Regeling vervallen per 01-01-2016

FPU-plusregeling provincies

Geldend van 01-07-2011 t/m 31-12-2015

Intitulé

FPU-plusregeling provincies

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLANDGEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 125, tweede lid, van de Ambtenarenwet; Overwegende dat de structuurwijziging als gevolg van de reorganisatie Gelderland in Beweging tot gevolg heeft dat in diverse rechtspositieregelingen technische wijzigingen moeten worden aangebracht zodat de tekst van die regelingen aansluit bij de nieuwe structuur; Gezien de instemming die de werknemersvertegenwoordiging in het Georganiseerd Overleg heeft verleend aan de wijzigingen van deze regeling; Overwegende dat geen instemming van de Ondernemingsraad behoeft te worden gevraagd aangezien de Ondernemingsraad de werknemersvertegenwoordiging in het Georganiseerd Overleg bereid gevonden heeft om in plaats van de Ondernemingsraad in te stemmen met een aantal wijzigingen waarop het instemmingsrecht van artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing is; Overwegende dat over de wijzigingen op sectoraal niveau overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties in het Sectoroverleg Provinciale Arbeidsvoorwaarden;

BESLUITEN

vast te stellen de volgende gewijzigde regeling: FPU-plusregeling provincies  

Begripsomschrijvingen

Artikel 1.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    werknemer

    : de werknemer, bedoeld in artikel 2.4 van het pensioenreglement, in dienst van de provincie geboren vóór 1 januari 1950, die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt en die op of na 1 januari 2006 recht krijgt op een basisuitkering krachtens het FPU-reglement;

  • b.

    Vut-fonds: de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel;

  • c.

    FPU-reglement: het door het bestuur van het Vut-fonds in overeenstemming met de sociale partners in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid vastgestelde FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering;

  • d.

    Pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • e.

    FPU-uitkering: het samenstel van de basisuitkering, de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 2, onderscheidenlijk artikel 4 van het FPU-reglement en het flexibel pensioen, bedoeld in artikel 1.1, onder h, van het pensioenreglement;

  • f.

    deeltijdontslag: gedeeltelijk ontslag op eigen aanvraag bij de provincie op of na 1 oktober 2000 met het oog op een FPU-uitkering;

  • g.

    volledig FPU-ontslag: volledig ontslag op eigen aanvraag uit de na deeltijdontslag aangehouden betrekking bij de provincie, zulks met het oog op een FPU-uitkering;

  • h.

    betrekking: de dienstbetrekking die de werknemer bekleedde, onderscheidenlijk het samenstel van dienstbetrekkingen, indien de werknemer meer dan één dienstbetrekking bekleedde bij de provincie;

  • i.

    deeltijdfactor: de deeltijdfactor, bedoeld in artikel 1.2 van het pensioenreglement, welke behoort bij de betrekking waaruit het eerste deeltijdontslag plaatsvindt;

  • j.

    berekeningsbasis: een twaalfde gedeelte van de berekeningsgrondslag, welke geldt voor de berekening van het flexibel pensioen bij het eerste deeltijdontslag, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor;

  • k.

    suppletie: een aanvulling op de FPU-uitkering bij deeltijdontslag respectievelijk volledig FPU-ontslag op grond van artikel 2, respectievelijk artikel 5;

Gedeeltelijk vervroegde uittreding

Recht op suppletie bij deeltijdontslag

Artikel 2.

  • 1 De werknemer aan wie voor het eerst deeltijdontslag voor ten minste 15% van de voor hem geldende arbeidsduur is verleend, heeft recht op suppletie op de voet van artikel 3, indien en voor zolang hij recht heeft op een FPU-uitkering wegens eerste deeltijdontslag en voldoet aan de bepalingen van deze regeling. Indien het eerste deeltijdontslag voor minder dan 15% van de voor hem geldende arbeidsduur is verleend, is het bepaalde in de eerste volzin van toepassing bij het volgende deeltijdontslag als gevolg waarvan een arbeidsduur resteert van ten hoogste 85% van die waaruit het eerste deeltijdontslag is verleend en wordt voor de toepassing van deze regeling dit volgende deeltijdontslag als eerste deeltijdontslag aangemerkt.

  • 2 De aanvraag van de suppletie geschiedt gelijktijdig met de aanvraag van het eerste deeltijdontslag.

  • 3 De werknemer heeft de mogelijkheid eenmalig te verzoeken om de suppletie en de vergoeding, bedoeld in artikel 7, eerste lid, op een later tijdstip uit te betalen dan in de maand waarop die suppletie en vergoeding betrekking hebben. De provincie verleent medewerking aan een dergelijk verzoek.

  • 4 De suppletie op grond van dit artikel en de vergoeding als bedoeld in artikel 7 worden, voor zoveel die met andere uitkeringen krachtens het FPU-reglement en het pensioenreglement uitkomen boven de berekeningsbasis, vermenigvuldigd met het percentage van vervroegde uittreding in deeltijd alsmede met de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1 en lid 4.2 van het FPU-reglement, niet uitbetaald maar zijn als werkgeversbijdrage beschikbaar voor een uitkering op grond van artikel 16.6 van het pensioenreglement 1.

  • 5 Onverminderd het ingevolge artikel 8 van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 13 van het FPU-reglement eindigt de suppletie met ingang van de datum waarop de dienstbetrekking bij de provincie volledig eindigt.

Hoogte van de suppletie bij deeltijdontslag

Artikel 3.

  • 1 De suppletie, bedoeld in artikel 2, bedraagt per maand, indien de werknemer op de datum van ingang van eerste deeltijdontslag:

    • a.

      55 jaar is: 9% van de berekeningsbasis;

    • b.

      56 jaar is: 10% van de berekeningsbasis;

    • c.

      57 jaar is: 11% van de berekeningsbasis;

    • d.

      58 jaar of ouder is: 12% van de berekeningsbasis.

  • 2 In geval van eerste deeltijdontslag na de leeftijd van 58 jaar wordt de suppletie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, actuarieel verhoogd. De actuariële verhoging wordt berekend over de periode gelegen tussen het moment waarop de leeftijd van 58 jaar wordt bereikt en het moment van eerste deeltijdontslag, voorzover die periode is gelegen na 31 december 2005.

Spaarregeling bij deeltijdontslag

Artikel 4. 

Als de werknemer en de provincie dit wensen kunnen zij bij de aanvraag van deeltijdontslag schriftelijk een spaarregeling overeenkomen. Een dergelijke spaarregeling maakt het mogelijk de uren van werktijdvermindering op te sparen en in een andere vorm dan per week op te nemen. Ook deze op het individu toegesneden bijzondere vormgeving van de werktijdvermindering dient gericht te zijn op taakverlichting.

Volledig vervroegde uittreding 

Recht op suppletie bij volledig FPU-ontslag

Artikel 5.

  • 1 De werknemer die recht heeft op suppletie, bedoeld in artikel 2, en bij aanvang van die suppletie jonger is dan 61 jaar heeft bij volledig FPU-ontslag vanaf de eerste van de maand volgend op de dag waarop hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt recht op suppletie op de voet van artikel 6, indien en voor zolang hij recht heeft op een FPU-uitkering wegens volledig FPU-ontslag en voldoet aan de bepalingen van deze regeling.

  • 2 De werknemer die recht heeft op suppletie, bedoeld in artikel 2, op 1 april 1997 50 jaar of ouder was en bij aanvang van die suppletie jonger is dan 61 jaar heeft bij volledig FPU-ontslag vanaf de eerste van de maand volgend op de dag waarop hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt recht op suppletie op de voet van artikel 6, indien en voor zolang hij recht heeft op een FPU-uitkering wegens volledig FPU-ontslag en voldoet aan de bepalingen van deze regeling.

Hoogte van de suppletie bij volledig FPU-ontslag

Artikel 6.

  • 1 De suppletie bij volledig FPU-ontslag bedraagt per maand, indien de werknemer op de datum van ingang van het eerste deeltijdontslag:

    • a.

      55 jaar is: 6% van de berekeningsbasis;

    • b.

      56 jaar is: 5% van de berekeningsbasis;

    • c.

      57 jaar is: 4% van de berekeningsbasis;

    • d.

      58 jaar is: 3% van de berekeningsbasis:

    • e.

      59 jaar is: 2% van de berekeningsbasis;

    • f.

      60 jaar is: 1% van de berekeningsbasis.

  • 2 De werknemer, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, van artikel 5, aan wie volledig FPU-ontslag is verleend op een eerder tijdstip dan de daarin genoemde leeftijd van 62, onderscheidenlijk 61 jaar, heeft het recht de suppletie en de vergoeding, bedoeld in artikel 7, tweede lid, waarop hij bij volledig FPU-ontslag vanaf 62, onderscheidenlijk 61 jaar aanspraak heeft, te spreiden over de hele periode waarin recht op FPU-uitkering wegens volledig FPU-ontslag bestaat, zulks door de som van die suppletie en vergoeding te vermenigvuldigen met de in het derde lid bepaalde factor.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde factor is gelijk aan de mate waarin het aantal kalendermaanden dat is gelegen tussen het bereiken van de leeftijd van 62, onderscheidenlijk 61 jaar en die van 65 jaar, zich verhoudt tot het aantal kalendermaanden dat ligt tussen het tijdstip van volledig FPU-ontslag en de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. 

Vergoeding voor pensioenopbouw

Artikel 7.

  • 1 Aan de werknemer die recht heeft op suppletie op grond van artikel 2 wordt gedurende de periode dat recht op die suppletie bestaat een vergoeding toegekend die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw, betrekking hebbend op 15% van de betrekking waaruit het eerste deeltijdontslag is verleend.

  • 2 Aan de werknemer die recht heeft op suppletie op grond van artikel 5 wordt gedurende de periode dat recht op die suppletie bestaat een vergoeding toegekend die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw, betrekking hebbend op de betrekking welke de grondslag is voor de FPU-uitkering na volledig FPU-ontslag. 

Toepasselijkheid FPU-reglement

Artikel 8. 

De artikelen 6, 7, 8, 11, 13 en 15 tot en met 17 van het FPU-reglement zijn van overeenkomstige toepassing.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.

  • 1 De seniorenregeling, overeengekomen in het SPA-akkoord arbeidsvoorwaarden sector provincies 1993/1994 (32-urige en 24-urige werkweek vanaf 55 respectievelijk 60 jaar), vervalt met ingang van 1 oktober 2000.

  • 2 Degenen die op 30 september 2000 deelnemen aan de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling hebben eenmalig de mogelijkheid om uiterlijk met ingang van 1 januari 2001 over te stappen naar de FPU-plusregeling provincies, bedoeld in artikel 11, eerste lid. De overstap moet ten minste één maand tevoren zijn aangevraagd. Op hen die geen gebruik maken van de in de eerste volzin geregelde mogelijkheid om over te stappen naar die FPU-plusregeling provincies, blijft de seniorenregeling, bedoeld in het eerste lid, na 30 september 2000 onverminderd van kracht.

  • 3 Degenen die op 30 september 2000 niet deelnemen aan de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling kunnen, als zij aan de daarin gestelde voorwaarden voldoen en op 1 april 2000 53 jaar of ouder zijn eenmalig op een door hen te bepalen moment kiezen voor toetreding tot hetzij de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling, hetzij de FPU-plusregeling provincies, bedoeld in artikel 11, eerste lid. Voor hen die kiezen voor toetreding tot de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling blijft die regeling na 30 september 2000 onverminderd van kracht.

  • 4 De deelnemer aan de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling heeft vanaf 1 januari 2000 - of zoveel later als hij daaraan is gaan deelnemen - voor zolang hij aan die regeling deelneemt recht op extra werktijdvermindering van 68,8 uur op jaarbasis, indien de feitelijke werktijd is teruggebracht naar 32 uur per week en van 108,8 uur op jaarbasis, indien de feitelijke werktijd is teruggebracht naar 24 uur per week. Betrokkene heeft recht op algemeen verlof naar rato van de feitelijke werktijd. Hij kan niet meedoen aan de mogelijkheid om verlof te verkopen. De provinciale afspraken inzake extra werktijdvermindering, onderscheidenlijk extra verlof voor deelnemers aan de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling in verband met de invoering van de 36 urige werkweek, vervallen met ingang van 1 januari 2000.

    De bestaande regeling terzake in de provincie Flevoland wordt eerst per 1 januari 2001 vervangen door de regeling in de eerste drie volzinnen.2

  • 5 De deelnemer aan de FPU-plusregeling provincies, bedoeld in artikel 11, eerste lid, behoudt bij deeltijdontslag naar rato van de resterende dienstbetrekking recht op extra werktijdvermindering per week vanaf 60 jaar krachtens de geldende provinciale regeling ter zake.

  • 6 De muskusratbestrijder of de rayonambtenaar muskusratbestrijding die in de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2007 50 jaar of ouder is of de leeftijd van 50 jaar bereikt, kan, tot het bereiken van de 55 jarige leeftijd, gebruikmaken van de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling als hij overigens voldoet aan alle daarin gestelde voorwaarden. Degene die met toepassing van het bepaalde in de eerste volzin gebruik heeft gemaakt van de in het eerste lid bedoelde seniorenregeling heeft de eenmalige keuze om bij het bereiken van de 55 jarige leeftijd deelname aan die seniorenregeling voort te zetten of om vanaf die leeftijd over te stappen naar de FPU-plusregeling provincies, bedoeld in artikel 11, eerste lid.3

Artikel 10.

  • 1 Deze regeling wordt met uitzondering van het bepaalde in artikel 4 en artikel 9, eerste, vierde en vijfde lid, uitgevoerd door het Vut-fonds, overeenkomstig artikel 18 van het FPU-reglement. Het Vut-fonds voert het bepaalde in artikel 9, tweede en derde lid, uit voorzover het de toepassing van de FPU-plusregeling provincies, bedoeld in artikel 11, eerste lid, betreft.

  • 2 De uitvoering van de regeling geschiedt voor het overige door de provincie, die ook de daaruit voortvloeiende lasten draagt.

Artikel 11.

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als FPU-plusregeling provincies.

  • 2.

    Artikel 9, vierde lid, treedt in werking op 1 januari 2000.

  • 3.

    Deze regeling treedt voor het overige in werking op 1 oktober 2000.

     

1 In werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003.

2 Alleen van toepassing in de provincie Flevoland

3 Vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 25 juni 2002, nr. BD2002.9296 (Provinciaal Blad nr. 2002/63 van 2 juli 2002). Op 3 juli 2002 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 in werking getreden.  

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten In het licht van de vergrijzing en de toenemende krapte op de arbeidsmarkt heeft de ontwikkeling van een leeftijdsbewust personeelsbeleid als onderdeel van het totale personeelsbeleid hoge prioriteit bij de afzonderlijke provincies. Als gezamenlijke provincies is daarbij de aandacht met name gericht op een gemeenschappelijk seniorenbeleid dat moet aansluiten bij het lokale leeftijdsbewust personeelsbeleid. Een belangrijke doelstelling van het seniorenbeleid is oudere werknemers langer volwaardig aan het arbeidsproces te laten deelnemen. Daartoe is in het verleden (1993) een sectorale seniorenregeling totstandgekomen welke deze doelstelling beoogde te bereiken door oudere werknemers vanaf 55 jaar de mogelijkheid te bieden korter te gaan werken. Van deze seniorenregeling is de afgelopen jaren door veel oudere werknemers gebruikgemaakt.

Per 1 april 1997 is voor het overheids- en onderwijspersoneel ter vervanging van de centrale VUT-regeling in werking getreden een nieuwe regeling inzake flexibel pensioen en uittreden (FPU-regeling), welke regeling genoemd personeel bij vervroegde uittreding vanaf 55 jaar onder voorwaarden aanspraken verleent op een FPU-uitkering. Deze FPU-regeling biedt ook de mogelijkheid om vanaf 55 jaar gedeeltelijk vervroegd uit te treden met een FPU-uitkering. De provincies zien de mogelijkheid van deeltijd-FPU als een effectief instrument ter bevordering van behoud van arbeidsparticipatie van oudere werknemers.

In het SPA-akkoord 1997/1999 hebben sociale partners de wens uitgesproken een nieuwe sectorale seniorenregeling te ontwikkelen die - met behoud van de doelstelling van het sectorale seniorenbeleid - nauw aansluit op de FPU-regeling. In het SPA-akkoord 2000/2001 is vastgelegd dat, met inachtneming van het nodige overgangsrecht, per 1 oktober 2000 de oude seniorenregeling zal worden vervangen door een regeling (FPU-plusregeling provincies) die het gebruik van deeltijd-FPU vanaf 55 jaar stimuleert door toekenning van een suppletie op de FPU-uitkering. De nieuwe regeling voorziet onder voorwaarden ook in een aanvulling bij volledig vervroegd uittreden, aansluitend op de periode van suppletie bij deeltijd-FPU, vanaf de spilleeftijd voor de FPU. Deze nieuwe regeling zal worden uitgevoerd door het ABP.

Toegang tot de regeling De nieuwe regeling is te kenschetsen als een complementaire voorziening op de FPU-regeling. Toegang tot de regeling hebben werknemers die gedeeltelijk vervroegd uit provinciale dienst getreden zijn met recht op een (deeltijd) FPU-uitkering. Dat betekent onder meer dat betrokkene ten minste de leeftijd van 55 jaar moet hebben en een overheidsdiensttijd van ten minste 10 jaar. Ten aanzien van de omvang van het deeltijdontslag stelt de regeling een iets scherpere voorwaarde dan de FPU-regeling: het deeltijdontslag moet ten minste 15% (ofwel 5,4 uur per week voor voltijdwerkers) in plaats van 10% van de arbeidsduur betreffen. Voor de toegang tot de regeling is geen maximum gesteld aan de omvang van het deeltijdontslag, zolang het maar gaat om deeltijdontslag. Dat betekent, gelet op de FPU-regeling, dat ook een deeltijdontslag van 90% toegang tot de regeling geeft.

De aanspraken Hier kunnen worden onderscheiden de suppletie bij deeltijd FPU-ontslag, de suppletie bij aansluitend volledig FPU-ontslag en de werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw.

Suppletie bij deeltijd FPU-ontslag De suppletie varieert, afhankelijk van het tijdstip waarop het deeltijdontslag en de (deeltijd) FPU-uitkering aanvangt, tussen de 9% en 12%. De suppletie is dus hoger naarmate men later van de regeling gebruikmaakt. Daarmee is beoogd te voorkomen dat latere deelname wordt 'afgestraft' doordat men aanspraken laat lopen. Bij een deeltijdontslag van 15% komt het totale inkomen (salaris uit de resterende betrekking en suppletie) te liggen tussen 94% en 97%. In combinatie met de (deeltijd) FPU-uitkering kan het totale inkomen boven de 100% uitkomen, zeker als wordt gekeken naar het netto-inkomen, omdat over de FPU-uitkering en suppletie geen sociale verzekeringspremies verschuldigd zijn.

De hoogte van de suppletie is onafhankelijk van de omvang van het deeltijdontslag. De suppletie is dezelfde, of men nu voor 15% of voor 90% vervroegd uittreedt. Het betekent dus ook dat een tweede deeltijdontslag geen gevolgen heeft voor de suppletie. De omvang van het deeltijdontslag is uiteraard wel van wezenlijke invloed op het totale inkomen na deeltijdontslag.

Suppletie bij volledige FPU Suppletie bij volledige FPU is geen op zichzelf staand recht. Er is dus niet een keuze tussen gedeeltelijk vervroegd uittreden en volledig vervroegd uittreden met recht op suppletie. Suppletie bij volledige FPU betreft een voortzetting (zij het op een lager niveau) van het recht op suppletie dat ontstaat bij deeltijd-FPU. Doelstelling van de regeling is immers het stimuleren van deeltijd-FPU om daarmee langer doorwerken van oudere werknemers te bevorderen. Voortzetting van de suppletie bij volledige FPU strekt ertoe de effecten van de deeltijd-FPU op de hoogte van de FPU-uitkering bij volledig vervroegd uittreden (gedeeltelijk) te compenseren. Deeltijd-FPU leidt immers tot het gedeeltelijk 'opeten' van FPU-rechten, waardoor de FPU-uitkering bij volledig vervroegd uittreden lager zal zijn dan bij volledig vervroegd uittreden zonder voorafgaande deeltijd-FPU. Vertrekpunt is hier volledig vervroegde uittreding op de spilleeftijd voor de FPU, te weten 62 jaar. Er bestaat hier recht op een suppletie van 3 jaar (van 62 tot 65 jaar). Degenen die eerder volledig vervroegd uittreden kunnen deze 3 jaar suppletie spreiden over de langere periode van volledige FPU. Omgekeerd leidt een later volledig vervroegd uittreden dan op 62 jaar niet tot een hogere suppletie. Recht op suppletie bestaat alleen als de werknemer vóór de leeftijd van 61 jaar in verband met deeltijdontslag van ten minste 15% aan de regeling deelneemt. De hoogte van de suppletie bij volledige FPU varieert tussen 1% en 6% en neemt af naarmate betrokkene later in verband met deeltijdontslag van ten minste 15% aan de regeling is gaan deelnemen. Dat is logisch omdat minder aan FPU-rechten worden 'opgegeten' naarmate men later met deeltijd-FPU is gegaan.

Werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw Tijdens de FPU vindt geen pensioenopbouw plaats, bij deeltijd-FPU uiteraard alleen over dat deel van de betrekking waaruit hem deeltijdontslag is verleend. De provincie verstrekt de werknemer een bijdrage in de kosten voor gedeeltelijke pensioenopbouw. Die bijdrage wordt verstrekt ongeacht of betrokkene die ook aanwendt voor de pensioenopbouw.

Duur van de aanspraken De suppletie tijdens deeltijd-FPU wordt toegekend voor zolang er recht op deeltijd-FPU bestaat en vervalt dus op het tijdstip van volledig FPU-ontslag. Zij vervalt ook zodra de dienstbetrekking bij de provincie (anders dan door volledig vervroegd uittreden) volledig eindigt. Het recht op suppletie, zowel bij deeltijd-FPU als bij volledige FPU, eindigt verder in alle gevallen waarin het recht op de FPU-uitkering eindigt (zoals bij overlijden of het bereiken van de 65-jarige leeftijd). Hetzelfde geldt voor de werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw. Die is immers gekoppeld aan het recht op suppletie.

Overige voorzieningen De regeling biedt ruimte voor individueel maatwerk. Dat betreft in de eerste plaats de mogelijkheid dat provincie en werknemer een individuele spaarregeling overeenkomen waarmee de uren van de werktijdvermindering kunnen worden opgespaard en in een andere vorm dan per week kunnen worden opgenomen. Daarnaast biedt de regeling de mogelijkheid de suppletie bij deeltijdontslag en de werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw op te sparen en op een later tijdstip te laten uitbetalen. Op grond van het SPA-akkoord 2000/2001 hebben partijen in het SPA met het ABP afspraken maken over faciliteiten om deze aanspraken door te schuiven naar de periode van volledige FPU.4

Overgangsrecht De nieuwe regeling treedt op 1 oktober 2000 in werking. Op dat tijdstip vervalt de oude seniorenregeling. Deelnemers aan de oude regeling kunnen in die regeling blijven maar hebben eenmalig (tot 1 januari 2001) het recht om naar de nieuwe regeling over te stappen. Werknemers die op 1 april 2000 53 jaar of ouder zijn kunnen ook na 1 oktober 2000 nog eenmalig de keuze maken tussen toetreding tot de oude of nieuwe regeling. Dat betekent in theorie dat iemand die op 1 april 2000 53 jaar is ook over bijv. 10 jaar nog kan beslissen om tot de leeftijd van 65 jaar gebruik te maken van de oude seniorenregeling. Uiteraard kan dat slechts eenmalig en voorzover betrokkene niet al eerder heeft gekozen voor deelname aan de nieuwe regeling. De regeling bevat ten slotte nog overgangsvoorzieningen in de vorm van extra werktijdvermindering voor hen die aan de oude regeling blijven deelnemen.

Artikelgewijze toelichting Artikel 1 - Onderdeel a: de verwijzing naar het recht op een basisuitkering krachtens het FPU-reglement houdt onder meer in dat voldaan moet zijn aan het vereiste van 10 jaar overheidsdiensttijd. - Onderdeel f: gedeeltelijk vervroegde uittreding met recht op een FPU-uitkering, gelegen vóór de invoeringsdatum van de nieuwe regeling wordt dus niet aangemerkt als een deeltijdontslag op grond waarvan recht op suppletie ontstaat; - Onderdeel j: de berekeningsbasis voor de (deeltijd) FPU-uitkering op het tijdstip van eerste deeltijdontslag is ook de berekeningsbasis voor de suppletie en verandert dus niet op het moment dat recht ontstaat op suppletie bij volledige FPU.

Artikel 2 In dit artikel is het recht op suppletie bij eerste deeltijdontslag vastgelegd. De vloer voor het recht op een deeltijd FPU-uitkering is in de FPU-regeling gelegd bij een deeltijdontslag van 10%. Bij deeltijdontslag van 10% ontstaat echter geen recht op suppletie. In de tweede volzin van het eerste lid is geregeld dat vanaf het tweede deeltijdontslag, waarbij het totale deeltijdontslag steeds uitkomt boven de 15%5, recht op suppletie ontstaat. Vereist is dus niet dat het tweede deeltijdontslag in dat geval ten minste 15% moet bedragen. In het derde lid is geregeld dat de provincie haar medewerking verleent aan een verzoek om de suppletie en werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw op een later tijdstip uit te betalen. Een dergelijk verzoek kan slechts eenmalig worden gedaan maar hoeft niet reeds bij de aanvraag van de suppletie bij eerste deeltijdontslag te geschieden. Hierboven is al gewezen op de afspraken met het ABP over door het ABP te leveren faciliteiten op dit punt. De medewerking van de provincie beperkt zich echter niet tot die aan de door het ABP aangeboden faciliteiten.

Om fiscale redenen moet het geheel aan fiscale (pre)pensioenuitkeringen beperkt blijven tot 100% van de berekeningsgrondslag. Bij deeltijd-FPU wordt deze berekeningsgrondslag naar rato bepaald. De suppletie en de werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw op grond van de FPU-plusregeling provincies zijn in fiscale zin aan te merken als prepensioenuitkeringen. Het ABP toetst het geheel van door hem uitbetaalde uitkeringen (en dus ook genoemde suppletie en werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw) aan dit fiscale maximum. Bij overschrijding van het fiscale maximum zal het surplus niet tot uitbetaling komen. In het vierde lid wordt veiliggesteld dat bij afroming van de suppletie en werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw het niet uitbetaalde deel voor betrokkene behouden blijft. Het niet uitbetaalde deel is als werkgeversbijdrage beschikbaar voor het ABP Extra Pensioen en kan derhalve worden aangewend voor extra ouderdomspensioen dan wel nabestaandenpensioen dan wel (binnen de fiscale randvoorwaarden) ter aanvulling van de FPU-uitkering bij volledige FPU. Het fiscale maximum betekent niet dat iemand die altijd een volledige betrekking heeft vervuld en bijvoorbeeld het laatste jaar vóór deeltijd-FPU een deeltijdbetrekking van 50%, maximaal nog slechts de helft aan FPU- en FPU+-uitkeringen mag ontvangen van wat hij maximaal zou mogen krijgen als hij ook het laatste jaar 100% was blijven werken. En omgekeerd is het evenmin zo dat voor iemand die altijd 50% heeft gewerkt en het laatste jaar vóór aanvang van de deeltijd-FPU een volledige betrekking vervult, ineens het fiscale maximum van toepassing is dat geldt voor de voltijdwerker. Het fiscale maximum wordt in die gevallen bepaald aan de hand van de gemiddelde deeltijdfactor over de laatste 10 jaar. Een voorbeeld ter verduidelijking. Het fiscale maximum bedraagt voor iemand die altijd een volledige betrekking heeft vervuld en voor 15% met deeltijd-FPU gaat: 100% x 15% van de berekeningsgrondslag. Heeft betrokkene in de referteperiode 1 jaar voor 50% gewerkt en vervolgens 9 jaar voor 100% dan heeft hij een gemiddelde deeltijdfactor van 95% en is voor hem het fiscale maximum bij deeltijd-FPU van 15%: 95% x 15% van de berekeningsgrondslag.

Artikelen 3 en 6 In deze artikelen is de hoogte van de suppletie bij deeltijd FPU-ontslag, onderscheidenlijk volledig FPU-ontslag geregeld. In beide artikelen geldt dezelfde berekeningsgrondslag, maar de percentages zijn anders. De hoogte van de suppletie is afhankelijk van de leeftijd op het tijdstip van eerste deeltijdontslag van 15%. De in deze artikelen genoemde leeftijdsjaren gelden het hele jaar dat betrokkene die leeftijd heeft. Het maakt dus bijv. in de beide onderdelen a niet uit of betrokkene op de dag af exact 55 jaar is dan wel 55 jaar en 11 maanden.

Artikel 5 In dit artikel is het recht op suppletie bij volledig FPU-ontslag geregeld. De suppletie op grond van artikel 2 eindigt en wordt vervangen door een suppletie krachtens artikel 5.

In het eerste lid staat de hoofdregel: het recht op suppletie ontstaat bij volledige FPU vanaf 62 jaar als het eerste deeltijdontslag van ten minste 15% is ingegaan vóór de leeftijd van 61 jaar. Betrokkene moet derhalve ten minste 1 jaar recht op suppletie bij deeltijd-FPU hebben gehad. Betrokkene kan ook eerder met volledige FPU gaan. Totdat hij 62 jaar wordt heeft hij in dat geval op grond van dit artikel geen recht op suppletie. Op grond van artikel 6, tweede lid, kan hij wel de aanspraken op suppletie vanaf 62 jaar naar voren halen. Het totaal van die 3 jaar suppletie wordt dan naar evenredigheid verdeeld over die langere periode van volledige FPU.

Een voorbeeld ter verduidelijking. Betrokkene gaat op 58 jaar met eerste deeltijdontslag van 15% en op 61 jaar met volledige FPU. Hij heeft dan 3 jaar (van 58 tot 61 jaar) recht op suppletie ter grootte van 12% en 3 jaar (van 62 tot 65 jaar) recht op suppletie ter grootte van 3%. Betrokkene kan het totaal van 9% (3 jaar 3%) ook spreiden over de vier jaar van volledige FPU. In dat geval bedraagt de suppletie van 61 tot 65 jaar: (9% :4 =) 2,25%.

Voor de groep werknemer die op 1 april 1997 50 jaar of ouder was, geldt in de FPU-regeling een bijzondere overgangsregeling waarbij in feite de leeftijd van 61 jaar als spilleeftijd wordt aangemerkt. Voor deze groep werknemers ontstaat het recht op suppletie al bij volledige FPU op 61-jarige leeftijd. De suppletie duurt dan dus 4 jaar (61 tot 65 jaar).

Ook hij kan bij eerdere volledige FPU dan op 61 jaar het totaal van de 4 jaar aanspraken op suppletie spreiden over de langere periode van volledige FPU. Betrokkene zal echter aan de algemene voorwaarde moeten voldoen dat hem vóór 61 jaar eerste deeltijdontslag met recht op suppletie is verleend. De datum van volledige FPU moet derhalve altijd daarna liggen en kan dus in de praktijk slechts enkele maanden liggen vóór het tijdstip waarop hij 61 jaar wordt.

Artikel 7 In dit artikel is de werkgeversbijdrage in de pensioenopbouw geregeld. Het betreft een bijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw. Gedurende de periode van deeltijd-FPU gaat het om pensioenopbouw voor 15% van de betrekking waaruit deeltijdontslag is verleend. Gedurende de periode van volledige FPU gaat het om de volledige betrekking waaruit hem FPU-ontslag is verleend. Daarbij blijven dus buiten beschouwing deeltijdontslagen, anders dan met het oog op een FPU-uitkering, zoals deeltijdontslag wegens gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid of met recht op een werkloosheidsuitkering. Zoals hierboven al opgemerkt is geen voorwaarde voor deze werkgeversbijdrage dat betrokkene ook daadwerkelijk een aanvullende pensioenvoorziening heeft getroffen.

Artikel 7a In dit artikel is, in navolging van de getroffen voorziening in de centrale FPU-regeling, een tijdelijke compenserende toeslag voor de nieuwe FPU+-uitkeringen vanaf 1 januari 2001 geregeld. Die toeslag houdt verband met het vervallen van de overhevelingstoeslag per die datum. Daarmee is bereikt dat de hoogte van de nieuwe uitkeringen gelijk is aan die van de uitkeringen welke vóór 1 januari 2001 zijn ingegaan. De toeslag is 1,9% met een maximum van € 792 per jaar. Als onderdeel van het centrale akkoord ABP na 1 januari 2001 is in de centrale FPU-regeling vastgelegd dat de compenserende toeslag waarop na 31 december 2002 (en vóór 1 januari 2005) recht is ontstaan, in fasen wordt afgebouwd, te weten: 1,9% per 1 januari 2003; 1,2% per 1 juli 2003; 0,6% per 1 juli 2004 en 0% per 1 januari 2005. in het tweede lid is deze afbouw geregeld voor de compenserende toeslag op de FPU-uitkering waarop na 31 december 2002 recht is ontstaan. Het in het eerste en tweede lid opgenomen maximum geldt voor het totaal van de toeslagen op de FPU-uitkeringen (zowel het pensioen als het VUT-deel) en op de FPU-plusuitkering. In het derde lid is geregeld tot welk deel van het van toepassing zijnde maximum de toeslag op de FPU-plusuitkering beperkt blijft.

Artikel 8 In dit artikel is een aantal bepalingen van de FPU-regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarbij gaat het om bepalingen inzake de (wijze van) beslissing, de ingangsdatum, de betaling, de beëindiging, de uitvoering en het toezicht daarop, alsmede de verstrekking van inlichtingen.

Artikelen 9, 10 en 11 In deze artikelen zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen. Op de overgangsbepalingen is hiervoor al uitvoerig ingegaan.

Over artikel 9, vierde lid, nog het volgende. Deze bepaling geeft hun die aan de oude seniorenregeling blijven deelnemen een extra werktijdvermindering. Dat houdt verband met de invoering van de 36-urige werkweek. Toen is hun feitelijke werktijd gelijk gebleven en dus niet mee gedaald. Daarvoor wordt nu enige compensatie geboden. De in het vierde lid opgenomen regeling komt in de plaats van de afzonderlijke voorzieningen in de provincies. In samenhang hiermee wordt het algemeen verlof van betrokkenen vastgesteld naar rato van de feitelijke werktijd. Dat laatste heeft dus verschillende consequenties naargelang betrokkene volgens de oude seniorenregeling gebruikmaakt van de 32-urige dan wel van de 24-urige werkweek. De omvang van de werktijdvermindering is voor beide categorieën zodanig verschillend vastgesteld dat het saldo van beide maatregelen (extra werktijdvermindering en vaststelling van het algemeen verlof naar rato) gelijk uitkomt.

De regeling wordt formeel door het Vut-fonds uitgevoerd. De daadwerkelijke uitvoering geschiedt in opdracht van het Vut-fonds door het ABP. Het ABP heeft verklaard dat de regeling goed uitvoerbaar is. Sociale partners in het SPA hebben met het ABP concrete afspraken gemaakt over de uitvoering van de regeling en de voorlichting aan provincies en individuele werknemers. Namens de provincies heeft het IPO een uitvoeringscontract met het Vut-fonds gesloten.

In opdracht van het SPA heeft TNO-arbeid onderzoek gedaan naar de fysieke belasting van muskusratbestrijders en rayonambtenaren muskusratbestrijding. TNO-arbeid heeft een groot aantal zinvolle aanbevelingen gedaan op het terrein van het personeels- en arbeidsomstandighedenbeleid. Omdat die mogelijk niet meer tijdig volledig effect zullen hebben voor alle oudere werknemers, is in het SPA-akkoord 2002/2003 een tijdelijke regeling van werktijdvermindering getroffen. Gedurende vijf jaar (van 2002 tot 2007) kunnen muskusratbestrijders en rayonambtenaren muskusratbestrijding al vanaf 50 jaar korter gaan werken. Voor hen is niet de vervroegde mogelijkheid van deelname aan de FPU-plusregeling opengesteld omdat daarvoor als vereiste geldt dat men met deeltijd-FPU gaat. Dat kan pas vanaf 55 jaar. Betrokkenen kunnen vanaf 50 jaar gebruikmaken van de oude seniorenregeling. Dat betekent dat zij vanaf hun 50e tegen inlevering van 5%-bezoldiging de werktijd kunnen terugbrengen tot 32 uur. Vanaf 60 jaar kunnen zij ervoor kiezen tegen inlevering van 10%-bezoldiging de werktijd verder terug te brengen van 32 naar 24 uur per week. Uiteraard moet men wel aan de overige voorwaarden van die oude seniorenregeling voldoen (bijv. de voorwaarde van een direct voorafgaande provinciale diensttijd van 5 jaar). De regeling heeft een tijdelijk karakter. Gezien de voorwaarden kan vanaf 1 januari 2007 niemand meer toetreden tot de regeling. Het gebruik van de regeling eindigt uiterlijk 5 jaar nadien (voor hen die vlak voor 1 januari 2007 50 jaar worden en de volle 5 jaar gebruikmaken van de regeling). Betrokkene heeft de eenmalige keus om op 55 jarige leeftijd deelname aan die oude seniorenregeling voort te zetten of over te stappen naar de FPU-plusregeling. In het laatste geval is uiteraard voorwaarde dat men voor ten minste 15% van de formele arbeidsduur met deeltijd FPU gaat. Als de effecten van het personeels- en arbeidsomstandighedenbeleid daartoe aanleiding geven, kan de tijdelijke regeling met maximaal 5 jaar worden verlengd. Partijen in het SPA nemen daartoe uiterlijk medio 2006 een beslissing.

4 Bij het tekenen van de Overeenkomst FPU-plusregeling provincies door IWV namens de provincies en de vakorganisaties van overheidspersoneel in het SPA was het overleg daarover met het ABP nog niet afgerond

5 Elk deeltijdontslag met het oog op een FPU-uitkering moet immers ten minste 10% van de oorspronkelijke betrekking zijn.

6 Bij het tekenen van de Overeenkomst FPU-plusregeling provincies door IWV namens de provincies en de vakorganisaties van overheidspersoneel in het SPA was het overleg over de uitvoering van de regeling door het ABP en de voorlichting daarover nog niet afgerond en was het uitvoeringscontract tussen IWV en Vut-fonds nog niet gesloten.