Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening toeslagen en verlagingen WWB en WIJ, gemeente Geertruidenberg

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen WWB en WIJ, gemeente Geertruidenberg

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 maart 2010;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 12,eerste lid, onderdeel e en 35 Wet investeren in jongeren (WIJ) en de be-palingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar en het verstrekken van toeslagen en verlagen van inkomensvoorzieningen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

besluit

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de WIJ en de Awb.

     

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:      a.   de WWB: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003; 375);      b.   de WIJ de Wet investeren in jongeren (Staatsblad 2009; 282);      c.   gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de WWB en            artikel 28, eerste lid, onderdeel d van de WIJ;      d.   toeslag: het hoger vaststellen van de norm voor een al-leenstaande of een            alleenstaande ouder bedoeld in artikel 25 van de WWB en artikel 30, tweede lid            van de WIJ;      e.   verlaging: het lager vaststellen van de norm en de toeslag bedoeld in de            artikelen 26, 27, 28 en 29 van de WWB en de artikelen 31,32 en 33 van de WIJ;      f.    woning: een woning, een woonwagen of een woonschip;      g.   woonkosten:           1.   indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het                 lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de                  Wet op de huurtoeslag;            2.   indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand                  omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning                  verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben                  van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast                  te stellen bedrag voor onderhoud;     h.   verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter            voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;      i.    schoolverlater: de persoon die een beroep op de WWB of WIJ doet, indien hij in            de zes maanden voorafgaande aan de toekenning van de algemene bijstand            de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor            aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet            studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en            de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming            onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt            zes maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of            beroepsopleiding;      j.    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente            Geertruidenberg;      k.   jongere: een hier te lande woonachtige Nederlander, of daarmee op grond van            het tweede lid van artikel 2 van de WIJ gelijkgestelde, van 16 jaar of ouder doch            jonger dan 27 jaar.

     

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1 De bepalingen van deze verordening gelden voor:

    • a.

      belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, of

    • b.

      jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2 De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB en artikel 35 van de WIJ onverlet.

     

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1  De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 2 De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de WIJ bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 3 De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

     

  • 4 De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de WIJ bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

     

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid WWB verleend, indien de ander een niet-rechthebbende partner is en een inkomens- voorziening op grond van de WIJ ontvangt.

     

  • 6 Voor de toepassing van het eerste en derde lid van dit artikel worden, inwonende kinderen van 18 jaar tot 27 jaar met een inkomen uit studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar met een inkomensvoorziening WIJ, niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 7 Voor de toepassing van het eerste en derde lid van dit artikel worden inwonende kin-deren van 18 jaar tot 27 jaar met een inkomen uit studiefinanciering of een tege-moetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkos-ten én een inkomen uit arbeid, welk inkomen maximaal 10% van de van toepassing zijnde gehuwdennorm is, niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 8 De toeslag op grond van het derde en vierde lid wordt 20% indien een verzorgings-behoevende die door belanghebbende wordt verzorgd in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

     

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1 De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

     

  • 2 De verlaging bedoeld in artikel 31 van de WIJ bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

     

  • 3 De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die voor het bewonen van hun woning geen woonkosten zijn verschuldigd.

     

  • 4 De verlaging bedoeld in artikel 31 van de WIJ bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die voor het bewonen van hun woning geen woonkosten zijn verschuldigd.

     

  • 5 De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en die voor het bewonen van hun woning geen woonkosten zijn ver-schuldigd.

     

  • 6 De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en die voor het bewonen van hun woning geen woonkosten zijn ver-schuldigd.

     

  • 7 De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die inwonen bij één of beide ouders.

     

  • 8 De verlaging bedoeld in artikel 31 van de WIJ bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die inwonen bij één of beide ouders.

     

  • 9 De verlaging op grond van het eerste lid blijft achterwege als inwonende kinderen van 18 tot 27 jaar met een inkomen uit studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar met een inkomensvoorziening WIJ in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

     

  • 10 De verlaging op grond van het eerste lid blijft achterwege als inwonende kinderen van 18 tot 27 jaar met een inkomen uit studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten én een inko-men uit arbeid, welk inkomen maximaal 10% van de van toepassing zijnde gehuw-dennorm is, in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

     

  • 11 De verlaging op grond van het eerste, tweede, zevende en achtste lid blijft achterwege indien een verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

     

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de WWB bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

  • 2 De verlaging bedoeld in artikel 32 van de WIJ bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlater

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging scholing.

     

  • 2 De verlaging bedoeld in artikel 33 van de WIJ bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijstip van beëindiging van de scholing.

     

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2 De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 10 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 11 Verantwoording

Over de uitvoering van deze verordening legt het college door middel van het beleidsver-slag (Artikel 110 Gemeentewet) verantwoording af aan de raad.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt na publicatie in weekblad De Langstraat in werking met ingang van 1 juli 2010.

  • 2 Met ingang van 1 juli 2010 wordt de Toelagenverordening WWB ingetrokken.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren, gemeente Geertruidenberg.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 april 2010
de griffier, de voorzitter,
drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere M.J.A. Meijer  

Toelichting 1 Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Algemene toelichting

In artikel 8, eerste lid, onderdeel c in combinatie met artikel 30 Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 12, eerste lid, onderdeel e in combinatie met artikel 35 Wet investeren in jongeren (WIJ) is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm of inkomensvoorziening verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt be-paald. Dit gemeentelijke beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aanslui-ting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Ten aanzien van het te voeren toe-slagen- en verlagingenbeleid is er sprake van een identiek wettelijk kader als nu in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Categorieën Artikel 30 WWB en artikel 35 WIJ bepalen dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uit-puttend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand of de inkomensvoorziening op grond van artikel 18, eerste lid WWB en artikel 17, eerste lid WIJ bij wijze van individualisering af-wijkend vast te stellen.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle ver-lagingen die de WWB en WIJ mogelijk maken. In artikel 8 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand of inkomensvoorziening moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

De werking van deze verordening beperkt zich tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

Norm, toeslag en verlagingen Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toe-slag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. In de WIJ is dit voor de inkomensvoorziening geregeld in hoofdstuk 4 en betreft het de artikelen 26 tot en met 34 WIJ.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toe-slag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. In Breda is ervoor gekozen dit wel te doen.

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normen-systematiek die is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jong-meerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). An-derzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen WWB Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten: 1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm) 2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm 3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

WIJ Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaan een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten: 1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm) 2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm 3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepas-sing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar be-vindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen WWB Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

WIJ Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verho-gen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kos-ten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan wordt de toeslag ver-laagd.

Verlagingen De WWB noemt de volgende verlagingen: verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van al-gemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB); verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB); verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB).

De WIJ noemt dezelfde verlagingen: verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van al-gemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 31 WIJ); verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 32 WIJ); verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 33 WIJ); verlaging in verband met leeftijd van 21 of 22 jaar (artikel 34 WIJ).

Het college kan bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de inko-mensvoorziening in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon.

Ook voor gehuwde jongeren waarvan één van de partners in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar en de ander in de leeftijd van 21 tot 27 jaar zit, geldt dat de norm verlaagd kan worden. De WIJ sluit dit, evenmin als de WWB, uit. Dit geldt evenzeer voor het geval beide partners in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar zitten. Ook de voor hen geldende norm kan verlaagd worden. Hier wordt niet voor gekozen in Geertruidenberg. De normen voor deze categorie jongeren zijn immers al lager vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van ouders. Het verder verlagen van deze normen kan er toe leiden dat deze jongeren onder het bestaansminimum terechtkomen. Bovendien maakt categoriale verlaging op deze groep jongeren de toch al behoorlijk complexe normensystematiek nog ingewikkel-der.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. De norm al-leenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid, WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b, WIJ). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toe-slag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om e.e.a. zoveel mogelijk con-form de WWB te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kun-nen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35, vierde lid, WIJ).Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen.

Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak heb-ben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een ver-laging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze be-perkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het mogelijk met toepassing van artikel 18, eerste lid, WWB de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leef-tijd past (artikel 28, vierde lid, WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in minde-ring worden gebracht.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm In de WWB en WIJ is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot ver-schillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de bijstand en inkomensvoorziening als volgt worden berekend: 1. Basisnorm; 2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF 2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden) 3. Korten met verlaging wegens woonsituatie; 4a. Korten met verlaging schoolverlater 4b. Korten met verlaging voor 21- en 22 jarigen alleenstaanden op (het restant van) de toeslag. De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toe-slagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot en lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel. De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van indi-vidualisering onverlet.

Zelfstandigen Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werk-leeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapi-taal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 De genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub c, Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 28, tweede lid, sub d Wet investeren in jonge-ren (WIJ).

In de WIJ wordt het begrip ‘woning’ niet omschreven. Gelet op de analogie met de WWB wordt aangenomen dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandi-ge woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepas-sing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke norme-ring (tot 1996) was opgenomen. Deze omschrijving wordt in veel verordeningen nog steeds gebruikt.

Met woonkosten worden woonkosten bedoeld als huur, hypotheekrente, energiekosten, water, belastingen en verzekeringen. Met woonlasten worden de kosten van het wonen die aan iemand zijn toe te rekenen bedoeld. Dit hoeft niet betaald te worden door degene die in de woning woont. Dit kan ook betaald worden door bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige (bijvoorbeeld een ex-partner). Dit betekent niet dat aan de woning en het wonen geen woonkosten zijn ver-bonden; ze worden alleen niet door de bewoner zelf betaald. Dit betekent dat er dan ook geen toeslag verstrekt behoeft te worden. De belanghebbende heeft die kosten immers niet.

Er zijn ook woningen waar de woonkosten volledig ontbreken, bijvoorbeeld gekraakte woningen. Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkge-steld.

Als aanvulling is een omschrijving van het begrip ‘ouder’ toegevoegd. Onder ‘ouder’ moet worden verstaan, de biologische ouders, de adoptie-ouders en de vader die het kind heeft erkend dan wel van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld (zie de arti-kelen 1:197 en 198 BW).

Artikel 2 Deze Toeslagenverordening is van toepassing op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar.

Artikel 3 De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de al-leenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid onder a WWB en artikel 35, tweede lid on-der a WIJ. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

In deze verordening is gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toe-slag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is. De meeste gemeenten hebben gekozen voor deze variant, omdat deze de meest efficiënte uitvoering oplevert en bovendien het minst fraudegevoelig is. In de jurisprudentie is de forfaitaire variant algemeen aanvaard. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in de-zelfde woning zijn hoofdverblijf hebben.

Als meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben, kan er echter niet zondermeer van worden uitgegaan dat het delen van kosten in nog sterkere mate mogelijk is, zodat bijv. de toeslag op nihil zou kunnen worden gesteld. Dat is voorbehouden aan de situatie dat alle bestaanskosten gedeeld worden, namelijk bij een gezamenlijke huishouding.

Kostgangers betalen één prijs voor woon- en bepaalde huishoudelijke kosten zoals maal-tijden, schoonmaak, gebruik van stoffering en inrichting, nutsvoorzieningen en vaak ook kosten van bewassing respectievelijk gebruik van duurzame goederen. Met het betalen van een reële zakelijke vergoeding wordt voorzien in nagenoeg alle noodzakelijke kosten van levensonderhoud, behoudens die voor kleding en persoonlijke uitgaven. Om voor een toeslag in aanmerking te komen, dient de kostganger aan te tonen, dat sprake is van een commerciële overeenkomst, waarin voorzien is in alle kosten, die met kostgeving samenhangen. Een kostgangersrelatie wordt beheerst door een zakelijke rela-tie.

Onderhuur, kostgangerschap en inwoning onderscheiden zich van een gezamenlijke huis-houding door het ontbreken van wederzijdse verzorging. Er is sprake van een zakelijke relatie waarbij de één tegen betaling diensten verleent aan de ander, zoals het ter be-schikking stellen van woonruimte. Indien de (financiële) verzorging verder reikt dan de betaling van huur of kostgeld en/ of de verzorging niet beperkt blijft tot het eenzijdig leveren van diensten als tegenprestatie (zoals het onderhoud van de gehuurde kamer of het zorgdragen van de was en maaltij-den) kan de grens van een zakelijke relatie worden overschreden. Aan de hand van de feiten en omstandigheden dient te worden beoordeeld of dat de normale verstrekkingen in een kostgangerrelatie te boven gaan.

Bijzonder is de situatie bij gehuwden of daarmee gelijkgestelden waarbij een van de partners de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) ontvangt. Sprake is dan van een niet-rechthebbende partner. De bijstandsgerechtigde wordt in een dergelijk geval als alleenstaande (ouder) aange-merkt. Dit geldt eveneens voor de jongere partner in het kader van de Wet investeren in jongeren. Voor de WIJ is de partner van 27 jaar en ouder in dit geval de niet-rechthebbende partner. De norm voor de bijstandsgerechtigde partner zou in een dergelijke situatie gelijk zijn aan die voor een alleen-staande (ouder) die kosten kan delen met een ander (= recht op een halve toeslag). Voor de jongere partner geldt bij de WIJ hetzelfde. Onder inkomen verstaat artikel 7 van de WIJ inkomen als bedoeld in artikel 32, lid 1 en lid 2 van de WWB. Algemene bijstand is hieronder niet begrepen. Artikel 28, lid 4 van de WIJ voorziet wat betreft de korting van algemene bijstand op de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ slechts in de situatie van gehuwden met ten laste komende kinde-ren. Ter voorkoming van een gezamenlijk inkomen hoger dan de reguliere norm voor gehuwden is het bepaalde in vijfde lid opgenomen.

In het zesde en zevende lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm be-grepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Dit zijn bijvoorbeeld studenten met studiefi-nanciering, of thuiswonende meerderjarige kinderen met een WIJ-uitkering of thuiswo-nende meerderjarige kinderen met een eigen inkomen uit studiefinanciering én inkomen uit arbeid. Meerderjarige thuiswonende kinderen die meer verdienen dan het gestelde in het zevende lid kunnen bijdragen in de kosten van de huishouding. Gemeenten kunnen zelf een hoger of lager inkomen hanteren. De jurisprudentie laat zich slechts in zo verre uit over de ondergrens, dat zij een inkomen enkel uit studiefinan-ciering onvoldoende acht om te veronderstellen dat het inwonende kind een bijdrage kan leveren in de woonlasten (CRvB 17-04-2007, nr. 06/965 WWB).

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet recht-hebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde asielzoeker) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene. Ook hier is jurisprudentie over(CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4 Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ou-der) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwden in dezelfde situatie. De gehuwden kunnen in dat geval na-melijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats. Zijn er meerdere personen waarmee de bestaanskosten van de gehuwden kunnen worden ge-deeld, dan kan de verlaging worden verhoogd. Hetzelfde geldt voor eerstegraads bloed-verwanten, zie de toelichting op artikel 3.

Artikel 5 Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskos-ten dan in andere gevallen. Artikel 27 WWB en artikel 32 WIJ openen om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 20% wordt verlaagd als de be-langhebbende geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onder-houd.

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de belanghebbende geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging. Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden. Dit is opge-vangen in het anti-cumulatieartikel van de Toeslagenverordening (artikel 8).

In het tweede lid is bepaald dat als de jongere geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen. Aangezien dak- en thuislozen in het algemeen regelmatig ge-bruik maken van een opvangadres, wordt de toeslag op 10% gesteld. Aan het verblijf in de opvang zijn immers ook kosten verbonden. Dit geldt in Breda bijvoorbeeld voor ’t IJ (dag- en nachtopvang).

Instellingen van maatschappelijke opvang die volgens de wet als “inrichting” worden aangemerkt vallen niet onder de werking van deze verordening. Personen die in een in-richting verblijven, krijgen een wettelijk vastgestelde norm waarop geen toeslagen en/of verlagingen worden toegepast. Dit is de zogenaamde “zak-en kleedgeld-norm”. Deze norm wordt verstrekt aan belanghebbenden die verblijven in een AWBZ-instelling. In Breda geldt dit voor Weideveld en Herderheem.

Indien een belanghebbende onder begeleiding woont, zoals in de Plataan of Cypres, of in de crisisopvang zoals het Koetshuis, is het afhankelijk van de mate van delen van de kosten hoe hoog de toeslag wordt. Indien een belanghebbende huurtoeslag ontvangt, dan bewoont hij op grond van de Wet Huurtoeslag zelfstandig een woning en kan de toe-slag op 20% gesteld worden. In andere gevallen kan dit 10% toeslag zijn.

Artikel 6 De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB en artikel 33 WIJ is volgens de toelich-ting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studie-financiering of een tegemoetkoming volgens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student of scholier. Opmerking ver-dient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewo-ning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dit is opgevangen in het an-ti-cumulatieartikel van de Toeslagenverordening (artikel 8).

In principe hebben studenten recht op studiefinanciering tot hun 27e jaar. Indien zij na de studie een aanvraag WWB doen, kan de schoolverlatersverlaging van toepassing zijn.

Artikel 7 Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

In het tweede lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet ge-lijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolver-later op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8 De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstan-digheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende om-standigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat - vooral in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is - het college de bijstand of inkomensvoorzie-ning vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen spra-ke meer zou zijn van adequate bijstand of inkomensvoorziening. In voorkomende geval-len zou het college op grond van artikel 18, eerste lid WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om al in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand of inkomensvoorziening (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 9 Nadere regels Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoe-ringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelij-ke regels vast te stellen.

Artikel 10 Uitvoering Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het colle-ge.

Artikel 11 Verantwoording De gemeenteraad kan zijn controlerende functie alleen op een goede wijze vormgeven indien beschikt wordt over de van belang zijnde gegevens. Om deze reden is in dit artikel bepaald dat het college verslag moet doen over de uitvoering van deze verordening. De-ze verantwoording wordt afgelegd door middel van het beleidsverslag sociale zekerheid.

Artikel 12 Inwerkingtreding Deze verordening is op grond van artikel 8 van de Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de verordening moet daarom, met in acht name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie ge-steld worden.

Artikel 13 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.