Regeling vervallen per 01-01-2016

Algemene subsidieverordening Gelderland 1998

Geldend van 28-01-2014 t/m 31-12-2015

Intitulé

Algemene subsidieverordening Gelderland 1998

PROVINCIALE STATEN

Gelet op het bepaalde in artikel 143 van de Provinciewet; Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 10 december 2013;

BESLUITEN

vast te stellen de als volgt gewijzigde regeling: Algemene subsidieverordening Gelderland 1998

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    provinciebestuur: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van beslissingen betreffende subsidieverstrekking;

  • b.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    controleprotocol: een instructie aan de subsidie-ontvanger als bedoeld in artikel 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht voor het geven van aanwijzingen voor de reikwijdte en intensiteit van de accountantscontrole;

  • d.

    EU-verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 1.2

  • 1 Deze verordening is van toepassing op alle door het provinciebestuur te verstrekken subsidies, voorzover in een bijzondere subsidieverordening of bij een besluit van provinciale staten waarbij subsidie wordt verstrekt, niet anders is bepaald.

  • 2 Op de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 4:21, derde lid, van de wet is titel 4.2 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Op de in het tweede lid bedoelde subsidies is artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet van toepassing.

Artikel 1.3

  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten betreffende verstrekking van subsidie indien zij daartoe door provinciale staten in deze verordening of, in een bijzondere verordening dan wel bij een bijzonder besluit bevoegd zijn verklaard.

  • 2 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten betreffende verstrekking van boekjaarsubsidies, indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt.

  • 3 Indien Provinciale Staten een subsidie verlenen of in een geval als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, vaststellen, dan wel een subsidie wijzigen of intrekken, nemen Gedeputeerde Staten de beslissingen ter voorbereiding en uitvoering daarvan.

  • 4 Gedeputeerde Staten zijn onverminderd het bepaalde in artikel 10.1, bevoegd afwijzend te beslissen op aanvragen om subsidie in incidentele gevallen.

Artikel 1.4

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast voorzover hun de bevoegdheid toekomt tot verstrekking van de subsidies waarop het plafond betrekking heeft.

Artikel 1.5

  • 1 Indien een datum is aangewezen waarvoor subsidieaanvragen moeten worden ingediend en die aanvragen op grond van de toepasselijke subsidieregeling in een rangorde worden geplaatst, krijgen bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die het meeste overeenstemmen met het doel waarvoor dat bedrag ter beschikking is gesteld.

  • 2 Voor het overige vindt de verdeling plaats in volgorde van ontvangst van de aanvragen. Een aanvraag wordt in bedoelde volgorde opgenomen indien zij volledig is.

  • 3 Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag wordt ontvangen waarvan niet achterhaald kan worden op welk tijdstip de aanvraag is ingediend of wanneer op hetzelfde tijdstip meerdere aanvragen worden ontvangen, stelt het provinciebestuur de onderlinge rankschikking van de aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 1.6

  • 1 Subsidieverstrekking vindt plaats aan rechtspersonen. Rechtspersonen met een op het maken van winst gerichte doelstelling, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Subsidie wordt niet verstrekt aan rechtspersonen, waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen.

  • 3 Het provinciebestuur kan in bijzondere gevallen bepalen dat subsidie wordt verstrekt aan andere personen dan bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1.7

  • 1 Het provinciebestuur weigert in ieder geval subsidie:

    • a.

      indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, niet zijn gericht op de provincie Gelderland, niet ten goede komen aan ingezetenen van de provincie of niet op andere wijze het belang van de provincie dienen;

    • b.

      indien de activiteiten in strijd zijn met door provinciale staten aangewezen onderdelen van het provinciale beleid;

    • c.

      voorzover de aanvrager naar het oordeel van het provinciebestuur de beschikking heeft of kan krijgen over de geldmiddelen die noodzakelijk zijn om de activiteiten op behoorlijke wijze te kunnen verrichten;

    • d.

      indien verstrekking van subsidie wordt aangemerkt als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het EU-Verdrag.

  • 2 Een subsidie kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is bij de uitvoering van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 niet van toepassing voor zover de subsidie wordt verstrekt voor een project op het grondgebied van de provincie Overijssel.

  • 4 Het provinciebestuur kan bij het verstrekken van subsidie van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, en van het bepaalde in het tweede lid afwijken ten behoeve van activiteiten welke van buitengewoon belang zijn voor de provincie.

  • 5 Het provinciebestuur kan het verstrekken van subsidie weigeren indien op grond van artikel 108, derde lid, van het EU-Verdrag het verstrekken van de subsidie moet worden gemeld bij de Europese Commissie.

Paragraaf 2 De aanvraag

Artikel 2.1

  • 1 Een subsidieaanvraag wordt ingediend tenminste dertien weken voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt, tenzij het provinciebestuur een andere termijn heeft aangegeven. Het provinciebestuur kan aanvragen die buiten de in de vorige volzin bedoelde termijn zijn ingediend, weigeren.

  • 2 Bij de aanvraag worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van aard en omvang van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voorzien van een toelichting;

    • c.

      indien de aanvrager een privaatrechtelijk rechtspersoon is, haar statuten, tenzij die al bij het provinciebestuur bekend zijn, en

    • d.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

  • 3 Het provinciebestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel c en d.

  • 4 Het provinciebestuur kan voorschrijven dat een schriftelijke verklaring wordt overgelegd van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 5 Indien voor dezelfde activiteiten tevens subsidie is aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 2.2

Het provinciebestuur zendt de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag van de subsidie een ontvangstbevestiging, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 3 De beslissing op de aanvraag

Artikel 3.1

  • 1 Voorafgaande aan een subsidievaststelling wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2 In een bijzondere subsidieverordening of bij een besluit van provinciale staten waarbij subsidie wordt verstrekt, kan worden bepaald dat alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven. Subsidies tot € 25.000,-- worden vastgesteld zonder voorafgaand besluit tot subsidieverlening, tenzij sprake is van subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde.

  • 3 Indien het voornemen tot verstrekking van subsidie op grond van artikel 108, derde lid, van het EU-Verdrag moet worden gemeld, stelt het provinciebestuur voorafgaand aan subsidieverstrekking een voorgenomen besluit op.

  • 4 Na ontvangst van de beslissing van de Europese Commissie beslissen gedeputeerde staten omtrent verstrekking van de subsidie. Indien het voorgenomen besluit wordt opgesteld door provinciale staten, kunnen zij zich daarbij de bevoegdheid tot het beslissen omtrent de verstrekking van subsidie voorbehouden.

Artikel 3.2

  • 1 Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven:

    • a.

      binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag;

    • b.

      indien de verlening plaatsvindt conform het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, binnen dertien weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend, of

    • c.

      ingeval de procedure in artikel 3.1, derde en vierde lid, wordt gevolgd, binnen acht weken na ontvangst van de beslissing van de Europese Commissie op de aanvraag. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn van dertien weken bedraagt tweeëntwintig weken indien:

    • a.

      de aanvraag is gericht op subsidie op basis van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013;

    • b.

      de aanvraag is gericht op subsidie die verstrekt wordt als cofinanciering bij een subsidie als bedoeld in onderdeel a, of

    • c.

      over de aanvraag advies, als bedoeld in afdeling 3.3 van de wet, wordt ingewonnen.

Artikel 3.3

Het tijdvak dat wordt vermeld in beschikkingen tot verlening van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen, bedoeld in artikel 4:32 van de wet, is ten hoogste vier jaar. In bijzondere gevallen kunnen provinciale staten een langer tijdvak vaststellen.

Artikel 3.4

Indien alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, is artikel 4:35, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 4.1

  • 1 Het provinciebestuur kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen, die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2 Bij toepassing van artikel 4:37, eerste lid, van de wet, neemt het provinciebestuur het volgende in acht:

    • a.

      de verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b en onder f van de wet worden niet opgelegd bij een subsidiebedrag tot € 25.000,--.

    • b.

      de verplichting als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, wordt niet opgelegd bij een subsidiebedrag vanaf € 25.000,-- tot € 125.000,--, tenzij een verklaring als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, wordt gevraagd.

Artikel 4.2

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 4.1, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 De subsidie-ontvanger, als bedoeld in het eerste lid, verleent aan het provinciebestuur danwel aan de door dit bestuur aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage in de administratie, indien dit naar het oordeel van het provinciebestuur nodig is voor de beoordeling van de besteding van de verstrekte subsidie.

  • 3 De subsidieontvanger kan worden verplicht de administratie te bewaren tot een door Gedeputeerde Staten te bepalen datum.

Artikel 4.3

  • 1 De subsidieontvanger is aan de provincie de door Gedeputeerde Staten vastgestelde vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de wet verschuldigd.

  • 2 De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidie-ontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger is ontvangen.

    De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 3 De waarde van onroerende goederen wordt vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door het provinciebestuur in overeenstemming met de subsidie-ontvanger wordt aangewezen. Bij gebreke aan overeenstemming wijst iedere partij een onafhankelijke deskundige aan, welke deskundigen gezamenlijk een derde onafhankelijke deskundige aanwijzen.

  • 4 Indien nog geen tien jaren subsidie is verstrekt, wordt de verschuldigde vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke zij is verstrekt.

Artikel 4.4

  • 1 Als een subsidie vanaf € 25.000,-- niet binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening wordt vastgesteld, kan het provinciebestuur de subsidie-ontvanger verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.

  • 2 Een rapportage als bedoeld in het eerste lid wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing bij het verstrekken van subsidiesop basis van een regeling ter uitwerking van een Europees programma.

Artikel 4.5

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht om:

    • a.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, en

    • b.

      op de door het provinciebestuur in de beschikking of bij regeling aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd regels vast te stellen ter uitwerking van de in het vorige lid bedoelde aangegeven wijze.

Paragraaf 5 De subsidievaststelling - rekening en verantwoording

Artikel 5.1

  • 1 De subsidie-ontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij het provinciebestuur bij de verlening een andere termijn heeft aangegeven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, dient de subsidie-ontvanger, in geval sprake is van subsidie verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk, binnen twaalf maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend de aanvraag tot vaststelling van subsidie in, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet.

Artikel 5.2

  • 1 De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een activiteitenverslag, als bedoeld in artikel 4:80 van de wet.

  • 2 Indien bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald dat de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van de activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidie-ontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten kan aantonen dat de activiteiten zijn verricht.

  • 3 De subsidie-ontvanger geeft in de verklaring, als bedoeld in het tweede lid, aan:

    • a.

      dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • c.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • d.

      wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;

    • e.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is, en;

    • f.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

  • 4 Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op subsidies vanaf € 25.000,-- tot € 125.000,--, tenzij sprake is van subsidie verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk. In dat geval is het bepaalde in artikel 5.3, eerste tot en met het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3

  • 1 De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag. Het bepaalde in artikel 4:80 van de wet, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over.

  • 3 De subsidie-ontvanger geeft, onverminderd het bepaalde in artikel 4:78, eerste tot en met het vierde lid, van de wet, een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opdracht tot onderzoek van het financieel verslag onderscheidenlijk de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.1.

  • 4 De accountant doet onderzoek naar de getrouwheid en de rechtmatigheid van het financieel verslag, als bedoeld in het eerste lid, of van de jaarrekening, als bedoeld in het tweede lid, en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie-ontvanger verplichten dat het door de accountant uit te voeren onderzoek plaatsvindt met inachtneming van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld controleprotocol.

  • 5 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van de in het vierde lid bedoelde controleverklaring.

  • 6 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid.

  • 7 Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op subsidies die verleend worden voor een bedrag vanaf € 125.000,--, op subsidies die verleend worden op basis van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 en op subsidies die als cofinanciering bij subsidies op basis van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 worden verleend.

Artikel 5.4

  • 1 Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven waarin een bedrag is vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, wordt zij vastgesteld op basis van de werkelijke baten en lasten van de activiteiten waarvoor zij is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ten aanzien van door hen te bepalen categorieën van kosten bij nadere regels normbedragen vaststellen. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen van deze normbedragen afwijken.

Artikel 5.5

Het provinciebestuur beslist binnen tweeëntwintig weken na ontvangst op de aanvraag. Indien de aanvraag tot vaststelling conform het bepaalde in artikel 5.1 tweede lid wordt ingediend, beslist het provinciebestuur binnen tweeëntwintig weken nadat de stukken, als bedoeld in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet, door het provinciebestuur zijn ontvangen.

Paragraaf 6 Intrekking en wijziging

Artikel 6.1

  • 1 Het provinciebestuur kan de subsidieverlening intrekken of wijzigen indien

    • a.

      conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidie-ontvanger of conservatoir derdenbeslag is gelegd op het vermogen van de provincie;

    • b.

      de subsidie-ontvanger surcéance van betaling is verleend;

    • c.

      de subsidie-ontvanger in staat van faillissement is verklaard.

  • 2 Indien de subsidie is verleend door provinciale staten oefenen gedeputeerde staten de bevoegdheid van het eerste lid uit.

  • 3 Indien de subsidie is vastgesteld door provinciale staten zonder dat daaraan voorafgaand een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, oefenen gedeputeerde staten in de in het eerste lid genoemde omstandigheden de bevoegdheid tot intrekking of wijziging uit als bedoeld in artikel 4:49 van de wet.

  • 4 De subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt gewijzigd of ingetrokken voor zover subsidieverstrekking in strijd is met bij of krachtens een verdrag aan de provincie opgelegde verplichtingen.

  • 5 Ingeval van wijziging of intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling ten nadele van de subsidieontvanger kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen rente verschuldigd is.

Paragraaf 7 De betaling

Artikel 7.1

Vervallen

Artikel 7.2

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen ambtshalve een voorschot verlenen.

  • 2 De voorschotten bedragen in totaal ten hoogste 80% van de verleende subsidie.

  • 3 In afwijking van het tweede lid bedragen de voorschotten in totaal ten hoogste 95% van de verleende subsidie indien de financiële verantwoording overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet geschiedt.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten voor per boekjaar verstrekte subsidies een voorschot verlenen tot 100% van het subsidiebedrag.

  • 5 Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het provinciebestuur in afwijking van het tweede en derde lid tot het volledige bedrag voorschotten verlenen.

Artikel 7.3

Een bestuurlijke geldschuld kan worden verrekend met een bestaande vordering.

Paragraaf 8 Per boekjaar verstrekte subsidies

Artikel 8.1

  • 1 Voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde krediet- en garantieverleningen, is afdeling 4.2.8 van de wet van toepassing, tenzij het provinciebestuur anders bepaalt.

  • 2 Voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde krediet- en garantieverleningen, is afdeling 4.2.8 van de wet zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij het provinciebestuur anders bepaalt.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing bij het verstrekken van een subsidie tot € 125.000,--.

Artikel 8.2

  • 1 De aanvraag van een subsidie per boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar, tenzij het provinciebestuur een andere termijn heeft aangegeven.

  • 2 Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 31 augustus worden ingediend, als zij in vergelijking met de subsidie voor het voorafgaande jaar niet meer dan een trendmatige wijziging inhoudt in verband met de algemene ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

Artikel 8.3

Het provinciebestuur beslist uiterlijk vier weken voor de aanvang van het boekjaar op de aanvraag van de subsidie. De beslissing kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 8.4

Subsidie per boekjaar wordt verleend voor ten hoogste vier boekjaren.

Artikel 8.5

  • 1 De subsidie-ontvanger behoeft toestemming van het provinciebestuur voor het verrichten van de in artikel 4:71, eerste lid, van de wet genoemde handelingen.

  • 2 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 8.6

  • 1 De subsidie-ontvanger vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de wet.

  • 2 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 8.7

Artikel 4:76 van de wet is van overeenkomstige toepassing op subsidie-ontvangers die hun inkomsten in overwegende mate ontlenen aan de subsidie, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 8.8

Het provinciebestuur beslist binnen tweeëntwintig weken na ontvangst op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Paragraaf 9 Krediet- en garantieverleningen

Artikel 9.1

  • 1 Met betrekking tot krediet- en garantieverleningen kan het provinciebestuur bepalingen van deze verordening buiten toepassing verklaren, met uitzondering van de bepalingen van paragraaf 1.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op artikel 3.1 derde en vierde lid, artikel 4.1 tweede lid en artikel 6.1 vierde lid.

Paragraaf 10 Waarderingssubsidies

Artikel 10.1

  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd in incidentele gevallen waarderingssubsidie te verstrekken voor activiteiten die van provinciaal belang zijn waarvan het onderwerp niet in een subsidieregeling is geregeld.

  • 2 De subsidie bedraagt jaarlijks niet meer dan € 5.000,-- en kan een keer voor ten hoogste vier achtereenvolgende jaren worden verstrekt.

Paragraaf 11 Bijzondere en slotbepalingen

Artikel 11.1

  • 1 Het in artikel 4:24 van de wet bedoelde verslag wordt ten minste eenmaal in de vier jaren door gedeputeerde staten aan provinciale staten aangeboden en gepubliceerd in het provinciaal blad.

  • 2 Ingeval de subsidie is aangemerkt als steunmaatregel in de zin van artikel 87 en 88 van het EG Verdrag die verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, is tevens de Europese regelgeving ten aanzien van de verslaglegging van toepassing.

Artikel 11.2

  • 1 Indien het provinciebestuur subsidie verstrekt voor activiteiten waarvoor ook door andere bestuursorganen subsidie wordt verstrekt, kan het provinciebestuur afwijken van deze verordening en de van toepassing zijnde bijzondere subsidieverordeningen.

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing als afwijking wenselijk is ter afstemming van de op de betrokken subsidies toepasselijke voorschriften, mits daardoor de belangen met het oog waarop de bepalingen waarvan wordt afgeweken zijn gesteld, niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11.3

Gedeputeerde Staten houden, in verband met de Europese regelgeving met betrekking tot staatssteun, een register van aan ondernemingen verstrekte subsidies bij.

Artikel 11.4

Gedeputeerde Staten kunnen ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.

Artikel 11.5

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Gelderland 1998.

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van 1 januari 1998 of zoveel later als titel 4.2 van de wet in werking treedt.

  • 3 De Algemene subsidieverordening Gelderland 1983, de Budgetsubsidieregeling Gelderland 1990 en artikel 13 van de Algemene delegatieverordening Gelderland vervallen op het in het tweede lid bedoelde tijdstip, met dien verstande dat de daarin neergelegde bepalingen van kracht blijven ten aanzien van subsidies die voor dit tijdstip zijn verstrekt.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland

Toelichting op deze verordening

T o e l i c h t i n g AsG 1 9 9 8

1 Inleiding

Op 1 januari 1994 zijn de eerste en tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Naar het zich laat aanzien volgt per 1 januari 1998 de inwerkingtreding van de derde tranche (Awb3). De derde tranche bevat o.m. een - uitvoerige - regeling van het onderwerp subsidiëring. In deze regeling (titel 4.2 van de wet) heeft de wetgever regels die in de jurisprudentie met betrekking tot subsidiëring zijn gegroeid, gecodificeerd en voorts een harmonisatie tot stand gebracht van de talloze wettelijke regelingen op dit gebied.

Volgens de Memorie van Toelichting zijn de doelstellingen van titel 4.2: het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies; het verschaffen van voldoende rechtszekerheid aan subsidie-ontvangers; en beheersbaarheid van de overheidsuitgaven. De subsidieregeling van de Awb bouwt - conform de systematiek van de wet - voort op de algemene regelingen van de vorige tranches. Voor de vraag aan welke eisen een beschikking tot subsidieverstrekking moet voldoen, moeten dan ook niet alleen de bepalingen van titel 4.2 worden geraadpleegd, maar bijv. ook titel 4.1 (algemene bepalingen over beschikkingen), afdeling 3.2 (zorgvuldigheid en belangenafweging) en afdeling 3.6 (bekendmaking en mededeling van besluiten).

Grote inhoudelijke verschuivingen heeft titel 4.2 niet tot gevolg. De regeling behelst vooral procedurebepalingen, die aansluiten bij de - ook bij onze provincie bestaande - subsidiepraktijk. Navolgend zullen enkele vermeldenswaardige nieuwe elementen worden aangestipt.

De wet (artikel 4:21) definieert het begrip subsidie (dat voortaan wordt voorafgegaan door het lidwoord "de" in plaats van "het") als: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten.

Deze definitie geeft aan de subsidietitel een ruim bereik. Hierdoor vallen in principe ook de door de overheid verstrekte kredieten en garanties onder de werking van wet. Alleen als een krediet of garantie niet "met het oog op bepaalde activiteiten" is verstrekt, zijn de regels van titel 4.2 niet van toepassing. De wet verplicht ertoe om, behoudens uitzonderingen, voor elke subsidiëring een wettelijke grondslag vast te stellen. Zo wordt duidelijkheid geschapen over de rechten en plichten van subsidieverstrekker en -ontvanger. Tegelijk wordt de subsidieverstrekkende overheid gedwongen zich terdege af te vragen welke doelen met de subsidie worden nagestreefd en welke voorschriften en bevoegdheden noodzakelijk zijn om die doelen te bereiken.

De wet kent de mogelijkheid om een subsidieovereenkomst te sluiten ter uitvoering van een verstrekkingsbeschikking. Bij zo'n overeenkomst kan de subsidie-ontvanger worden verplicht om de gesubsidieerde activiteiten ook daadwerkelijk uit te voeren. Blijft de subsidie-ontvanger in gebreke, dan kan via de rechter nakoming worden afgedwongen. Die mogelijkheid ontbreekt wanneer uitvoering van de activiteit alleen als voorwaarde aan de subsidiebeschikking is verbonden. Sanctie op niet-nakoming is dan slechts dat de subsidie-ontvanger kan worden aangesproken tot terugbetaling van de subsidie.

Subsidies kunnen i.v.m. doelstelling 3 alleen nog voor bepaalde tijd worden verstrekt. Aldus wordt de subsidieverstrekker gedwongen bij afloop van de termijn stil te staan bij de wenselijkheid van voortzetting van de subsidie.

De wet kent de mogelijkheid tot vaststelling van een subsidieplafond. Dit middel geeft de overheid, tezamen met het aloude middel van het begrotingsvoorbehoud, de mogelijkheid om de uitgaven voor subsidiëring, althans voorzover subsidieverstrekking plaatsvindt op basis van een wettelijke regeling, binnen de begrote posten te houden. Is voor een subsidieregeling geen plafond vastgesteld, dan heeft zij een open eind en kan het tekortschieten van de beschikbare middelen niet als afwijzingsgrond worden gehanteerd. Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt, dat de vaststelling van een begrotingspost niet tevens de vaststelling van het subsidieplafond impliceert. De vaststelling van het plafond moet plaatsvinden bij een afzonderlijk besluit. Aldus is het ook mogelijk om het plafond op een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag van de begrotingspost.

De derde tranche verplicht het bestuur tot periodieke evaluatie van en rapportage over de doeltreffendheid en de effecten van de op een wettelijk voorschrift berustende subsidies. Ook deze verplichting kan worden gezien in het licht van doelstelling 3.

Behalve de nieuwe definitie van het begrip subsidie brengt titel 4.2 nog enkele andere terminologische veranderingen. Zo is de algemene term voor het geven van subsidie - in de geldende regelgeving veelal aangeduid als "subsidieverlening" - verstrekken van subsidie. Verlenen is in Awb3 de term voor het inwilligen van een subsidieaanvraag voor een bepaalde - in het algemeen toekomstige - activiteit. Met de verlening krijgt de aanvrager aanspraak op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht. "Verlenen" is daarmee het equivalent van het begrip "toekennen" in de huidige regelgeving. Vaststellen is (blijft) de term voor het vaststellen van het bedrag van de subsidie en het verschaffen van aanspraak op betaling van dit bedrag. Activiteiten tenslotte is in de Awb de algemene term voor datgene waarvoor de subsidie wordt verstrekt. Ook wanneer wordt gesubsidieerd in het exploitatietekort van een instelling dan wel op basis van door de subsidie-ontvanger behaalde resultaten of geleverde prestaties wordt die term dus gehanteerd.

2 Titel 4.2 Awb in vogelvlucht

Titel 4.2 van de Awb geeft een wettelijk kader voor alle als subsidie in de zin van de wet aan te merken financiële aanspraken en bevat regels die bij iedere subsidieverhouding aan de orde zijn. De inhoud kan als volgt worden samengevat1.

De reikwijdte van de subsidietitel wordt bepaald door de hierboven vermelde definitie van het begrip subsidie in artikel 4:21.

Het stelsel van subsidieverstrekking beslaat - als regel - vier fasen:

de subsidieverlening (afd. 4.2.3) evt. de bevoorschotting (4:54 e.v.) de vaststelling van de subsidie (afd. 4.2.5) en de uitbetaling van het subsidiebedrag (4:52, 4:53 en 4:56). De subsidiërende overheid kan bepalen dat in bepaalde gevallen de beschikking tot verlening van subsidie (fase 1) achterwege blijft (4:29).

In de wet vinden we de volgende uitgangspunten terug: - de verstrekking van subsidie dient te steunen op een wettelijk voorschrift (4:23); - van de gesubsidieerde activiteiten dient verslag te worden gedaan; de subsidie dient periodiek te worden geëvalueerd (4:24); - de uitgaven voor subsidiëring dienen binnen de begrote posten te kunnen worden gehouden; hiertoe staan de middelen subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud ter beschikking (afd. 4.2.2 en artikel 4:34).

De wet geeft verder regels voor: - de afwijzing van een aanvraag om subsidieverlening (4:35) - de voorwaarden (4:33), voorschriften en beperkingen (afd. 4.2.4) die aan de subsidie-ontvanger kunnen worden opgelegd - de intrekking en wijziging van de subsidieverlening en -vaststelling (afd. 4.2.6) - de stopzetting van betalingen (4:56) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten en subsidiebedragen (5:57). Tenslotte bevat afd. 4.2.8 een standaardregeling voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. In die afdeling staan regels ter uitwerking van en aanvulling op de regels van de overige afdelingen van de subsidietitel, toegesneden op de genoemde specifieke subsidiesoort. Het staat de subsidiërende overheid vrij om deze afdeling al of niet van toepassing te verklaren. Overigens is ook op sommige andere plaatsen in titel 4.2 facultatief recht te vinden. De betreffende bepalingen zijn dan alleen van toepassing indien zulks door de betreffende overheid is bepaald.

3 Provinciale regelgeving

De komst van de derde tranche maakt een ingrijpende aanpassing van het provinciale subsidieregelgevingsbestand noodzakelijk. Dat geldt zowel voor de Algemene Subsidieverordening Gelderland 1983 en Budgetsubsidieregeling Gelderland 1990 als voor de bijzondere subsidieverordeningen. In de voorliggende regeling zijn de "algemene voorwaarden" waaronder de provincie subsidie verstrekt in lijn gebracht met de Awb3. In een later stadium worden de bijzondere subsidieregelingen aangepast. Voor de inhoud daarvan is de inhoud van de nieuwe AsG uiteraard van cruciale betekenis.

De ontwerp-Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 beoogt zowel de AsG 1983 als de Budgetsubsidieregeling Gelderland 1990 te vervangen. Het ontwerp sluit aan op de in titel 4.2 neergelegde systematiek en volgt de indeling daarvan. Dit heeft geleid tot een groot aantal verschuivingen van bepalingen ten opzichte van de "oude" regelingen. Diverse bepalingen over onderwerpen die in de Awb zijn geregeld, keren in de ontwerp-regeling niet terug. Het is immers niet toelaatbaar in een provinciale verordening onderwerpen te regelen waarin een hogere regeling voorziet. De ontwerp-AsG beperkt zich tot die bepalingen waarvoor titel 4.2 de ruimte laat. Een aantal bepalingen van titel 4.2 stelt de toepasselijkheid ervan afhankelijk van de keuze die "bij wettelijk voorschrift" is gemaakt. Daarmee laat de Awb op onderdelen aan de lagere wetgever keuzevrijheid. In de artikelsgewijze toelichting bij de ontwerp-AsG is aangegeven welke bepalingen aan die vrijheid invulling beogen te geven. Aldus bevat de ontwerp-AsG de algemene bepalingen voor subsidies die door de provincie worden verstrekt, voorzover de algemene bepalingen van de Awb daarin niet reeds voorzien. Verder bevat de ontwerp-verordening bepalingen over onderwerpen, die volgens de Awb bij of krachtens wettelijk voorschrift moeten worden geregeld.

De specifiek op de onderscheidene subsidies toegesneden regels worden neergelegd in de bijzondere subsidieverordeningen. In deze verordeningen worden onder meer bepalingen opgenomen met betrekking tot de berekeningsgrondslag en omvang van de subsidie, de toewijzingsgronden, evt. aanvullende afwijzingsgronden, evt. regels over het toepasselijke subsidiesysteem en de subsidieverdelingsmethodiek, eventuele van de AsG afwijkende procedurele voorschriften etc.

4 Gehanteerde uitgangspunten

Voor de opstelling van de nieuwe AsG en de aanpassing van de bijzondere subsidieregelingen zijn resp. worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

De nieuwe regels dienen zo nauw mogelijk aan te sluiten bij - het systeem van - de Awb. Waar de wet een regeling bevat voor een bepaald onderwerp, maar tegelijk de mogelijkheid laat afwijkende regels te stellen, wordt van deze mogelijkheid - mede om redenen van het door PS via motie 1994-27M benadrukte dereguleringsstreven - alleen gebruik gemaakt wanneer bijzondere redenen daartoe nopen. Dit uitgangspunt heeft er bijv. toe geleid, dat in de ontwerp-AsG voor boekjaarsubsidies geen eigen regeling is ontworpen hoewel de wet daarvoor de ruimte laat, maar afd. 4.2.8 Awb van toepassing is verklaard. Ook de van overeenkomstige toepassing verklaring van deze afdeling op boekjaarsubsidieverstrekking aan rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid is daar een voorbeeld van. De aanpassingsoperatie dient zoveel mogelijk een technische operatie te zijn. Inhoudelijke veranderingen in de regelgeving dienen buiten het implementatietraject van de derde tranche plaats te vinden. Van dit uitgangspunt zijn wij op enkele punten afgeweken in verband met in het verleden gedane toezeggingen. In de artikelsgewijze toelichting is verantwoord welke inhoudelijke wijzigingen in het ontwerp zijn doorgevoerd. De nieuwe AsG moet een juridisch kader bieden aan de diverse subsidiesoorten, subsidiesystemen en subsidieverdelingsmethodieken die bij onze provincie worden gehanteerd. De bij onze provincie bekende subsidiesoorten zijn de incidentele, exploitatie-, budget- en waarderingssubsidies. Aan subsidiesystemen kennen wij de zgn. "tweetraps-" en "eentrapssubsidies" (resp. subsidies die eerst worden verleend en vervolgens vastgesteld en subsidies die alleen worden vastgesteld) en verder de boekjaarsubsidies en mutatiesubsidies. Laatstgenoemde subsidies zijn de langlopende subsidieverleningen met tussentijdse periodieke subsidievaststelling. Voorkomende subsidieverdelingsmethodieken zijn de traditionele verdeingsmethode volgens het "die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-principe" en de prioriteringsmethodiek. Volgens de laatste methode wordt voorrang gegeven aan de in een bepaalde periode ontvangen aanvragen, waarvan honorering op beleidsmatige gronden het meest belangrijk wordt gevonden. De ontwerp-AsG is een integraal kader voor al deze soorten, systemen en methodieken. Om die reden is er ook geen behoefte meer aan een aparte regeling van de budgetsubsidies. Waar mogelijk dient de AsG een bijdrage te leveren aan het streven tot deregulering. Onder 1 is al aangegeven dat mede om dereguleringsredenen het aantal van de Awb3 afwijkende regelingen tot een minimum is beperkt. Ook het in elkaar schuiven van de AsG en Budgetsubsidieregeling kan als een bijdrage aan de deregulering worden gezien. Het belangrijkste dereguleringseffect wordt echter behaald doordat de nieuwe AsG in samenhang met de Awb de behoefte aan procedurele bepalingen in de bijzondere subsidieregelingen tot een minimum beperkt. Overigens moet worden bedacht dat het door de Awb3 gestelde vereiste dat subsidies in principe slechts mogen worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift, tot regulering noodzaakt. Voor de subsidies, die nu op basis van beleidsnota's (al dan niet in combinatie met eenvoudige delegatiebesluiten) worden verstrekt, zal een regeling moeten worden ontworpen. De nieuwe regelgeving dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de bestaande Gelderse subsidie-praktijk. Dit uitgangspunt ligt in het verlengde van uitgangspunt 2. De implementatie van de derde tranche levert al zoveel complicaties op, dat mogelijk gewenste wijzingen, die niet noodzakelijk voortvloeien uit de Awb3, beter op een later moment kunnen worden doorgevoerd.

5 Artikelsgewijze toelichting

VOORAF

Zoals hierboven al aangegeven voorziet de ontwerp-AsG 1998 in een regeling voor alle subsidiesoorten, derhalve ook voor de krediet- en garantieverleningen en waarderingssubsidies. Dat neemt niet weg dat het eigen karakter van deze subsidiesoorten ertoe dwingt enkele specifiek op de betreffende soort toegesneden bepalingen in de regeling op te nemen. Overigens geldt zowel voor de genoemde als voor de andere subsidiesoorten, dat bij bijzondere subsidieverordening aanvullende of afwijkende bepalingen kunnen worden gesteld indien de regeling van de AsG voor een specifieke subsidie niet toereikend is.

DE TOELICHTING

Considerans De wettelijke grondslag van de verordening wordt gevormd door zowel de Provinciewet als de Algemene wet bestuursrecht. Anders dan de geldende AsG is de ontwerp-AsG in belangrijke mate een complementaire regeling: aanvullend aan hetgeen reeds in de Awb, m.n. titel 4.2, is geregeld. De nieuwe regeling moet dus in nauwe samenhang met de Awb worden gelezen. In de toelichting op de bepalingen van de verordening wordt daarom steeds naar de betreffende artikelen van de Awb verwezen. Behalve rechtstreeks aan de Awb gerelateerde bepalingen bevat de ontwerp-verordening een aantal "autonome" bepalingen.

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 "Provincie bestuur" is ook in de Provinciewet de aanduiding voor het bevoegde provincie bestuursorgaan. Het begrip "subsidie" is gedefinieerd in artikel 4:21 Awb. De ruime omschrijving van dit begrip heeft tot gevolg dat het bereik van de nieuwe AsG breder is dan die van 1983. Zo vallen nu ook de krediet- en garantieverleningen onder de regeling.

Artikel 1.2 Volgens het eerste lid is de verordening van toepassing op alle door het provincie bestuur te verstrekken subsidies, voorzover hiervan niet uitdrukkelijk bij bijzondere regeling is afgeweken. PS kunnen ook bij een specifiek subsidieverstrekkingsbesluit (onderdelen van) de AsG buiten toepassing verklaren. Om redenen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zal niet lichtvaardig van deze bevoegdheid gebruik moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 4:21, derde lid, Awb is titel 4.2 niet van toepassing op krachtens wettelijk voorschrift verstrekte subsidies, waarvoor uitsluitend overheden in aanmerking kunnen komen. Voorzover voor de verstrekking van dergelijke subsidies bij hogere regelgeving geen regels zijn gesteld, dient de provincie deze regels zelf in het leven te roepen. In de ontwerp-AsG is daarin voorzien door van overeenkomstige toepassing verklaring van titel 4.2 Awb. Voorzover deze regeling voor specifieke subsidies te zwaar is of anderszins niet passend, kunnen bij bijzondere verordening afwijkende bepalingen worden gesteld. Het derde lid verklaart de vermogenstoets van artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet van toepassing op de subsidies die alleen aan overheden kunnen worden verstrekt.

Artikel 1.3 Deze bepaling regelt enkele bevoegdheidsoverdrachten van PS aan GS. Behoudens indien de bevoegdheid tot subsidieverstrekking bij een bijzondere (rijks-)wet aan een ander bestuursorgaan is toebedeeld, komt zij volgens de Provinciewet toe aan PS. De ontwerp-AsG laat bedoelde bevoegdheid bij PS voorzover bij bijzondere regeling of delegatiebesluit niet anders is bepaald.

In het tweede lid is aan GS de bevoegdheid gegeven om, waar PS beslissingsbevoegd zijn met betrekking tot verstrekking, wijziging of intrekking van subsidie, alle daarmee samenhangende voorbereidings- en uitvoeringsbeslissingen te nemen. Op grond hiervan zijn GS in de gevallen dat de beslissingsbevoegdheid omtrent subsidieverstrekking, -wijziging of intrekking aan PS toekomt, onder meer bevoegd tot het verdagen van de op de aanvraag te nemen beslissing, het verlenen van voorschotten, het betalen van voorschotten en subsidiebedragen, betaling van subsidiebedragen in gedeelten, opschorting van de verplichting tot betaling van voorschotten of subsidiebedragen, terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten en subsidiebedragen, vaststelling van vergoedingen voor vermogensvorming, het sluiten van uitvoeringsovereenkomsten en het vaststellen van de subsidie als bedoeld in par. 5.

Het derde lid heeft geen pendant in de huidige regelgeving. De bepaling beoogt een praktische werkwijze te creëren voor "ongereglementeerde" subsidieaanvragen, zoveel mogelijk met behoud van het primaat van PS. Volgens de bepaling zijn GS bevoegd om subsidieaanvragen af te wijzen, die betrekking hebben op een activiteit, waarvoor geen bijzondere subsidieregeling geldt en waarvoor op de provinciale begroting ook geen gelden beschikbaar zijn gesteld. GS hebben die bevoegdheid alleen als de aanvraag niet is ingediend voor 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit zal worden uitgevoerd. Van een bevoegdheidsoverdracht aan GS met betrekking tot "ongereglementeerde" subsidieaanvragen is geen sprake en PS zijn derhalve beslissingsbevoegd in de volgende gevallen: - de aanvraag is ingediend voor 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit zal worden uitgevoerd; in dat geval kan de aanvraag door PS worden meegewogen in het begrotingsproces; - op de begroting is voorzien in een post waaruit de betreffende activiteit kan worden betaald; wanneer de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de besteding van deze post niet via een regeling of anderszins aan GS is overgedragen, berust de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot subsidieaanvragen, waarin een beroep op deze middelen wordt gedaan, bij PS zelf; - op de begroting is niet voorzien in een post ten laste waarvan de subsidie kan worden gebracht, maar GS achten de betreffende activiteit dermate waardevol dat zij daarvoor toch subsidie beschikbaar zouden willen stellen; in dat geval dienen zij een voorstel te doen aan PS, waarna PS de uiteindelijke beslissing nemen.

Artikel 1.4 Op grond van de artt. 4:25 en 4:26 in verbinding met artikel 4:22 van de wet kan bij wettelijk voorschrift worden bepaald dat met betrekking tot subsidies die krachtens een subsidieregeling worden verstrekt, een subsidieplafond kan worden vastgesteld. In artikel 1.4 wordt hier in die zin uitvoering aan gegeven, dat de vaststelling van een plafond voor die subsidies verplicht is. Open-eind regelingen worden aldus voorkomen. Tezamen met de mogelijkheid van artikel 4:28 Awb om in geval van subsidieverstrekking voorafgaand aan de vaststelling van de begroting een begrotingsvoorbehoud te maken, is de beheersbaarheid van de provinciale subsidieuitgaven aldus optimaal geregeld.

Artikel 1.5 Volgens deze bepaling is de prioriteringsmethodiek uitgangspunt voor de verdeling van subsidiegelden: de subsidie gaat in principe naar die activiteiten die het meeste bijdragen aan de doelstelling van de subsidieregeling. Als deze methodiek niet toepasbaar is, omdat de aanvragen verspreid binnenkomen en geen onderlinge weging kan worden gemaakt, geldt de die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-methode.

Artikel 1.6 Deze bepaling stemt qua strekking overeen met de artikelen 2 en 2b van de AsG 1983. In principe wordt slechts subsidie verstrekt aan niet op het maken van winstgerichte rechtspersonen, al dan niet met volledige rechtsbevoegdheid. Natuurlijke personen en bedrijven komen voor subsidie in aanmerking mits dat bij een bijzondere subsidieregeling is toegestaan. Is zulks niet het geval en willen GS toch een natuurlijke persoon of bedrijf voor subsidie in aanmerking brengen, dan dienen zij dat eerst te bespreken met de betrokken statencommissie. Het tweede lid vervangt het moeilijk leesbare artikel 4, aanhef en onderdeel b, van de ASVG 1983. Het biedt een kapstok om bijv. organisaties die aanzetten tot vreemdelingenhaat, van subsidie uit te sluiten. Weigering van subsidie op deze grond eist het nodige van het provincie bestuur op het punt van de motivering van de beslissing.

Artikel 1.7 Het eerste lid, onderdeel a, vervangt artikel 4, aanhef en onder a van de ASVG 1983. Laatstbedoelde bepaling eist dat bij de te subsidiëren activiteit het belang van de provincie "betrokken" moet zijn. Die betrokkenheid is in de nieuwe bepaling nader geconcretiseerd.

Onderdeel b van het eerste lid biedt grondslag om voor activiteiten die in strijd zijn met nader aangewezen onderdelen van het provinciale beleid subsidie te weigeren. Deze regeling is ingegeven door een eerdere wens van de Staten geen subsidiegelden beschikbaar te hoeven stellen voor activiteiten, die in strijd zijn met het provinciale milieubeleid. Ook andere onderdelen van het provinciale beleid kunnen van zodanig gewicht worden bevonden, dat activiteiten van derden, die daarmee in strijd zijn, reeds om die reden niet voor subsidie in aanmerking dienen te komen. Omdat "het provinciale beleid" een te open begrip is om zonder meer als toetsingscriterium te hanteren, is in 1.7 bepaald, dat PS bij nader besluit zullen concretiseren welke onderdelen van het beleid - mede - tot algemene toetsingsmaatstaf voor subsidieaanvragen zullen dienen.

In onderdeel c van het eerste lid is de tot weigeringsgrond geherformuleerde vermogenstoets opgenomen. In de ASVG 1983 staat deze toets in artikel 3. Afwijken van de vermogenstoets kan volgens het tweede lid alleen om zwaarwegende motieven.

Paragraaf 2 De aanvraag

Artikel 2.1 Wordt een subsidieaanvraag niet tijdig ingediend, dan kan het provincie bestuur op grond van artikel 4:5 Awb besluiten haar niet te behandelen. De termijn van dertien weken stemt overeen met de op grond van artikel 4:60 Awb geldende termijn voor boekjaarsubsidies.

Paragraaf 3 De beslissing op de aanvraag

Artikel 3.1 In deze bepaling is vastgelegd dat het tweetraps-subsidiesysteem geldt, tenzij in een bijzondere verordening of bij bijzonder besluit van PS is bepaald dat de subsidie volgens het eentraps-systeem wordt verstrekt. Als regel volgt op een subsidieaanvraag dus een verleningsbesluit en, na afloop van de activiteit of het boekjaar, een vaststellingsbesluit.

De keuze voor het tweetraps-systeem als uitgangspunt sluit aan bij de praktijk zoals die in onze provincie voor de meeste subsidies bestaat. Zij sluit ook het beste aan bij de structuur van de regeling van de Awb3. Opgemerkt wordt dat ons streven erop gericht is (blijft) om waar mogelijk - hierbij onder meer in aanmerking nemende de hoogte van het subsidiebedrag, de doelgroep, het doel dat met de subsidieverstrekking wordt nagestreefd en de wenselijk geachte controle-intensiteit - volgens het eentraps-systeem te subsidiëren. Dit systeem kan het doelmatig werken door de subsidie-ontvanger bevorderen en, waar schuiven tussen de begrotingsposten voor hem eenvoudiger is, diens flexibiliteit vergroten. Voor de provincie kan het eentraps-systeem een zekere beperking van de uitvoeringslasten als voordeel hebben. De toetsing achteraf bij deze subsidies is doorgaans minder intensief dan bij de tweetraps-subsidies. Wel moet worden bedacht, dat bij de eentraps-subsidies het voorwerk van de besluitvorming veelal omvangrijker is. Het wegvallen van de correctiemogelijkheid op basis van de rekening noodzaakt tot een diepergaande begrotingstoetsing en, indien op basis van eenheden product wordt gesubsidieerd, tot bewaking van de kostennormen. Bij eentrapssubsidiëring op basis van eenheden product kan bovendien de productdefiniëring een gecompliceerde, arbeidsintensieve aangelegenheid zijn. Onvoldoende mogelijkheden voor een min of meer precieze kostenraming van activiteiten maakt doorvoering van het eentraps-systeem over de hele linie niet haalbaar. Per specifieke subsidie moet worden bezien wat het risico van oversubsidiëring is wanneer de vaststelling achteraf achterwege blijft. Goede beheersing van de overheidsuitgaven als doelstelling van de derde tranche zou bij een te royaal gebruik van het eentraps-systeem gemakkelijk in het gedrang kunnen komen.

De bestaande, op de Budgetsubsidieverordening gebaseerde eentraps-subsidies kunnen dus onder de AsG 1998 als eentrapper verstrekt blijven worden. Onder voorwaarde dat dit bij bijzondere subsidieregeling of verstrekkingsbesluit van PS is bepaald, kan het eentrapssysteem ook op andere subsidies worden toegepast. Alvorens een bepaalde subsidie onder het eentrapssysteem te brengen is een secure afweging van de pro's en contra's noodzakelijk.

Artikel 3.2 Wanneer de aanvraag niet compleet is kan de beslissingstermijn van acht weken met toepassing van artikel 4:15 van de wet worden opgeschort totdat de aanvraag is aangevuld. Gelet op de gebruikelijke lengte van de statenprocedure is een beslissingstermijn van acht weken voor PS niet haalbaar. Die termijn is daarom op zestien weken gesteld.

De laatste volzin van deze bepaling maakt het mogelijk, dat de (PS- of GS)beslissing op de subsidieaanvraag met acht weken wordt verdaagd.

Artikel 3.4 Artikel 4:35 Awb bevat een aantal gronden voor weigering van verlening van subsidie. Teneinde deze gronden ook tot afwijzingsgrond te maken voor subsidies die alleen worden vastgesteld (waarvoor dus het eentraps-systeem geldt), is artikel 4:35 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Paragraaf 4 Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 4.1 De wet somt in artikel 4:37 een aantal verplichtingen op, die in de vorm van een voorschrift aan de subsidiebeschikking kunnen worden verbonden. In artikel 4.1 wordt - op de voet van artikel 4:38 Awb - geregeld dat ook andere dan de opgesomde verplichtingen aan de subsidie kunnen worden verbonden. Voorwaarde is wel dat de verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 4.2 Artikel 4:37 van de wet bevat de mogelijkheid aan de subsidie-ontvanger verplichtingen op te leggen met betrekking tot de administratie van aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven en het afleggen van rekening en verantwoording. Artikel 4.2 bevat op dit punt een standaardverplichting. Het creëert ook een inzagerecht voor de subsidieverschaffer, zodat deze desgewenst via de boeken controle kan uitoefenen op de besteding van de subsidiegelden. Met name in de gevallen, waarin de subsidie-ontvanger in het kader van het afleggen van rekening en verantwoording geen accountantsrapport behoeft over te leggen, kan dit inzagerecht van belang zijn.

Artikel 4.3 Deze bepaling strekt tot uitwerking van artikel 4:41 Awb. Dit artikel biedt de mogelijkheid om indien de subsidie-ontvanger dankzij subsidiegelden vermogenvoordeel heeft behaald, bijvoorbeeld via de verkoop van een met subsidiegelden aangekochte onroerende zaak, daarvoor in limitatief door de wet genoemde gevallen (zie het tweede lid van artikel 4:41 Awb) een vergoeding te vragen. De wet eist dat bij verordening wordt geregeld - en om rechtszekerheidsredenen moet dat nauwkeurig gebeuren - hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. De te betalen vergoeding is volgens artikel 4.3 gerelateerd aan de omvang van de provinciale subsidie in de laatste tien jaar. De waarde van een onroerende zaak wordt door een (of drie) onafhankelijke deskundige(n) bepaald.

Artikel 15 ASVG 1983 bevat een vergelijkbare vergoedingsregeling, zij het dat de toepassing ervan is beperkt tot het geval van ontbinding van de subsidie-ontvangende rechtspersoon. Ook artikel 23 van de ASVG 1983 heeft het tegengaan van vermogensvorming door middel van subsidiegelden tot doel.

Paragraaf 5 De subsidievaststelling - rekening en verantwoording

Artikel 5.2 Uit het activiteitenverslag moet duidelijk worden wat het effect is (geweest) van de verstrekte subsidie.

Artikel 5.4 Uitgangspunt is dat subsidies die tot een bepaald maximum zijn verleend, altijd worden vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. Aan de betreffende activiteit verbonden inkomsten worden dus, ook als daarmee in de aanvraag of de verlening niet uitdrukkelijk rekening is gehouden, in principe altijd afgetrokken. Is subsidie niet tot een bepaald maximum verleend, dan zijn de mogelijkheden tot vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan het verleende bedrag beperkt. Artikel 4:46 van de wet somt limitatief op onder welke omstandigheden vaststelling op een lager bedrag mogelijk is. Daartoe behoort niet de situatie dat de subsidie-ontvanger de activiteit heeft gerealiseerd tegen lagere kosten en/of met een hogere opbrengst dan begroot. Het verschil tussen het batig saldo van de activiteit en de verleende subsidie kan in dat geval niet worden teruggehaald. Bij niet tot een maximum verleende subsidies is het dan ook belangrijk dat de aanvraag met bijbehorende stukken nauwkeurig wordt getoetst. Voor als boekjaarsubsidie aan te merken subsidies die niet tot een bepaald maximum zijn verleend, vloeit uit artikel 8.6 van de ontwerp-AsG juncto artikel 4:72 van de wet voort dat een eventueel positief verschil tussen de subsidie en de werkelijke kosten van de activiteit ten gunste van de egalisatiereserve moet worden gebracht. Met die reserve moeten eventuele tekorten in de toekomst worden gedekt. Zie ook de toelichting bij artikel 8.6.

Artikel 5.5 Artikel 4:78 Awb eist ten behoeve van de vaststelling van boekjaarsubsidies steeds een accountantsverklaring (behoudens vrijstelling of ontheffing). In artikel 5.5 wordt deze verplichting veralgemeniseerd, zodanig dat ook bij de niet-boekjaarsubsidies boven ƒ 50.000,- zo'n verklaring moet worden overgelegd. De accountantsverklaring vereenvoudigt de vaststelling van de subsidie in aanzienlijke mate en vormt een waarborg tegen onjuist gebruik van die gelden. Volgens het derde lid kan van de subsidie-ontvanger worden gevergd, dat hij de accountant ook laat onderzoeken of aan alle dan wel bepaalde subsidieverplichtingen is voldaan. Het vierde lid regelt dat het accountantsverslag bij de aanvraag om subsidievaststelling moet worden meegezonden. Volgens artikel 5.6 moet deze verklaring bij eentraps-subsidies worden overgelegd tegelijk met de in het kader van de rekening en verantwoording aan het provincie bestuur te verstrekken stukken.

Het onderscheid tussen de in het vijfde lid van dit artikel - en ook elders in de regeling en ook in de wet - gebezigde begrippen "vrijstelling" en "ontheffing" is, dat van "vrijstelling" sprake is wanneer een of meer categorieën van gevallen worden vrijgesteld van - in deze bepaling - de verplichting van het eerste lid, en van "ontheffing" indien dat in een individueel geval gebeurt.

Artikel 5.6 Deze bepaling regelt het afleggen van rekening en verantwoording voor de aanwending van verkregen subsidie wanneer subsidie is verstrekt volgens het eentraps-systeem.

Paragraaf 6 Intrekking en wijziging

Artikel 6.1 Deze bepaling stoelt op artikel 4:50, eerste lid onderdeel c, van de wet, dat het mogelijk maakt de reeds in de wet (met name in artikel 4:48 en 4:50) genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden bij wettelijk voorschrift aan te vullen. Het tweede en derde lid van de bepaling geven GS in de in het eerste lid genoemde omstandigheden ook de bevoegdheid tot intrekking of wijziging wanneer de subsidie door PS is verstrekt. De lengte van de statenprocedure staat in geval van faillissement e.d. in de weg aan de benodigde snelle reactie.

Paragraaf 7 Betaling

Artikel 7.1 Artikel 4:52 Awb bepaalt dat de subsidie behoudens andersluidend wettelijk voorschrift binnen vier weken na de subsidievaststelling wordt betaald. De (Gelderse) praktijk leert dat deze termijn te kort is. In de voorgestelde bepaling is hij daarom verlengd tot zes weken. Het tweede en derde lid dienen ter uitwerking van artikel 4:53, eerste lid, van de wet, dat bepaalt dat betaling in gedeelten mogelijk is mits bij wettelijk voorschrift is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald. In het tweede en derde lid wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies van ƒ 100.000,- en meer en subsidies van minder dan ƒ 100.000,-. Eerstgenoemde subsidies, doorgaans "instellingssubsidies", worden in maandelijkse porties uitbetaald, laatstgenoemde in kwartaal-porties. Bij de maandelijkse subsidies is het te betalen bedrag in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald - meestal mei - het dubbele van het bedrag van de overige maanden. Voorzover de voorgestelde regeling voor een specifieke subsidie niet passend is, dient bij bijzondere verordening een afwijkende regeling te worden getroffen.

Artikel 7.2 Deze regeling komt inhoudelijk overeen met de bevoorschottingsregeling van de ASVG 1983.

Paragraaf 8 Per boekjaar verstrekte subsidies

Artikel 8.1 Afdeling 4.2.8 Awb is bedoeld als uitwerking van en aanvulling op de overige afdelingen van titel 4.2 Awb. Zij bevat facultatief recht, d.w.z. dat de subsidie-verstrekkende overheid haar kan toepassen, maar daartoe in principe niet verplicht is. Bij artikel 8.1 van de ontwerp-verordening wordt de toepasselijkheid van afdeling 4.2.8 voor het provincie bestuur tot regel verheven. Met per boekjaar verstrekte subsidies, die voor een tot vier jaar kunnen worden verleend, worden bedoeld de (tweetraps-)instandhoudingssubsidies, waarbij de subsidiegrondslag veelal wordt gevormd door het exploitatietekort van de instelling. Andere subsidiegrondslagen zijn overigens niet uitgesloten. Volgens artikel 4:66 Awb kan de subsidie ex afd. 4.2.8 alleen aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden toegekend. De Memorie van Toelichting zegt dat rechtspersonen met niet-volledige rechtsbevoegdheid - en dan gaat het met name om verenigingen zonder notarieel vastgestelde statuten - onvoldoende doorzichtig zijn voor toepassing van de afdeling. In het tweede lid van arikel 8.1 is de afdeling niettemin - zoveel mogelijk - van overeenkomstige toepassing verklaard op dergelijke "informele" rechtspersonen. Aan het bezwaar van de MvT kan tegemoet worden gekomen door op basis van artikel 2.1 en, voorzover nog nadere gegevens benodigd zijn, op basis van artikel 4:2 van de wet voorafgaand aan de subsidieverlening al die informatie over te laten leggen, die benodigd is om vast te kunnen stellen hoe de betreffende rechtspersoon functioneert, of een zekere mate van continuïteit is gewaarborgd en of hij in staat kan worden geacht de activiteit, waarop de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren. De door het Burgerlijk Wetboek gegeven persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders geeft bij deze rechtspersonen een extra waarborg tegen oneigenlijk gebruik van subsidiegelden.

Artikel 8.2 De boekjaarsubsidies kunnen worden vergeleken met de meerjarige subsidies van de ASVG 1983. Ook voor die subsidies gold dat zij voor 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar moesten worden aangevraagd, teneinde ze volledig in het afwegingsproces van de begroting mee te kunnen nemen. Voor tweede en volgende aanvragen, waarbij in vergelijking met de voorheen ontvangen subsidie geen substantiële verhoging wordt gevraagd, doet de noodzaak daartoe zich minder voor. Daarom is in het tweede lid de nieuwe bepaling opgenomen dat dergelijke aanvragen uiterlijk op 31 augustus moeten worden ingediend.

Artikel 8.5 In artikel 4:71 Awb wordt de mogelijkheid gegeven toestemming voor te schrijven voor een aantal handelingen die invloed kunnen hebben op de vermogenspositie van de subsidie-ontvanger. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt in de lijn van o.m. artikelen 21, 22 en 26 van de ASVG 1983.

Artikel 8.6 Door middel van deze bepaling wordt gebruik gemaakt van de door artikel 4:72 Awb gegeven mogelijkheid de ontvanger van boekjaarsubsidie te verplichten een egalisatiereserve aan te houden. Deze reserve is een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. De mogelijkheden om, indien de subsidie niet is verleend tot een maximum bedrag de subsidie op een lager bedrag dan het verleende bedrag vast te stellen zijn, zoals in de toelichting bij artikel 5.4 uiteengezet, onder het nieuwe regime beperkt. Artikel 4:46 van de wet verplicht ertoe de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast te stellen, tenzij zich een situatie voordoet als genoemd in het tweede en derde lid van dat artikel. Het geval dat de subsidie-ontvanger de activiteit geheel conform de subsidiebeschikking heeft uitgevoerd, doch erin is geslaagd dit te doen tegen lagere kosten of met een hogere opbrengst dan begroot, behoort daar niet toe. Terughalen van overgebleven subsidiegelden bij de subsidievaststelling is dan dus niet mogelijk. Met de verplichte instelling van een egalisatiereserve wordt bereikt dat de teveel uitgekeerde subsidie toch moet worden aangewend voor de doeleinden waarvoor de subsidie is verstrekt. Eventueel kan bij de subsidieverlening voor het volgend jaar via artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, (de "vermogenstoets") met de reserve rekening worden gehouden. Stopt de subsidie-ontvanger met zijn activiteiten of doet een van de andere situaties van artikel 4:41, tweede lid, Awb zich voor, dan is de egalisatiereserve tenslotte een van de vermogensbestanddelen waarvoor een vermogensvormingsvergoeding kan worden gevraagd (zie artikel 4:72, vijfde lid, Awb).

Artikel 8.7 Omdat de ontvangers van provinciale boekjaarsubsidie niet zelden tevens inkomsten hebben uit andere bron, is in deze bepaling gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:77 Awb om in die gevallen artikel 4:76 Awb van overeenkomstige toepassing te laten zijn.

Paragraaf 9 Krediet- en garantieverleningen

Artikel 9.1 Door dit artikel wordt nog eens gestipuleerd dat krediet- en garantieverleningen onder het subsidiebegrip vallen. Het onderhavige artikel schept de mogelijkheid voor deze bijzondere subsidiesoorten van bepalingen van deze verordening af te wijken. Deze mogelijkheid wordt vooralsnog nodig geacht omdat nog niet volledig valt te overzien of integrale toepasselijkheid van het subsidieregime in alle gevallen wenselijk is. Zodra voor krediet- of garantieverleningen structurele afwijkingen noodzakelijk blijken, zullen voorstellen worden gedaan tot wijziging of aanvulling van paragraaf 9.

Paragraaf 10 Waarderingssubsidies

Artikel 10.1 Dit artikel komt in de plaats van artikel 13 van de Algemene Delegatieverordening. Het betreft hier subsidies voor activiteiten van instellingen die niet onder de termen van enige subsidieregeling vallen, maar waarvoor niettemin door beschikbaarstelling van een beperkte bijdrage provinciale waardering tot uitdrukking kan worden gebracht. Het gaat daarbij nadrukkelijk om incidenten, niet om een vaste stroom van subsidies of een vaste en duidelijk af te bakenen groep van subsidie-ontvangers. Het derde lid is opgenomen om de verstrekkingsprocedure zo eenvoudig mogelijk te kunnen houden.

Paragraaf 11 Bijzondere en slotbepalingen

Artikel 11.1 Gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:24 Awb om de verslagperiode anders dan op vijf jaar te stellen. Gekozen is voor een periode van vier jaar, zodat de subsidieregelingen elke statenperiode worden geëvalueerd.

Artikel 11.2 Dit artikel stemt qua strekking overeen met artikel 16 ASVG 1983. In die bepaling is evenwel slechts voorzien in afstemming met rijkssubsidievoorschriften. In de voorgestelde bepaling wordt ook de mogelijkheid gecreëerd tot afstemming met voorschriften van andere subsidieverstrekkende overheden.

Artikel 11.3 Gelet op de nauwe samenhang van deze verordening met titel 4.2 van de Awb is bepaald dat de verordening in werking treedt tegelijk met dat deel van de Awb. De nieuwe verordening is van toepassing op alle subsidies, die na de inwerkingtreding worden verstrekt. Op de daarvòòr verstrekte subsidies blijft de ASVG 1983 van toepassing. Uittreksel uit voorstel voor de PS-vergadering van 10 december 1997, nr. C - 339, inzake aanpassing dertien bijzondere subsidieregelingen aan de Algemene wet bestuursrecht, derde tranche, en wijziging Algemene subsidieverordening Gelderland 1998.

Enkele wijzigingen van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998

Artikel 1.4 De uit artikel 1.4, eerste lid, van de AsG voortvloeiende verplichting tot vaststelling van een subsidieplafond betreft volgens de huidige formulering van die bepaling ook de subsidies die op de provinciale begroting zijn opgenomen onder vermelding van de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste aan betrokkene kan worden verstrekt. Omdat de subsidie-ontvanger en het maximaal te verstrekken bedrag al vaststaan, is de vaststelling van een subsidieplafond als afzonderlijk besluit weinig zinvol. Wij stellen daarom voor om aan artikel 1.4 een derde lid toe te voegen, waarin tot uitdrukking wordt gebracht, dat in de bedoelde gevallen het op de begroting vermelde bedrag wordt aangemerkt als het subsidieplafond en waarbij ons college de bevoegdheid wordt gegeven om dit plafond zonodig aan te passen aan de algemene ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

Artikel 2.1 Het eerste lid van artikel 2.1 geeft als algemene regel dat subsidie-aanvragen uiterlijk dertien weken voor aanvang van de activiteit, waarvoor subsidie wordt gevraagd, moeten worden ingediend. Deze regel is niet van een duidelijke sanctie voorzien. Wij stellen voor alsnog een dergelijke sanctie op te nemen door - in lijn met artikel 4:5, eerste lid, Awb - in het eerste lid tot uitdrukking te brengen dat te laat ingediende aanvragen buiten behandeling kunnen worden gelaten.

Artikel 11.3 In het tweede lid van artikel 11.3 is bepaald dat de AsG in werking treedt met ingang van 1 januari 1998 of zoveel later als de subsidietitel van de Awb in werking treedt en dat zij geldt "voor de subsidies die nadien zijn verstrekt". Deze laatste zinsnede kan het misverstand wekken, dat de AsG niet van toepassing is op de aanvragen van subsidie, die na de inwerkingtreding van de AsG zijn ingediend, maar waarop nog geen beslissing is genomen of die zijn geweigerd. Teneinde dit misverstand te voorkomen stellen wij voor voormelde zinsnede te schrappen.

Wijziging d.d 25 januari 2006

A. Sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur per 12 maart 2003 is de aanduiding provinciaal bestuur vervangen door provinciebestuur. Voor wat betreft de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 betekent dit dat op een groot aantal plaatsen provinciaal bestuur wordt vervangen door provinciebestuur. D. Deze wijziging heeft als reden dat de accountant tegenwoordig niet alleen onderzoek doet naar de getrouwheid van de provinciale jaarrekening, maar ook onderzoekt of de baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen (artikel 217 van de Provinciewet). Met het nieuwe artikel 5.5 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 wordt de rechtmatigheidseis doorgegeven c.q. opgelegd aan subsidie-ontvangers. Dit betekent dat een door de subsidie-ontvanger in te schakelen accountant niet alleen onderzoek moet doen naar de getrouwheid van het financiële verslag onderscheidenlijk de jaarrekening, maar ook naar de rechtmatigheid van de subsidie-uitgaven. Concreet betekent dit dat onderzoek wordt verricht naar de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden. Een subsidie is namelijk niet vrij te besteden, maar is gekoppeld aan activiteiten waarover achteraf verantwoording moet worden afgelegd. De subsidiegever wil achteraf weten hoe het geld is besteed en welke effecten daarmee zijn bereikt. Bij toetsing van het rechtmatigheidsaspect spelen de subsidievoorwaarden een essentiële rol (voorwaardecriterium). E. In artikel 7.1, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 is bepaald dat tenzij het subsidiebedrag in gedeelten wordt betaald, de betaling plaatsvindt binnen zes weken na de subsidievaststelling. In het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Handvest Dienstverlening is bepaald dat betalingen aan derden binnen dertig dagen dienen plaats te vinden. Gelet hierop wordt de termijn van zes weken gewijzigd in dertig dagen. G. In artikel 10.1 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd verklaard in incidentele gevallen waarderingssubsidies te verstrekken. De subsidie kan thans maximaal € 4.538,-- bedragen. Voorgesteld wordt dit bedrag te verhogen tot € 5.000,--.

1 Ontleend aan de syllabus Nieuw bestuursrecht: derde tranche Algemene wet bestuursrecht, najaar 1996, van de Landelijke Contactcommissie Juridisch PAO.