is beperkt tot inkomsten uit arbeid. Daarbij gaat het in de eerste plaats om loon. Een redelijke wetsuitleg brengt echter met zich mee dat tevens de volgende inkomsten als inkomsten uit arbeid worden aangemerkt en dus deels zijn vrijgelaten:

Doorbetaling van loon tijdens ziekte gedurende de eerste 104 weken, ongeacht of de belanghebbende in Nederland of het buitenland werkt. Dergelijke inkomsten worden door de werkgever betaald ingevolge de arbeidsovereenkomst. Overigens geldt in het buitenland vaak dat doorbetaling van loon tijdens ziekte door een andere instantie dan de werkgever gebeurt. Na afloop van de 104 weken ontstaat er recht op een WAO-uitkering. Dit betreft inkomen in verband met arbeid. Hiervoor geldt de inkomstenvrijlating niet meer.

Een uitkering aan een werknemer in verband met zwangerschap en bevalling op grond van de Wet arbeid en zorg.

Ook inkomsten uit additionele arbeid moeten worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van de Participatiewet. Dit betekent dat indien aan de overige voorwaarden is voldaan, deze inkomsten deels worden vrijgelaten. In de praktijk zal dit echter niet vaak voorkomen. Het verrichten van additionele arbeid leidt namelijk in verreweg de meeste gevallen tot onafhankelijkheid van de (algemene) bijstand.

Een stagevergoeding dient onder omstandigheden aangemerkt te worden als loon, de bedongen tegenprestatie voor arbeid uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Een stagevergoeding moet in dat geval worden beschouwd als inkomen in de zin van artikel 32 lid 1 Participatiewet (zie CRvB 17-03-2009, nrs. 07/3689 e.a., CRvB 26-03-2013, nr. 10/3695 WWB en CRvB 18-06-2013, nrs. 11/3406 WWB e.a.). De aanwezigheid van een arbeidsoverkomst wordt immers beoordeeld naar objectieve maatstaven, ongeacht de benaming die partijen zelf aan hun overeenkomst geven (zie ook “Het begrip dienstbetrekking”). Is de stagevergoeding eigenlijk loon uit arbeid, dan is op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel n of r Participatiewet of artikel 31 lid 2 onderdeel y Participatiewet mogelijk een deel van de inkomsten vrijgelaten. Indien een stage echter overwegend gericht is op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring van de werknemer, dan is er, hoe dan ook geen sprake van arbeid (zie HR 28-06-1996, NJ 1996, 711). In dat geval komt een eventuele vrijlating op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel n of r Participatiewet of artikel 31 lid 2 onderdeel y Participatiewet niet meer aan de orde (zie ook CRvB 28-02-2006, nr. 04/5380 NABW, CRvB 07-06-2011, nrs. 09/3442 WWB e.a. en CRvB 01-11-2011, nr. 09/6939 WWB). Zie voor het oordeel of sprake is van stage of werk ook de bijlage bij de Verzamelbrief van 19 december 2013. Voor zover een stagevergoeding gezien kan worden als een onkostenvergoeding voor bijvoorbeeld reiskosten of andere verwervingskosten, kan deze worden vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel f Participatiewet (zie “Vergoedingen voor specifieke kosten”) of artikel 31 lid 2 onderdeel g Participatiewet (zie “Vergoedingen en verstrekkingen (verwervingskosten)”), afhankelijk van de aard van de stage en de stageplaats.

Een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kan worden ontvangen tijdens ziekte, indien er geen verplichting tot doorbetaling van loon (meer) is voor de werkgever. Dit doet zich voor bij ziekte tijdens uitzendwerk, ingeval tijdens de ziekte het arbeidscontract afloopt en bij ziekte gedurende de periode dat belanghebbende recht op een WW-uitkering heeft. Aangezien een uitkering krachtens de ZW eerst kan worden ontvangen nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, betreft het inkomen in verband met arbeid, waarvoor de vrijlating niet geldt (zie CRvB 03-08-2004, nr. 02/1871 NABW).

Of een ontslagvergoeding als inkomsten uit arbeid, als inkomsten in verband met arbeid of als vermogen moet worden aangemerkt, is afhankelijk van het soort ontslagvergoeding waar het om gaat. Zie verder “Transactiesysteem”.

Alle inkomsten die niet zijn aan te merken als inkomsten uit arbeid zoals hiervoor omschreven dienen volledig op de algemene bijstand te worden gekort (bijvoorbeeld alimentatie en een ANW-uitkering).

Artikelsgewijze toelichting

Artikelen 1. en 3. tot en met 9. behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2. Arbeidsinschakeling

Voor de in dit artikel onder sub 2 en 3 genoemde periode van 6 maanden is aansluiting gezocht bij de referte periode voor de WW (de zogenaamde “26 uit 39 weken” eis). Voor het in lid 3 (evenals in artikel 4 lid 4) genoemde aantal uren van 5 is aansluiting gezocht bij de WW, waarbij het recht pas ontstaat bij een verlies van arbeid van tenminste 5 uur per week.

Artikel 10. Hoogte en duur inkomstenvrijlating

Niet helemaal duidelijk is of er slechts eenmalig recht op inkomstenvrijlating bestaat of dat hier ieder jaar opnieuw gebruik van kan worden gemaakt. Gelet op de tekst van de overige onderdelen van artikel 31 lid 2 Participatiewet moet aangenomen worden dat het recht op inkomstenvrijlating tijdens de bijstandsverlening slechts één keer per periode van bijstandsverlening bestaat. In tegenstelling tot bijvoorbeeld artikel 31 lid 2 onderdeel j en k Participatiewet ontbreekt in artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet immers een zinsnede als "per kalenderjaar" of "per jaar".

De zinsnede "gedurende een periode van ten hoogste zes maanden" in artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet heeft betrekking op de inkomstenvrijlating en niet op de arbeidsinkomsten of op de arbeid. De omstandigheid dat arbeid onderbroken wordt, verandert op niets aan de maximale duur van de inkomstenvrijlating.

In het vorige uitvoeringsbesluit (2015) was dat anders geregeld, daar was immer sprake van een periode van inkomstenvrijlating gedurende 6 aaneengesloten maanden. De wijziging vloeit voort uit het Wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. Hierin is onder andere aangekondigd dat de duur van de vrijlating voor inkomsten uit arbeid wordt aangepast zodat ook bijstandsgerechtigden met korte perioden van tijdelijk werk hiervan optimaal gebruik kunnen maken. Het huidige uitvoeringsbesluit is daarom aan de inmiddels in werking getreden wetswijziging aangepast.

De dag waarop de inkomstenvrijlating eindigt kan evenwel ook op een eerdere datum worden bepaald. Dit volgt uit de zinsnede "ten hoogste" in artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet en "maximaal" in artikel 31 lid 2 onderdeel r Participatiewet. Of het college zulks in het individuele geval doet, behoort tot zijn beoordelingsvrijheid bij de beantwoording van de vraag in hoeverre de inkomstenvrijlating bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid.

Het toepassen van de vrijlating vindt plaats vóór verhoging van het inkomen met een fictief bedrag aan vakantietoeslag conform de artikelen 8 t/m 14 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. Het vrijlatingsbedrag geldt namelijk exclusief vakantietoeslag.

Artikel 11. Inkomstenvrijlating en bijzondere bijstand

In de toelichting op artikel 6 van de Beleidsregels is de volgende passage opgenomen: “Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet en artikel 33 lid 5 Participatiewet niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten; dit deel van het inkomen wordt niet in aanmerking genomen als draagkrachtinkomen”.

Artikel 12. Inkomstenvrijlating en recht op huurtoeslag

Het recht op (gedeeltelijke) vrijlating van inkomsten kan er sinds 1 juli 2002 toe leiden dat er minder huurtoeslag wordt ontvangen dan in de situatie zonder inkomstenvrijlating. Het gemis aan huurtoeslag kan in dat geval met een woonkostentoeslag worden gecompenseerd.

Artikel 13. Bijzondere en onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 15. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.