Regeling vervallen per 01-03-2017

Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2016

Geldend van 03-09-2016 t/m 28-02-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-09-2015

Intitulé

Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2016

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 9 van de Uitvoeringswet EFRO;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

Gelet op de goedkeuring van de voorgestelde wijziging van deze beleidsregel door het Comité van Toezicht op 6 juli 2016 op grond van artikel 110, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347/320);

BESLUITEN

Vast te stellen de navolgende gewijzigde regeling: Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2016  

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsomscrijvingen

Artikel 1.1.1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene innovatie: innovatie als bedoeld in artikel 5, onderdeel 1, aanhef en onder b, van de verordening 1301/2013;

  • b.

    businesscase: uitwerking van het plan tot marktintroductie van de innovatie bezien vanuit technisch, organisatorisch, economisch en financieel perspectief;

  • c.

    deskundigencommissie: een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie;

  • d.

    Europe 2020: de langetermijnstrategie van de Europese Unie die door de Europese Raad op 17 juni 2010 is vastgesteld;

  • e.

    experimentele ontwikkeling: fase van onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de verordening 651/2014;

  • f.

    industrieel onderzoek: fase van onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de verordening 651/2014;

  • g.

    innovatiecluster: cluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de verordening 651/2014;

  • h.

    innovatieprogramma’s Topsectoren: programma zoals te raadplegen op www.op-oost.eu;

  • i.

    instantie: publieke- of privaatrechtelijke instantie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de verordening 1303/2013;

  • j.

    kennisinstelling:

    • i.

      een onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

    • ii.

      een andere dan een onder i bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • iii.

      een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder i;

      • 2.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • iv.

      een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder i, ii of iii direct of indirect:

      • 1.

        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

      • 2.

        volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • 3.

        overwegende zeggenschap heeft;

    • v.

      een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder i tot en met iv;

  • k.

    kennisverspreiding: proces als bedoeld in onderdeel 15, aanhef en onder v, van de Mededeling van de Commissie, Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2014/C 198/01);

  • l.

    koolstofarme innovatie: innovatie als bedoeld in artikel 5, onderdeel 4, aanhef en onder f, van de verordening 1301/2013;

  • m.

    mkb-onderneming: onderneming die behoort tot het midden- en kleinbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 28, van de verordening 1303/2013;

  • n.

    ondersteunende sectoren: de sectoren water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie;

  • o.

    onderzoek en ontwikkeling: activiteiten:

    • i.

      die zijn gericht op het doen van nieuwe bevindingen;

    • ii.

      die gebaseerd zijn op originele, niet als van zelfsprekende, concepten of hypothesen;

    • iii.

      waarvan het eindresultaat, dan wel in voorkomende gevallen de benodigde hoeveelheid tijd en middelen om het eindresultaat te bereiken, grotendeels onzeker is;

    • iv.

      waaraan een planning ten grondslag ligt en gebudgetteerd is, en

    • v.

      de resultaten reproduceerbaar en overdraagbaar zijn;

  • p.

    Operationeel Programma: programma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de verordening1303/2013;

  • q.

    Oost-Nederland: de provincies Gelderland en Overijssel;

  • r.

    proeftuin: een voorziening waar producten, procedés of diensten die nog in ontwikkeling zijn onder realistische omstandigheden kunnen worden getest;

  • s.

    S3-sectoren: de sectoren Agro & Food, Health, High Tech Systemen & Materialen en Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy;

  • t.

    REES: Regeling Europese EZ-subsidies;

  • u.

    verordening 1301/2013: Verordening (EU) Nr. 1301/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347);

  • v.

    verordening 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);

  • w.

    verordening 1407/2013: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 352);

  • x.

    verordening 651/2014: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie, van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187).

Paragraaf 1.2 Subsidiebepalingen

Artikel 1.2.1

  • 1 In de beschikking tot subsidieverlening wordt aan de subsidieontvanger in ieder geval de verplichting opgelegd om periodiek te rapporteren over de voortgang van de activiteiten.

  • 2 Voorschotten worden slechts verleend naar aanleiding van een voortgangsrapportage en ten behoeve van gemaakte en betaalde kosten.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan eenmalig een voorschot worden verleend voorafgaand aan de eerste voortgangsrapportage, indien de subsidieontvanger door middel van een liquiditeitsprognose heeft aangetoond niet te beschikken over de benodigde financiering.

Artikel 1.2.2 

  • 1 Subsidie wordt geweigerd indien de activiteiten:

    • a.

      niet met in achtneming van artikel 8 van de verordening 1303/2013 worden uitgevoerd, of

    • b.

      geen gelijke kansen bieden tussen mannen en vrouwen dan wel discrimineren op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

  • 2 Subsidie voor activiteiten gericht op koolstofarme innovatie wordt geweigerd indien de activiteiten, door de toepassing van koolstofarme technologieën, niet op de lange termijn bijdragen aan de vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd, ingetrokken of lager vastgesteld indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in deze beleidsregel of de REES.

Artikel 1.2.3 

  • 1 Er wordt geen subsidie verstrekt voor kosten die gemaakt zijn:

    • a.

      voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag, of

    • b.

      na de einddatum van de activiteiten, met uitzondering van kosten ten behoeve van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 2 Verzoeken tot verlenging van de uitvoeringsperiode worden in ieder geval geweigerd indien deze zijn ingediend na de einddatum van de activiteiten.

Artikel 1.2.4 

In de beschikking tot subsidieverlening wordt aan de subsidieontvanger in ieder geval de verplichting opgelegd om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk drie maanden na de einddatum te hebben ingediend.

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten beoordeling subsidieaanvragen

Paragraaf 2.1 Beoordelingscriteria

Artikel 2.1.1 

  • 1 Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin deze passen binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma;

    • b.

      de mate van innovativiteit;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van de aanvraag, en

    • e.

      de mate waarin deze bijdragen aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3 De punten worden over de criteria als volgt verdeeld:

    • a.

      indien de activiteiten zijn gericht op algemene innovatie:

      • i.

        maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

      • ii.

        maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

      • iii.

        maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

      • iv.

        maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

      • v.

        maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e;

    • b.

      indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie:

      • i.

        maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

      • ii.

        maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

      • iii.

        maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

      • iv.

        maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

      • v.

        maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e.

  • 4 De hoogte van de score op het criterium:

    • a.

      genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt bepaald door de bijdrage van de activiteiten aan de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van het Operationeel Programma, in relatie tot het gevraagde subsidiebedrag en de mate waarin:

      • i.

        de activiteiten en de resultaten hiervan ten goede komen aan Oost-Nederland;

      • ii.

        mkb-ondernemingen betrokken zijn bij de activiteiten, en

      • iii.

        wordt bijgedragen aan de versterking van de samenwerking tussen bedrijven onderlingen aan de versterking van de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen.

    • b.

      genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt bepaald door het innovatieve karakter van de activiteiten waarbij de ontwikkeling van een product, procedé of dienst uniek is voor Nederland en de mate waarin de activiteiten:

      • i.

        zich onderscheiden ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • ii.

        een technologisch risico met zich meebrengen en de activiteiten haalbaar zijn, en

      • iii.

        tot stand komen door een cross-over tussen instanties uit verschillende sectoren;

    • c.

      genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt bepaald door de kwaliteit van de technische, organisatorische, economische en financiële aspecten in de businesscase en de mate waarin:

      • i.

        mitigerende maatregelen ten behoeve van de risico’s worden vermeld;

      • ii.

        voor de uitvoering van de businesscase relevante partijen zijn benoemd;

      • iii.

        de marktintroductie en het verkrijgen van bestaansrecht in de markt is uitgewerkt;

      • iv.

        het verdienmodel schaalbaar is;

      • v.

        wordt beschreven op welke wijze de intellectuele eigendom wordt beschermd;

      • vi.

        marktvraag aanwezig is, en

      • vii.

        de financieringsstrategie is uitgewerkt;

    • d.

      genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt bepaald door de kwaliteit en ambitie van de aanvraag en de mate waarin:

      • i.

        onderzoeksorganisaties bij de uitvoering van de activiteiten worden betrokken;

      • ii.

        er binnen de keten wordt samengewerkt;

      • iii.

        de aanvragers voldoende bekwaam zijn;

      • iv.

        het samenwerkingsverband ambities heeft na voltooiing van de activiteiten;

      • v.

        de activiteiten kunnen worden bijgestuurd;

      • vi.

        de doelstellingen van de activiteiten meetbaar en objectief zijn, en

      • vii.

        markt-falen aanwezig is;

    • e.

      genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e, wordt bepaald door de bijdrage van de activiteiten aan de ontwikkeling van ecologische duurzaamheid, sociale duurzaamheid en maatschappelijke uitdagingen zoals genoemd in het Operationeel Programma en Europe 2020.

  • 5 Voor de beoordeling van de activiteiten aan de criteria als bedoeld in het eerste lid wordt advies ingewonnen van de deskundigencommissie.

  • 6 De subsidie wordt geweigerd indien aan de activiteiten niet ten minste een score van 70 punten wordt toegekend.

  • 7 De subsidie wordt geweigerd indien aan de criteria, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a en c, niet afzonderlijk ten minste 70% van de daarvoor vastgestelde punten wordt toegekend.

Artikel 2.1.2

  • 1  De loting als bedoeld in artikel 5.2.7, derde lid en artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES wordt verricht door een notaris.

  • 2  De door de loting bepaalde onderlinge rangschikking wordt in een notariële akte vastgelegd.

Artikel 2.1.3

Indien door verstrekking van een subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

Hoofdstuk 3 Programma-specifieke uitgangspunten

Paragraaf 3.1 R&D-projecten

Artikel 3.1.1 

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De in het eerste lid genoemde activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      algemene innovatie, of

    • b.

      koolstofarme innovatie.

Artikel 3.1.2

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de activiteiten:

  • a.

    zijn gericht op een S3-sector of een S3-sector in combinatie met een:

    • i.

      andere S3-sector, of

    • ii.

      ondersteunende sector;

  • b.

    voldoen aan en passen binnen de innovatieprogramma’s Topsectoren, en

  • c.

    binnen een jaar na de subsidieverlening zijn voltooid.

Artikel 3.1.3

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een mkb-onderneming met een vestiging in Oost-Nederland.

Artikel 3.1.4

  • 1 Onverminderd artikel 1.3 van de REES komen slechts voor subsidie in aanmerking kosten waarvoor een factuur kan worden overgelegd.

  • 2 Hetgeen wordt gefactureerd is afkomstig van een onderneming, die ten opzichte van de mkb-onderneming als bedoeld in artikel 3.1.3, een zelfstandige onderneming is als bedoeld in bijlage 1 van de verordening 651/2014.

Artikel 3.1.5

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten en minimaal € 10.000 en maximaal € 50.000.

  • 2 Aan een mkb-onderneming wordt op grond van deze paragraaf en paragraaf 3.1 van de Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Oost-Nederland tezamen maximaal drie subsidies verstrekt van maximaal € 100.000, maar niet meer dan één subsidie per vastgesteld subsidieplafond.

Artikel 3.1.6

  • 1 De beschikbare middelen worden overeenkomstig artikel 5.2.7 van de REES op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen verdeeld.

  • 2 In afwijking van artikel 2.1.1, vijfde lid, wordt geen advies bij de deskundigencommissie ingewonnen.

Artikel 3.1.7

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt slechts verstrekt met toepassing van de verordening 1407/2013.

Paragraaf 3.2 R&D samenwerkingsprojecten

Artikel 3.2.1

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling of op het verrichten van industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling.

  • 2 De in het eerste lid genoemde activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      algemene innovatie, of

    • b.

      koolstofarme innovatie.

Artikel 3.2.2

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, zijn gericht op de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen of de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen in combinatie met een:

      • i.

        andere S3-sector, of

      • ii.

        ondersteunende sector;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, zijn gericht op de sector Energie en Milieutechnologie of de sector Energie en Milieutechnologie in combinatie met een:

      • i.

        andere S3-sector, of

      • ii.

        ondersteunende sector;

    • c.

      de activiteiten voldoen aan en passen binnen de innovatieprogramma’s Topsectoren;

    • d.

      een mkb-onderneming als bedoeld in artikel 3.2.3, eerste lid, niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt, en

    • e.

      de activiteiten binnen twee jaar na de subsidieverlening zijn voltooid.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder e, kan in bijzondere gevallen met een jaar worden verlengd.

Artikel 3.2.3

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan twee of meer mkb-ondernemingen die samenwerken.

  • 2 De mkb-ondernemingen zijn ten opzichte van elkaar aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in bijlage 1 van de verordening 651/2014.

  • 3 Onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag slechts in behandeling genomen indien deze:

    • a.

      in een daartoe nader te bepalen periode is ontvangen, en

    • b.

      is vergezeld van één samenwerkingsovereenkomst waaruit blijkt dat de mkb-ondernemingen, genoemd in het eerste lid, voor eigen rekening en risico gezamenlijk samenwerken.

Artikel 3.2.4

  • 1 De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste 35% van zijn deel van de subsidiabele kosten en minimaal € 25.000 en maximaal € 100.000.

  • 2 De subsidie ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.2.1 bedraagt minimaal € 50.000 en maximaal € 200.000.

  • 3 Aan mkb-ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2.3, eerste lid, wordt niet meer dan één subsidie per vastgestelde subsidieplafond verstrekt.

Artikel 3.2.5

De beschikbare middelen worden overeenkomstig artikel 5.2.8 van de REES op basis van rangschikking naar geschiktheid verdeeld.

Artikel 3.2.6

  • 1 Onverminderd artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder d, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming meer dan 70% maar minder dan 75% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming ten minste 75% maar minder dan 80% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming ten minste 80% maar minder dan 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming ten minste 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de subsidie ingevolge artikel 25 van de verordening 651/2014 lager dan het bepaalde in het tweede lid moet worden vastgesteld.

Artikel 3.2.7

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verstrekt met toepassing van artikel 25 van de verordening 651/2014.

Paragraaf 3.3 Grote R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 3.3.1

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling of het verrichten van industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling.

  • 2 De in het eerste lid genoemde activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      algemene innovatie, of

    • b.

      koolstofarme innovatie.

Artikel 3.3.2

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten als bedoeld in artikel 3.3.1, tweede lid, aanhef en onder a, zijn gericht op de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen of de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen in combinatie met een:

    • i.

      andere S3-sector, of

    • ii.

      ondersteunende sector;

  • b.

    de activiteiten als bedoeld in artikel 3.3.1, tweede lid, aanhef en onder b, zijn gericht op de sector Energie en Milieutechnologie of de sector Energie en Milieutechnologie in combinatie met een:

    • i.

      andere S3-sector, of

    • ii.

      ondersteunende sector;

  • c.

    minimaal 25% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling wordt gemaakt en betaald;

  • d.

    geen van de samenwerkende instanties als bedoeld in artikel 3.3.3, eerste lid, meer dan 70% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt;

  • e.

    de mkb-ondernemingen als bedoeld in artikel 3.3.3, eerste lid, ten minste 30% van de subsidiabele kosten maken en betalen, en

  • f.

    de activiteiten binnen vier maanden na de subsidieverlening aanvangen.

Artikel 3.3.3

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan twee of meer instanties die samenwerken, waarvan ten minste één instantie een mkb-onderneming is.

  • 2 De instanties zijn ten opzichte van elkaar aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in bijlage 1 van de verordening 651/2014.

  • 3 Onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht en de Beleidsregel aanvullende informatie bij tenders wordt een aanvraag slechts in behandeling genomen indien deze:

    • a.

      in een daartoe nader te bepalen periode is ontvangen, en

    • b.

      is vergezeld van één samenwerkingsovereenkomst waaruit in ieder geval blijkt dat de instanties, genoemd in het eerste lid, voor eigen rekening en risico gezamenlijk samenwerken.

Artikel 3.3.4

  • 1 De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien:

    • a.

      de activiteiten zijn gericht op algemene innovatie als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, en

    • b.

      de activiteiten worden aangemerkt als experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling.

  • 2 De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien:

    • a.

      de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder b, en

    • b.

      de activiteiten worden aangemerkt als experimentele ontwikkeling.

  • 3 De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste 50% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien:

    • a.

      de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder b, en

    • b.

      de activiteiten worden aangemerkt als industrieel onderzoek.

  • 4 De percentages in het tweede en derde lid worden verhoogd met 10% indien de subsidieontvanger een middelgrote onderneming is en met 20% indien de subsidieontvanger een kleine onderneming of een kennisinstelling is. In dit artikel wordt onder een kleine of middelgrote onderneming verstaan een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld artikel 2, eerste en tweede lid, van bijlage I van de verordening 651/2014.

  • 5 De subsidie ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.3.1 bedraagt minimaal € 250.000 en maximaal € 1.500.000.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid bedraagt de maximale subsidie van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.3.1 € 2.500.000, indien:

    • a.

      subsidie aan ten minste drie mkb-ondernemingen wordt verstrekt, en

    • b.

      in afwijking van artikel 3.3.2, aanhef en onder e, de mkb-ondernemingen ten minste 35% van de subsidiabele kosten maken en betalen.

  • 7 Aan instanties als bedoeld in het zesde lid en artikel 3.3.3, eerste lid, met uitzondering van kennisinstellingen, wordt niet meer dan één subsidie per vastgestelde subsidieplafond verstrekt. 

Artikel 3.3.5

De beschikbare middelen worden overeenkomstig artikel 5.2.8 van de REES op basis van rangschikking naar geschiktheid verdeeld.

Artikel 3.3.6

  • 1 Onverminderd artikel 3.3.2, aanhef en onder c, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien minder dan 25% maar meer dan 20% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien maximaal 20% maar meer dan 15% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien maximaal 15% maar meer dan 10% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien maximaal 10% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald.

  • 2 Onverminderd artikel 3.3.2, aanhef en onder d, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie meer dan 70% maar minder dan 75% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 75% maar minder dan 80% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 80% maar minder dan 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaak en betaaldt.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie ingevolge artikel 25 van de verordening 651/2014 lager dan het bepaalde in het tweede lid moet worden vastgesteld.

  • 4 Onverminderd artikel 3.3.2, aanhef en onder e, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen minder dan 30% maar meer dan 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 25% maar meer dan 20% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 20% maar meer dan 15% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 15% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald.

  • 5 Onverminderd artikel 3.3.4, zesde lid, aanhef en onder b, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen minder dan 35% maar meer dan 30% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 30% maar meer dan 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 25% maar meer dan 20% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 20% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald.

Artikel 3.3.7

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verstrekt met toepassing van artikel 25 van de verordening 651/2014.

Paragraaf 3.4 Stimuleren proeftuinen

Artikel 3.4.1

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling in een proeftuin, en ten behoeve hiervan

    • b.

      de exploitatie van deze proeftuin, of

    • c.

      het upgraden van deze proeftuin.

  • 2 De in het eerste lid genoemde activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      algemene innovatie, of

    • b.

      koolstofarme innovatie.

Artikel 3.4.2

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, tweede lid, aanhef en onder a, zijn gericht op de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen of de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen in combinatie met een:

      • i.

        andere S3-sector, of

      • ii.

        ondersteunende sector;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, tweede lid, aanhef en onder b, zijn gericht op de sector Energie en Milieutechnologie of de sector Energie en Milieutechnologie in combinatiemet een:

      • i.

        andere S3-sector, of

      • ii.

        ondersteunende sector;

    • c.

      er ten minste twee verschillende experimentele ontwikkelingen in de proeftuin worden verricht;

    • d.

      de eindgebruiker van het te testen product, dienst of procedé bij de experimentele ontwikkeling wordt betrokken;

    • e.

      de exploitant van de proeftuin partij is bij de samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.4.3, derde lid, aanhef en onder b;

    • f.

      geen van de samenwerkende instanties als bedoeld in artikel 3.4.3, eerste lid, meer dan 70% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt, en

    • g.

      mkb-ondernemingen als bedoeld in artikel 3.4.3, eerste lid, ten minste 40% van de subsidiabele kosten maken en betalen.

  • 2 Toegang tot de proeftuin staat open voor meerdere gebruikers, anders dan de aanvragers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend.

Artikel 3.4.3

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, wordt verstrekt aan instanties die samenwerken, waarvan ten minste twee mkb-ondernemingen zijn.

  • 2 De instanties zijn ten opzichte van elkaar aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in bijlage 1 van de verordening 651/2014.

  • 3 Onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag slechts in behandeling genomen indien deze:

    • a.

      in een daartoe nader te bepalen periode is ontvangen, en

    • b.

      is vergezeld van één samenwerkingsovereenkomst waaruit in ieder geval blijkt dat de instanties, genoemd in het eerste lid, voor eigen rekening en risico gezamenlijk samenwerken.

Artikel 3.4.4

  • 1 Onverminderd artikel 1.3 van de REES komen slechts voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, in aanmerking de kosten voor activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling.

  • 2 Onverminderd artikel 1.3 van de REES komen slechts voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, aanhef en onder b, in aanmerking personeelskosten en administratieve kosten, met inbegrip van de algemene kosten, met betrekking tot:

    • i.

      het aansturen van de proeftuin ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

    • ii.

      de marketing van de proeftuin om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

    • iii.

      het beheer van de faciliteiten van de proeftuin, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking;

  • 3 Onverminderd artikel 1.3 van de REES komen slechts voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, in aanmerking kosten voor het inrichten van een proeftuin.

Artikel 3.4.5

  • 1 De subsidie bedraagt per instantie:

    • a.

      ten hoogste 40% van haar deel van de subsidiabele kosten, genoemd in artikel 3.4.4, eerste lid, of

    • b.

      ten hoogste 50% van haar deel van de subsidiabele kosten, genoemd in artikel 3.4.4, tweede en derde lid.

  • 2 De subsidie ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, bedraagt minimaal € 200.000 en maximaal € 600.000.

  • 3 Aan instanties als bedoeld in artikel 3.4.3, eerste lid, met uitzondering van kennisinstellingen, worden niet meer dan één subsidie per vastgestelde subsidieplafond verstrekt.

Artikel 3.4.6

De beschikbare middelen worden overeenkomstig artikel 5.2.7 van de REES op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen verdeeld.

Artikel 3.4.7

  • 1 Onverminderd artikel 3.4.2, eerste lid, aanhef en onder f, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie meer dan 70% maar minder dan75% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 75% maar minder dan 80% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 80% maar minder dan 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de subsidie ingevolge artikel 25 van de verordening 651/2014 lager dan het bepaalde in het eerste lid moet worden vastgesteld.

  • 3 Onverminderd artikel 3.4.2, eerste lid, aanhef en onder g, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen minder dan 40% maar meer dan 35% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 35% maar meer dan 30% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 30% maar meer dan 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald.

Artikel 3.4.8

  • 1 Subsidie ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, wordt verstrekt met toepassing van artikel 25 van de verordening 651/2014.

  • 2 Subsidie ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, wordt verstrekt met toepassing artikel 27 van de verordening 651/2014.

Paragraaf 3.5 Stimuleren cluster- en netwerkactiviteiten

Artikel 3.5.1

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het tot stand brengen van samenwerking gericht op mkb-ondernemingen;

    • b.

      het uitbreiden van een bestaande samenwerking met mkb-ondernemingen;

    • c.

      de stimulering van mkb-ondernemingen tot valorisatie, of

    • d.

      het tot stand brengen van samenwerking tussen mkb-ondernemingen en eindgebruikers, gericht op het bevorderen van de toepassing van koolstofarme technologieën.

  • 2 De in het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, genoemde activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      algemene innovatie, of

    • b.

      koolstofarme innovatie.

  • 3 De in het eerste lid, aanhef en onder d, genoemde activiteiten zijn uitsluitend gericht op koolstofarme innovatie.

Artikel 3.5.2

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, tweede lid, aanhef en onder a, zijn gericht op een S3-sector in combinatie met een:

    • i.

      andere S3-sector, of

    • ii.

      ondersteunende sector;

  • b.

    de activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, tweede lid, aanhef en onder b, zijn in ieder geval gericht op de sector Energie en Milieutechnologie, en

  • c.

    de activiteiten additioneel zijn ten opzichte van bestaande sectorale, regionale en nationale initiatieven die reeds door de aanvragers als bedoeld in artikel 3.5.3, eerste lid, worden uitgevoerd.

Artikel 3.5.3

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt aan twee of meer instanties die samenwerken.

  • 2 De instanties zijn ten opzichte van elkaar aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in bijlage 1 van de verordening 651/2014.

  • 3 Onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag slechts in behandeling genomen indien deze:

    • a.

      in een daartoe nader te bepalen periode is ontvangen, en

    • b.

      is vergezeld van één samenwerkingsovereenkomst waaruit in ieder geval blijkt dat de instanties, genoemd in het eerste lid, voor eigen rekening en risico gezamenlijk samenwerken.

Artikel 3.5.4

Indien de activiteiten door het gebruik van een innovatiecluster worden gerealiseerd, komen onverminderd artikel 1.3 van de REES, slechts voor subsidie in aanmerking personeelskosten en administratieve kosten, met inbegrip van de algemene kosten, met betrekking tot:

  • a.

    het aansturen van een innovatiecluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

  • b.

    de marketing van het innovatiecluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

  • c.

    het beheer van de faciliteiten van het innovatiecluster, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

Artikel 3.5.5

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en minimaal € 200.000 en maximaal € 500.000.

Artikel 3.5.6

  • 1 In afwijking van artikel 2.1.1, derde lid, worden de punten voor de activiteiten als bedoeld in artikel3.5.1, tweede lid, aanhef en onder a, als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 35 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 0 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 35 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder e.

  • 2 In afwijking van artikel 2.1.1, derde lid, worden de punten voor de activiteiten als bedoeld in artikel  3.5.1, tweede lid, aanhef en onder b, als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 0 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder e.

Artikel 3.5.7

De beschikbare middelen worden overeenkomstig artikel 5.2.7 van de REES op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen verdeeld.

Artikel 3.5.8

  • 1 Indien de activiteiten door het gebruik van een innovatiecluster worden gerealiseerd, wordt de subsidie verstrekt met toepassing van artikel 27 van de verordening 651/2014.

  • 2 Indien de activiteiten door middel van kennisverspreiding door een kennisinstelling worden gerealiseerd, is artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing op de subsidie.

  • 3 Indien de activiteiten op een andere wijze dan bedoeld in het eerste en tweede lid worden gerealiseerd, wordt de subsidie slechts verstrekt met toepassing van verordening 1407/2013.

Hoofdstuk 4

Paragraaf 4.1 Slotbepalingen

Artikel 4.1.1

  • 1 Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2016.

  • 2 De Beleidsregel Operationeel Programma EFRO 2014-2020 wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van kracht blijft op het nemen van beslissingen naar aanleiding van aanvragen die voor 1 maart 2016 zijn ingediend.

  • 3 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 maart 2016.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland