Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en Gedeputeerde Staten van Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek

Geldend van 01-01-2019 t/m heden

Intitulé

Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en Gedeputeerde Staten van Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek

Regeling op grond van artikel 51 eerste lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwegingen:

De deelnemers voeren bevoegdheden uit op grond van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften.

De minister van VROM heeft aangedrongen op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal (omgevingsdiensten) en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt.

Naar aanleiding daarvan hebben de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring ondertekend. In die intentieverklaring zijn als uitgangspunten opgenomen:

  • -

    dat de op te richten omgevingsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen;

  • -

    dat de omgevingsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke

  • -

    bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

  • -

    dat voor wat de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten betreft de

  • -

    samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in

  • -

    Gelderland (de Gelderse maat).

De deelnemers hebben in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten tot oprichting van een omgevingsdienst die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze omgevingsdienst is onderdeel van een stelsel van omgevingsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd.

Vastgesteld hebbende:

De gemeenschappelijke regeling omgevingsdienst Achterhoek welke regeling in werking is getreden op 7 november 2012, een dag nadat zij in de Provinciale registers is ingeschreven.

Gelet op:

  • -

    De wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen, alsmede enkele tekstuele correcties van de regeling;

  • -

    het schrappen van niet meer van toepassing zijnde artikelen uit de regeling;

  • -

    het schrappen van de bijdragetabel in artikel 10 in verband met de eerste stappen richting outputfinanciering,

  • -

    het wijzigen van het aantal DB leden van 3 naar 4;

De toestemming als bedoeld in artikel 51, tweede lid Wet gemeenschappelijke regelingen verleend door de gemeenteraden van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen en Provinciale Staten van Gelderland.

De bepalingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet;

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek te wijzigen, zodat zij als volgt komt te luiden;

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      basistaken: taken bedoeld in artikel 7.1 van het Besluit omgevingsrecht;

    • b.

      bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van deelnemers aan andere omgevingsdiensten in Gelderland worden verricht, niet zijnde complexe taken;

    • c.

      BRIKS-taken: de taken op het terrein van Bouwen, Reclame, Inrit, Kappen en Slopen.

    • d.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      complexe taken: basistaken ten aanzien van complexe bedrijven zijnde:

      • o

        vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 of

      • o

        inrichtingen waarop de Richtlijn industriële emissies van toepassing is als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of

      • o

        overige inrichtingen onder provinciaal bevoegd gezag.

    • f.

      deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

    • g.

      directeur: directeur van het openbaar lichaam;

    • h.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland;

    • i.

      gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe burgemeester en wethouders behoren;

    • j.

      openbaar lichaam: het openbaar lichaam Omgevingsdienst Achterhoek;

    • k.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van Gelderland;

    • l.

      regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek;

    • m.

      robuust: in overeenstemming met de KPMG Kwaliteitscriteria, versie 2.1, dan wel de daarvoor in de plaats getreden nieuwe versie of andere wet- en regelgeving;

    • n.

      Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Onder openbaar lichaam worden tevens de organen (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) en de medewerkers van het openbaar lichaam verstaan.

  • 3. Onder deelnemers worden tevens begrepen de rechtspersonen waarvan deelnemers bestuursorgaan zijn.

  • 4. Uitgezonderd van de complexe taken zijn de volgende vergunningplichtige inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009:

    • -

      inrichtingen, die uitsluitend onder de Richtlijn industriële emissies categorie 6.6 vallen;

    • -

      inrichtingen bestemd voor cultuur, sport en recreatie (SBI 9321, 931. 1t/m 931.10, 931.B t/m 931.D en 93299);

    • -

      rangeerterreinen (SBI 491,492.2);

    • -

      trafostations (SBI 35.C4 en 35.C5) en de schakelstations van het 380 kV hoogspanningsnet;

    • -

      agrarische inrichtingen die mest verwerken als nevenactiviteit, waarbij de mest uitsluitend afkomstig van de eigen inrichting;

    • -

      inrichtingen met een helikopterlandplaats als nevenactiviteit (SBI 5223.B);

    • -

      betonmortel en –waren (SBI 23611, 2363, 2364, 2365, en 2369) de vergunningplichtige niet IPPC-inrichtingen;

    • -

      rioolwaterzuiveringen (SBI 3700): de vergunningplichtige niet IPPC-inrichtingen.

Artikel 2. Belangen

De regeling is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving en advisering in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 3. Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Achterhoek, afgekort ODA.

  • 2. Het openbaar lichaam is statutair gevestigd in de gemeente.Bronckhorst

  • 3. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2. Taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 4. Basistaken

  • 1. Ter behartiging van de belangen genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam, met dien verstande dat provincie Gelderland de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onder a en b van het Besluit omgevingsrecht onderbrengt bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen.

  • 2. Deelnemers kunnen ook de uitvoering van de coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 3. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste en twee lid worden afzonderlijke dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 5. Overige taken in het omgevingsrecht

  • 1. Ter behartiging van de belangen genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam, met dien verstande dat provincie Gelderland de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onder a en b van het Besluit omgevingsrecht onderbrengt bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen.

  • 2. Deelnemers kunnen ook de uitvoering van de coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de overige taken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 3. Het besluit van een deelnemer tot het deelnemen aan de regeling bevat een opgave van de taken bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste en tweede lid worden afzonderlijke dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen een deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 6. Incidentele taken

  • 1. Op verzoek van een deelnemer voert het openbaar lichaam incidentele uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht uit.

  • 2. Over de uitvoering van de incidentele taken worden afzonderlijke dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 7. Bovenregionale taken en complexe taken

  • 1. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere omgevingsdiensten in Gelderland aan wie de taken zijn toebedeeld.

  • 2. Het openbaar lichaam is gehouden de in het eerste lid genoemde taken die het openbaar lichaam toebedeeld heeft gekregen, uit te voeren voor andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 3. De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de omgevingsdiensten overeen gekomen kosten.

  • 4. Over de uitvoering van de taken genoemd in het eerste lid kunnen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen het openbaar lichaam en andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 5. Over de uitvoering van de taken genoemd in het eerste lid kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 8. Bevoegdheden

  • 1. De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2. De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam.

Artikel 9. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 10. Bijdragen

  • 1. De deelnemers dragen bij aan de kosten van het goed functioneren van het openbaar lichaam en het uitvoeren van de bij hem ondergebrachte taken. als bedoeld in artikel 4 en artikel 5.

  • 2. In de begroting wordt aangegeven de, door elke deelnemer voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage.

  • 3. Daarenboven vergoedt een deelnemer de kosten voor het op zijn verzoek uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt regels vast over de wijze waarop de door de deelnemers verschuldigde bijdragen worden bepaald. Een besluit tot vaststelling van de regels behoeft tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

  • 5. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 6. De deelnemers betalen de bijdragen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel per kwartaal vooruit, te weten respectievelijk vijfentwintig, vijfendertig, twintig en twintig procent van de verschuldigde bijdrage conform de voor dat jaar vastgestelde begroting.

Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur

Artikel 11. Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 11leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

  • 4. De leden van het algemeen bestuur hebben elk één stem.

Artikel 12. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1. Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die hem heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst als dit lid het vertrouwen van die deelnemer niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 3. Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 4. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van de deelnemer die hem heeft aangewezen.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 13. Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig oordeelt of twee leden van het algemeen bestuur daarom verzoeken, alsmede indien het dagelijks bestuur daarom verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4. In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is, de voorzitter niet meegerekend.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 14. Bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

  • 2. HHet algemeen bestuur kan besluiten tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 55a van de Wet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan, met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting, de wijziging van de begroting, het vaststellen van de jaarrekening en het besluit tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen, bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.

  • 4. Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur

Artikel 15. Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit drie andere leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder een stem. Ingeval van het staken van de uitgebrachte stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Artikel 16. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de andere leden van het dagelijks bestuur aan.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of zo spoedig mogelijk daarna een nieuw lid aan.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijden een verzoek tot ontslag indienen. Een verzoek daartoe wordt schriftelijk ingediend bij het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra het algemeen bestuur het verzoek heeft ingewilligd en in zijn opvolging is voorzien.

  • 5. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, waaronder begrepen de voorzitter, ontslag verlenen of schorsen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 17. Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en zendt dat ter kennisneming aan het algemeen bestuur.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het derde lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5. In een vergadering als bedoeld in het vierde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 18. Bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het beheer van activa en passiva van het openbaar lichaam;

    • e.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en bezit.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 4. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel, waaronder begrepen de directeur. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 5. Het dagelijks bestuur is bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd alle overige regelingen vast te stellen die noodzakelijk zijn.

  • 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen met uitzondering van privaatrechtelijke handelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet en artikel 9 van de regeling.

  • 8. Het dagelijks bestuur is bevoegd namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voorzover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

Hoofdstuk 5. Voorzitter

Artikel 19. Voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3. De voorzitter kan te allen tijde een verzoek tot ontslag indienen. Een verzoek daartoe wordt schriftelijk ingediend bij het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra het algemeen bestuur het verzoek heeft ingewilligd en in zijn opvolging is voorzien.

  • 4. Het algemeen bestuur kan een aanwijzing tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter intrekken.

  • 5. Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of zo spoedig mogelijk daarna de nieuwe voorzitter aan.

  • 6. De voorzitter is lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 20. Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Artikel 21. Samenwerking tussen omgevingsdiensten

  • 1. De voorzitter voert geregeld overleg met de voorzitters van de dagelijkse besturen van de andere omgevingsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten.

  • 2. De voorzitters wijzen uit hun midden een voorzitter van het in het eerste lid bedoelde overleg aan.

  • 3. Het overleg doet zo nodig voorstellen aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken.

Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording

Artikel 22. Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3. Zij geven tezamen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23. Algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de gemeenteraden en Provinciale Staten

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de gemeenteraden en Provinciale Staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de gemeenteraden en Provinciale Staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die gemeenteraden of Provinciale Staten worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur geeft alle inlichtingen waarom is verzocht door een of meer leden van de gemeenteraad van de deelnemer die hem heeft aangewezen, respectievelijk een of meer leden van Provinciale Staten in het geval het lid is aangewezen door Gedeputeerde Staten. Hij is bovendien aan de gemeenteraad of Provinciale Staten verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 24. Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Hoofdstuk 7. Directeur

Artikel 25. Directeur

  • 1. De directeur is ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en staat het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2. De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3. De directeur ondertekent mede de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

Artikel 26. Samenwerking tussen omgevingsdiensten

  • 1. De directeur voert geregeld overleg met de directeuren van de andere omgevingsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de diensten.

  • 2. De directeuren wijzen uit hun midden een voorzitter van het in het eerste lid bedoelde overleg aan.

Hoofdstuk 8. Vervallen

Artikel 27 Vervallen.

Hoofdstuk 9. Financiële bepalingen

Artikel 28. Begrotingsprocedure

  • 1. De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt, niet eerder dan nadat Provinciale Staten en de gemeenteraden van de deelnemers in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen in te dienen over het ontwerp.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 1 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 3. In de begroting wordt de door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 4. Het dagelijks bestuur houdt bij het opstellen van de ontwerpbegroting rekening met de door Provinciale Staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 6. Provinciale Staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen binnen 8 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijze over de ontwerpbegroting bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7. Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus aan de minister.

  • 9. Het eerste tot en met achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting met uitzondering van de in die leden vermelde data.

  • 10. Het eerste tot en met achtste lid zijn niet van toepassing op besluiten tot wijziging van een begroting waarbij sprake is van een situatie dat een deelnemer lopende een begrotingsjaar meer producten of andere producten afneemt dan in een begroting is voorzien en die niet leiden tot een verhoging van de bijdragen van de andere deelnemers of als er een verschuiving plaatsvindt binnen de begrotingsposten die niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers.

  • 11. Een wijziging van de begroting zoals omschreven in het 10de lid wordt vastgesteld door het algemeen bestuur. Provinciale Staten en de gemeenteraden worden over een vastgestelde wijziging geïnformeerd.

  • 12. Het algemeen bestuur stelt vast of er sprake is van een wijziging van de begroting zoals bedoeld in het 10de lid.

  • 13. Een besluit tot vaststelling of wijziging van de begroting behoeft tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 29. Jaarrekening

  • 1. De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zorgt voor de toezending van de ontwerpjaarrekening vergezeld van een behoorlijke toelichting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden en wel voor 15 april van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 3. Provinciale Staten en de gemeenteraden kunnen binnen 8 weken na toezending van de ontwerpjaarrekening hun zienswijzen over de ontwerpjaarrekening bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen voorzien van zijn reactie toe aan de ontwerpjaarrekening zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 5. In de jaarrekening wordt de door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 6. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de rekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de jaarrekening.

  • 7. Terstond na de vaststelling van de jaarrekening zendt het algemeen bestuur de jaarrekening aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die hierover bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

Artikel 30. Verdeling saldo

  • 1. Een batig saldo van de jaarrekening wordt toegevoegd aan de algemene reserves van het openbaar lichaam tot een maximum van het bedrag dat conform het door het algemeen bestuur bepaalde weerstandsvermogen nodig is. Het algemeen bestuur beslist of een batig of nadelig saldo van de begroting of jaarrekening:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk ten gunste of ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht of

    • b.

      geheel of gedeeltelijk ten gunste of ten laste van de deelnemers zal worden gebracht naar rato van de begroting.

  • 2. Indien besloten wordt een batig of nadelig sado geheel of gedeeltelijk ten gunste of ten laste van de deelnemers te brengen geschiedt dit op basis van de gerealiseerde omzet per deelnemer van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 3. Het dagelijks bestuur doet een voorstel tot verdeling van een batig exploitatiesaldo aan het algemeen bestuur en de deelnemers tegelijkertijd met het verzenden van de jaarrekening in overeenstemming met artikel 29 tweede lid juncto artikel 28 tweede lid.

  • 4. Het besluit, zoals bedoeld in het tweede lid, sub b, van dit artikel, behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 30A Financieel beheer

Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Hoofdstuk 9. Archief

Artikel 31. Zorg en beheer archief

  • 1. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van Bronckhorst van overeenkomstige toepassing, behoudens indien door het algemeen bestuur een archiefverordening is vastgesteld die anders bepaalt.

  • 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is het Erfgoedcentrum Achterhoek Liemers te Doetinchem de archiefbewaarplaats.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 10. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 32. Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover zijn zienswijze bekend te maken.

  • 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 33. Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer, doch niet eerder dan na vijf jaar na de eerste inwerkingtreding van de regeling.

  • 2. Het besluit tot uittreding wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk per 1 januari van enig jaar.

  • 3. De gevolgen van de uittreding worden geregeld in een tussen het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer te sluiten vaststellingsovereenkomst, waarin onder andere de resterende financiële verplichtingen van de uittredende deelnemer worden vastgelegd.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt regels vast ten aanzien van de wijze waarop de gevolgen van de uitreding worden bepaald en in een vaststellingsovereenkomst worden vastgelegd.

  • 5. In de regels als bedoeld in het zesde lid wordt in ieder geval opgenomen dat ten behoeve van de vaststelling van de uittredingskosten een onafhankelijke registeraccountant wordt ingeschakeld. De opdracht daartoe wordt verstrekt door het algemeen bestuur in overleg met de uittredende deelnemer.

  • 6. Over de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het derde lid wordt besloten door het algemeen bestuur. Het besluit tot vaststelling van de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het derde lid behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 7. De kosten van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 8. Nadat de vaststellingsovereenkomst tussen het openbaar lichaam en de uitredende deelnemer is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen 6 maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan het openbaar lichaam te voldoen.

  • 9. Het dagelijks bestuur ziet toe op de uittreding, de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en de vereffening van de financiële verplichtingen.

Artikel 34. Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. Deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur daartoe toe aan de deelnemers.

  • 3. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld. Het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5. Indien nodig blijven de bestuursorganen van de regeling na het tijdstip van de opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11. Klachten

Artikel 35. Klachtenregeling

Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast.

Hoofdstuk 12. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 36. Vervallen

Artikel 37. Informatievoorziening

  • 1. Het openbaar lichaam zorgt er voor dat de deelnemers op ieder moment kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk 2 van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

  • 2. Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling geldt dat de wijze van benadering en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie door het openbaar lichaam is afgestemd met die van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 38. Inwerkingtreding

  • 1. De regeling treedt in werking een dag nadat deze op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

  • 2. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor de in artikel 53 van de Wet bedoelde toezending en publicatie.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uitreding.

Artikel 39. Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 40 Vervallen.

Artikel 41. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek.

Toelichting Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Achterhoek

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Rijk, het IPO en de VNG hebben in 2009 afspraken gemaakt om de kwaliteit van milieuvergunningverlening en –handhaving te verbeteren. Onderdeel van deze afspraken is het oprichten van regionale omgevingsdiensten, waarin de uitvoering van een bepaald minimum takenpakket (het basistakenpakket voor milieutaken) wordt ondergebracht. Het onderbrengen van andere taken in het kader van het omgevingsrecht is daarbij als optie open gehouden. Afgesproken is dat de uitvoeringsdiensten de vorm zullen hebben van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr).

Een van de belangrijkste redenen om over te gaan tot het oprichten van omgevingsdiensten is om de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving te verbeteren. Om kwaliteit te objectiveren zijn er door KPMG kwaliteitscriteria ontwikkeld op basis waarvan beoordeeld wordt of een omgevingsdienst voldoende capaciteit en kennis heeft om de taken uit te voeren en of er een voldoende aantal bedrijven aanwezig is. Dit wordt aangeduid met de term robuust.

Gelderse maat

De provincie en de Gelderse gemeenten hebben in verband met de vorming van omgevingsdiensten in 2009 gekozen voor de Gelderse maat. Onderdeel daarvan is de vorming van zeven omgevingsdiensten, waardoor de uitvoering van taken zo dicht mogelijk bij het lokaal bestuur wordt gelegd. Binnen en tussen de zeven regio’s is intensief overleg gevoerd over de inbreng van de taken, het al dan niet kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria, de gewenste bedrijfsvoering, de benodigde en beschikbare middelen en de wijze waarop gewerkt gaat worden in de omgevingsdiensten. De resultaten zijn vastgelegd in bedrijfsplannen, voor elke omgevingsdienst één. De bedrijfsplannen hebben gediend als onderlegger voor de gemeenschappelijke regelingen en zijn het vertrekpunt geweest voor de nadere uitwerking van de omgevingsdiensten in inrichtingsplannen.

Gelderse stelsel

De zeven regio’s hebben onderling een taakverdeling afgesproken om enkele specialistische taken goed uit te kunnen voeren. Dit wordt het Gelderse stelsel genoemd. Het gaat om complexe taken en bovenregionale taken.

In de kwaliteitscriteria is vastgelegd bij welke bedrijven vergunningverlening en handhaving complex is. Geen enkele Gelderse omgevingsdienst is robuust voor vergunningverlening bij complexe bedrijven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen gaat de complexe vergunningverlening uitvoeren voor alle omgevingsdiensten in Gelderland. De omgevingsdiensten in de regio’s Vallei, Noord-Veluwe en Veluwe IJssel zijn niet robuust voor handhaving bij complexe bedrijven. De complexe handhaving voor regio’s die hiervoor niet robuust zijn, inclusief de werkzaamheden van bureau milieumetingen, taken met betrekking tot vuurwerk en het toezicht op de bodemsaneringen, wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem. Over de breedte van de uitvoering van deze taken worden nadere inhoudelijke en financiële afspraken tussen de regio’s gemaakt. De beschrijving van de wijze waarop de bovenregionale handhaving en vergunningverlening van de complexe bedrijven wordt uitgevoerd, zal worden geïnitieerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem en de Omgevingsdienst regio Nijmegen.

De gemeenten en de provincie hebben ervoor gekozen om aanvullend op het voorgaande nog een aantal bovenregionale taken in samenhang uit te voeren. Met deze onderlinge stelselafspraken wordt zowel tegemoet gekomen aan het principe van nabijheid en efficiency, als ook aan samenhang en kwaliteit van de omgevingsdiensten. Om het Gelders stelsel van zeven omgevingsdiensten blijvend, op een kwalitatief goed niveau te laten functioneren is het van groot belang om duurzaam met elkaar in gesprek te zijn. De omgevingsdienst in de Vallei zal daarover de regie voeren en de agenda ten behoeve van dat gesprek coördineren.

De Omgevingsdienst Veluwe IJssel is verantwoordelijk voor de opzet van een kennis- en portaalfunctie. De opzet zal in eerste aanleg bescheiden van karakter zijn. Voldoende dient geborgd te zijn dat externe kennis- en ketenpartners hun weg kunnen vinden in het Gelders Stelsel. Afgesproken is dat de Omgevingsdienst Veluwe IJssel initiatief neemt om, in overleg met de regio’s, tot een beschrijving van de portaal- en kennisfunctie te komen. Daarbij dient helderheid te komen over de invulling van de functie, verschillende verwachtingen, rollen en afbakening met betrekking tot andere taken

De Omgevingsdienst Rivierenland zal een programmateam voor het ketentoezicht voor de handhaving inrichten. Dit programmateam is verantwoordelijk voor de analyses, de keuze van de ketens en de uitvoeringsplanning. De ketenprogramma’s worden uitgevoerd in samenwerking met de overige omgevingsdiensten. De Omgevingsdienst Rivierenland zal bezien in hoeverre binnen de uitwerking van dit thema een deel van de bestaande toezichtinspanningen kan worden vervangen door deze vorm van toezicht. In het Gelders stelsel heeft ketentoezicht prioriteit.

Brzo-taken

Vanuit het Rijk is er extra aandacht voor de kwaliteit van Wabo-brede vergunningverlening, toezicht en handhaving van majeure risicobedrijven. In Gelderland werken de gemeenten en de provincie al vanaf 2007 samen bij de uitvoering van de handhaving van Brzo-taken. In 2009 is de samenwerking uitgebreid met Flevoland, Overijssel en Utrecht. De Brzo-taken bij majeure risicobedrijven worden uitgevoerd door de Brzo-inspectiepool Gelderland. Vanaf 2013 worden voor zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving landelijk 6 omgevingsdiensten aangewezen voor deze risicovolle bedrijven. Vanaf dat moment zal zowel de vergunningverlening als de handhaving worden uitgevoerd door één verantwoordelijke omgevingsdienst in de regio Oost. De verantwoordelijkheid voor uitvoerende taken wordt belegd bij de Omgevingsdienst regio Nijmegen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 

Vertaling naar robuustheid

Binnen het Gelders stelsel wordt op de hier beschreven wijze bepaald of een omgevingsdienst voldoet aan de kwaliteitscriteria en als ‘robuust’ voor de taakuitvoering wordt aangemerkt. Indien een OD voor een bepaalde categorie complexe bedrijven niet robuust is, wordt die taak conform de stelselafspraken door de specialistische OD uitgevoerd.

De complexe bedrijven worden in drie sectoren ingedeeld (op basis van categorie-indeling Richtlijn Industriële Emissies): Proces (categorie 1 t/m 4), Afval (categorie 5), Overig (categorie 6 en overige bedrijven niet eerder genoemd). Voor de vraag, of een omgevingsdienst robuust is voor de betreffende taak, is van belang hoeveel workload (uren van bepaalde werkzaamheden) binnen de omgevingsdienst uitgevoerd worden.

Voor vergunningverlening is er sprake van robuuste uitvoering indien:

  • -

    Voor de sector Proces: minimaal 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector Afval: minimaal 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector Overig: minimaal 1800 uur/jaar workload. Voor deze berekening mogen uren voor de sectoren Proces en Afval worden meegeteld, mits de OD voor dat onderdeel robuust is.

Bijvoorbeeld: In een omgevingsdienst bestaat de workload uit: 300 uur Proces, 950 uur Afval en 950 uur Overig. In dit voorbeeld is de OD niet robuust voor de sector Proces, wel voor de sector Afval en, omdat de sector Afval mag worden meegenomen in de berekening voor de sector Overig, ook voor de sector Overig. Deze OD kan wel de taak uitvoeren voor de complexe afval- en overige bedrijven, maar niet voor de complexe proces bedrijven.

Als er in dit voorbeeld bij de sector Afval een workload zou zijn van 700 uur mag de sector Afval niet worden meegenomen in de berekening voor de sector Overig en is de OD daarmee ook niet meer robuust voor de sector Overig. In die situatie kan de OD de taak in z’n geheel niet uitvoeren.

 

Voor toezicht en handhaving is er sprake van robuuste uitvoering indien:

  • -

    Voor de sector Proces: minimaal 10 bedrijven en 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector Afval: minimaal 10 bedrijven en 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector Overig: minimaal 40 bedrijven of 1800 uur/jaar workload. Voor deze berekening mogen uren voor de sectoren Proces en Afval worden meegeteld, mits de OD voor dat onderdeel robuust is.

Bijvoorbeeld: In een omgevingsdienst bestaat de workload uit: 5 bedrijven en 300 uur Proces, 12 bedrijven en 800 uur Afval en 30 bedrijven en 1500 uur Overig. Deze OD kan bij geen van de complexe bedrijven de taak uitvoeren.

Als er in dit voorbeeld bij de sector afvalbedrijven een workload zou zijn van 1000 uur (ipv 800 uur) dan zou deze OD voor de complexe afval- en overige bedrijven de taak kunnen uitvoeren, maar niet voor de complexe proces bedrijven.

  

Het minimaal aantal bedrijven van bepaalde categorie en de minimale uurbesteding, zoals opgenomen in deze rekenmethodiek, zijn gerelateerd aan kwaliteitscriteria 2.1. Als in een toekomstige versie van de vastgestelde kwaliteitscriteria een wijziging wordt doorgevoerd in het minimale percentage te besteden tijd aan specialistische taken, dan moeten de waarden in deze rekenmethodiek naar rato worden toegepast.

Eens in de vijf jaar wordt beoordeeld of een OD haar taken robuust kan uitvoeren. De beoordeling kan eerder plaatsvinden als hier reden toe is.

 

Artikel 2

Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen het openbaar lichaam en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

 

Artikel 3

In het eerste lid is met het oog op artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaald dat een openbaar lichaam wordt ingesteld. In het tweede lid is ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend. Voor alle duidelijkheid wordt in het derde lid aangegeven dat het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

 

Artikel 4

De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de uitvoering van ten minste de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket worden belegd bij een omgevingsdienst. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de deelnemers ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 de uitvoering van de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. Het tweede lid bepaalt dat tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken.

Daarbij kan worden gedacht aan interne advisering, documentondersteuning et cetera. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kan worden verstaan. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke taken onder te brengen bij de omgevingsdienst. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een deelnemer op basis van het derde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst is ondergebracht. Afspraken kunnen onder meer worden gemaakt over de inhoud en de kwaliteit van de taakuitoefening.

 

Artikel 5

Naast de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten. Het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling bevat op grond van het derde lid een opgave van die taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken vergt een wijziging van de regeling, in verband waarmee ook de bijdrage van de deelnemers, de stemverhoudingen en andere zaken in de regeling opnieuw kunnen worden bezien. Een en ander is de uitwerking van bestuurlijke afspraken daaromtrent. Net als bij de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen ten aanzien van de in artikel 5 bedoelde taken dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en een deelnemer.

 

Artikel 6

Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is het voorstelbaar dat de omgevingsdienst incidenteel andere taken uitvoert op verzoek van een deelnemer. De taken en afspraken daaromtrent worden in een dienstverleningsovereenkomst vastgelegd. Het gaat om incidentele taken, derhalve niet om structurele taken. Voor het beleggen van structurele taken bij de omgevingsdienst is met het oog op artikel 5 immers een wijziging van de regeling vereist.

 

Artikel 7

Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust door de omgevingsdienst kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Het uitgangspunt is dat de bevoegdheid om deze taken uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee wordt de in het gebied werkzame omgevingsdienst het aanspreekpunt, maar de feitelijke taakuitoefening geschiedt door een andere omgevingsdienst. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zullen nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt moeten worden. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende omgevingsdienst om taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de betreffende dienst om taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust worden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) op termijn mogelijk aangepast zal worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken. Het vijfde lid is primair opgenomen om de samenwerking in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen te kunnen voortzetten die sinds enkele jaren bestaat tussen de bevoegde organen (van gemeenten en provincies) in Gelderland en Overijssel. De taken in het kader van het Besluit risico’s en zware ongevallen behoren tot de complexe taken. Binnen de provincie Gelderland vindt de aansturing van de taakuitvoering dan ook plaats op reguliere wijze, zoals die ook voor andere complexe taken geldt. Op grond van het artikellid kan een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel die het mogelijk maakt dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van kennis en capaciteit binnen de Gelderse omgevingsdiensten. Deze samenwerking laat de bevoegdheid van de organen in Overijssel voor de inrichtingen onverlet.

 

Er bestaan groepen vergunningplichtige inrichtingen onder categorie 4.2 of hoger, die alleen voor het aspect geluid als complex worden aangemerkt, bijvoorbeeld scheepswerven. Het geluidsaspect is een specialisme waarop alle omgevingsdiensten in Gelderland robuust zijn. Doel van dit artikel is borging van kwaliteit. Als een bedrijf alleen ten aanzien van het aspect geluid als complex is aangemerkt, kan ook de lokale omgevingsdienst die kwaliteit leveren. Zo’n bedrijf wordt weliswaar als complex aangemerkt, maar de vergunningverlening kan door een lokale omgevingsdienst plaatsvinden, omdat ook de lokale omgevingsdienst de taak kan uitvoeren in overeenstemming met de kwaliteitscriteria.

In het geval dat een bedrijf vanwege andere of meerdere specialismen als complex wordt aangemerkt, dan blijft de stelselafspraak van toepassing en levert de omgevingsdienst regio Nijmegen voor het gehele milieudeel van een vergunningaanvraag bindend integraal advies (inclusief geluidsaspect).

 

Artikel 8

Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft in artikel 10 voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever.

 

Artikel 9

Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 9 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan. De formulering is zo gekozen dat duidelijk is dat alle deelnemers met een (op grond van de regeling niet toegestane) rechtshandeling moeten instemmen. Onder e is bepaald dat het openbaar lichaam niet bevoegd is voor commerciële dienstverlening aan private partijen. De achtergrond daarvan is om te voorkomen dat de omgevingsdienst met inzet van publieke middelen marktverstorend werkt. De deelnemers zijn van opvatting dat de overheid, ook ingeval van samenwerking in een gemeenschappelijke regeling, zich daarvan zou moeten onthouden.

 

Artikel 10

De begroting wordt omgeslagen over de deelnemers in de verhouding waarin zij structurele taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Indien sprake is van incidentele taken als bedoeld in artikel 6, worden de kosten daarvan bij de betreffende deelnemer in rekening gebracht met toepassing van het tweede lid. Het derde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het derde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Het derde lid is bovendien noodzakelijk om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van het eerste lid. In het vijfde lid wordt vastgelegd dat een wijziging in de krachtens het eerste lid geldende onderlinge verhoudingen meebrengt dat de regeling aangepast dient te worden. Dat kan zich voordoen in dien een deelnemer voornemens is meer taken dan voorheen door het openbaar lichaam te laten uitvoeren, maar ook bij indiensttreding van personeel na ommekomst van de periode van tijdelijke detachering.

 

Artikel 11

Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het derde lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als een lid verhinderd is. De stemverhouding als bedoeld in het vierde lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt.

 

Artikel 12

Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het tweede lid. Op grond van artikel 18 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van die wet is in het derde lid van artikel 12 opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het vijfde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het tweede lid te voorzien in opvolging. Het zesde lid is overeenkomend met artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

Artikel 14

Dit artikel regelt de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn benoemd, zoals het vaststellen van de begroting en de jaarrekening. Ook is opgenomen welke bevoegdheden niet mogen worden overgedragen aan het Dagelijks Bestuur. In het tweede lid is opgenomen dat het algemeen bestuur het besluit kan nemen tot oprichting van of deelneming in een rechtspersoon met in achtneming van artikel 55a van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Een dergelijk besluit mag alleen genomen worden ten behoeve van de belangen die de omgevingsdienst behartigt. De bevoegdheid ligt conform de wet bij het algemeen bestuur. In dat bestuur zijn in beginsel alle deelnemers vertegenwoordigd. Zij zijn dan ook allen betrokken bij de besluitvorming. Het besluit mag niet eerder worden genomen dan nadat de raden en staten in gelegenheid zijn gesteld om hun wensen en bedenkingen te uiten over het ontwerpbesluit.

 

Artikel 16

De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling. Het algemeen bestuur kan daarbij met inachtneming van artikel 14, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen leden van buiten de kring van het algemeen bestuur aanwijzen als lid van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 19

Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. Die beide voorzittersfuncties zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Besluiten over de voorzitter (bijvoorbeeld het intrekken van een aanwijzing tot voorzitter of het benoemen van een nieuwe voorzitter) worden door het algemeen bestuur genomen. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte.

 

Artikel 21

Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is ter uitvoering van het Gelderse stelsel in de regeling (en de overige gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters. De voorzitter van de omgevingsdienst Vallei is voorzitter van het overleg.

 

Artikelen 22, 23 en 24

Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten).

 

Artikel 26

Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren. De directeur van de omgevingsdienst Vallei is voorzitter van het overleg.

 

Artikel 27

Er is bestuurlijk akkoord bereikt over een periode van maximaal twee jaar waarin deelnemers de mogelijkheid hebben personeel dat de basistaken als bedoeld in artikel 4 en de overige taken als bedoeld in artikel 5 uitvoert door middel van detachering aan de omgevingsdienst te verbinden. Binnen zes maanden na die periode besluiten de deelnemers enerzijds en het openbaar lichaam anderzijds om de betrokken medewerkers in dienst te laten treden bij het openbaar lichaam. In het derde lid is bepaald dat de datum waarop personeel in dienst treedt bij het openbaar lichaam uiterlijk in de genoemde zes maanden moet plaatsvinden. Dit is de neerslag van bestuurlijk afspraken daaromtrent.

 

Artikel 30

Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid over de dekking daarvan.

 

Artikel 31

Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 31.

 

Artikel 33

Op grond van artikel 9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10. Voor de eerste vijf jaren in het bestaan van de omgevingsdienst is ervoor gekozen uittreding niet mogelijk te maken. Zou een deelnemer besluiten uit te treden, zorgt het tweede lid ervoor dat er voldoende tijd s om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot een dergelijke overeenkomst, dat wordt genomen met twee derde van de uitgebrachte stemmen. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen.

 

Artikel 34

Het wijzigen van de regeling is onder andere aan de orde als een deelnemer extra structurele taken als bedoeld in artikel 5 bij de omgevingsdienst wil onderbrengen. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken aan de deelnemers, dan wel kan daarom door het algemeen bestuur worden verzocht. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers.

 

Artikel 35

De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 35 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, tenzij het algemeen bestuur een andere klachtadviesinstantie aanwijst.

 

Artikel 38

De regeling wordt op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen door alle deelnemers op de voor regelgeving gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Van belang daarbij is dat de regeling, nu daarin geen verordenende bevoegdheden worden overgedragen, geen algemeen verbindende voorschriften bevat maar dient te worden gekwalificeerd als een besluit van algemene strekking. Voor gedeputeerde staten geschiedt de bekendmaking daarom door plaatsing in het Provinciaal Blad op grond van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de colleges van burgemeester en wethouders is dat door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel bij gebreke daaraan door opneming in een andere door de gemeente algemene verkrijgbaar gestelde uitgave, eveneens op grond van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bovendien bepaalt de Wet gemeenschappelijke regelingen in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 dat gedeputeerde staten de regeling opnemen in het register van gemeenschappelijke regelingen. In de regeling is bepaald dat zij in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar in het register hebben opgenomen. Gedeputeerde staten dragen vervolgens zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde toezending aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 

Artikel 40

Het boekjaar voor de begroting van het openbaar lichaam is gelijk aan het kalenderjaar. De begroting beslaat daarom normaal gesproken een kalenderjaar. Ingeval van inwerkingtreding van de regeling midden in het jaar, kan daaraan niet worden voldaan. Artikel 40 bepaalt om die reden dat de begroting geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de regeling tot aan het einde van het kalenderjaar, of naar keuze van het algemeen bestuur tot het einde van het daaropvolgende kalenderjaar. De jaarrekening volgt in dat regime.