Regeling vervallen per 27-01-2014

Reglement voor het Waterschap Regge en Dinkel 2008

Geldend van 24-01-2014 t/m 26-01-2014

Intitulé

Reglement voor het Waterschap Regge en Dinkel 2008

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 28 mei 2013 tot wijziging van de provinciale regelgeving in verband met de troonswisseling op 30 april 2013; Gelet op artikel 105 juncto artikel 143, eerste lid van de Provinciewet;

BESLUITEN

Vast te stellen de navolgende gewijzigde regeling: Reglement voor Waterschap Regge en Dinkel 2008:

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen 

Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    categorie bedrijven: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder d van de wet;

  • b.

    categorie ingezetenen: de categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet;

  • c.

    categorie natuurterreinen: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder c van de wet;

  • d.

    categorie ongebouwd: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder b van de wet;

  • e.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel en Gelderland, tenzij in het reglement anders is bepaald;

  • f.

    watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • g.

    wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

  • 1 Er is een waterschap met de naam Waterschap Regge en Dinkel, verder aan te duiden als het waterschap.

  • 2 Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart onderscheidenlijk kaarten.

  • 3 De grenzen van het in het tweede lid bedoelde gebied worden nader aangegeven op door Gedeputeerde Staten vast te stellen detailkaarten.

  • 4 Van elk van de kaarten, bedoeld in het tweede en derde lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Overijssel en Gelderland.

Artikel 3 Vestigingsplaats van het waterschap 

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen gemeente.

Artikel 4 Taak van het waterschap

  • 1 De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2 De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor:

    • a.

      het watersysteem;

    • b.

      vaarwegen voor zover deze zorg bij inwerkingtreding van dit reglement bij het waterschap berustte;

    • c.

      het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterkwaliteitsbeheerder en dat krachtens artikel 15a, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

 

Artikel 5 Benaming bestuursorgaan 

De voorzitter mag de titel watergraaf dragen.

§ 1. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur 

Het algemeen bestuur bestaat uit 27 leden. Hiervan vertegenwoordigen:

  • a.

    18 leden de categorie ingezetenen;

  • b.

    4 leden de categorie ongebouwd;

  • c.

    1 lid de categorie natuurterreinen;

  • d.

    4 leden de categorie bedrijven.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

  • 1 Voor de categorie bedrijven worden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken Oost Nederland 4 vertegenwoordigers benoemd.

  • 2 Voor de categorie ongebouwd worden door LTO Noord 4 vertegenwoordigers benoemd.

Artikel 8 Reglement van orde

  • 1 Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2 In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 2. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur 

Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat ten minste 2 en ten hoogste 4 bedraagt.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1 De benoeming van de leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid van de wet.

  • 3 De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien de voorzitter op de tiende dag na de schriftelijke kennisgeving van de benoeming nog geen schriftelijke mededeling van hem heeft ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 4 Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 5 De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen, dan wel toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1 In het geval van artikel 12, eerste lid gaat de benoeming van degene, die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • 2 Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het dagelijks bestuur tot het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur de benoeming heeft aangenomen, treedt de voorzitter in de plaats van het dagelijks bestuur.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

  • 1 Een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2 Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur

  • 1 Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2 Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 14 Reglement van orde

  • 1 Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2 In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 3. De voorzitter

Artikel 15 Benoeming voorzitter

  • 1 Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2 Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid van de wet wordt onder Gedeputeerde Staten verstaan: Gedeputeerde Staten van Overijssel.

  • 4 Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming door het algemeen bestuur aan Gedeputeerde Staten van Overijssel gezonden.

  • 5 De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Overijssel.

Artikel 16 Woonplaats voorzitter

  • 1 De voorzitter heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2 Het algemeen bestuur kan voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van de verplichting om de werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap te hebben.

Artikel 17 Ontslag voorzitter

  • 1 De voorzitter die zijn ontslag vraagt, blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.

  • 2 Hij dient zijn verzoek om ontslag uiterlijk twee maanden vóór de datum, waarop het ontslag wordt gewenst, bij de Kroon in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan het algemeen bestuur en aan Gedeputeerde Staten.

§ 4. De secretaris

Artikel 18 Benoeming secretaris 

De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd op voordracht van het dagelijks bestuur.

Artikel 19 Taken en bevoegdheden

  • 1 Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 2 Artikel 33, eerste en tweede lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid  

Voor de toepassing van de bepalingen in de Waterschapswet met betrekking tot het toezicht op het waterschapsbestuur, met inbegrip van het beroep tegen besluiten van het waterschapsbestuur, en voor de toepassing van artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de Waterhuishouding zijn Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd, tenzij anders is bepaald.

Artikel 21 Goedkeuring  

Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Overijssel zijn onderworpen peilbesluiten als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding, met inachtneming van hetgeen hieromtrent is bepaald in de verordening als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de Waterhuishouding.

Artikel 22 Meldingen  

Het dagelijks bestuur zendt aan Gedeputeerde Staten van Overijssel ter kennisneming besluiten tot: a. aanleg of verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie te verwachten is; b. oprichting of deelneming in een rechtspersoon, voorzover hierbij een belangrijk onderdeel van de aan het waterschap opgedragen taak betrokken is.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Wijzigingen van beperkte strekking  

Provinciale Staten van Overijssel zijn bevoegd tot wijziging van dit reglement, tenzij het desbetreffende besluit een regeling bevat van de in artikel 5, tweede lid van de wet genoemde onderwerpen.

Artikel 24 Intrekken reglement 

Het Reglement voor het waterschap Regge en Dinkel wordt ingetrokken.

Artikel 25 Overgangsrecht

  • 1 Onder de zorg voor het watersysteem, bedoeld in artikel 1, onder f en artikel 4 van dit reglement wordt tot de inwerkingtreding van de Waterwet niet verstaan het grondwaterbeheer, voor zover dit beheer niet reeds bij het waterschap berust.

  • 2 Ten aanzien van de voorzitter die zijn functie bekleedt op de datum van inwerkingtreding van dit reglement, is tot zijn ontslag, artikel 16 niet van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van de methode van kostentoedeling die betrekking heeft op de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijven de artikelen 30 en 31 van het Reglement voor Waterschap Regge en Dinkel van toepassing zoals deze luiden voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 4 De artikelen over de samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur van het Reglement voor Waterschap Regge en Dinkel blijven van kracht tot het moment dat de leden van het algemeen en dagelijks bestuur op grond van het reglement voor het waterschap Regge en Dinkel 2008 zijn aangetreden. 

Artikel 26 Inwerkingtreding 

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 27 Citeertitel 

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor Waterschap Regge en Dinkel 2008.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland
 

Algemene toelichting

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet is afgestemd op deze ontwikkelingen. Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij Provinciale Staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan Provinciale Staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening. Omdat hier sprake is van een interprovinciaal waterschap, worden de bevoegdheden, op grond van artikel 6 van de Waterschapswet, gemeenschappelijk door Provinciale Staten van Overijssel en Gelderland uitgeoefend.

Als gevolg van de herziene Waterschapswet, die op PM inwerking is getreden, moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende. Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18. Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën gezamenlijk minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Ten derde zijn in het reglement de organisaties aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie ongebouwd mogen benoemen. Ten vierde is in het reglement een keuze gemaakt voor het al dan niet behouden van de kiesdistricten. Er dient ook een keuze te worden gemaakt voor het instellen van kiesdistricten voor de ingezetenenverkiezingen. Kiesdistricten houden in dat per kiesdistrict aparte verkiezingen worden georganiseerd voor een van tevoren bepaald aantal zetels. Hoofdlijn van de wetgever is dat vanuit democratisch oogpunt verkiezingen over het hele waterschapsgebied in principe de voorkeur verdienen. Echter als instrument voor de borging van de specifieke regionale belangen is er de mogelijkheid tot het instellen van kiesdistricten. De behoefte aan borging kan aanwezig zijn bij die waterschappen waar grote verschillen in bevolkingsdichtheid (sterk verstedelijkt gebied naast platteland) of in waterhuishoudkundige belangen zijn. Nadelen van kiesdistricten zijn dat de invloed van de kiezer op het verkiezingsproces op een aantal manieren wordt beperkt: de verdeling van de zetels over het gebied wordt niet aan de kiezer overgelaten (is vooraf reglementair vastgelegd), een hoge of lage opkomst is dus niet bepalend voor de zetelverdeling; belangengroepen die in het gehele waterschappen mee willen doen hebben te maken met extra beperkingen (in meer kieskringen een lijst in dienen); het verkiezingsproces wordt ingewikkelder en daardoor minder transparant voor de kiezer. Gelet op het feit dat er bij het waterschap geen specifieke regionale belangen geborgd dienen te worden die noodzaken tot een indeling in kieskringen en gelet op de genoemde nadelen zijn er voor het waterschap geen kiesdistricten ingesteld.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet is tevens getracht de waterschapsreglementen interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruik gemaakt van een modelreglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor de categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht wordt thans uitputtender geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene Maatregel van Bestuur.

Artikelgewijze toelichting Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als “hoofdtaken” aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Ontwerp-Waterwet. De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel. Het gebied van het waterschap is niet gewijzigd.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd. Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4 Taak van het waterschap In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

Artikel 4, eerste lid kent een duidelijke relatie met artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:4, eerste lid Awb is namelijk geregeld dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Wanneer een bestuursorgaan van het waterschap derhalve een besluit of handeling overweegt, dient het over te gaan tot een afweging van alle bij de concrete beslissing of handeling betrokken belangen. Met artikel 4, eerste lid wordt aangegeven dat het waterschap zich bij de belangenafweging primair moet laten leiden door de waterhuishoudkundige belangen. Het zijn deze belangen die de doorslag moeten geven bij de besluitvorming.

In artikel 4, tweede lid is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wvo al wettelijk bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de voorzitter, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Paragraaf 1 Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden.

Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn, dient niet alleen de omvang van het bestuur te worden vastgesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke categorieën. Op een totale bestuursomvang van minimaal achttien en maximaal dertig zetels zijn zeven tot negen zetels gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

Doel van de geborgde zetels is het zekerstellen van de vertegenwoordiging van alle onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur. Bij de bepaling van de omvang van het bestuur en de aantallen zetels per categorie is rekening gehouden met de mate van het belang van iedere categorie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de omvang van de betaling door een categorie niet meer als zelfstandig criterium wordt gehanteerd. De omvang van de betaling is gebruikt als globale indicator voor het belang van elke categorie. Daarnaast is de mate van diversiteit van de belangen binnen de categorieën betrokken bij de bepaling van de zetelaantallen.

De steeds verdergaande veralgemenisering van de taakuitoefening door de waterschappen (bredere taakinvulling en een grotere verwevenheid met taken algemeen bestuur) leidt tot een relatief groot belang voor de categorie ingezetenen. Er wordt dan ook aan gehecht dat de zeggenschap voor ingezetenen en daarmee het democratisch gehalte van de verkiezingen zo groot mogelijk zijn. Voor de ingezetenenzetels voorziet de wet in verkiezingen via een lijstenstelsel. Dat pleit voor een maximum aantal zetels voor het algemeen bestuur van 30, zodat zoveel mogelijk zetels via de verkiezingen kunnen worden ingevuld. Naast de vergroting van het belang van de categorie ingezetenen is echter ook sprake van een algemene tendens naar het verkleinen van besturen. Verder is bij de bepaling van het aantal zetels ten behoeve van het algemeen bestuur ook rekening gehouden met regionale differentiatie (aantal hectares, aantal km wateroppervlak, aantal km sloot, aantal km dijk, aantal installaties, aantal inwoners). Gezien het vorenstaande is gekozen voor 27 zetels voor het algemeen bestuur. Hierdoor wordt de gedachte van maximale zeggenschap voor ingezetenen zoveel mogelijk vastgehouden waardoor het democratisch gehalte van de verkiezingen het grootst is. Door het algemeen bestuur iets te verkleinen ten opzichte van de oude situatie wordt ook recht gedaan aan de algemene tendens tot het verkleinen van besturen. Er is voorts gekozen voor 9 geborgde zetels. Bij de bepaling van dit aantal is in de eerste plaats rekening gehouden met de omvang van het algemeen bestuur. Daarnaast is de regionale differentiatie bij de afweging betrokken, evenals het belang van de specifieke categorieën in het waterschap, en de bestaande verhoudingen binnen het bestuur (draagvlak). Voor de verdeling van de geborgde zetels dient volgens de wet te worden gekeken naar de aard en omvang van het belang van de categorie. Conform de wet dient elke categorie in ieder geval 1 zetel te hebben. Als grondslag voor het bepalen van het belang is gekozen voor de economische waarde van de onroerende zaak. De economische waarde geeft een goede weergave van de aard en omvang van het door het waterschap te beschermen belang. Daarnaast is het een eenvoudige en transparante methode die aansluit bij de nieuwe financieringssystematiek..

Artikel 7 Benoemen vertegenwoordigers geborgde zetels Voor de categorie natuurterreinen is het Bosschap op grond van de wet belast met de benoeming van kandidaten. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk. De kandidaten voor de categorie bedrijven worden benoemd door de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

Voor de categorie ongebouwd is het aan de provincie overgelaten de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen). Bij de aanwijzing van de organisatie is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. De provincie gaat er vanuit dat het voor zich spreekt dat de organisatie die de vertegenwoordiger(s) voor de geborgde zetels mag benoemen andere organisaties met gelijkluidende belangen daarbij zoveel mogelijk betrekt.

LTO Noord is aangewezen om de vertegenwoordigers te benoemen in het waterschapsbestuur voor de categorie ongebouwd. LTO Noord is een representatieve organisatie die continuïteit bezit en heeft binnen het waterschap een forse dekkingsgraad. Vrijwel alle sectoren van de grondgebonden landbouw zijn in LTO Noord vertegenwoordigd.

De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisaties. De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen, de procedure die zij hanteren voor de selectie en benoeming tijdig moeten vastleggen. Het waterschap zorgt vervolgens voor publicatie zodat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 8 Reglement van orde De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zo veel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergaderquorum, het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 2. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur Ten aanzien van de omvang van het dagelijks bestuur kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 4 bestuursleden (exclusief de voorzitter). Meer dan 4 bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal leden bepaald op 2.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur In de vergadering vindt de benoeming plaats van de leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient schriftelijk te geschieden. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijkheid biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan Gedeputeerde Staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het dagelijks bestuur te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Leden van het dagelijks bestuur die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de leden van het dagelijks bestuur die niet tot het algemeen bestuur behoren gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de incompabiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Tevens dient te worden opgemerkt dat de leden van het dagelijks bestuur die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid van de wet in het dagelijks bestuur zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het dagelijks bestuur. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het dagelijks bestuur. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het dagelijks bestuur geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet). Leden van het dagelijks bestuur die ontslag nemen blijven lid van het algemeen bestuur, tenzij ze zijn benoemd op grond van artikel 9, tweede lid van het reglement.

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur Leden van het dagelijks bestuur kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het betreffende lid van dat bestuur, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakuitoefening van het dagelijks bestuur. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 14 Reglement van orde Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (artikel 42 Waterschapswet).

Paragraaf 3. De voorzitter

Artikel 15 Benoeming voorzitter Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 16 Woonplaats voorzitter Voor de bepaling van de woonplaats van de voorzitter is aansluiting gezocht bij artikel 71 van de Gemeentewet.

Artikel 17 Ontslag voorzitter Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bepaalt onder meer dat aan de voorzitter die de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere omstandigheden kan hiervan, op advies van Gedeputeerde Staten en het algemeen bestuur van het waterschap gehoord, worden afgeweken. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin de voorzitter zelf om ontslag verzoekt. Artikel 17 regelt dit, naar analogie van de Provinciewet en de Gemeentewet.

Paragraaf 4. De secretaris

Artikelen 18 en 19 Benoeming, taken en bevoegdheden secretaris De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen en dagelijks bestuur. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing verklaard op de secretaris. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2). De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur.

Hoofdstuk 4 Toezicht Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien het waterschapsgebied voor het grootste deel op het grondgebied van de provincie Overijssel is gelegen, is het toezicht aan het college van Gedeputeerde Staten van die provincie opgedragen. Het opdragen van het toezicht aan één bestuursorgaan sluit voorts aan bij het advies “Interbestuurlijk toezicht herijkt” van de Bestuurlijke Werkgroep Alders.

Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel duidelijkheidshalve vermelde) beroep op Gedeputeerde Staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van Gedeputeerde Staten in het kader van taakverwaarlozing, de begroting, de rekening, de waterschapsbelastingen en de benoeming van de dijkgraaf. De Commissaris van de Koning is genoemd in verband met diens bevoegdheid op grond van artikel 107, lid 5, van de wet.

De wet noemt in artikel 153 – limitatief – de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij Gedeputeerde Staten.

Dit zijn: a. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen; b. besluiten betreffende de legger; c. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

Artikel 21 Goedkeuring De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor Gedeputeerde Staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: a. Kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); b. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor: c. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); d. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is met name voor peilbesluiten van belang. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Deze besluiten worden aan goedkeuring onderworpen omdat ze van wezenlijk belang worden geacht. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht.

Artikel 22 Meldingen Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde Staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, dan wel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden: a. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); b. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); c. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); d. de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan Gedeputeerde Staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 23 Wijzigingen van beperkte strekking Artikel 6 van de Waterschapswet maakt het mogelijk bij een interprovinciaal waterschap bij reglement te bepalen dat reglementswijzigingen van beperkte strekking kunnen worden opgedragen aan één van de Provinciale Staten. Artikel 23 voorziet hierin. Alleen reglementswijzigingen die aan goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat onderhevig zijn moeten bij gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden. Daarvan is sprake als de taken of het gebied van het waterschap wordt gewijzigd.

Artikel 25 Overgangsrecht Een lastig punt is dat in de Waterschapswet, in navolging van de in voorbereiding zijnde Waterwet (TK 30818), is gekozen voor het begrip “zorg voor het watersysteem” in plaats van de begrippen “zorg voor de waterkering” en “zorg voor de waterhuishouding”. Dit sluit beter aan bij het integraal waterbeheer zoals dat in de waterschapspraktijk is ontstaan. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin toegekend. De nadere invulling van dit begrip vindt plaats in de bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet. Aangezien de bijzondere wetgeving, in dit geval de Grondwaterwet, nog niet is aangepast bij de inwerkingtreding van het onderhavige reglement is van een taakverruiming vooralsnog geen sprake. Het grondwaterbeheer zoals dat in de Grondwaterwet is toegedeeld aan Gedeputeerde Staten blijft tot dat moment een verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Dit is alleen anders indien een deel van de grondwatertaken al zijn gedelegeerd aan het waterschap.

Wanneer de “Waterwet” conform planning begin 2008 in werking treedt, wordt de integratie van de afzonderlijke medebewindstaken van de waterschappen ook in de bijzondere wetgeving doorgevoerd. Op dat moment is er sprake van een nieuwe afbakening van die taken en gaat het grondwaterbeheer over naar de waterschappen. Het overgangsrecht van artikel 25 is opgenomen om te voorkomen dat het reglement bij de inwerkingtreding van Waterwet op dit punt opnieuw moet worden aangepast. Toedeling van taken zal na de inwerkingtreding van de Waterwet, zonder nadere regeling, ook betrekking hebben op de zorg voor de grondwaterlichamen (het grondwaterbeheer). In de praktijk zal het gaan om het grondwaterkwantiteitsbeheer, omdat het belangrijkste instrumentarium voor het grondwaterkwaliteitsbeheer, vanwege de nauwe samenhang met het instrumentarium voor bodembescherming bij de provincies en de gemeenten blijft berusten in het kader van de Wet bodembescherming. Een aantal provincies hebben het grondwaterkwantiteitsbeheer in meerdere of mindere mate al gedelegeerd aan de waterschappen. Door het toevoegen van de zinsnede “voorzover dit beheer niet reeds berust bij het waterschap” wordt hiermee rekening gehouden. Voorts is in dit artikel overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van het algemeen en dagelijks bestuur. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in de reglement gedurende de periode van 31 mei 2008 (datum inwerkingtreding reglement) tot aan 8 januari 2009 (de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt). En gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is eveneens overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden). Op grond van artikel 25, tweede lid, is de eis dat de voorzitter zijn woonplaats in het gebied van het waterschap heeft, niet van toepassing op zittende voorzitter.