Regeling vervallen per 05-12-2017

Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Geertruidenberg

Geldend van 17-06-2016 t/m 04-12-2017

Intitulé

Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Geertruidenberg

Inhoudsopgave 

1. Inleiding

2. Juridisch Kader 

3. Handhaving

3.1 Inleiding

3.2 Drugs in handelshoeveelheid c.q. drugshandel in of vanuit lokalen niet

zijnde woningen

3.2.1 Harddrugs

3.2.2 Softdrugs

3.3 Drugs in handelshoeveelheid c.q. drugshandel in of vanuit woningen

3.3.1 Harddrugs

3.3.2 Softdrugs

4. Uitgangspunten optreden

4.1 Inleiding

4.2 Werkwijze

4.3 Herhaling overtreding

5. Vaststelling en inwerkingtreding, alsmede intrekking

Hoofdstuk 1 Inleiding

Om handel in drugs in de gemeente Geertruidenberg tegen te gaan is, ter bescherming van de gezondheid en openbare orde en veiligheid, een strikte handhaving bij overtredingen van de Opiumwet gewenst en noodzakelijk, zowel vanuit het strafrecht als het bestuursrecht. Uitgangspunt is dat de handel in drugs (zowel soft- als harddrugs) in alle gevallen is verboden en hier handhavend tegen opgetreden wordt. Enkele uitzonderingen zijn genoemd in artikel 13b lid 2 (zie volgende pagina) van de Opiumwet.

In de gemeente Geertruidenberg is gekozen voor de zogenaamde nuloptie voor coffeeshops. De nuloptie houdt in dat coffeeshops niet worden gedoogd. Ten aanzien van de handhaving van het nulbeleid c.q. de aanwezigheid/verstrekking/-aflevering/verkoop van soft- en/of harddrugs in woningen/lokalen/erven is in voornoemd nulbeleid opgenomen dat vooralsnog wordt volstaan met het uitgangspunt dat het nulbeleid stringent gehandhaafd zal worden. Er is geen uitgewerkt handhavingsplan/handhavingsprotocol aan het nulbeleid toegevoegd. Deze beleidsregels beogen wel die nadere invulling te geven aan de handhavingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet.

Onderhavig handhavingsbeleid richt zich op (herhaaldelijke) handel in zowel hard- als softdrugs vanuit woningen en lokalen, zoals horeca-inrichtingen, winkels (detailhandel en groothandel), loodsen en bedrijfsruimten, en de daarbij behorende erven. Vanwege de aanhoudende handel in drugs vanuit deze niet-gedoogde verkooppunten is het gewenst hiervoor een strikt handhavingsbeleid te formuleren. Dit handhavingsbeleid geeft weer hoe de burgemeester omgaat met zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet en is aan te merken als beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Omdat georganiseerde criminaliteit niet stopt bij de gemeentegrens is het bij de aanpak van drugshandel van belang zo veel mogelijk districtelijke (en regionale) eenheid te creëren. Hiermee wordt verplaatsing van drugshandel minder aantrekkelijk gemaakt en wordt duidelijkheid gecreëerd voor overtreders, handhavingspartners en overige betrokkenen. Gelet hierop en om uniformiteit van de bestuursrechtelijke handhaving op basis van artikel 13b Opiumwet te borgen is onderhavig handhavingsbeleid tot stand gekomen om in ieder geval binnen het Dongemond-gebied (omvat de gemeenten Oosterhout, Drimmelen, Geertruidenberg, Werkendam, Woudrichem en Aalburg) een (zoveel mogelijk) gelijkluidend (sanctie)beleid te hanteren. Vanuit het OM en de Politie is daaraan ook grote behoefte.

De handhavingsmatrix heeft tot doel:

  • 1.

    een geconstateerde overtreding te laten volgen door een maatregel die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de ernst van de overtreding;

  • 2.

    duidelijkheid en kenbaarheid te verschaffen over welke maatregel van de burgemeester volgt na een overtreding, waardoor er mogelijk een preventieve werking van uit gaat;

  • 3.

    herstel door het beëindigen van, dan wel het voorkomen van herhaling van de overtreding in het pand[1];

  • 4

    door onderliggend beleid de motivering van bestuurlijke maatregelen in een gerechtelijke procedure te versterken.

[1] Pand = woningen en/of lokalen en/of de daarbij behorende erven.

Hoofdstuk 2 Juridisch Kader

De sluitingsbevoegdheid in geval van de aanwezigheid van drugs is opgenomen in artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles)

De handhaving van de Opiumwet verloopt sinds de inwerkingtreding van de Wet Damocles (artikel 13b) via het strafrecht en het bestuursrecht. Op basis van artikel 13b Opiumwet heeft de burgemeester rechtstreeks de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen indien in woningen of lokalen dan wel in of bij zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I en II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om de burgemeester de mogelijkheid te geven op te kunnen treden tegen drugshandel in of vanuit inrichtingen of woningen zonder dat daarbij steeds aangetoond moet worden dat sprake is van (geabstraheerde) overlast. Ook heeft de wetgever beleidselementen, die niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het belang van bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, zoals de bescherming van jongeren, hiermee een hechtere basis willen geven.

Tekst artikel 13b Opiumwet:

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is in beginsel gericht op het pand en is niet gericht tegen de exploitant c.q. eigenaar. Het betreft namelijk geen punitieve sanctie maar een herstelmaatregel. De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet strekt er toe de geconstateerde overtreding van de Opiumwet in het pand te beëindigen en te voorkomen. Bestuursdwang op grond van lid 1 van artikel 13b Opiumwet is in de praktijk een (tijdelijke) sluiting van het pand.

Het is bij de vraag of in of vanuit een pand drugs worden verhandeld niet nodig dat daadwerkelijk drugshandel of drugsverkoop in een pand wordt geconstateerd. Ingevolge jurisprudentie is de aanwezigheid in een pand van een handelshoeveelheid drugs (zowel soft als harddrugs) voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet een pand te sluiten. Uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, Opiumwet, volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft voor de burgemeester tot sluiting van een pand. Bij het bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid wordt aangesloten bij de justitiële gedoogregels. Aldus wordt in deze beleidsregel bij harddrugs van een handelshoeveelheid gesproken indien dit meer dan 0,5 gram (of 5 ml GHB) is en bij softdrugs indien dit meer dan 5 gram is of meer dan 5 hennepplanten (of hennepstekjes). Daarmee zijn het bestuurlijk en strafrechtelijk beleid met elkaar in overeenstemming. Deze normen voor het bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid sluit ook aan bij wat in de jurisprudentie wordt geaccepteerd. Andere omstandigheden kunnen bij deze situaties de constatering dat sprake is van handel ondersteunen.

Bedrijfsmatige teelt van hennep of het bedrijfsmatig exploiteren van een hennepdrogerij of -knipperij, en/of het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid hennep/softdrugs wordt ook aangemerkt als drugshandel, dan wel anderszins een overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet. In jurisprudentie is aangegeven dat de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet tot sluiting van een pand over kan gaan als sprake is van bedrijfsmatige hennepteelt. Er is in deze beleidsregel in ieder geval sprake van beroeps- of bedrijfsmatige teelt als sprake is van meer dan 5 hennepplanten (of hennepstekjes). Ook bij minder dan 5 planten kan in voorkomende gevallen sprake zijn van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij het beoordelen daarvan wordt aangesloten bij wat is gesteld in de aanwijzing Opiumwet. Bij hennepknipperijen, -drogerij en buitenteelt is vaak al sprake van meer dan 5 gram hennep of hasjiesj. In het geval van meer dan 5 gram brengt dit het risico van overdraagbaarheid met zich mee. Er is dan geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.

Uit recente gevallen in regiogemeenten blijkt dat steeds vaker de drugsverkoop zo wordt georganiseerd dat de kans klein is dat daadwerkelijk drugs in een pand worden aangetroffen. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat het pand wordt gesloten. Zo is een veel gebruikte methode het op bestelling van klanten – de exploitant belt daartoe een drugskoerier – laten afleveren van drugs door een drugskoerier die, na aflevering van de gevraagde hoeveelheid drugs, weer vertrekt met het geld van de transactie. Ook de klanten verlaten na de transactie het pand met de gekochte drugs. Zodoende wordt de kans verkleind dat bij een controle door de politie in het pand daadwerkelijk drugs worden aangetroffen en/of grote sommen geld. Ingevolge jurisprudentie kan echter deze drugshandel worden aangenomen op basis van verklaringen van meerdere personen die met drugs zijn onderschept en onafhankelijk van elkaar verklaren de drugs in het pand gekocht te hebben of, in combinatie daarmee, een onderschepte drugskoerier die verklaard regelmatig drugs af te leveren bij het pand voor de verkoop in of vanuit dat pand. Op basis van jurisprudentie zijn daarvoor verklaringen nodig van minimaal drie personen die dit los van elkaar hebben verklaard.

Bij voor publiek toegankelijke lokalen wordt er ook vaker voor gekozen om het eerste contact te leggen in de inrichting, maar vervolgens de drugs te leveren buiten de inrichting zoals op een parkeerplaats. Ook dit is een methode waarmee getracht wordt te bemoeilijken dat de drugshandel in een inrichting feitelijk kan worden geconstateerd. Bijvoorbeeld omdat een handelshoeveelheid drugs in de inrichting wordt aangetroffen. In deze gevallen zal de drugshandel moeten blijken uit andere feiten en omstandigheden dan het daadwerkelijk constateren van drugsverkoop in de inrichting of de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Ingevolge jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (AbRS) valt onder verkoop het totaal aan handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt. Ook het leggen van contacten valt onder de term verkoop. Ook als de levering of de betaling van de drugs niet plaatsvindt in de inrichting zelf, kan toch sprake zijn van drugsverkoop vanuit een inrichting.

Bij voor publiek toegankelijke lokalen is het niet van belang of de ondernemer (of leidinggevende medewerkers) zelf betrokken is bij de drugshandel in diens inrichting. Ingevolge jurisprudentie van de AbRS speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Op grond van artikel 13b Opiumwet is namelijk doorslaggevend waar de drugs zijn verkocht en niet door wie (ECLI:NL:RVS:2009:BG9789). Daarbij is een ondernemer altijd verantwoordelijk voor wat zich binnen het bedrijf afspeelt en voor datgene wat in de inrichting aanwezig is en dient hij afdoende maatregelen te nemen om drugshandel te voorkomen (ECLI:NL:RVS:2004:AP0405).

De sluitingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is gericht op het pand. Een wijziging in de exploitatie of in de huursituatie wordt niet aangemerkt als een nieuwe situatie. Voorkomen moet worden dat sluiting kan worden omzeild door een andere exploitant in de inrichting of een andere huurder in de woning te plaatsen. Een op grond van artikel 13b Opiumwet opgelegde waarschuwing en/of sluiting geldt dus ook voor eventuele rechtsopvolgers.

Hoofdstuk 3 Handhaving

Paragraaf 3.1 Inleiding

Handel, gebruik en aanwezigheid van drugs hebben een nadelig effect op de openbare orde, omdat sprake is van strafbare feiten welke per definitie een inbreuk vormen op de openbare orde. Het versterkt ook de onveiligheidsgevoelens. Handel in drugs vanuit lokalen en woningen, dan wel in of daarbij behorende erven, is in het belang van de openbare orde en het algemeen maatschappelijk belang volstrekt ontoelaatbaar.

Drugshandel vormt voorts een bedreiging voor de sociale veiligheid en leefbaarheid in de buurt en leidt vaak tot verloedering van het straatbeeld. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van panden en de achteruitgang van de verzorgingsstructuur (aanwezigheid van winkels en voorzieningen). Een en ander tast het woon- en leefklimaat aan evenals de geloofwaardigheid van de overheid.

Daar komt bij dat drugshandel (veelal) gepaard gaat met het vergaren van illegale inkomsten en belastingontduiking, het dumpen van afval, risico’s op brand en de gevaren voor het brandweerpersoneel en andere hulpverleners bij brand, energiediefstal en een aanzuigende werking voor soortgelijke illegale handel. Mede gelet op het vorenstaande, kiest de burgemeester bewust voor een stringent en kordaat handhavingsbeleid teneinde de handel in soft- en harddrugs te beteugelen.

Bij de te nemen maatregelen wordt onderscheid gemaakt naar hard- (lijst I) en softdrugs (lijst II). Reden daarvoor is dat van harddrugs algemeen bekend is dat het gebruik van en de handel in harddrugs leidt tot een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid. Aan activiteiten die te maken hebben met harddrugs zijn grotere volksgezondheidsrisico’s verbonden en kunnen een grote negatieve impact hebben op de directe omgeving van een pand waar harddrugs gebruikt worden en/of de handel in harddrugs plaatsvindt. De handel in harddrugs vindt meestal plaats in een harder en crimineler milieu dan de handel in softdrugs. Het is niet voor niets dat de wetgever in de Opiumwet onderscheid maakt naar hard- en softdrugs. Het algemeen belang is hier meer in het geding dan bij de handel in softdrugs. Reden waarom dit algemeen belang zwaarder weegt dan de belangen als genoemd in het eerste lid van artikel 8 van het EVRM. Mede daarom wordt bij harddrugs uitgegaan van het principe ‘one strike and you’re out’ om een einde te maken aan de overtreding in of vanuit het pand, dan wel om herhaling daarvan in of vanuit het pand te voorkomen en worden langere sluitingstermijnen noodzakelijk geacht.

Paragraaf 3.2 Drugs in handelshoeveelheid c.q. drugshandel in of vanuit lokalen niet zijnde woningen

Deze overtreding ziet op de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs c.q. handel in drugs in of vanuit een (niet) voor het publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte. Een woning die niet gebruikt wordt voor bewoning maar enkel voor de drugshandel, wordt gelijk gesteld met een lokaal. Er wordt onderscheid gemaakt naar harddrugs en softdrugs.

Sub-paragraaf 3.2.1 Harddrugs

Bij overtreding van artikel 2 Opiumwet in verbinding met artikel 13b, lid 1, Opiumwet (aanwezigheid van handelshoeveelheid harddrugs c.q. handel in harddrugs) in of vanuit een voor het publiek toegankelijk lokaal, dan wel een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

1ste constatering

Sluiting voor een periode van 12 maanden

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor onbepaalde tijd

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • -

    Verkoop van harddrugs door eigenaar/ exploitant, leidinggevende of ander personeel.

  • -

    Aanwezigheid van harddrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram harddrugs / voor GHB >5 ml).

Sub-paragraaf 3.2.2 Softdrugs

Bij overtreding van artikel 3 Opiumwet in verbinding met artikel 13b lid 1 Opiumwet lid 1 (aanwezigheid van handelshoeveelheid softdrugs c.q. handel in softdrugs) in of vanuit een voor het publiek toegankelijk lokaal, dan wel een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

1ste constatering

Sluiting voor een periode van 6 maanden

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor een periode van 12 maanden

3de constatering binnen twee jaar na de 2de constatering

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Van deze overtreding is in ieder geval sprake (niet limitatieve opsomming) in de volgende gevallen:

  • -

    Verkoop van softdrugs door eigenaar/ exploitant, leidinggevende of ander personeel.

  • -

    Aanwezigheid van softdrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 5 gram softdrugs).

  • -

    Aanwezigheid van een bedrijfsmatige hennepkwekerij (zie Aanwijzing Opiumwet).

Paragraaf 3.3 Drugs in handelshoeveelheid c.q. drugshandel in of vanuit woningen

De burgemeester verstaat in het kader van de bestuurlijke handhaving van de Opiumwet onder een woning een pand dat (of ruimte die) in de aangetroffen staat op een normale wijze voor bewoning kan worden gebruikt en dat/ die daarvoor ook mag worden gebruikt (woongenot). Of een woning wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot, blijkt uit de feitelijke constatering ter plaatse.

Wat betreft het sluiten van woningen moet rekening worden gehouden met artikel 8 van het EVRM.

Tekst artikel 8 EVRM:

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale vrijheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Uit artikel 8 EVRM volgt dat de toepassing van de bestuursdwang op basis van artikel 13b Opiumwet er niet toe mag leiden dat het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. De in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, moeten worden afgewogen tegen de belangen als bedoeld in het eerste lid. Deze taak is op de eerste plaats aan de burgemeester. Gelet op deze afweging is voor de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs c.q. drugshandel in of vanuit woningen een afzonderlijke handhavingsmatrix vastgesteld waarin recht wordt gedaan aan hetgeen is bepaald aan artikel 8 van het EVRM.

Zoals in de inleiding is aangegeven wordt in onderstaande matrix onderscheid gemaakt naar hard- en softdrugs.

Sub-paragraaf 3.3.1 Harddrugs

Bij overtreding van artikel 2 Opiumwet in verbinding met artikel 13b, lid 1, Opiumwet (aanwezigheid van handelshoeveelheid harddrugs c.q. handel in harddrugs) in of vanuit een woning of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

1ste constatering

Sluiting voor een periode van 3 maanden

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor een periode van 6 maanden

3de constatering binnen twee jaar na de 2de constatering

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • -

    Verkoop van harddrugs door eigenaar/ huurder/ bewoner.

  • -

    Aanwezigheid van harddrugs in de woning in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram harddrugs/ voor GHB >5 ml).

Sub-paragraaf 3.3.2 Softdrugs

Bij overtreding van artikel 3 Opiumwet in verbinding met artikel 13b, lid 1, Opiumwet (aanwezigheid van handelshoeveelheid softdrugs c.q. handel in softdrugs) in of vanuit een woning of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

1ste constatering

Bestuurlijke waarschuwing

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor een periode van 3 maanden

3de constatering binnen twee jaar na de 2de constatering

Sluiting voor een periode van 6 maanden

4de constatering binnen twee jaar na de 3de constatering

Sluiting voor een periode van 12 maanden

 

Van deze overtreding is in ieder geval sprake (niet limitatieve opsomming) in de volgende gevallen:

  • -

    Verkoop van softdrugs door eigenaar/ huurder/ bewoner.

  • -

    Aanwezigheid van softdrugs in de woning in een handelshoeveelheid (> 5 gram softdrugs).

  • -

    Aanwezigheid van een bedrijfsmatige hennepkwekerij (zie Aanwijzing Opiumwet).

 

In afwijking van het vorenstaande wordt in ernstige gevallen de eerste stap, de bestuurlijke waarschuwing, overgeslagen en de woning meteen voor 3 maanden gesloten. Wanneer er sprake is van een ernstig geval hangt af van de omstandigheden van het geval en kan dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Zo kan de hoeveelheid aangetroffen drugs daarbij van belang zijn evenals bijkomende omstandigheden.

Bij de afweging in hoeverre er sprake is van een ernstig geval kan onder meer (niet-limitatief) gedacht worden aan één of meer van de volgende indicatoren:

  • -

    De aangetroffen hoeveelheid softdrugs/hennepplanten overschrijdt ruimschoots de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik;

  • -

    De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is;

  • -

    Strafbare feiten, geweldsdelicten, verboden wapenbezit als bedoeld in de wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning;

  • -

    Vermoedens van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten;

  • -

    De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n);

  • -

    De mate van overlast;

  • -

    Aannemelijkheid dat behalve de woning of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid van drugs hierop duidt.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten optreden

Paragraaf 4.1 Inleiding

Derde belanghebbenden moeten er op kunnen vertrouwen dat wettelijke voorschriften worden gehandhaafd en dat bij overtreding wordt opgetreden. Volgens jurisprudentie is het, behoudens bijzondere omstandigheden, onjuist noch onredelijk te achten dat de gemeente in het geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift – in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking – niet besluit tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.

Gelet op het algemene belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel gebruik van deze bevoegdheid maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat – hetgeen in geval van de Opiumwet niet aan de orde zal zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Daarbij wordt aangetekend dat ingevolge jurisprudentie het feit dat een exploitant een financieel belang heeft bij de exploitatie van een inrichting, niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt op grond waarvan van handhavend optreden kan worden afgezien.

Paragraaf 4.2 Werkwijze

Rapportage

De politie informeert de burgemeester zo spoedig mogelijk na een constatering van een overtreding van de Opiumwet door middel van een politierapportage aan de Burgemeester. De politie maakt daarnaast proces-verbaal op voor het openbaar ministerie.

Bestuurlijke maatregel

Op basis van deze beleidsregels bepaalt de burgemeester welke bestuurlijke maatregel moet volgen op de geconstateerde overtreding in of vanuit het pand. In beginsel wordt er dus overeenkomstig deze beleidsregels besloten. Alleen op basis van feiten en omstandigheden kan de burgemeester in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals in deze beleidsregel is vastgesteld (artikel 4:84 Awb. de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid). Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of een pand voor een langere periode wordt gesloten.

Voorbereiding van het besluit tot bestuursdwang

Ter voorbereiding van een besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, wordt in beginsel het voornemen bekend gemaakt waartegen zienswijzen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, kunnen worden ingediend (artikel 4:8 en 4:9 Awb). Hiervan wordt afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet (artikel 4:11, onder a Awb).

Begunstigingstermijn

Behoudens spoedeisende gevallen wordt in de regel bij toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet een begunstigingstermijn geboden. Deze termijn verschaft de betrokken exploitant of eigenaar de gelegenheid zelf uitvoering te geven aan een bevel tot sluiting op basis van artikel 13b Opiumwet. Gedurende deze termijn kan betrokkene de nodige voorbereidingen treffen, zoals het verwijderen van bederfelijke etenswaar en andere spullen en/of afsluiten van water en elektriciteit. Blijkt betrokkene na afloop van de begunstigingstermijn geen uitvoering te hebben gegeven aan het op grond van artikel 13b Opiumwet gegeven sluitingsbevel van de burgemeester, dan wordt dit door of namens de burgemeester uitgevoerd. Daarbij kunnen de eventuele kosten worden verhaald (op degene wie de begunstigingstermijn aangaat).

Ingevolge artikel 5:24, vijfde lid, van de Awb behoeft bij een beslissing tot toepassing van bestuursdwang geen begunstigingstermijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Als spoedeisend geval waarbij geen begunstigingstermijn wordt gegund, wordt in ieder geval aangemerkt de handel in en/of aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte. Bij handel in en/of aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte is de openbare orde dermate sterk betrokken dat niet behoeft te worden gewacht tot de eigenaar/beheerder ervan in de gelegenheid is gesteld zelf maatregelen te treffen. Grondslag hiervoor vormt het feit dat handel en gebruik in harddrugs een ontwrichtend effect heeft op de bewegingsvrijheid van burgers, het begaan van misdrijven in de hand werkt en een zodanig uitstralend negatief effect heeft dat daardoor de openbare orde wordt aangetast.

Sluiting

Als uitgangspunt bij optreden bij handel in drugs wordt gekozen voor een sluiting (het toepassen van last onder bestuursdwang) en niet voor het opleggen van een last onder dwangsom. Een sluiting wordt gezien als het meest effectieve middel om de overtreding ongedaan te maken, een einde te maken aan de handel in drugs vanuit dat pand en de loop naar dat pand te ontnemen, zodat klanten en dealers geen gebruik meer maken van dat pand voor de handel in drugs. Gezien het grote financiële gewin in het circuit van de drugshandel, mag van een dwangsom weinig effect worden verwacht, in de zin dat naar verwachting niet zal worden bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald. Bestuursdwang is een effectiever middel.

Sluiting zal in de regel gebeuren door het sluiten van de deuren en ramen van het pand en de verzegeling hiervan. Indien blijkt dat de verzegeling niet werkt doordat deze is verbroken, dan wordt overgegaan tot een effectievere feitelijke uitvoering van de bestuursdwang. Gedacht moet worden aan het fysiek dichtmaken van de toegangen tot het pand.

Bij het toepassen van een sluiting/ bestuursdwang, wordt het (niet) voor het publiek toegankelijke lokaal gesloten. Op grond van art. 2:41 van de APV van de gemeente Geertruidenberg is het verboden om een door de burgemeester op grond van art. 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

Een bekendmaking van het besluit tot sluiting alsmede een (waarschuwings)bord o.i.d. wordt duidelijk zichtbaar aangebracht op het te sluiten pand/perceel.

Registratie van het besluit

Op grond van de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen Onroerende Zaken (WKPB) moet een bestuursorgaan dat publiekrechtelijke beperkingen mag opleggen (bijvoorbeeld een sluiting) hiervan een registratie (beperkingenregister) bijhouden. Daarnaast is het bestuursorgaan verplicht de gegevens over kadastrale objecten waarop een beperking rust te melden aan de zogenaamde Landelijke Voorziening. Dit betekent dat elk besluit dat op basis van artikel 13b Opiumwet wordt genomen centraal binnen de gemeente wordt geregistreerd waarna de melding aan de Landelijke Voorziening wordt verzorgd. Iedereen kan op deze wijze kennis nemen van eventueel van kracht zijnde of eerdere sluiting(en) van een pand of perceel.

Intrekken vergunning

Indien van toepassing, zal naast de bestuurlijke handhaving op grond van artikel 13b Opiumwet, bij elke constatering van een overtreding van de Opiumwet de mogelijkheid worden bezien van intrekking van de Drank- en Horecawetvergunning op grond van artikel 31 eerste lid, sub d, van de Drank- en Horecawet, dan wel de exploitatievergunning woon- en leefklimaat op grond van artikel 2:28 (lid 3) van de APV van de gemeente Geertruidenberg

Paragraaf 4.3 Herhaling overtreding

In deze beleidsregel wordt uitgegaan van herhaalde constateringen/ overtredingen, indien deze heeft plaatsgevonden in hetzelfde pand (woning/lokaal). De termijn waarbinnen er sprake is van een herhaalde overtreding is 2 jaar. Dus als een overtreding heeft plaatsgevonden wordt, zoals in hoofdstuk 3 weergeven, van een volgende overtreding uitgegaan als deze heeft plaatsgevonden binnen twee jaar na constatering van de vorige overtreding. Is de termijn langer dan twee jaar dan wordt de nieuwe overtreding weer beschouwd als een eerste overtreding.

Met dit beleid wordt voorkomen dat telkens van een eerste overtreding moet worden uitgegaan wanneer een pand van eigenaar verwisselt of van exploitant. Het beleid is uitdrukkelijk gericht op het voorkomen van herhaling van de overtreding in dezelfde inrichting. Daarbij is het niet nodig dat de herhaling van de overtreding door dezelfde exploitant wordt gepleegd. Hiermee wordt voorkomen dat zich steeds een nieuwe ondernemer (stroman) in het betreffende bedrijf vestigt en daarmee de beleidsuitgangspunten van dit beleid worden omzeild. Sluitingen op basis van artikel 13b Opiumwet worden ingeschreven in de openbare registers (Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen) en mogen dan ook als bekend worden beschouwd.

Bij cumulatie van op te leggen maatregelen is de zwaarst gestelde maatregel van toepassing.

Hoofdstuk 5 Vaststelling en inwerkingtreding, alsmede intrekking

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door de burgemeester, na consultatie van de (team)driehoek. De driehoek is geconsulteerd op 25 januari 2016.

Inwerkingtreding, alsmede intrekking

Deze beleidsregels hebben onmiddellijke werking en zijn dus van toepassing op besluiten die worden genomen na inwerkingtreding van deze beleidsregels. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgende op die van openbare bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsnota artikel 13b Opiumwet gemeente Geertruidenberg”, vastgesteld op 2 april 2015

Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Geertruidenberg’.

Overgangsregeling

Overtredingen van artikel 13b Opiumwet vanaf 9 juni 2014 waarop een bestuurlijke reactie is gevolgd in de vorm van een schriftelijke waarschuwing of last onder bestuursdwang tot sluiting worden meegeteld als overtreding van artikel 13b Opiumwet als bedoeld in deze nieuwe beleidsregels.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Raamsdonksveer op 9 juni 2016
De burgemeester van de gemeente Geertruidenberg,
drs. W. Van Hees