Regeling vervallen per 20-05-2021

Nadere regels Wegenverordening Gelderland 2010

Geldend van 09-02-2013 t/m 19-05-2021

Intitulé

Nadere regels Wegenverordening Gelderland 2010

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 3.1, derde lid van de Wegenverordening Gelderland 2010;

BESLUITEN

Vast te stellen de gewijzigde Nadere regels Wegenverordening Gelderland 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    blikvanger: een mast met hieraan bevestigd het logo van de benzinemaatschappij, al dan niet gecombineerd met een bord voor de prijzen van de verschillende brandstoffen;

  • c.

    erftoegangsweg: een weg die een verblijfsfunctie heeft, gericht is op het toegankelijk maken van erven en waarop uitwisseling zowel op wegvakken als op kruispunten plaatsvindt;

  • d.

    evenement: elke toegankelijke activiteit of verrichting van vermaak, waaronder wedstrijden zonder voertuigen, die zich geheel of gedeeltelijk op of nabij de provinciale weg afspeelt, met uitzondering van markten zoals bedoeld in artikel 160 van de Gemeentewet, betogingen of samenkomsten en vergaderingen zoals bedoeld in de Wet openbare manifestaties en wedstrijden met voertuigen, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    gebiedsontsluitingsweg: een weg die de verbindingsschakel vormt tussen stroom- en erftoegangswegen, met een stroomfunctie op de wegvakken en uitwisselling van verkeer op kruispunten en die kleine kernen, woonwijken, bedrijventerreinen en dergelijke bereikbaar maakt;

  • f.

    obstakelvrije zone: obstakelvrije zone zoals bedoeld in het Handboek wegafzettingen - werk in uitvoering - van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW), publicatie 96a en 96b van juli 2005, of nadien vastgestelde versies daarvan;

  • g.

    stroomweg: een weg voor het zo veilig en betrouwbaar mogelijk afwikkelen van grote hoeveelheden doorgaand verkeer met hoge gemiddelde snelheden over langere afstanden;

  • h.

    tankstation: motorbrandstofverkooppunt;

  • i.

    uitweg: een permanente verbinding tussen percelen en de openbare provinciale weg, die een ontsluitingsmogelijkheid biedt voor één of meerdere aanliggende percelen naar een provinciale weg;

  • j.

    voertuig: een voertuig zoals bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, alsmede een voertuig zoals bedoeld in artikel 1 van de Regeling Voertuigen;

  • k.

    voorwerpen en stoffen: voorwerpen en stoffen die niet tot de weg of daartoe normaliter te rekenen voorzieningen behoren, welke niet functioneel zijn voor de weg of het gebruik ervan;

  • l.

    wedstrijd: activiteit die zich geheel of gedeeltelijk op of nabij de weg afspeelt, met prestatievergelijkingen tussen deelnemers zonder voertuigen als hoofddoel waarbij een prijs, beloning of aandenken in het vooruitzicht wordt gesteld, met uitzondering van een wedstrijd met voertuigen zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • m.

    wedstrijd met voertuigen: wedstrijd zoals bedoeld in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 en welke plaats vindt in meerdere gemeenten;

  • n.

    Wegenverordening: de Wegenverordening Gelderland 2010.

Hoofdstuk 2 Verandering en werkzaamheden aan wegen

Afdeling 2.1 Uitwegen

Artikel 2.1.1 Toetsingscriteria

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening wordt uitsluitend verleend:

    • a.

      voor ontsluiting van percelen op de weg van de laagste orde en

    • b.

      indien voor een perceel nog geen andere uitweg is gerealiseerd. 

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening slechts verleend indien de verkeersveiligheid en een vlotte doorstroming van het verkeer zijn verzekerd, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met:

    • a.

      de zichtafstand,

    • b.

      de afstand tot kruisingen, splitsingen, bochten en verkeersregelinstallaties,

    • c.

      de aanwezigheid van verdrijvingsvakken, voorsorteervakken en opstelstroken en

    • d.

      de aanwezigheid van fysieke belemmeringen. 

  • 3 Een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening wordt niet verleend voor een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom.

Afdeling 2.2 Kabels en leidingen

Artikel 2.2.1 Toetsingscriteria

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverordening wordt uitsluitend verleend: 

    • a.

      voor het leggen, verleggen en in stand houden van kabels en leidingen met een openbare functie of 

    • b.

      voor het onderhouden, repareren en verwijderen van kabels en leidingen. 

  • 2 Een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverordening wordt niet verleend: 

    • a.

      voor kabels en leidingen onder gesloten verhardingen in de lengterichting van hoofdrijbanen of 

    • b.

      voor het leggen van onderhoudsgevoelige kabels en leidingen onder fietspaden. 

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen van het eerste en het tweede lid afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang dat de Wegenverordening en deze regeling beogen te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 2.2.2 Aanvraag

Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverordening wordt gedaan door middel van een daartoe door Gedeputeerde Staten vast te stellen aanvraagformulier.

Hoofdstuk 3 Gebruik van de weg

Afdeling 3.1 Evenementen en wedstrijden

Paragraaf 3.1.1 Evenementen waaronder wedstrijden zonder voertuigen

Artikel 3.1.1.1 Toetsingscriteria

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening voor een evenement wordt uitsluitend verleend als de belangen van verkeersveiligheid, doorstroming, bereikbaarheid en acceptabele reistijden zich daartegen niet verzetten. 

  • 2 Voor evenementen binnen de bebouwde kom wordt een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening uitsluitend verleend, indien: 

    • a.

      de betreffende provinciale weg een erftoegangsweg is of 

    • b.

      de betreffende provinciale weg een gebiedsontsluitingsweg is, die wat betreft weginrichting en weggebruik het karakter van een erftoegangsweg heeft. 

  • 3 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening wordt niet verleend voor evenementen, indien: 

    • a.

      op de dag van het evenement aan het betreffende gedeelte van de provinciale weg dat voor het evenement nodig is wegwerkzaamheden plaatsvinden, tenzij het evenement en de werkzaamheden verenigbaar zijn en 

    • b.

      in redelijkheid verwacht kan worden dat hierdoor onherstelbare of onevenredige schade zal ontstaan aan de weg.

Artikel 3.1.1.2 Aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een vergunning voor het gebruik van de weg ten behoeve van een evenement wordt ten minste acht weken voor het plaatsvinden van het evenement ingediend. 

  • 2 Een aanvraag voor een vergunning voor het gebruik van de weg voor een evenement wordt gedaan door middel van een daartoe door Gedeputeerde Staten vast te stellen aanvraagformulier.

Paragraaf 3.1.2 Wedstrijden met voertuigen

Artikel 3.1.2.1 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverordening wordt niet verleend voor wedstrijden met motorvoertuigen waarbij uitsluitend of hoofdzakelijk sprake is van snelheidsprestatie of -vergelijking.

Artikel 3.1.2.2

Met betrekking tot het verlenen van een vergunning voor wedstrijden met voertuigen is het bepaalde in artikel 3.1.1.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1.2.3 Aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een vergunning voor het gebruik van de weg voor een wedstrijd met voertuigen wordt ten minste acht weken voor de aanvang van de wedstrijd ingediend. 

  • 2 Een aanvraag voor een vergunning voor het gebruik van de weg voor een wedstrijd met voertuigen wordt gedaan door middel van een daartoe door Gedeputeerde Staten vast te stellen aanvraagformulier.

Afdeling 3.2 Handelsreclame

Artikel 3.2.1 Toetsingscriteria

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverordening Gelderland 2010 wordt uitsluitend verleend voor:

    • A

      een blikvanger bij een tankstation dat direct gelegen en ontsloten is aan de provinciale weg, mits deze:

      • -

        in de onmiddellijke nabijheid van het tankstation is geplaatst,

      • -

        niet is geplaatst tussen hoofdrijbaan en fietspad,

      • -

        alleen betrekking heeft op de te leveren brandstoffen

      • -

        niet hoger is dan 7,50 meter en niet breder dan 2,40 meter,

      • -

        geen misleidende of verblindende verlichting heeft,

      • -

        niet waarneembaar is op een afstand van 200 meter voor het beslispunt;

    • B

      een handelsreclamebord op een rotonde in een provinciale weg, mits:

      • -

        het bord op het middeneiland wordt geplaatst, botsveilig wordt uitgevoerd, geen gelijkenis vertoont met een verkeersteken, niet reflecteert, knippert, verlicht of bewegend is,

      • -

        tussen 0,50 meter en 1,00 meter boven de grond wordt geplaatst en niet hoger is dan 0,50 meter en niet breder dan 0,70 meter,

      • -

        het bord wordt geplaatst tegenover een toeleidende weg en voor de betreffende plaats niet reeds een vergunning is verleend voor een ander bord.

  • 2 Vergunning voor een blikvanger of een handelsreclamebord als bedoeld in het vorige lid wordt uitsluitend verleend indien voor plaatsing schriftelijk toestemming is verkregen van de rechthebbende.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de criteria, bedoeld in het eerste lid, indien zwaarwegende belangen van de aanvrager daartoe aanleiding geven en de belangen die de Wegenverordening Gelderland 2010 beoogt te beschermen niet onevenredig worden geschaad.

Afdeling 3.3 Voorwerpen en stoffen

Artikel 3.3.1 Algemeen

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel c of d, van de Wegenverordening wordt niet verleend voor het plaatsen van voorwerpen en stoffen:

    • a.

      in de obstakelvrije zone,

    • b.

      indien op het daarvoor benodigde deel van de weg reeds werkzaamheden door of namens de provincie plaatsvinden of voorzien zijn,

    • c.

      indien in redelijkheid verwacht kan worden dat hierdoor onherstelbare of onevenredige schade zal ontstaan aan de weg of

    • d.

      indien door het aanwezig zijn daarvan onvoldoende uitzicht ontstaat.

Artikel 3.3.1a Verwijzingsborden toerisch-recreatieve objecten

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverordening Gelderland 2010 voor het hebben of plaatsen van een verwijzingsbord voor  toeristisch-recreatieve objecten kan worden verleend, mits wordt voldaan aan de in de “Richtlijn toeristisch-recreatieve bewegwijzering” van het CROW gegeven richtlijnen voor deze borden.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de richtlijnen, bedoeld in het eerste lid,

    • a.

      indien het de belangen die de Wegenverordening Gelderland 2010 beoogt te dienen, zulks vorderen, of

    • b.

      indien zwaarwegende belangen van de aanvrager daartoe aanleiding geven en de belangen die de Wegenverordening Gelderland 2010 beoogt te beschermen, niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 3.3.2 Standplaatsen

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverordening, voor het innemen van een standplaats wordt uitsluitend verleend: 

    • a.

      voor een standplaats op een parkeer- of carpoolplaats, 

    • b.

      voor de verkoop van uitsluitend snacks, fruit, consumptie-ijs, frisdranken en bloemen van 1 april tot 1 oktober, 

    • c.

      voor maximaal drie jaar, 

    • d.

      indien er niet reeds een standplaats is ingenomen op de betreffende parkeer- of carpoolplaats en 

    • e.

      indien er voldoende ruimte overblijft voor het verblijven op de parkeer- of carpoolplaats en de activiteiten waarvoor deze plaats bedoeld is. 

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen van het eerste lid afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang dat de Wegenverordening en deze regeling beogen te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 3.3.3 Spandoeken

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverordening voor het plaatsen van spandoeken voor verkeersfunctionele doeleinden kan uitsluitend worden verleend voor spandoeken in de berm binnen of buiten de bebouwde kom. 

  • 2 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverordening voor het plaatsen van spandoeken voor niet-verkeersfunctionele doeleinden kan uitsluitend worden verleend voor spandoeken in de berm binnen de bebouwde kom, die geen handelsreclame bevatten. 

  • 3 Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverordening voor spandoeken boven de provinciale weg, kan uitsluitend worden verleend voor spandoeken in het kader van een evenement of wedstrijd met een minimale doorrijhoogte van 4,6 meter.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen 

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels Wegenverordening Gelderland 2010.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland
 

Toelichting Algemeen

InleidingOp 30 juni 2010 is de Wegenverordening Gelderland 2010 door provinciale staten vastgesteld. De Wegenverordening bevat regels ter bescherming en instandhouding van openbare wegen, waarvan het onderhoud bij de provincie berust, en ter bescherming van de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde belangen: het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid ervan.

De Wegenverordening onderscheidt het veranderen van de weg enerzijds en het gebruiken van de weg zonder dat daarbij veranderingen aan de weg of de inrichting ervan optreden anderzijds. De Wegenverordening stelt daarmee kaders op hoofdlijnen. De onderhavige nadere regels betreffen een uitwerking van deze hoofdlijnen. Hierin zijn onder andere opgenomen de toetsingscriteria voor vergunningverlening, alsmede de indieningsvereisten voor de provinciale vergunningen. De indieningsvereisten voor de omgevingsvergunningen worden geregeld bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het geheel van Wegenverordening en nadere regels vormt het beheerkader voor provinciale wegen in de provincie Gelderland. De nadere regels zullen ten behoeve van de nodige transparantie zowel intern als naar de burger en de andere overheden duidelijkheid verschaffen omtrent de vraag wat wel en wat niet kan op provinciale wegen.

Tankstations De aanwezigheid en vestiging van tankstations is een vast gegeven bij het wegbeheer. Zij verhogen de service aan de weggebruiker. In die zin sluit deze weggebonden activiteit aan bij het streven van de wegbeheerder om naast veiligheid en bereikbaarheid ook bij te dragen aan het serviceniveau voor de weggebruiker. Niettemin kan de verkeersveiligheid in het geding zijn; de in- en uitrit van een tankstation veroorzaakt extra conflictpunten in het verkeer. Voor de vestiging van een tankstation is geen afzonderlijke vergunning vereist. Veelal zal ten behoeve van de vestiging een vergunning vereist zijn voor het maken van een uitweg en voor het plaatsen van handelsreclame. Gelet op het belang van tankstations voor het verkeer en de impact hiervan op de belangen die de Wegenverordening beoogt te beschermen zal hieronder het beleid ten aanzien van tankstations worden toegelicht.

Bij verzoeken tot het vestigen van tankstations wordt in het kader van de Wegenverordening primair de vraag of de gekozen locatie wel geschikt is of geschikt te maken is voor een verkeersveilige exploitatie beoordeeld. De nadelen die een installatie met zich mee brengt (elk tankstation met zijn in- en uitritten betekent een potentieel conflictpunt voor de weggebruikers) worden afgewogen tegen het nut, dat een installatie op een bepaalde locatie kan hebben voor het verkeer.

Er wordt naar gestreefd om de tankstations duurzaam veilig te ontsluiten. Daarbij heeft het de voorkeur om deze indirect op de provinciale weg aan te sluiten. Intensiteiten en zichtlijnen van de weggebruiker van de bestaande situatie bepalen in belangrijke mate hierbij of het mogelijk is om een tankstation te vestigen dan wel te wijzigen. In het kader van de verkeersveiligheid speelt verder een rol dat de laad- en losplaatsen van brandstoffen afgeschermd zijn voor het overige verkeer en op ruime afstand van de op- en afrit gesitueerd dienen te zijn. De routes van de tankwagens die komen laden of lossen dienen bekend te zijn en niet over wegen van een lagere orde te gaan.

Een vergunning ten behoeve van een tankstation voor het maken van uitwegen is een omgevingsvergunning waarbij naast de verkeersaspecten, ook milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten een belangrijke rol spelen. In het kader van de vergunningverlening zal voor wat betreft de Wegenverordening beoordeeld worden in hoeverre er qua verkeersveiligheid voorschriften of beperkingen aan moeten worden verbonden.

Het is gebruikelijk om, ter plaatse van het tankstation, een blikvanger te plaatsen. Deze heeft bij een tankstation een nuttige functie voor het verkeer. Vanwege de tijdige zichtbaarheid kan het op de weg aanwezige verkeer tijdig anticiperen op een bezoek aan het object. Voor de aanduidingen naar tankstations is een vergunning op grond van de Wegenverordening vereist.

Bijzonder gebruik van de weg In dit hoofdstuk gaat het om het uitoefenen van de bevoegdheden van de wegbeheerder om een vergunning te verlenen voor het gebruik van de weg voor een activiteit, evenement, wedstrijden met voertuigen, handelsreclame en het plaatsen van voorwerpen en stoffen.

Wanneer een evenement niet alleen op de provinciale weg, maar (al dan niet gedeeltelijk) mede plaatsvindt op een gemeentelijke weg, heeft de organisatie van het evenement naast de vergunning op grond van de Wegenverordening, veelal ook een vergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig op grond van een gemeentelijke verordening om de weg voor het evenement te gebruiken. Dergelijke aanvragen wordenbeoordeeld op basis van de belangen die de Wegenverordening beschermt. De specifieke criteria die hierbij gelden, zijn hier nader uitgewerkt. In dit soort gevallen gelden dus zowel de Wegenverordening als de Algemene plaatselijke verordening. Dit is mogelijk omdat beide verordeningen ieder eigen belangen beschermen en dus naast elkaar werken.

Gecombineerde aanvragen In het geval dat de organisatie van bijvoorbeeld een evenement of wedstrijd in verband met het evenement of de wedstrijd voorwerpen of stoffen wil plaatsen op de provinciale weg, wordt de aanvraag in zoverre niet afzonderlijk behandeld van de aanvraag om de weg te gebruiken voor het evenement of de wedstrijd. De organisatie van het evenement of de wedstrijd dient in de aanvraag duidelijk te maken of en zo ja, welke voorwerpen of stoffen tijdens het evenement of de wedstrijd op de provinciale weg aanwezig zullen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor een podium bij een concert, de standplaatsen van een jaarmarkt of tribunes op de weg bij een wedstrijd. Deze informatie zal dan tevens worden betrokken bij de aanvraag voor het gebruik van de weg om daarop of daaraan voorwerpen en stoffen te plaatsen of aan te brengen.

Voor zover nodig worden hieronder de afzonderlijke artikelen toegelicht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Blikvanger De blikvanger wordt veelal voor het emplacement van het tankstation geplaatst in de wegberm ter vooraanduiding. Deze voorziening wordt altijd bij de goedkeuring van het plan betrokken.

Erftoegangsweg Erftoegangswegen ontsluiten afzonderlijke woningen, kantoren, bedrijven, boerderijen, sportterreinen en andere terreinen of landbouwpercelen door deze gebouwen en terreinen met de doorgaande weg te verbinden. Op erftoegangswegen vindt zowel op wegvakken, dat zijn de concrete erfaansluitingen, als op kruispunten uitwisseling van verkeer plaats.

Gebiedsontsluitingsweg Gebiedsontsluitingswegen vormen het ‘middenkader’ van het provinciale wegensysteem. Zij verbinden twee verblijfsgebieden. Afhankelijk van de afstand tussen twee verblijfsgebieden zijn zij de verbindingsweg tussen een verblijfsgebied en een stroomweg. Alleen op kruispunten vindt uitwisseling van verkeer plaats, terwijl op de wegvakken tussen de kruispunten het verkeer continu doorstroomt.

StroomwegDeze is vooral bedoeld voor het afwikkelen van het (doorgaande) verkeer over ruime afstanden waarop een maximum snelheid geldt van 80 km/h of hoger.

Voorwerpen en stoffen Bij voorwerpen en stoffen kan onder andere gedacht worden aan fietsenrekken, terrassen, luifels, kermisattracties, tribunes, podia, dranghekken, kramen en verkoopwagens ter inname van een standplaats, inboedels en alle overige voorwerpen en stoffen die aanwezig kunnen zijn op, aan, in, onder of boven de weg.

Artikel 2.1.1Voor de toelaatbaarheid van uitwegen staat de duurzaam veilige functie van de weg centraal. Bij de vraag of al dan niet een vergunning voor het maken van een uitweg kan worden gegeven, worden met name de volgende uitgangspunten gehanteerd.

Per perceel wordt maximaal één uitweg toegestaan. Percelen dienen op een weg van de laagste orde, dat is een erftoegangsweg, te worden ontsloten. Heeft het perceel al een uitweg op een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom, dan wordt onderzocht of, ter vervanging/verplaatsing van die uitweg, een ontsluiting naar een erftoegangsweg mogelijk is: • als een ontsluiting naar een gemeentelijke erftoegangsweg mogelijk is, dan zal daarover overleg plaatsvinden tussen provincie, gemeente en aanvrager; • als uitsluitend ontsluiting naar een provinciale erftoegangsweg mogelijk is, dan wordt getoetst aan de belangen die de Wegenverordening beschermt. Wordt een uitweg naar de erftoegangsweg vergund, dan wordt gelijktijdig de vergunning voor de bestaande uitweg naar de provinciale gebiedsontsluitingsweg ingetrokken. Heeft het perceel nog geen uitweg op een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom, dan wordt onderzocht of het perceel al een uitweg heeft op een erftoegangsweg/gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom; • als het perceel al ontsloten is op een erftoegangsweg/ gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom, dan wordt de vergunning geweigerd; • als het perceel nog niet ontsloten is op een erftoegangsweg/ gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom, dan wordt getoetst aan de belangen die de Wegenverordening beschermt. De vergunning wordt verleend als die belangen daaraan niet in de weg staan.

Voor het toestaan van uitwegen op provinciale wegen wordt ter plaatse getoetst of de belangen die de Wegenverordening beschermt in het geding komen. Het gaat hierbij voornamelijk om de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer. Getoetst worden met name de volgendeaspecten: • zichtafstanden: weggebruikers die een uitweg verlaten moeten voldoende uitzicht hebben om veilig de weg op te rijden. De aanwezigheid van bomen, abri’s, huizen en dergelijke belemmert het uitzicht. Hierover heeft het CROW in het Handboek wegontwerp verschillende aanbevelingen gegeven, zoals het hanteren van minimaal 5 meter zicht vóór de kantstreep of kant wegverharding en minimaal 110 meter vrij zicht. In Gelderland zijn echter door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bomenrijen langs wegen niet alle aanbevelingen praktisch uitvoerbaar. Bij vergunningverlening worden de aanbevelingen van het CROW zoveel mogelijk gevolgd; • afstand tot kruisingen, splitsingen, bochten, verkeersregelinstallaties: uitwegen binnen de minimale veilige remafstand worden niet toegestaan. Voor wegen met een maximum snelheid van 80 km/u, bedraagt die afstand circa 140 meter. Omdat uitwegen moeten voldoen aan het kenbaarheidvereiste, is een uitweg tegenover een T-splitsing in principe mogelijk; • aanwezigheid van verdrijvingsvakken, voorsorteervakken, opstelstroken: de provincie staat uitwegen op plaatsen waar verdrijvingsvakken, voorsorteervakken of opstelstroken op het wegdek zijn aangebracht, niet toe; • aanwezigheid van fysieke belemmeringen: indien tot de weginrichting behorende voorzieningen, zoals middengeleiders, door de aanwezigheid ervan het veilig kunnen in- en uitrijden van een uitweg belemmeren, staat de provincie een uitweg niet toe.

Indien blijkt dat de aanvraag bedoeld is voor een uitweg naar een gebiedsontsluitingsweg, dan wordt beoordeeld of de gebiedsontsluitingsweg buiten of binnen de bebouwde kom ligt. Op een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom worden geen nieuwe uitwegen toegestaan. Bestaande uitwegen op een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom worden zo mogelijk opgeheven in overleg met de betreffende perceeleigenaren. Een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom heeft in principe dezelfde duurzaam veilig functie als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Daarnaast geldt dat het wegbeeld van een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom vaak overeenkomt met dat van een erftoegangsweg en dat de geldende maximum snelheid op beide wegen vaak ook hetzelfde is, namelijk 50 km/u. Daarom wordt een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom bij de toetsing van een aanvraag voor een uitweg als een erftoegangsweg beschouwd, ook als daadwerkelijk de weginrichting en daarvoor geldende maximum snelheid hetzelfde als op een erftoegangsweg is.

Aan de uitwegvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Gelet op de belangen die de Wegenverordening beschermt is het in het algemeen noodzakelijk in ieder geval voorschriften op te nemen ten aanzien van de bestrating, opbouwconstructie en afmeting van de uitweg.

Artikel 2.2.1 Uit hogere regelgeving vloeit voort dat aanvragen om vergunningen in beginsel moeten worden ingewilligd, als het gaat om kabels en leidingen met een openbare functie. Verder geldt voor werken ten behoeve van elektriciteitskabels en gasleidingen, die door de wetgever op voorhand zijn aangemerkt als werken van algemeen nut, dat de provincie verplicht is om voor deze werken een vergunning op grond van de Wegenverordening te verlenen, ingevolge de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht. Dat laatste geldt ook voor waterleidingen en rioleringen, als het gaat om concrete werken die door de Minister van Infrastructuur en Milieu als werken van algemeen nut zijn aangemerkt. Tegen deze achtergrond wordt als uitgangspunt gehanteerd dat aanvragen om vergunningen voor het (ver)leggen en in stand houden van kabels en leidingen met een openbare functie, in beginsel worden ingewilligd.

Voor kabels en leidingen zonder openbare functie geldt geen beginselplicht tot vergunningverlening. Daarbij komt dat wordt gestreefd naar zo weinig mogelijk kabels en leidingen onder, in en op wegen, om te voorkomen dat wegen vaker moeten worden afgesloten en opengebroken dan strikt noodzakelijk is, vanwege werkzaamheden die verband houden met het (ver)leggen, onderhouden en repareren van (te veel) kabels en leidingen. Tot slot geldt dat de beperkte ruimte onder, in en op wegen zoveel mogelijk moet worden gereserveerd voor kabels en leidingen met een openbare functie. Om deze redenen worden aanvragen om vergunningen voor het (ver)leggen en in stand houden van kabels en leidingen zonder openbare functie in beginsel geweigerd.

Vergunningen voor het onderhouden, repareren en verwijderen van kabels en leidingen (met of zonder openbare functie) worden in beginsel verleend. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat onderhouds- en reparatiewerkzaamheden nu eenmaal nodig zijn om problemen te voorkomen of te verhelpen. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat bij reparatie van kabels en leidingen onder bijvoorbeeld fietspaden, ook de kosten van herstel van de fietspaden voor rekening van de vergunninghouder komen. Het verwijderen van kabels en leidingen is meestal gewenst, omdat zo ruimte wordt gecreëerd voor andere, nieuwe kabels en leidingen.

Vergunningen voor kabels en leidingen onder gesloten verhardingen in de lengterichting van hoofdrijbanen, alsmede voor onderhoudsgevoelige kabels onder fietspaden worden in beginsel geweigerd. Dat is niet alleen vanwege onderhoudswerkzaamheden aan de kabels en leidingen waarvoor de weg moet worden opengebroken, maar ook voor onderhoud aan de weg of fietspad zelf. Daarom is het veelal ook wenselijk dat de kabels en leidingen op voldoende diepte liggen, zodat bij eventuele onderhoudswerkzaamheden aan de hoofdrijbanen of aan de fietspaden zonder gevaar voor de kabels of leidingen graafwerkzaamheden mogelijk blijven.

Op grond van het derde lid kan in afwijking van het eerste en het tweede lid een vergunning worden verleend wanneer er sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kabels of leidingen, die weliswaar geen openbare functie hebben, maar de burger door weigering van een vergunning voor dergelijke kabels en leidingen onevenredig wordt benadeeld of indien een exploitant door weigering van de vergunning in onevenredige mate wordt bezwaard.

Om te voorkomen dat wegen vaker en langer worden afgesloten dan strikt noodzakelijk is, wordt ernaar gestreefd onderhouds- en reparatiewerkzaamheden c.q. werkzaamheden die strekken tot verwijdering van kabels en leidingen, al dan niet door verschillende exploitanten, zoveel mogelijk tegelijkertijd te laten uitvoeren of op elkaar af te stemmen. Op grond van de Wegenverordening kunnen om die reden beperkingen en voorschriften aan vergunningen worden verbonden, bijvoorbeeld over de plaats (inclusief diepte) en wijze van uitvoering, het tijdstip en de duur van graafwerkzaamheden.

In het geval dat plannen van de provincie het verleggen en verwijderen van kabels en leidingen noodzakelijk maken, wordt ernaar gestreefd om het de desbetreffende exploitanten eenvoudig te maken om vergunningen voor het uitvoeren van werken aan te vragen. Voor zover mogelijk zal de provincie aanvragen voorbereiden, in overleg met de exploitanten, onder meer door te inventariseren waar kabels en leidingen precies liggen en – voor zover aan de orde – waar deze kunnen komen te liggen in de nieuwe, beoogde situatie. Indien er sprake is van meerdere betrokken exploitanten, zal de provincie de afstemming organiseren.

Naast de hierboven genoemde voorschriften kunnen deze verder betrekking hebben op het aanbrengen van merktekens ter aanduiding van gelegde kabels en leidingen, het verwijderen van buiten gebruik gestelde kabels en leidingen en de oplevering van de weg na afronding van de werkzaamheden. Ook kan in de voorschriften worden bepaald dat Gedeputeerde Staten aan de vergunninghouder een aanwijziging kunnen geven over het binnen een daarbij te bepalen termijn en op een daarbij te bepalen wijze aanvangen, wijzigen of verwijderen van vergunde werken.

Artikelen 3.1.1.1 en 3.1.1.2 Algemeen Deze bepalingen vormen onderdeel van paragraaf 3.1.1. Deze paragraaf heeft betrekking op evenementen waaronder begrepen wedstrijden zonder voertuigen. Bij wedstrijden is sprake van prestatievergelijkingen tussen deelnemers, die al dan niet gebruik maken van voertuigen, waarbij een prijs, beloning of aandenken in het vooruitzicht wordt gesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wedstrijden met voertuigen en wedstrijden zonder voertuigen. Voor wedstrijden zonder voertuigen gelden dezelfde regels als voor evenementen. Daarom maakt deze categorie wedstrijden onderdeel uit van de definitie van evenementen. Bij wedstrijden zonder voertuigen kan worden gedacht aan hardloopwedstrijden, skate(board)wedstrijden of klootschietwedstrijden.

Artikel 3.1.1.1, leden 1 en 2 Voor het afsluiten van een provinciale weg voor het verkeer is het van groot belang dat, ongeacht de grootte, de aard en het karakter van het evenement, verkeersmaatregelen getroffen worden om de veiligheid en doorstroming te beschermen. Vaak is daarvoor een omleidingsroute, dan wel toezicht door politie of verkeersregelaars noodzakelijk. Gelet op het Gelderse wegennet loopt een omleiding voornamelijk over gemeentelijke wegen. De organisatie van het evenement, de gemeente, eventueel andere betrokken wegbeheerders en de provincie zullen daarom over de omleiding en daarbij in te stellen tijdelijke verkeersmaatregelen in overleg moeten treden. Het initiatief hiertoe ligt bij de organisatie van het evenement, dan wel de gemeente als afweger van belangen tijdens de behandeling van de aanvraag voor een evenementenvergunning.

Indien een andere wegbeheerder of de organisatie van een evenement op een provinciale weg verkeersmaatregelen wil plaatsen, dan is het noodzakelijk dat zij daarvoor vergunning aanvragen. Indien de vergunning wordt verleend, plaatst de vergunninghouder of de gemeente de verkeersmaatregelen op de provinciale weg (en de gemeentelijke wegen), zoals borden voor snelheidsbeperkingen, wegafzettingen of omleidingsroutes.

Onderzocht wordt of het treffen van verkeersmaatregelen voor het evenement verenigbaar is met de te verwachten extra verkeersdrukte op provinciale wegen. Op bepaalde dagen in het jaar kunnen provinciale wegen belast zijn met extra verkeersdrukte in verband met bijzondere gebeurtenissen of omstandigheden. Dit geldt met name voor de provinciale wegen waaraan of waar nabij objecten zijn gevestigd die tijdens feestdagen of koopzondagen traditioneel veel publiek aantrekken, zoals pretparken, meubelboulevards en autoboulevards. Deze verkeersstromen veroorzaken op diverse locaties verkeersopstoppingen. Het is van belang dat met dergelijk weggebruik bij vergunningverlening rekening wordt gehouden. Dit wordt per situatie bepaald aan de hand van de hoeveelheid verwachte bezoekers en de plaatselijke verkeerssituatie. Vooral bij meerdere toegangswegen binnen bebouwde kommen kan het aspect hinder en overlast een rol spelen.

Artikel 3.1.1.1, lid 3 Ook deze bepaling bevat toetsingsgronden voor een evenementenvergunning, waaronder die voor wedstrijden niet zijnde wedstrijden met voertuigen. In een aantal gevallen wordt geen evenementenvergunning verleend. Daarvan is onder andere sprake indien het evenement plaatsvindt op hetzelfde moment als geplande wegwerkzaamheden. Daarbij wordt overigens wel gekeken of het evenement niet gelijktijdig met de uitvoering van de werkzaamheden kan plaatsvinden (verenigbaarheid).

Aan de vergunningen kunnen voorschriften worden verbonden. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op beperking van de overlast voor het verkeer in verband met het evenement. Afhankelijk van het verwachte bezoekersaantal dient de organisatie van het evenement bijvoorbeeld zorg te dragen voor voldoende parkeerfaciliteiten, ter voorkoming van wildparkeren met alle gevolgen voor de veiligheid, de doorstroming en het milieu van dien. In geval van geen of onvoldoende (al dan niet tijdelijke) parkeerfaciliteiten is gebruikmaking van de provinciale weg voor een evenement niet toegestaan. De hoeveelheid parkeerruimte is afhankelijk van het verwachte bezoekersaantal.

Artikel 3.1.1.2 Om een aanvraag voor een evenement zorgvuldig te kunnen behandelen en voor de nodige afstemmingen met andere overheden, is tijd nodig. Op grond van artikel 3.1.1.2 moeten aanvragen voor vergunningen voor evenementen acht weken voordat het evenement plaatsvindt, worden ingediend. Indien de aanvraag niet tijdig is ontvangen, kan worden besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Voor jaarlijks terugkerende evenementen is het niet nodig telkens weer een nieuwe vergunning aan te vragen. In dat geval kan worden volstaan met een melding. Vereist is dat het evenement vergelijkbaar is met het evenement in voorgaande jaren. In de vergunningsvoorschriften bij de eerste vergunning kan worden bepaald dat voor volgende, vergelijkbare evenementen een melding kan worden gedaan. In de voorschriften zullen ook de vereisten daarvoor moeten worden opgenomen, zoals tijdstip van indiening.

Ook bij een melding zal worden getoetst aan artikel 3.1.1.1, derde lid, onder a, of het evenement gelijktijdig met de uitvoering van werkzaamheden kan plaatsvinden (verenigbaarheid). Het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid ervan is daarbij uitgangspunt.

Artikel 3.1.2.1 Voor wedstrijden met motorvoertuigen waarbij het uitsluitend gaat om snelheidsvergelijking, wordt geen vergunning verleend. Provinciale wegen zijn op een dergelijk gebruik niet berekend of ingericht. Bovendien zijn in Nederland voldoende speciaal voor dergelijke wedstrijden circuits aangelegd. Bij wedstrijden waar het niet gaat om snelheidsvergelijking kan worden gedacht aan prestatievergelijkingen zoals een puzzel-, foto- of toertocht, waarbij het vooral gaat om het volbrengen van de opdrachten.

Artikel 3.1.2.2 Bij de vraag of al dan niet een vergunning voor het houden van een wedstrijd met voertuigen kan worden verleend, hanteert de provincie het uitgangspunt dat de belangen als verkeersveiligheid, doorstroming, bereikbaarheid en acceptabele reistijden zich daartegen niet verzetten. Indien de wedstrijd zich afspeelt binnen een afgesloten wedstrijdterrein/parcours dient de provincie vergunning te verlenen aan de organisatie of gemeente(n) voor het plaatsen van tijdelijke verkeersmaatregelen of voorwerpen die in verband met de wedstrijd tijdelijk op de provinciale weg geplaatst worden. Zie ook de toelichting bij artikel 3.1.1.1.

Artikel 3.2.1 Vergunningen voor het plaatsen van blikvangers bij tankstations worden verleend indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.2.1, eerste lid. Vergunningen voor andere handelsreclame (meestal borden van bedrijven aan de provinciale weg) worden geweigerd. Dit om te voorkomen dat een wildgroei van borden langs de kant van de weg komt te staan. Op grond van het tweede lid kan zonodig van het eerste lid van artikel 3.2.1 worden afgeweken

Artikel 3.3.1 Getoetst wordt of het plaatsen van voorwerpen en stoffen, waaronder bouw- en afvalcontainers, tegelijk met de uitvoering van werkzaamheden door of namens de provincie mogelijk is (verenigbaarheid). De kwaliteit van de weg kan ook in het geding komen indien de aanwezigheid van voorwerpen en stoffen het onderhoud aan de weg belemmert.

Ter bescherming van de verkeersveiligheid en doorstroming is het - in de gevallen, dat op provinciale grond voorwerpen en stoffen worden geplaatst – in de meeste gevallen noodzakelijk dat de eigenaars of gebruikers verkeersmaatregelen treffen. Onderzocht wordt ter plaatse of er maatregelen conform het Handboek Wegontwerp van het CROW mogelijk zijn, met dien verstande dat niet is toegestaan dat door plaatsing van de voorwerpen en stoffen maatregelen op de rijbaan of het fietspad nodig zijn. Voorwerpen en stoffen dienen immers meestal een individueel belang en zijn in beginsel strijdig met de algemene belangen die de Wegenverordening beschermt.

Artikel 3.3.2 Standplaatsen direct op of aan de weg kunnen onverwachte gedragingen van weggebruikers tot gevolg hebben, met alle risico’s voor de verkeersveiligheid en doorstroming van dien. Standplaatsen op of langs een provinciale weg zijn niet toegestaan. Voor de Nijmeegse Vierdaagse kan hiervoor op grond van het tweede lid een uitzondering worden gemaakt.

Artikel 3.3.3 Spandoeken kunnen zowel verkeersfunctioneel, als niet-verkeersfunctioneel zijn. Verkeersfunctionele spandoeken zijn bijvoorbeeld spandoeken waarop een boodschap is vermeld in het kader van campagnes ter bevordering van de verkeersveiligheid, zoals ‘Wij gaan weer naar school’. Niet-verkeersfunctionele spandoeken zijn bijvoorbeeld spandoeken waarop de aankondiging van een nationale collecte is vermeld. Ter bescherming van de verkeersveiligheid op de provinciale wegen geldt dat dergelijke spandoeken niet boven de rijbaan zijn toegestaan, maar in de bermen daarnaast. Vergunning kan worden verleend voor het aanbrengen van spandoeken boven de provinciale weg, bijvoorbeeld in het kader van een evenement of wedstrijd, mits een minimale doorrijhoogte van 4,6 meter in acht wordt genomen. Deze hoogte is onder meer noodzakelijk om bereikbaarheid voor hulpdiensten te garanderen.

Binnen de bebouwde kom zijn zowel niet-verkeersfunctionele als verkeersfunctionele spandoeken toegestaan, echter niet boven de rijbaan maar uitsluitend in de bermen daarnaast. Voor niet-verkeersfunctionele spandoeken binnen de bebouwde kom op/aan de weg geldt dat deze doeken geen handelsreclame mogen bevatten. Een wildgroei aan spandoeken, met alle risico’s voor de verkeersveiligheid en doorstroming van dien, op/aan provinciale wegen moet worden voorkomen.