Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen Wmo

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen Wmo

Nr. 09

 

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 augustus 2006;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving te compenseren;

 

besluit:

 

1. de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te stellen.

2. de Wmo-gelden te oormerken en hiervoor een bestemmingsreserve te creëren.

 

Raamsdonksveer, 28 september 2006

 

De raad van de gemeente Geertruidenberg,

de griffier,                                              de voorzitter,

 

drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere                     M.J.A. Meijer

 

 

 

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

 

De raad van de gemeente Geertruidenberg, gelezen het voorstel van het College van 22 augustus 2006, gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving te compenseren; besluit vast te stellen de volgende verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

 

ONDERDEEL I ALGEMEEN 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:     a.   ICF: de International Classification of Functioning, Disability and Health, een uniform            begrippenkader, afwegingskader en uniforme grondslag om de behoefte aan voorzieningen            in individuele situaties vast te stellen of te typeren.     b.   Ondersteuningsvrager: personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem            en personen met een psychosociaal probleem en de persoon bedoeld in artikel 2.4.     c.   Compenseren: een oplossing bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen            participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel            mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de            ondersteuningsvrager.     d.   Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;     e.   Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen van de            ondersteuningsvrager om zelf voorzieningen te treffen en de algemene dagelijkse            levensverrichtingen uit te voeren.     f.    Meerkosten: kosten die een ondersteuningsvrager extra moet maken en een            niet-ondersteuningsvrager niet.     g.   Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te            weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om            de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij            regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere            mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.     h.   Voorziening: huishoudelijke verzorging, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of            een vervoersvoorziening; Bij het bepalen van een voorziening wordt rekening gehouden met            de persoonskenmerken en behoefte van de ondersteuningsvrager, alsmede met de            capaciteit van de ondersteuningsvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen            te voorzien en die op basis van een individuele aanvraag toegekend wordt door de            gemeente.     i.    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en            dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.     j.    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop            voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere            instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.     k.   Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen            naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of            nachtverblijf van een of meer personen.     l.    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt            ingenomen.     m. Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de            ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke            basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke            woonadres als de ondersteuningsvrager iemand met een briefadres is.     n.  Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de            onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de            ondersteuningsvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder            het gehuurde vallen en waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken.     o.   Woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare            beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de            woonruimte en waarvan de kosten een bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen            maatschappelijke ondersteuning niet te boven gaan.     p.   Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;     q.   Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of            meer aan hem te verlenen voorzieningen kan (in)kopen. Waarbij het persoonsgebonden            budget vergelijkbaar is aan het ontvangen van een voorziening in natura.     r.   Financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten (in de vorm van een vast bedrag) van           een voorziening al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.     s.  Voorziening in natura: een voorziening die niet in de vorm van een geldsom wordt verstrekt;     t.   Huishoudelijke verzorging: ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied           van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe           een persoon behoort.     u.  Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en            inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid            een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid            hebben voor het functioneren van dat huishouden.     v.   Mantelzorg: langdurige ondersteuning die niet in het kader van een hulpverlenend beroep            wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij            het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de            gebruikelijke zorg van huisgenoten elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van            vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze            ondersteuning te verlenen.     w.   Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks-            dan wel bestedingspatroon van een persoon als een aanvrager behorend.     x.   Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning: het door het college op grond van            deze verordening vastgestelde overzicht, omvattende het geheel van verstrekkingen en            bedragen, welke de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.     y.   Awbz: Algemene wet bijzondere ziektekosten.     z.   eisen gebouwde en standaard aangepaste, huurwoning, waarvan de bewoners voor hun           dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op ADL-assistentie.    aa. Respijtzorg: de tijdelijke en volledige overname van de zorg van een mantelzorger met het            doel om die mantelzorger vrijaf te geven.    ab. Wmo-consulent: de ambtenaar die de aanvragen op grond van de Verordening            voorzieningen maatschappelijke ondersteuning behandelt.    ac.  (Sport)rolstoel: waar in deze verordening rolstoel staat wordt ook een sportrolstoel bedoeld.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen; uitzonderingen hierop zijn huishoudelijke verzorging en deeltaxivervoer welke in sommige gevallen voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd.

    • b.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de adequaat goedkoopste voorzie­ning kan worden aangemerkt.

    • d.

      in het kader van het beleid maatschappelijke ondersteuning geen of onvoldoende collectieve voorziening geboden wordt.

  • 2 Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      als de voorziening voor een persoon als de ondersteuningsvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrech­telij­ke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Geertruidenberg.

  • 3 Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de ondersteuningsvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager.

Artikel 1.3 Behoeftebepaling

  • 1 Het college hanteert de International Classification of Functions, Disabilities and Health (ICF-classificatie) als uniform en objectief begrippenkader, afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen individueel vast te stellen of te typeren;

  • 2 Op grond van de uit de behoeftebepaling of –typering als bedoeld in lid 1 van dit artikel bepaalt het college met de ondersteuningsvrager:

    • a.

      het beoogde activiteitenniveau van de ondersteuningsvrager dat hij met zijn maatregelen wil bereiken;

    • b.

      de mate waarin de beperkingen worden gecompenseerd;

    • c.

      een programma van eisen waaraan de maatregelen dienen te voldoen.

Hoofdstuk 2 Huishoudelijke verzorging

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

De door het College te verstrekken huishoudelijke verzorging, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden bestaan uit:

  • a.

    het in natura verstrekken van huishoudelijke verzorging, waarvan de omvang in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is geregeld.

  • b.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, waarvan de omvang en de hoogte in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is geregeld.

Artikel 2.2 Recht op huishoudelijke verzorging

  • a De ondersteuningsvrager kan voor huishoudelijke verzorging in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • b Om in aanmerking te komen voor huishoudelijke verzorging is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • c Bij de bepaling van de omvang van huishoudelijke verzorging wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg zoals omschreven in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, die niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 2.3 Levering

  • 1 Het College verstrekt huishoudelijke verzorging in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de ondersteuningsvrager kan kiezen.

  • 2 Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 2.1 lid b.

Artikel 2.4 Respijtzorg

  • 1 De mantelzorger die zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van huishoudelijke verzorging.

  • 2 Het bepaalde in artikel 2.2 lid b is daarbij niet van toepassing.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

  • 1 De door het College te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

    • b.

      een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en aanpassin­gen daaraan;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een persoonsgebonden budget voor huurderving;

  • 2 Van de in het vorige lid genoemde persoonsgebonden budgetten zijn uitgezonderd een persoonsgebonden budget voor voorzieningen in situaties zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 3 De in lid 1, sub b bedoelde kosten betreffen:

    • a.

      de aanneemsom voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstan­de dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling 2005 (DNR 2005) van de BNA;

    • c.

      de kosten van toezicht op de uitvoering, tot een maximum van 2 % van de aan­neem­som;

    • d.

      de leges;

    • e.

      de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelas­ting;

    • f.

      renteverlies, in verband met betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbe­taald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzienin­gen;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond, als niet binnen het oorspronkelijke kavel ge­bouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 3.12;

    • h.

      de kosten in verband met technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • j.

      de door het College (schriftelijk) goedgekeurde kosten­verhogin­gen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • k.

      administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorzie­ning voor de ondersteuningsvrager, voor zover de kosten onder a t/m k meer dan in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemd bedrag bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van het in het Besluit voorzieningen maatschap-pelijke ondersteuning genoemde bedrag; indien en voor zover deze kosten noodzakelijkerwijs optreden.

  • 4 Het College kan de in het eerste lid onder b, c en d genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken, al dan niet in bruikleen, behalve in situaties zoals genoemd het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.2 Uitbetaling persoonsgebonden budget

  • 1 Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder b, d, en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

  • 2 Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder b wordt uitbetaald aan de ondersteuningsvrager die huurder is van de woonruimte als de woningeigenaar toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te regelen.

Artikel 3.3 Woon-, verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorging- en verpleeghuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op mensen met beperkingen of problemen of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden. 

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.4 Het recht op een woonvoorziening

  • 1 Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 3.1, eerste lid, onder a genoemd in aanmerking worden gebracht ter compensatie van aantoonbare beperkingen of problemen, als gevolg van ziekte of gebrek, die het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

  • 2 Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 3.1, eerste lid, onder b. en c. genoemd, in aanmerking worden gebracht als de in het artikel 3.1 eerste lid onder a genoemde voorziening niet te realiseren is of als de kosten van de woonvoorziening als genoemd in artikel 3.1 eerste lid sub b en c. lager zijn dan het bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 3 Een ondersteuningsvrager wordt een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 geweigerd als:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      als de ondersteuningsvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College.

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 3.5 Aard van de materialen

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget of een naturavoorziening ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de onder­vonden aantoonbare beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 3.6 Hoofdverblijf

  • 1 Het College verleent slechts een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget als

    • a.

      de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen behoort tot het gebied van de gemeente;

  • 2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid, sub a, kan een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget worden verleend voor het aanpassen van één woonruim­te als de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting;

  • 3 De naturavoorziening of het persoonsgebonden budget betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruim­te.

  • 4 Onder het in het derde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer moet kunnen bereiken en dat door de ondersteuningsvrager toiletbezoek moet kunnen plaatsvinden;

  • 5 De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Artikel 3.7 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Het College verleent slechts een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget als:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder hun toestemming;

  • b.

    door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekenin­gen, die betrek­king hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 3.8 Gereedmelding

  • 1 Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden in verband met een woningaan­passing, doch uiterlijk binnen twaalf maanden na het afgeven van de beschikking waarin het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, wordt verleend, verklaart de gerechtigde van dat persoonsgebonden budget aan het College dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2 De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het persoonsgebonden budget;

  • 3 De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend.

  • 4 De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle rekeningen en betalingsbewijzen.

Artikel 3.9 Financiering van niet door subsidie gedekte deel van de kosten

Het College verleent, voor een bedrag hoger dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning slechts een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b en c als in de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel wordt voorzien.

 

Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woon­voorzieningen

Artikel 3.10 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 3.1, onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het College een persoonsgebonden budget verlenen voor extra te verwerven grond, die ten hoogste overeenkomt met het persoonsgebonden budget voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning; de hoogte van het persoonsgebonden budget is daarbij mede afhankelijk van de prijs van extra te verwerven grond.

Artikel 3.11 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het College kan een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als zon­der deze woningaanpassing de woonruimte voor de ondersteuningsvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel.

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens en woonschepen

Artikel 3.12 Aanpassingen van woonwagens

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpas­singskosten van een woonwagen als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorzie­ning bij de gemeente op de standplaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsver­gunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 3.13 Aanpassingen van woonschepen

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpas­singskosten van een woonschip als:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen;

Artikel 3.14 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmer­king komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten niet meer als het bedrag genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

Paragraaf 6 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.15 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1 Het College kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en inrichtingskosten, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a, aan

    • a.

      de ondersteuningsvrager;

    • b.

      de persoon, die op verzoek van de gemeente en ten behoeve van de ondersteuningsvrager de woonruimte ontruimt;

  • 2 Het College verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a als:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het College op de aanvraag heeft beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend.

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat woning;

    • c.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is naar een AWBZ- inrichting of een ander instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek zijn ondervon­den, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • f.

      Burgemeesters en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als de ondersteuningsvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

  • 3 Het College stelt nadere regels omtrent de hoogte van de financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a.

Paragraaf 7 Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1 Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget of naturaverstrekking in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder d, als:

    • a.

      de betreffende woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning dan wel op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten is verleend;

    • b.

      de woonvoorziening behoort tot de in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen.

  • 2 Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemaximeerde vergoeding als opgenomen in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.17 Kosten in verband met huurderving

  • 1 In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is aangepast, kan het College een persoonsgebonden budget verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkom­sten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een persoonsgebonden budget in aanmer­king komt.

  • 2 De hoogte van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maxima­le subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 3.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1 Het College kan een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de ondersteuningsvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de ondersteuningsvrager nog te betrekken woonruimte.

  • 2 Het persoonsgebonden budget als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte door het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3 Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als de ondersteuningsvrager redelijkerwijs niet kan voorko­men dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4 Het College verleent maximaal zes maanden een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Het College verleent uitsluitend een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6 De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt de werkelijke kosten van huur van de ondersteuningsvrager voor de door hem bewoonde woonruimte (minus de huurtoeslag), doch maxi­maal het bedrag van de maximale huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag.

     

Paragraaf 8 Anti-speculatie

Artikel 3.19 Anti-speculatie-beding

  • 1 De eigenaar of bewoner, die krachtens deze verordening een persoonsgebonden budget in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen, waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereed­melding van de werkzaam­heden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meer­waarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, geheel of gedeelte­lijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot maximaal het door de gemeente gesubsi­dieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.

  • 2 De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde,

    voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

    dit in alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van

    de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

     

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door het College te verstrekken rolstoelvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich in en om de woning verplaatsen kan bestaan uit

  • a.

    het verstrekken van een rolstoel voor verplaatsing binnen-, dan wel voor verplaat­sing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel als genoemd in artikel 4.1 lid a van deze verordening, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

  • 1 Een ondersteuningsvrager kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen meerdere malen per week zittend verplaat­sen noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten niet toereikend zijn.

  • 2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een ondersteuningsvrager in aanmer­king voor een sportrolstoel worden gebracht als de ondersteuningsvrager zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoe­fening.

Artikel 4.3 Levering

  • 1 Het College verstrekt een rolstoel op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2 Het verstrekken van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 4.1 lid b, is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de rolstoel.

  • 3 Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 4.1 lid b.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

  • 1 De door het College te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, waardoor mede het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden aangegaan kunnen worden, kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van1. een scootmobiel2. een ander vervoermiddel3. een aanpassing aan een onder 1 en 2 genoemde voorziening

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van:1. aanpassing van een eigen vervoermiddel;2. aanschaf van een ander vervoermiddel;3. reparatie en onderhoud van een ander vervoermiddel;4. gebruik van een taxi of een eigen auto;5. gebruik van een rolstoeltaxi;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor het aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoermiddel, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.een persoonsgebonden budget voor het aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoermiddel, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

    • e.

      een combinatie van de onder a, b, en c genoemde of een combinatie van a, c, en d genoemde voorzieningen.

  • 2 Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels met betrekking tot het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid, sub c en d.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1 Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      aantoonbare beper­kingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk ma­ken;

    • b.

      sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2 Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 5.1, eerste lid, onder b, c, d, of e vermeld,

    in aanmer­king worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a gelet op persoonlijke omstandigheden niet adequaat is;

    • b.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a gelet op de vervoers­behoefte niet toereikend is.

  • 3 Het College stelt nadere regels met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

  • 1 Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoers­kos­ten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c sub 4 en 5 wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

  • 2 Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan ander­half maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub c onder 4 en 5 toegekend.

  • 3 Het College stelt nadere regels in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

  • 4 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 5.4 Verstrekking

  • 1 Het College verstrekt een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 5.1 lid 1 sub b op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij kosten voor onderhoud, service en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2 Het verstrekken van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.1 lid c sub 1, 2 en 3, lid d en lid e is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de vervoersvoorziening.

  • 3 Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 5.1 lid c, en d.

Hoofdstuk 6 Voorzieningen in relatie tot inkomen

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast. De eigen bijdrage heeft alleen betrekking op hoofdstuk 2 (huishoudelijke verzorging) van deze Verordening.

 

ONDERDEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Toegang tot de voorzieningen

De toegang tot voorzieningen vindt plaatst via;1. de Gemeentewinkel van de gemeente Geertruidenberg.2. consulenten Wmo

 

Artikel 7.2 Gronden voor weigering

Het College kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weige­ren:

  • a.

    indien en voor zover op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastge­steld dat recht op eenvoorzie­ning bestaat;

  • b.

    voor zover de aanvraag een persoonsgebonden budget betreft voor kosten die de aanvrager voor deaanvraagdatum heeft gemaakt;

  • c.

    indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan welkrachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is vertrekt ende normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoed of verstrektevoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 7.3 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

  • 1. De uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming gebeurt binnen een maandna afgifte van de beschikking, waarin het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt toegekend,behalve als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd waaraan eerst voldaan moet worden.

     

  • 2. De uitbetaling van een periodiek persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming geschiedt maandelijks ofper kwartaal, achteraf op een vast tijdstip.

     

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt uitbetaald aan de ondersteuningsvragerzodra deze verhuist naar een geschikte woning.

     

Hoofdstuk 8 Verplichtingen en bevoegdheden van de ondersteuningsvrager en het College

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1. Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening,degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doenondervragen en/of onderzoe­ken.

  • 2. Het College vraagt een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies als:

    • a.

      het om een complexe aanvraag gaat waarbij advies van een medisch of bouwkundig adviseur wenselijk is,of er een relatie is met intramurale zorg.

    • b.

      Het College dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het College of de door hen aangewe­zen adviesinstantie die gegevenste verschaffen die noodza­kelijk zijn voor de vaststelling van het recht op een voorziening.

     

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoalsneergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

     

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen vande zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronischpsychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

     

Artikel 8.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of aan wie een persoonsgebondenbudget of financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan het College mededeling te doen van feitenen omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

 

Artikel 8.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrok­ken:

    • a.

      als de door de rechthebbende of zijn echtgenoot verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijkente zijn geweest dat, als de juiste gegevens bekend waren geweest, het College niet tot toekenning zou zijnovergegaan, respectievelijk tot het treffen van een andere voorziening of andere voorzieningen zou hebben besloten;

    • b.

      ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, als ten gevolge daarvan denoodzaak als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, sub a, is komen te vervallen, dan wel als ten gevolge daarvande ondersteuningsvrager in aanmerking dient te worden gebracht voor een andere voorziening, gelet op hetbepaalde in artikel 1.2, eerste lid sub c;

    • c.

      als achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, sub b, te gelde wordt of kan worden gemaakt;

    • d.

      als niet is voldaan aan een of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Een besluit tot het verlenen van een natura voorziening of een persoonsgebonden budget, wordt ingetrokken alsblijkt dat de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, sub l, niet meer in de gemeente heeft;

     

  • 3. Een besluit tot het verlenen van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken, als blijkt dat die binnenzes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekosti­ging van het middel waarvoor deze was verleend;

     

  • 4. Als een besluit tot het verlenen van een voorziening is ingetrokken worden de ten onrechte gemaakte kostenteruggevorderd van de ondersteuningsvrager

     

  • 5. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening wordenteruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

     

Artikel 8.4 Bezwaar en Beroep

De beschikking vermeldt op welke wijze bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk is.

 

 

ONDERDEEL III SLOT

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

  • 1. Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager of de woningeigenaar afwijkenvan de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verorde­ning tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

     

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het College advies vragen.

     

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

 

Artikel 9.3 Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en beleidsregels

  • 1. Het College stelt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning het gehele stelsel vanvoorzieningen met hun omvang vast;

     

  • 2. Het College stelt nadere regels inzake het verstrekkingenbeleid;

     

  • 3. Het College stelt de gemeenteraad in staat om binnen zeven dagen na vaststelling kennis te nemen van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en van de beleidsregels;

     

  • 4. Indien het College het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en/of de beleidsregels wijzigt,stelt het College de gemeenteraad binnen 7 dagen schriftelijke en met redenen omkleed van die wijziging op de hoogte.

     

     

Artikel 9.4 Evaluatie

Het door het College gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd, met uitzondering van de eerste keer,wanneer deze evaluatie voor 1 januari 2008 plaatsvindt. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

 

Artikel 9.5 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

     

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007 en eindigt op 31 december 2007.

     

1 Algemene toelichting op de verordening

 

1. Inleiding

 

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is gebaseerd op de Verordening voorzieningen

gehandicapten gemeente Geertruidenberg 2000 en aangevuld met huishoudelijke verzorging als voorziening.

In deze verordening is het begrip compensatie een belangrijke nieuwe term. In de algemene toelichting is dit

nader toegelicht. Ook is een toelichting gegeven op het recht op het persoonsgebonden budget. Tot slot zijn de

voorzieningen die op basis van de verordening verstrekt kunnen worden op een aantal belangrijke punten nader toegelicht.

 

2. Compensatieverplichting

 

Onder compenseren wordt verstaan een alternatief bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen

participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven,

daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager. Hierbij zal het altijd gaan om zaken

die leiden tot meerkosten; kosten die een ondersteuningsvrager wel heeft en die een niet-ondersteuningsvrager niet heeft.

De oorzaak van de extra kosten moet het gevolg zijn van belemmeringen die gebaseerd zijn op beperkingen.

Bij de compensatie gaat het om beperkingen in de zelfredzaamheid. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan

het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die

deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Met andere woorden, de meerkosten .

worden gecompenseerd voor zover iemand die kosten, of een deel daarvan, niet zelf kan dragen.

 

Het staat de gemeente vrij om zelf te bepalen met welke voorzieningen zij de beperkingen compenseert.

De gemeente kiest met deze Verordening ervoor om aan de compensatieverplichting te voldoen door concrete

voorzieningen te benoemen, te weten huishoudelijke verzorging, woon-, rolstoel- en vervoersvoorzieningen.

Huishoudelijke verzorging geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren.

Met woonvoorzieningen wil de gemeente een normaal gebruik van de woning en het in en om de woning verplaatsen

mogelijk maken. Rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen maken het mogelijk zich te verplaatsen in en om de

woning en lokaal per vervoermiddel. Rolstoel- en vervoersvoorzieningen kunnen bovendien bijdragen aan het ontmoeten .

van medemensen en het leggen van sociale contacten.

Dit betekent dat de gemeente de woningaanpassing ziet als een voorwaarde voor het zelfstandig verplaatsen in en om

de woning en het voeren van een huishouden.

 

De meest adequaat goedkoopste voorziening

Bovenstaande begrippen komen in de Wmo niet meer voor. Vanuit de jurisprudentie die ontstaan is vanuit

de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) kiest de gemeente

ervoor om beide begrippen ook binnen de Wmo te blijven gebruiken.

Met adequaat goedkoopst wordt bedoeld dat een voorziening ‘verantwoord’ moet zijn, hetgeen zo veel betekent

als doeltreffend, doelmatig en ondersteuningsvrager-vriendelijk. Er is dus sprake van maatwerk binnen bepaalde grenzen.

Een voorzie­ning kan slechts dan als adequaat worden aangemerkt, als die voorziening, dan wel de combina­tie

van voorzie­ningen, de beperkingen die de ondersteuningsvrager op een bepaald gebied ondervindt wegneemt,

dan wel vermin­dert. Aldus gedefi­nieerd zal zich in de praktijk een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder

voor zich of in combinatie met elkaar objectief be­schouwd als 'adequaat' kunnen worden aangemerkt.

De ondergrens voor het verstrekken van een voorziening wordt bepaald door de meest adequaat goedkoopste voorziening.

Voor alle duidelijkheid zij hier gesteld dat de begrippen 'goedkoopst' en 'adequaat' in samenhang met elkaar

moeten worden be­schouwd. Een voorzie­ning moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere voorzienin­gen zijn,

dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van het adequaat zijn kunnen doorstaan,

kan de meest goedkoopste oplossing worden gekozen.

 

3. Geen aanspraak op grond van een andere wettelijke bepaling.

 

De compensatieplicht is niet van toepassing op personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd. De zorg voor

personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd valt onder de AWBZ en niet onder de verplichting van de gemeente.

De verblijfsindicatie is het criterium op grond waarvan iemand wel of niet onder de Wmo valt.

Geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrech­telij­ke

overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 Wmo). Hierop zijn allerlei landelijke,

maar ook gemeen-telijke regelingen van toepassing.

 

4. Eén loket en integrale beoordeling van aanvragen

 

De gemeente heeft met de inrichting van de Gemeentewinkel in feite al een voorschot genomen op een

centraal loket dat op allerlei manieren te bereiken is. Op den duur moet dit loket toegang geven tot alle

Wmo-voorzieningen, waaronder bijvoorbeeld ook de AWBZ-voorzieningen.

 

5. Inkomensafhankelijkheid

 

5.1 Eigen bijdragen en afstemming op het inkomen

p.m.

 

5.2 Wettelijke regels

p.m.

 

6. Keuze voor een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget

 

Keuzevrijheid is een belangrijk principe binnen de Wmo. Daarom is geregeld dat personen die aanspraak

hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura

of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget.

Met inachtneming van de keuzevrijheid voor een pgb wil de gemeente stimuleren dat aanvragers de voor hen

meest optimale voorziening kiezen. Met het oog op hergebruik van (voor kortere tijd te verstrekken) voorzieningen

streeft de gemeente overigens naar terughoudendheid bij het verstrekken van pgb’s (voorkomen kapitaalvernietiging).

De gemeente denkt concreet aan de volgende situaties:

- Kwaliteitsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers bij het leveren van de voorzieningen die de

gemeente in natura verstrekt, heeft de gemeente afspraken gemaakt met verschillende leveranciers die de

voorzieningen in opdracht van de gemeente leveren. Hiermee is de ondersteuningsvrager gegarandeerd van een

goede kwaliteit van de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is er vaak geen zicht op het kwaliteitsniveau

van de leverancier die de ondersteuningsvrager kiest.

- Serviceafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers als de voorziening verstrekt wordt door een

leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt, is er sprake van een gegarandeerd hoog serviceniveau.

Bij een persoonsgebonden budget is het nog maar de vraag, of de leverancier die de ondersteuningsvrager heeft

uitgezocht voldoende service verleent. Zo kan een ondersteuningsvrager die met pech komt te staan met een scootmobiel,

als dat met de leverancier is afgesproken, na een telefoontje van de ondersteuningsvrager, onmiddellijk geholpen worden.

Bovendien kan de gemeente makkelijker de leverancier aanspreken waarmee afspraken zijn gemaakt als er problemen zijn

met de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is dit niet mogelijk.

- Prijs-/ Kortingsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers. Doordat er garantie is dat er meerdere

voorzieningen gedurende het hele jaar afgenomen worden bij de leverancier, kan de gemeente

prijs-/ kortingsafspraken maken. Hierdoor zijn er door de jaren heen scherpe kortingsafspraken gemaakt.

- Hergebruik van een voorziening. De belangrijkste reden om terughoudend te zijn met persoonsgebonden budgetten is

dat bij voorzieningen in natura gestuurd kan worden op hergebruik van voorzieningen waardoor

kapitaalvernietiging voorkomen kan worden.

 

Als de gemeente kan motiveren waarom het verstrekken van een persoonsgebonden budget op grond van

individuele redenen voor de ondersteuningsvrager bezwaarlijk is, kan van de uitzonderingsmogelijkheid in de wet,

om geen persoonsgebonden budget te verstrekken, gebruik gemaakt worden. Zo wordt er geen persoonsgebonden

budget verstrekt als duidelijk is dat de ondersteuningsvrager het persoonsgebonden budget niet verantwoord zal besteden.

De ondersteuningsvrager is er in die situaties meer mee gebaat de voorziening in natura te krijgen.

 

6.1 Huishoudelijke verzorging: keuze voor een persoonsgebonden budget of een

voorziening in natura.

 

Huishoudelijke verzorging kan in natura worden verstrekt, maar er is ook een keuzemogelijkheid voor een

persoonsgebonden budget. De omvang en hoogte van het persoonsgebonden budget wordt geregeld in het

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en bedraagt bij het ingaan van de Wmo 75 %van de

kosten die anders voor een naturavoorziening moet worden betaald. Hiermee wordt het beleid vanuit de AWBZ voortgezet.

 

6.2 Woonvoorzieningen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

 

6.2.1 Onroerende woonvoorzieningen

Voor het aanbrengen van onroerende woonvoorzieningen heeft de gemeente geen afspraken gemaakt

met aannemers voor de levering daarvan.

 

6.2.1.1 Onroerende woonvoorziening eigen woning:

De gemeente verstrekt de voorziening niet in natura, maar kan, als de ondersteuningsvrager daarom vraagt,

de ondersteuningsvrager wel begeleiden in het laten aanbrengen van de benodigde voorziening.

Op deze manier komt de gemeente zoveel mogelijk tegemoet aan de keuzemogelijkheid voor een naturavoorziening,

naast de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget.

 

 

6.2.1.2 Onroerende woonvoorziening in een huurwoning

Ook als het om een huurwoning gaat wordt een persoonsgebonden budget verstrekt, omdat in de wet is opgenomen

dat dit persoonsgebonden budget aan de eigenaar van de woning betaald moet worden, is dit voor de

ondersteuningsvrager te vergelijken met een naturavoorziening.

 

6.2.2 Roerende woonvoorzieningen

Over het algemeen verstrekt de gemeente een dergelijke voorziening in natura (in eigendom al dan niet in bruikleen).

Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig.

Uitzondering hierop zijn dure roerende woonvoorzieningen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden,

waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is.

 

6.2.3 Verhuis- en inrichtingskosten

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als het gaat om

verhuizing naar een geschikte woning.

 

6.3.1. Rolstoelen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

 

6.3.1 Handbewogen/ elektrische rolstoel

Over het algemeen verstrekt de gemeente handbewogen en elektrische rolstoelen in bruikleen. Er is echter ook een

keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget voor deze rolstoelen.

Uitzondering hierop zijn rolstoelen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van

een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is. Dit kan zich voordoen

bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld, maar ook bij jonge kinderen die in

de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

 

 

6.4 Vervoersvoorzieningen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een

voorziening in natura

 

6.4.1 Scootmobiel en rijwielen bijzondere uitvoering

Over het algemeen verstrekt de gemeente dergelijke vervoersvoorzieningen in bruikleen.

Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig. Uitzondering hierop

is het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor scootmobielen die slechts een kortere periode gebruikt

gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is. Dit kan zich voordoen

bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld.

Hetzelfde geldt voor een persoonsgebonden budget voor een rijwiel bijzondere uitvoering. Ook daar moet het

verstrekken van een persoonsgebonden budget afgewogen worden ten opzichte van de te verwachte gebruiksduur.

 

 

6.4.2 Deeltaxivervoer

Het collectief vervoer in de gemeente is van hoog niveau en strekt zich uit over een groot reisgebied. Als veel mensen

van het persoonsgebonden budget gebruik gaan maken tast dit de financierbaarheid van het deeltaxisysteem aan.

Via deze verordening is dan ook bepaald dat geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt voor vervoer

dat met de deeltaxi wordt gedaan.

 

6.4.3 Overige vervoersvoorzieningen

De gemeente noemt in de gemeentelijke verordening ook de mogelijkheid voor het verstrekken van een

persoonsgebonden budget voor vervoer met de eigen auto of taxi en een persoonsgebonden budget voor het

aanpassen van de eigen auto. Artikel 5.2 lid 2 bepaalt dat deze voorzieningen alleen verstrekt worden als

vervoer met de deeltaxi niet adequaat is. Het merendeel van de ondersteuningsvragers zal gebruik kunnen .

maken van de deeltaxi (naturavoorziening).

Het gebruik van de (reguliere) taxi via een persoonsgebonden budget komt op hetzelfde neer als het gebruik van

de deeltaxi. De enige mogelijkheid voor het verstrekken van een voorziening om het vervoer met de eigen auto

mogelijk te maken is een persoonsgebonden budget voor de reiskosten of het aanpassen van de auto.

Voor het aanpassen van de eigen auto wordt een persoonsgebonden budget verstrekt. Het aanpassen van de auto

kan echter ook onder begeleiding van een leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt.

Hiermee wordt zoveel mogelijk tegemoetgekomen aan het verstrekken van een naturavoorziening voor autoaanpassingen.

Het persoonsgebonden budget is gelijk aan de kosten voor de adequaat goedkoopste voorziening.

 

 

7. Voorzieningenterreinen

 

7.1 Huishoudelijke verzorging

In de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor lichtere vormen van hulp en ondersteuning.

Eén van de belangrijkste in het oog springende nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeenten is de

verantwoordelijkheid van de huishoudelijke verzorging. Bij de invoering van de Wmo heeft de gemeente ervoor

gekozen om de richtlijnen voor huishoudelijke verzorging vanuit de AWBZ (inclusief protocol gebruikelijke zorg) in

eerste instantie te handhaven. Naarmate er meer ervaring is opgedaan met deze voorziening zal de gemeente meer

eigen beleidsinvulling eraan geven.

Met de overheveling van de huishoudelijke verzorging naar de Wmo krijgt de gemeente te maken met een aantal

wetten die gericht zijn op de kwaliteit van de verzorging en de rechten van ondersteuningsvragers. Voor de huishoudelijke

verzorging zijn de kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet Medezeggenschap cliënten Zorginstellingen (WMCZ) en de

Wet Klachtrecht cliënten Zorgsector (WKCZ) van toepassing.

Huishoudelijke verzorging kan ook aan mantelzorgers geboden worden die tijdelijk van hun last ontheven moeten worden.

Men kent dit onder het begrip “respijtzorg”.

 

 

7.1.1 Overgangsrecht huishoudelijke verzorging

De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wmo met betrekking tot

huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de AWBZ een indicatiebesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding

van de Wmo, blijven gelden gedurende de resterende looptijd van het indicatiebesluit, maar ten hoogste een jaar na

de inwerkingtreding van de wet.

 

7.2 Woonvoorzieningen

Het beleid met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen, zoals dat in deze verordening is geformuleerd,

is er op gericht optimaal van de mogelijkheden van de lokale/ regionale huisvestingsmarkt gebruik te maken.

Om deze reden is in deze verorde­ning het recht op de woonvoorziening gelegd bij het verhuizen naar een aangepaste,

of eenvoudiger aan te passen woning. Dit houdt in dat de woonruimte van de ondersteuningsvrager niet automatisch

wordt aangepast als het normale gebruik van de woon­ruimte op grond van ergonomische beperkingen of problemen van de ondersteuningsvrager niet (meer) mogelijk is. Als het om een relatief dure aanpassing gaat, biedt de verorde­ning de

mogelijk­heid te bezien, of een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning in de gemeente aanwezig is,

in welk geval verhuizing naar die woning als woonvoorziening kan worden aangeboden. In de afwegingen die hierbij

een rol spelen moet uiteraard ook rekening gehouden worden met de persoon­lijke omstandigheden van de

ondersteuningsvrager. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van

de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. In de verordening is de grens voor de afweging van het toepassen

van het primaat van verhuizen neergelegd bij een vast bedrag als genoemd in het besluit voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning. Dit bedrag is zodanig gekozen dat daarmee veel voorkomende woningaanpassingen

voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kunnen komen en het primaat dus alleen toegepast wordt als het

om duurdere woningaanpassingen gaat.

 

Een hulpmiddel daarbij is de mogelijkheid om een vertrekkende huurder, die een woonruimte vrijmaakt voor

een ondersteuningsvrager, een persoonsgebonden budget ten behoeve van verhuis- en herinrichtingskosten te verlenen.

 

7.3 Rolstoelen

Ook bij rolstoelen is hergebruik een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Bij het verstrekken van handbewogen

rolstoelen en elektrische rolstoelen wordt bij de verstrekking in natura nooit een eigen bijdrage gevraagd.

 

 

7.4 Vervoersvoorzieningen

Bij het opzetten van de verordening is er vanuit gegaan dat ondersteuningsvragers, die in aanmer­king komen

voor vervoersvoorzieningen, grotendeels geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Deze ondersteuningsvragers

moeten dus een alternatief (een adequate oplossing) worden geboden. Dit alternatief wordt in de eerste plaats

gevonden in de vorm van collectief aanvul­lend vervoer. Alleen in situaties waarin ondersteuningsvragers geen gebruik

kunnen maken van dit collectieve systeem kan een vervangende voorziening worden getroffen in de vorm van een

persoonsgebonden budget voor vervoerskosten of het aanpassen van de eigen auto. Alleen in dit geval wordt bij de

beoordeling van het recht op de tegemoetkoming naar het inkomen gekeken, zoals opgenomen in het Besluit voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning.

 

Collectieve systemen of individuele persoonsgebonden budgetten betreffen vervoersvoorzieningen voor de

(middel)lange afstand. Daarnaast kunnen ondersteuningsvragers voorzie­ningen nodig hebben voor het verplaatsen

over een korte afstand, het doen van een boodschap, het bezoeken van een kennis in de buurt etc. Hier biedt noch

een taxi, noch een collectief systeem uitkomst. Voor deze verplaatsingen kan een verplaatsings­middel voor de korte

afstand worden verstrekt, zoals een scootmobiel of een ander vervoermiddel. Hoewel het primaat bij de

vervoers­voorzieningen dus bij een collectief systeem is gelegd, zal in een aantal gevallen moeten worden bezien of

er naast dat collectieve systeem niet andere voorzieningen, aanvullend daarop, noodzake­lijk zijn.

De voorzieningen waarom het kan gaan zijn in een niet-limitatieve opsomming opgenomen in de verordening.

 

7.5 Overgangsrecht ex-Wvg.

De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wmo met betrekking

tot voorzieningen waarvoor op grond van de Wvg een toekenningsbesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding v

an de Wmo, blijven gelden gedurende de resterende looptijd van het besluit, maar ten hoogste een jaar

na de inwerkingtreding van de wet.

 

 

 

Arti­kelsgewijze toelich­ting op de verordening

 

 

ONDERDEEL I ALGEMEEN

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

 

d. beperkingen

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning,

Disability and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation,

onderdeel van de Verenigde Naties). Deze begripsomschrijving is gebaseerd op het amendement-Miltenburg

waarin over het ICF wordt gesteld: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de

International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform

begrippenkader dat als grondslag dient om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

 

h. Voorzieningen

Onder huishoudelijke verzorging moet worden verstaan het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten

op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid.

Onder woonvoorziening wordt elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op

het opheffen of verminderen van beperkingen die een ondersteuningsvrager bij het normale gebruik van zijn

woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of

aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

1. gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen; of

2. een uitraasruimte betreft.

Onder uitraasruimte wordt een verblijfsruimte verstaan waarin een ondersteuningsvrager die vanwege een

gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

In de wet wordt de woonvoorziening omschreven als “het in en om de woning verplaatsen”. Dit betekent dus

niet alleen het verstrekken van een vervoersvoorziening of een rolstoel, maar ook het aanpassen van een woning.

Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd.

De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzienin­gen. Een scootmobiel komt voor in drie varianten,

voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een

verplaat­singsmiddel voor binnen als voor buiten. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip 'rolstoel'.

 

m. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie

persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel.

Als de ondersteuningsvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag

ingediend moet worden. De Wmo zelf geeft hierover geen uitsluitsel.

De verordening beoogt met de zinsnede 'en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke

basisadministratie staat ingeschreven, of zal staan ingeschreven' een mogelijkheid te openen aanvragen in te

dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet

worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of

het aanpassen van de woning de adequaat goedkoopste oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is.

De gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een

aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsvrager die in

een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

 

o. Woningaanpassingen

Doordat de doelgroep van voorzieningen is uitgebreid ten opzichte van de Wvg zijn woningaanpassingen niet langer

uitsluitend gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. Daarvoor in de plaats is nu het

begrip aantoonbare beperkingen opgenomen. Daarmee is bedoeld uit te gaan van erkende ziektebeelden.

 

q. Persoonsgebonden budget

Onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager zelf de

voorziening kan inkopen. In de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met

een natura voorziening. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om

een natura voorziening te verstrekken. Bij het persoonsgebonden budget wordt ook rekening gehouden met het

inkomen zoals aangegeven in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. De hoogte van het

persoonsgebonden budget voor met name huishoudelijke verzorging kan dus verschillend zijn. Daarnaast wordt

rekening gehouden met de te verwachte levensduur van de voorziening en de reële kosten die de ondersteuningsvrager

zal moeten maken. In het Besluit voorzieningen maatschappelijke voorzieningen wordt dit nader geregeld.

 

r. Financiële tegemoetkoming

Het persoonsgebonden budget moet het in principe mogelijk maken voor de ondersteuningsvrager om zelf een

voorziening aan te schaffen vergelijkbaar met de naturavoorziening die hij van de gemeente kan ontvangen.

In bepaalde situaties kan hiervan afgeweken worden en wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Dit is een forfait, dus een vast bedrag dat bedoeld is als een voldoende bijdrage in de te maken kosten.

Hiervoor is gekozen in situaties waarin de precieze vaststelling van de kosten moeilijk te bepalen is.

 

 

Artikel 1.2 Beperkingen

Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

Dit artikel geeft aan wanneer er al dan niet een voorziening wordt toegekend.

 

Langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel a dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om belemme­ringen op het

gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning

verplaatsen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden,

op te heffen. Langdurig noodza­kelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewe­zen moet zijn op

een desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk ondersteuning

nodig heeft, bijvoorbeeld door een ongeval, terwijl vast staat dat de beperkingen of problemen van

voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verorde­ning in aanmer­king komt.

Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn

in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen,

welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur verschuldigd is. Waar precies de grens ligt tussen

kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschil­len. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn.

Luidt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassin­gen zal kunnen

functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de

toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

Uitzondering is de huishoudelijke verzorging die in sommige gevallen voor korte duur kan worden geïndiceerd,

bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname.

 

Individueel gericht

Met uitzondering van collectief vervoer moet een voorziening in overwegende mate op het individu gericht zijn.

Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzie­ningen uitgesloten, hoewel voorzienin­gen die naast

een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verorde­ning.

Op dit moment is het collectief vervoer het voorbeeld voor een collectieve voorziening die individueel gericht is.

De bedoeling van de Wmo is om meer van dit soort voorzieningen te ontwikkelen. Het gaat hier steeds om

collectieve voorzieningen die op basis van een individuele aanvraag worden toegekend door de gemeente.

De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar ook collectief kunnen zijn en ook op het

individu gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de

gemeente besluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt

waarop iemand in eerste instantie een beroep moet doen.

 

Meest adequaat goedkoopst

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectie­ve maatstaven gemeten

zowel adequaat als de meest goedkoopste voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip

adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatsta­ven nog toereikend. Hoewel datgene wat de ondersteuningsvrager

als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal

ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een

voorziening (zie ook algemene toelichting onder 2.1: de meest adequaat goedkoopste voorziening).

Voor de huishoudelijke verzorging ligt dit iets anders, aangezien de ondersteuningsaanvrager de keuze heeft uit

alle zorgaanbieders waarmee de gemeente een raamovereenkomst heeft gesloten.

Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau aangesloten.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe

niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorziening, die duurder is dan de meest

adequaat goedkoopste voorziening, is niet onmogelijk mits de ondersteuningsvrager bereid is het prijsverschil voor

eigen rekening te houden. Dit geldt uiteraard niet voor de huishoudelijke verzorging. Het begrip meest adequaat

goedkoopst zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzienin­gen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

 

Lid 2 van artikel 1.2 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toege­kend.

 

Algemeen gebruikelijk

Onder a. wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is,

geen voorziening wordt toegekend.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrok­ken moet worden wordt, afgemeten

aan algemeen maatschappelijke normen. Deze normen verschuiven in de tijd, zo zullen voorzieningen die op het

ene moment als een Wmo-voorziening aangemerkt worden, na verloop van tijd als algemeen gebruikelijk aangemerkt

kunnen worden. Ook inkomen kan hierin een belangrijke rol spelen. Een aantal voorzieningen is in alle gevallen

algemeen gebruikelijk, zoals een snorfiets. In Nederland wordt een ieder geacht te kunnen beschikken over een snorfiets.

Onder algemeen gebruikelijk moet in ieder geval worden verstaan een voorziening die:

a. in de reguliere handel te koop is;

b. niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

c. niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten.

 

Als de ondersteuningsvrager een vergoeding voor de kosten van aanpassing van de eigen auto aanvraagt,

moeten bijvoorbeeld de kosten van het plaatsen van een automatische transmissie als algemeen gebruikelijke

kosten worden aangemerkt. Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip 'algemeen gebruike­lijk' worden

aangeslo­ten bij vigerende jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.

 

Aanspraken via andere regelingen

Onder b. wordt bij artikel 1.2 lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt als er een andere

wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aange­vraagde voorziening.

Het gaat hierbij niet alleen om wettelijke regelingen, maar ook om privaatrechtelijke aanspraken. Zo kan iemand

die door het toedoen van een ander aangewezen raakt op voorzieningen mogelijk een vergoeding claimen en

daarmee vervalt het recht op een voorziening op grond van de Wmo. In de periode tijdens het voeren van de

eventuele procedure ter verkrijging van een dergelijke vergoeding bestaat een tijdelijk recht op een voorziening.

Bij toewijzing van de claim vervalt dit recht en worden de gemaakte kosten teruggevorderd (zie ook artikel 8.3).

Het gaat hierbij ook om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met woning-corporaties.

Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om

een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

 

Keuzes gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de ondersteuningsvrager

Onder lid 2 van artikel 1.2 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening gehouden

wordt met keuzes van de ondersteuningsvrager gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de

ondersteuningsvrager. Verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager bij keuzes die gemaakt worden in

het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt

worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele

omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt.

 

 

Hoofdstuk 2. Huishoudelijke verzorging

 

 

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 bepaalt dat het College huishoudelijke verzorging moet verstrekken die kan bestaan uit een voorziening

in natura of uit een persoonsgebonden budget voor deze voorziening.

 

De definitie van huishoudelijke verzorging is opgenomen in artikel 1.1 sub s. Concreet betekent dit dat de definitie

huishoudelijke verzorging gericht is op:

- Activiteiten om het huishouden en het gezin “draaiende” te houden. Het kan hierbij gaan om het overnemen

van taken of begeleiden ervan;

- De organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen;

- Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid

van informele zorg.

Het gaat primair om het ondersteunen of overnemen van taken. In beperkte mate kan begeleiding deel uitmaken van

huishoudelijke verzorging. Dan gaat het om personen die in nauwe samenhang met huishoudelijke verzorging enige

ondersteuning nodig hebben zodat ze gestimuleerd worden activiteiten uit te voeren.

 

Huishoudelijke verzorging is dus gericht op motiveren, aansturen, instrueren, ondersteunen bij, of overnemen van

huishoudelijke taken in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, de veiligheid van en de regie over

het huishouden. Het gaat daarbij heel praktisch om:

- het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen);

-het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van

voeding en drinken, afvoeren van vuilnis;

-de essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair,vloeren, stofzuigen en dweilen;

- verzorgen van dieren en planten;

- incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten, enz.

 

 

Artikel 2.2 Het recht op huishoudelijke verzorging

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging.

De eerste voorwaarde is dat er sprake is van beperkin­gen of problemen op grond van ziekte of gebrek die ervoor

zorgen dat de ondersteuningsvrager niet in staat is een huishouden te voeren.

Huishoudelijke verzorging is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen

of problemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding),

verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten

waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van de huishoudelijke verzorging

kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten,

maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

 

Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl

en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leefeenheden, gestreefd wordt naar

een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen

huishoudelijk werk willen en/of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten’ leiden niet tot een

indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld

voor 6 weken huishoudelijke verzorging voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter)

organiseren van het huishouden.

 

Gebruikelijke zorg

Onder c is bepaald dat bij het recht op huishoudelijke verzorging rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg,

die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van toepassing is datgene wat bepaald is in het

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

 

Artikel 2.3 Levering

Als het om een naturaverstrekking gaat wordt de huishoudelijke verzorging na opdracht van de gemeente aan

de ondersteuningvrager geleverd door een leverancier, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.

De ondersteuningsvrager is vrij in keuze van leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt.

De kwaliteit van de voorziening die geleverd wordt door leveranciers waarmee de gemeente afspraken

heeft gemaakt, is gegarandeerd door de eisen zoals genoemd in het bestek.

 

 

Artikel 2.4. Respijtzorg

In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van huishoudelijke verzorging. De zorg wordt verleend ten

behoeve van de mantelzorger en aan hem of haar toegekend. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van

de geïndiceerde zorgbehoefte. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. Wel zal een eventuele

eigen bijdrage van de verzorgde tijdens de respijtzorg onverminderd gehandhaafd blijven.

 

Hoofdstuk 3. Woon­voorzieningen

 

 

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

 

 

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

Eerste lid

a. verhuis- en inrichtingskosten

Het College kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrek­ken in de verhuis- en inrichtingskosten,

als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Als aangepaste of aanpasbare

woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwe­gingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven

aanpassen van de huidige woonruimte van de ondersteuningsvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken

voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de

huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de

sociale omstandig­he­den waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt zoals de aanwezig­heid van mantel­zorg.

De gemeente maakt de afweging of zij een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrich­tingskos­ten wil geven

of dat de woning van de ondersteuningsvrager aangepast moet worden.

 

Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepas­te woningen in de gemeente.

Om deze reden is tevens gekozen deze voorzie­ning niet afhankelijk te stellen van het inkomen.

Niet-ondersteuningsvragers, die een woning voor een ondersteuningsvrager vrij moeten maken, kunnen ook in

aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en inrichtings­kostenvergoe­ding. Voor deze groep wordt primair

gestreefd naar een optimaal woonruimtever­deelsys­teem. Daarnaast kunnen afspraken gemaakt worden met

corporaties in verband met een betere doorstroming in deze gevallen.

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn

dat als de band tussen de ondersteuningsvrager en woning is verbroken

(bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsvrager) deze woning opnieuw aan een andere

ondersteuningsvrager wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden gestimuleerd

naar een andere woon­ruimte te verhuizen. Het College kan, ook ambtshalve, besluiten om een financiële

tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Het verlenen van een

verhuis- en inrichtings­kostentegemoet­koming kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden.

Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een

verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte

investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en

inrichtings­kostentege­moet­koming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een

soortgelijk bedrag dient te worden aangepast.

De financiële tegemoetkoming is een vast bedrag, waarvan slechts in zeer bijzondere gevallen van kan worden

afgeweken, op grond van de afwijkingsbe­voegdheid ex artikel 9.1 van deze verordening.

Als een woning wordt vrijgemaakt, kan er twee maal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting worden verstrekt:

allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de ondersteuningsvrager die naar de

vrijge­maakte woning verhuist. (De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een

tegemoet­koming in de verhuis- en inrichtingskos­ten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.)

 

 

b. woningaanpassingen

Bij een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing gaat het om bouwkun­dige (onroe­rende) woningaanpassingen

die de aantoonbare beperkingen van de ondersteuningsvrager wegne­men of zoveel mogelijk verminderen.

In het derde lid wordt van deze kosten een limitatieve opsom­ming gegeven.

 

c. roerende woonvoorzieningen

In de praktijk gaat het voornamelijk om hulpmiddelen in de keuken, badkamer en toilet (zoals een douchekruk of -stoel,

een badlift of losse toiletverhoger). Ook valt een persoonsgebonden budget in de kosten van stoffering hieronder

(woningsane­ring in verband met COPD).

Tenslotte valt ook de patiëntenlift onder dit begrip. Alhoewel de verordening voorziet in een persoonsgebonden budget,

zal bij structureel gebruik van een (dure) patiëntenlift deze voorziening in bruikleen verstrekt kunnen worden.

Reparaties aan hulpmiddelen, die men al in eigendom heeft, vallen ook onder de strekking van dit artikel 3.

lid 1 sub c. Per situatie zal bezien worden of een hulpmiddel vervangen of gerepareerd kan/moet worden.

 

d. onderhoud, keuring en reparatie

Deze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren.

In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan, in overleg met de eigenaar/ver­huur­der, ook een afkoopsom

voor kosten van onderhoud toegekend worden aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een

en ander goed onderhouden wordt.

 

De punten e en f hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen:

 

e. tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte

kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat

dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.18.

 

f. huurderving

Bij het verlaten van een aangepaste woning door een ondersteuningsvrager, komt deze woning voor

hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk opnieuw door een ondersteuningsvrager

in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog

enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. Het persoonsgebonden

budget wordt nader geregeld in artikel 3.17.

 

Derde lid

Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder het in het eerste lid sub b genoemde begrip

'woningaanpassingen' worden verstaan.

a. in de aanneemsom is begrepen de loon- en materiaalkosten voor het treffen van de voorziening; Als de voorziening

in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkos­ten en worden alleen de materiaalkosten als

subsidi­abel aangemerkt.

b. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing moet worden ingeschakeld

worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

c. Als kosten voor het toezicht op de uitvoering noodzakelijk zijn, worden deze betrokken bij het vaststellen van het

persoonsgebonden budget tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

d. De kosten van leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorzie­ning;

e. Indien - en voor zover - over de totale kosten BTW is verschuldigd, kan ook voor deze kosten een persoonsgebonden

budget worden gegeven. Dit geldt niet voor zover deze kosten teruggevorderd of verrekend kunnen worden.

Dit kan het geval zijn als sprake is van een aanpassing van een woning annex bedrijfs­ruimte. Kosten van BTW,

voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van de bedrijfs­ruimte zijn veelal fiscaal aftrekbaar resp. verrekenbaar.

f. De tegemoetkoming in de kosten wordt door de gemeente achteraf betaald, tenzij de kosten voor een woningaanpassing

hoger zijn dan het bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. In deze gevallen

zal de opdracht­gever tenminste een gedeelte van de kosten echter vooraf moeten voldoen. Hieruit voortvloeiende

rentekos­ten komen voor tegemoetko­ming in aanmer­king

g. Een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw kan leiden tot noodzake­lijke uitbrei­ding van het

oorspronkelijke perceel. De kosten van aankoop van de grond behoren in dat geval tot de kosten van de

te treffen voorzie­ning. De in beschou­wing te nemen kosten zijn gebonden aan een in artikel 3.10 genoemd maximum.

h. Ten aanzien van de kosten van technisch onderzoek en technische adviezen geldt eenzelfde toelichting als gegeven sub b.

i. Hieronder worden verstaan de kosten van heraansluiting op de openbare riolering, het elektriciteits­net, de water- en gasleiding.

j. Als na beoordeling van de offerte door de gemeente onvoorziene kosten optreden, kan de ondersteuningsvrager

de gemeente alsnog om een persoonsgebonden budget verzoeken.

k. Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor, waarmee de medewer­king van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

 

Vierde lid

Uitzonderingen voor het verstrekken van een naturavoorziening zijn genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

 

Artikel 3.2 Uitbetaling persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt aangegeven dat de persoonsgebonden budgetten voor onroerende woning­aanpas­singen,

voor onderhoud, keuring en reparatie en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruim­te

terwijl een financiële tegemoetkoming voor verhuizing, een persoonsgebonden budget voor roerende woningaanpas­singen

en een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

 

 

Artikel 3.3 Woon- verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een persoonsgebonden budget voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreffen

die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig aangemerkt worden.

Met uitzondering van aanpas­sin­gen aan woonschepen, deze zijn apart geregeld in de verordening.

De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur, uitzonderingen hierop zijn situaties waarbij de

ondersteuningsvrager bij familie inwoont vanwege mantelzorg.

Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen

voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Ook voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder

noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden niet verstrekt.

 

 

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

 

 

Artikel 3.4 Het recht op een woonvoorzieningen

De beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder

g, onderdeel 4°, 5° en 6° van de Wmo ondervindt m.b.t. het normale gebruik van de woning worden

gecompenseerd via woonvoorzieningen. De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn

gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is.

Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschik­baar komt. Onder geschik­te

woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investerin­gen volledig aangepast

kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kan het College besluiten één van de andere voorzieningen

te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstan­digheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de

ondersteuningsvrager te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc.

Bepaald is dat bij aanpassingskosten hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning, er geen woningaanpassing wordt uitgevoerd, maar het besluit tot verhuizen .

moet gelden, tenzij er individuele omstandigheden te noemen zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is.

 

 

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen

 

Artikel 3.5. Aard van de materialen

Het wegnemen van vocht en tocht vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Dit houdt niet in dat

belemmeringen die voort­vloeien uit bijv. COPD niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden.

Deze woonvoor­zieningen vallen onder artikel 3.1 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere

problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruim­te gebruikte materia­len valt niet

onder de werking van de verordening.

 

 

Artikel 3.6 Hoofdverblijf

De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoor­zieningen hebben,

beperkt zich tot het hoofdverblijf van de ondersteuningsvrager.

Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de ondersteuningsvrager zijn hoofdver­blijf heeft in een

AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een

persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar

de ondersteuningsvrager vaak verblijft, uiteraard met toestem­ming van de eigenaar van die woonruimte.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de ondersteuningsvrager

de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek door de ondersteuningsvrager mogelijk is. .

Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat uitdrukkelijke toestemming van de

eigenaar van de woning nodig is.

 

 

Artikel 3.7 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat het College een beslissing over de aanvraag heeft genomen mag een aanvang worden

gemaakt met de werkzaamhe­den. Pas op dat moment heeft het College alle op de aanvraag betrekking

hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet

overeenstemt met hetgeen het College als de meest adequaat goedkoopste voorziening beschouwt. Het College kan

immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsvrager gelegen zijn,

zoals een beschikbare aange­paste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

 

 

Artikel 3.8 Gereedmelding

In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld.

De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar).

Dit moet gebeuren uiterlijk twaalf maanden na het afgeven van de beschikking om te voorkomen dat het treffen

van de voorziening te lang op zich laat wachten. De termijn wijkt af van het gestelde in artikel 8.3, derde lid.

De daar genoemde termijn van zes maanden wordt voor woningaanpassingen te kort geacht.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van het persoonsgebonden budget is voldaan.

In eerste aanleg dient hiertoe een verklaring te worden afgegeven. Als later alsnog zou blijken dat niet aan alle

voorwaarden is voldaan, kan het persoonsgebonden budget alsnog worden ingetrokken en eventueel worden

teruggevorderd. Op grond van de verklaring en van de betalingsbewij­zen, die overgelegd dienen te worden,

kan het persoonsgebonden budget worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.

 

 

Artikel 3.9 Financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de kosten

Als er bij dure woningaanpassingen geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet voor

persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de voorziening, staat het niet vast dat de voorziening

daadwer­kelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen persoonsgebonden budget

wordt verleend. Bij ondersteuningsvragers die een huurwoning bewonen, moet overeenstemming bestaan tussen

huurder en verhuurder over de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende

deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over

rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren

door de ondersteuningsvrager zelf.

Ondersteuningsvragers die een eigen woning laten aanpassen moeten aantonen hoe is voorzien in de financiering

van het niet door het persoonsgebonden budget gedekte deel.

 

Paragraaf 4. Beperking van woon­voorzieningen

 

 

Artikel 3.10 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe

woning tot gevolg heeft kan de gemeente een persoonsgebonden budget verlenen in de kosten van het verwerven

van extra grond die noodzake­lijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen persoonsgebonden

budget verstrekt als de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die

noodza­kelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget,

waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken

(zie het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning).

 

Overigens zal in dit soort situaties onderzocht moeten worden in hoeverre een tijdelijke inzet van een woonunit

een oplossing kan bieden. Vanuit een oogpunt van hergebruik verdient dit dan de voorkeur.

 

 

Artikel 3.11 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het persoonsgebonden budget voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt

als door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de ondersteuningsvrager.

De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen.

 

 

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

 

 

Artikel 3.12 (aanpassingen van woonwagens) en 3.13 (aanpassingen van woonschepen)

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woon­schip kan worden

aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het .

redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen.

 

 

Artikel 3.14

Als niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 3.12 en 3.13 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide

aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden

wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen persoonsgebonden budget.

 

 

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

 

 

Artikel 3.15 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstan­dig gaat wonen,

komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct

voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemme­ringen in de woning waaruit wordt vertrok­ken. Kosten die voortvloeien

uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht

ten overvloede zij opgemerkt dat in zo'n situatie voor de kosten van noodzake­lijke woningaan­passing mogelijk wel een

voorziening kan worden getroffen.

Ondersteuningsvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen.

De ondersteuningsvrager woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning.

Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een

uitzondering in de verordening gemaakt.

In het tweede lid sub f is sprake van het opnemen van jurisprudentie op grond van de Wvg in de verordening (codificatie).

Het gaat hier om situaties die eerder in de rechtspraak benoemd zijn als algemeen gebruikelijk. Een bekend voorbeeld

zijn ouderen die, eenmaal uit de kinderen, verhuizen naar een senioren woning. Een dergelijke stap wordt als algemeen

gebruikelijk aangemerkt, passend bij de overgang tot een volgende levensfase waarbij men rekening houdt met

mogelijke toekomstige lichamelijke beperkingen.

 

 

Paragraaf 7. Overige woonvoorzieningen

 

 

Artikel 3.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning,

komen de kosten van onder­houd, keuring en reparatie in aanmerking voor een persoonsgebonden budget.

De maximale hoogte van dit persoonsgebonden budget staat in het Besluit voorzieningen maatschappelijke

ondersteuning vermeld. Zie voorts de toelichting op artikel 3.1, eerste lid, sub d. Het persoonsgebonden budget

wordt in principe enkel verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van deze verordening.

 

 

Artikel 3.17 Kosten van huurderving

Door de eigenaar van de woning een persoonsgebonden budget in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan

bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene

termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percenta­ge huurderving. Om deze

reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de

woning leeg staat mag dit als normaal be­schouwd worden

Het persoonsgebonden budget is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij

gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoeslag be­hoort.

Met deze formule­ring wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprij­zen en

de Wet op de huurtoeslag. Nadere regeling van de hoogte in een apart besluit is daarmee overbodig.

 

 

Artikel 3.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte

kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat

dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen

dat het redelijker­wijs buiten de mogelijkhe­den van de ondersteuningsvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele

woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor extra

woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. In duur en hoogte wordt aangesloten bij de

regeling voor leegstandvergoe­ding (artikel 3.17), met dien verstande dat ten aanzien van de bewoner niet van een

gedeeld belang wordt uitgegaan.

Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van het persoonsgebonden budget

de huur van de woning die de ondersteuningsvrager werkelijk bewoont als uitgangs­punt. De hoogte van het

persoonsgebonden budget voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de

Wet op de huurtoeslag. De kale woning­huur is daarbij uitgangs­punt.

 

 

Paragraaf 8. Anti-speculatie

 

 

Artikel 3.19 Anti-speculatiebeding

In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van

het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels een anti-speculatie-beding in

de verordening voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpas­sing heeft gekregen bij

verkoop ten goede komt aan de ondersteuningsvrager. Als de ondersteuningsvrager binnen vijf jaar nadat de

woning is aangepast de woning verkoopt moet de extraopbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort.

Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpas­sing

op kan treden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat eindeloze discus­sies ontstaan over de hoogte van de

toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen bepaald moeten

worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. Ook moet op dat moment vastgesteld worden

welk bedrag de ondersteuningsvrager aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop.

Als uitgangs­punt moet dit bedrag dus terugbetaald worden op het moment van verkoop.

In het tweede lid is de omvang van de terugbetaling geregeld. Naarmate de aanpassing langer geleden is

neemt dit af. Bij verhuizing binnen één jaar dient in principe (afhankelijk van de meer­waar­de) het gehele bedrag

van de tegemoetkoming te worden terugbetaald.

 

 

 

Hoofdstuk 4. Rolstoelen

 

 

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Ook individue­le aanpas­singen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen

tegelijker­tijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen

afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.

Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.

In artikel 4.1 lid b is het persoonsgebonden budget verstrekking voor rolstoelen geregeld.

 

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een rolstoel.

De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonba­re beperkin­gen of problemen op grond van ziekte

of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de ondersteuningsvrager) die gecompenseerd moeten

worden om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Voorts moet men

(om medisch aantoonbare redenen) in belangrijke mate aange­wezen zijn op zittend verplaatsen.

Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoen­de uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen

hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrij­ke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook

ondersteuningsvragers in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken,

maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

 

 

 

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

 

 

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn

maatschappelijke participatie op het gebied van zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en

het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt onderscheid

gemaakt tussen vijf vormen van vervoersvoorzieningen, te weten:

a. een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer,

b. de voorzie­ningen in natura,

c. persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1 lid 1

sub c,

d. een persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1 lid 1 sub d.

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschil­lende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking.

Bij het compenseren moet aansluiting worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen.

 

b. vervoersvoorzieningen in natura

Onder b van artikel 5.1, eerste lid worden vervoersvoor­zie­ningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

1. een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling

op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen

die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

2. een ander vervoermiddel; met name wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aange­pas­te rijwielen, zoals een

driewielfiets of een tandem in natura te verstrekken.

 

Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor- of aanvullend op een collectief systeem

gezien te worden. De hoogte van het daaruit voortvloeien­de persoonsgebonden budget kan daarom

afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.

 

c. Persoonsgebonden budget

1. Deze groep voorzieningen bestaat uit een persoonsgebonden budget in de kosten van:

aanpassingen aan het eigen vervoermiddel. Wanneer de ondersteuningvrager een eigen auto bezit,

bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpas­sing aan de eigen auto.

2 en 3. aanschaf, onderhoud en reparatie van een specifiek vervoermiddel: scootmobielen in bruikleen

zullen 'in natura' worden verstrekt. De mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget wordt

echter opengelaten. Bij een persoonsgebonden budget zal voor kosten van onderhoud en reparatie

een forfaitair bedrag als financiële tegemoetko­ming worden verstrekt.

4. gebruik van taxi of een eigen auto: als het collectieve systeem geen gebruiksmoge­lijkheid biedt voor de

ondersteuningvrager, wordt een persoonsgebonden budget gegeven in de kosten van het gebruik van de

eigen auto of een taxi. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierbij

rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

5. gebruik van een rolstoeltaxi. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierbij

rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

 

De tegemoetkoming voor vervoerskosten is nader geregeld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

In eerste instantie wordt (ook) een ondersteuningvrager geacht gebruik te maken van openbaar vervoer.

Mocht dit onmogelijk zijn, dan staat een aanvullen­de collectieve voorziening open. Slechts als aantoonba­re

beperkin­gen of problemen door ziekte en gebrek ook het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken

worden aanvullende voorzie­ningen getroffen.

In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning worden hiervoor nadere regels gegeven.

 

Lid 1 van artikel 5.2 geeft aan dat een ondersteuningvrager voor een vervoersvoor­ziening in aanmer­king kan

worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek

a. het gebruik van het openbaar vervoer of

b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Deze formulering wordt doorgetrokken ten aanzien van de indicatie voor niet-collectieve voorzienin­gen.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen of problemen van de ondersteuningvrager

in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemens bepalend zijn voor de vraag of, de

ondersteuningvrager in aanmerking komt voor een voorzie­ning terzake. Doordat de streek­bus, bijvoorbeeld,

voor iemand met een functionele beperking niet toeganke­lijk is, heeft men recht op een vervoers­voorziening.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe

geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorzie­ning getroffen worden, hetgeen

wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n

situatie de problema­tiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en wordt tijdelijk een voorziening verstrekt

behalve als dat een belemmerde factor zou zijn binnen de therapie. Als de problematiek niet met therapie op

te lossen is, kan een voorziening verstrekt worden.

Voorts moet sprake zijn van het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen hebben in dit

opzicht een lagere vervoersbehoefte; de tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Dit is in het Besluit

voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geregeld. Hetzelfde geldt voor ondersteuning-behoevenden,

die in een inrichting zijn opgeno­men. Ook voor hen is in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

een tegemoetkoming opgenomen,

Als de vervoersbehoeften van een ondersteuningbehoevend echtpaar (deels) samenvallen, wordt de tegemoetkoming

daarop afgestemd. Zie hiervoor onder artikel het tweede lid van artikel 5.3.

Een 'zelfstandige vervoersbe­hoefte' impliceert overigens niet, dat de ondersteuningvrager zich zelfstandig

moet kunnen verplaatsen. Een aantal zal immers aangewezen zijn op begelei­ding.

 

In het tweede lid wordt aangegeven dat van een op het individu gerichte voorzie­ning, in plaats van of

aanvullend op een collectieve vervoersvoorziening, slechts dan sprake kan zijn, als door omstandigheden

die met de persoon te maken hebben het collectief vervoer de belemmeringen niet (voldoende) kan opheffen.

In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning worden hiervoor nadere regels gesteld.

'Voor zover ...': als de vervoersbehoefte zodanig is, dat hierin door collectief vervoer slechts voor een beperkt deel

voorzien kan worden, kan daarnaast een andere voorzienin­gen worden verstrekt. Daarbij gaat het voorname­lijk om

een voorziening (hulpmiddel) voor vervoer over de korte afstand.

 

 

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

In het eerste lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald wordt door de

vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager. De regels hiervoor zijn opgenomen in het

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

In lid 4 is bepaalt dat bij de te verstrekken vervoersvoorziening, ten aanzien van de vervoersbehoefte,

uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het

kader van het leven van alledag. Hierbij wordt aangesloten op het bovenregionaal vervoer wat eventueel

met Valys kan worden gedaan. Als de ondersteuningsvrager geen gebruik kan maken van de bovenregionale

vervoersmogelijkheden wordt alleen een voorziening verstrekt als het gaat op een bovenregionaal contact,

dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is

voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

 

 

 

Hoofdstuk 6. Voorzienin­gen naar draagkracht

 

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden

budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële

tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning

wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid

gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze

waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd.

 

ONDERDEEL II PROCEDURES

 

 

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van een voorziening

 

 

Artikel 7.1 Toegang tot de voorzieningen

Mede met het oog op de komst van de Wmo heeft de gemeente in 2006 al gekozen voor het inrichten

van een zorgloket in de Gemeentewinkel.

Ondersteuningsvragers kunnen terecht bij de Gemeentewinkel, maar kunnen ook aanvragen

indienen bij de vaste consulenten.

 

Artikel 7.2 Gronden voor weigering

In artikel 7.2 geeft de verordening een drietal gronden voor weige­ring aan.

- Als op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld of het recht op een voorzie­ning bestaat.

Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijk­heid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokke­ne

weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorzie­ning niet kan worden vastgesteld.

- Als de aanvraag wordt ingediend nadat de kosten gemaakt zijn wordt een verzoek om een persoonsgebonden

budget of financiële tegemoetkoming geweigerd.

- Tot slot wordt de aanvraag geweigerd als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verstrekt, terwijl het

de aanvra­ger verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roeke­loos­heid of verwijt­ba­re

onachtzaamheid.

Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift,

een verstelbare keuken of een andere dure voorzie­ning is aange­bracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren

waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt

dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

 

Artikel 7.3 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

Als aan de ondersteuningsvrager een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is toegekend,

wordt dit bedrag binnen een maand betaald. Bij de bepaling van deze termijn is uitgegaan van - en rekening

gehouden met - de normale termijn, die het reguliere betaal­verkeer via de Bankgirocentrale vergt.

De ondersteuningsvrager wordt geacht aan het einde van de gestelde termijn over de betaling te (kunnen) beschik­ken.

Indien aan de betaling verplichtingen zijn verbonden (bijvoorbeeld het overleggen van een nota of declaratie)

begint de betaaltermijn op het moment dat door de ondersteuningsvrager aan deze verplichtingen is voldaan

(in het voorbeeld: op de dag van ontvangst door de gemeente van de nota of declaratie).

Periodieke betalingen zullen per maand of per kwartaal op een vast tijdstip worden overgemaakt. De betaling

zal plaatsvinden in de tweede week van de maand volgend op de maand waarop de financiële

tege­moetkoming betrekking heeft.

De uitbetaling van de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten vindt niet plaats vanaf het

moment waarop de beschikking is afgegeven, maar op het moment dat een daadwerkelijke verhuizing

(naar een adequate woning) plaatsvindt.

 

 

Hoofdstuk 8. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het College.

 

 

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

In het tweede lid is aangegeven dat de gemeente alleen bij onder andere complexe aanvragen extern

advies inwint en ook in situaties waarbij er een relatie is met intramurale zorg. In het merendeel van de

gevallen zullen indicaties door de consulenten worden afgewerkt.

Daarnaast is bepaald dat extern advies gevraagd wordt als het gaat om een aanvraag waarvan op basis

van het ziektebeeld te verwachten is dat in de toekomst meerdere voorzieningen nodig zullen zijn.

De kern is ook hier dat de complexiteit de aanleiding is om hier extern advies in te winnen.

In het vierde lid is aangegeven dat bij de dat bij de advisering gebruik gemaakt wordt van de zogenaamde

ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen

naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk

biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform

begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming

tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking

dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de

zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een

chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

 

 

Artikel 8.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Aansluitend op artikel 4.2.6.1 lid 1 sub c AWB kan de gemeente volgens het eerste lid de voorziening geheel

of gedeeltelijk intrekken als zodanig onjuiste of onvolledi­ge gegevens zijn verstrekt dat als de juiste gegevens

bekend waren geweest het College niet tot toekenning zou zijn overgegaan, of (een) andere voorzieningen dan

wel lagere tegemoetkoming of persoonsgebonden budget zou hebben toegekend. Ook als de juiste gegevens

niet zouden leiden tot een andere voorziening, maar het eigen aandeel in de kosten van de voorziening hoger

zou uitvallen, geeft dit een grond tot (gedeelte­lij­ke) intrekking van het besluit.

Het gaat hierbij om situaties waarbij sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens of het

achterhouden van gegevens. Maar ook als de ondersteuningsvrager zonder opzet foutieve gegevens

overgelegd heeft, is op grond van dit artikel intrekking van het besluit mogelijk.

Intrekking is, conform het gestelde onder b, ook mogelijk als de situatie van de ondersteuningsvrager dusdanig wijzigt,

dat dit gevolgen met zich meebrengt voor de noodzake­lijke voorzieningen.

Onder c is bepaald dat, als de ondersteuningsvrager aanspraak kan maken op bijvoor­beeld een verzekeringsuit­kering,

een reeds getroffen voorziening kan worden ingetrokken. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende

gevallen een voorziening te treffen, in afwachting van een (bestreden) aanspraak op een dergelijke uitkering.

 

Tenslotte kan een beschikking worden ingetrokken als niet voldaan is aan een of meer voorwaarden,

die in de beschikking vermeld zijn.

In het tweede lid wordt verwezen naar de situatie waarin de ondersteuningsvrager vertrekt naar een andere gemeente,

of opgenomen wordt in een AWBZ-instel­ling, zonder de gemeente expliciet in kennis te stellen.

Lid 3 bepaalt dat een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

wordt ingetrok­ken als deze binnen de daar gestelde termijn niet aan het doel wordt besteed. Dit geldt niet voor een

persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen. De termijn bij woning­aan­passin­gen is geregeld in artikel 3.8.

 

Als wordt besloten tot intrekking van een toekennende beschikking, maar de gemeente al heeft gepresteerd

(meestal: betaald), kan sprake zijn van een onver­schuldigde betaling. De gemeente kan dan beslissen tot geheel

of gedeeltelijk terugvorderen. In dat geval is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van het

Burgerlijk Wetboek (boek 6, artikel 203 e.v.). Als regel zal in zo'n geval eerst gepro­beerd worden de

vordering 'in der minne' met de ondersteuningsvrager te regelen.

 

ONDERDEEL III SLOT

 

 

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

 

 

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

In dit artikel is bepaald dat het College in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager kan

afwijken van de bepalin­gen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Afwijken op grond

van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de ondersteuningsvrager en nimmer ten nadele.

Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheids­clausule moet

beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking

altijd duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Tot slot is de uitzondering opgenomen bij woningaanpassingen duurder dan het bedrag genoemd in artikel het

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning .

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een

bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

De inhoud en strekking van dit artikel is wezenlijk anders dan die van artikel 9.1: artikel 9.2 heeft een

aanvul­lende werking ten aanzien van de verordening, waar artikel 9.1 een afwijkingsbe­voegdheid inhoudt.

 

Artikel 9.3 Beleidsregels

In dit artikel is de bevoegdheid van het College geregeld met betrekking tot de vaststelling van beleidsregels.

Deze regels zijn een gedetail­leerde uitwerking van het beleid, zoals dat in de verordening is vastgelegd.

Door deze bevoegdheid te leggen bij het College, wordt bereikt dat re­gels in overeenstemming met de

maatschappelij­ke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure

tot bijstelling van de verordening.

 

Artikel 9.4 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat

zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid,

dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe

aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de

evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

 

Artikel 9.5 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening (Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning) en

geeft aan wanneer de verorde­ning in werking treedt en wanneer deze eindigt. Deze verordening is vastgesteld

in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 29 september 2006.