Regeling vervallen per 11-11-2020

Besluit van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent vermindering van een onjuiste belastingaanslag (Besluit inzake ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen GBLT)

Geldend van 11-11-2020 t/m 10-11-2020

Intitulé

Besluit van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent vermindering van een onjuiste belastingaanslag (Besluit inzake ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen GBLT)

Het dagelijks bestuur van GBLT;

Gelet op;

  • Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

  • Artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

  • Artikel 20 van de Gemeenschappelijke Regeling GBLT

  • Artikelen 230, 231 en 244 van de Gemeentewet

  • Artikelen 123, 124 en 134 van de Waterschapswet

Gelezen het voorstel van 28 oktober 2020;

Besluit:

Vast te stellen: Besluit inzake ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1. Deze beleidsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen in de zin van artikel 113 van de Waterschapswet en gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet.

  • 2. Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van(overeenkomstige) toepassing is.

  • 3. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering van een onjuiste belastingaanslag of beschikking op voet van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede het verlenen van een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting als bedoeld in artikel 134 van de Waterschapswet en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk mede-aansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de driejaarstermijn: een termijn van drie kalenderjaren door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld op voet van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt.

    • d.

      de belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede het voorlopig gevorderde, het gevorderde en het nagevorderde bedrag als bedoeld in artikel 125a, lid 2, onder a, van de Waterschapswet en artikel 233a, lid 2, onder a van de Gemeentewet;

    • e.

      het bedrag van de vermindering: het bedrag waarmee de belastingaanslag ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 134 van de Waterschapswet en artikel 244 van de Gemeentewet wordt verminderd, dan wel het bedrag waarvoor ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting wordt verleend. Indien bij het vaststellen van de aanslag een boete als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd, wordt het terug te geven bedrag met (het eventueel daartoe toe te rekenen gedeelte van) deze boete verhoogd;

    • f.

      ambtenaar belast met de heffing: de ambtenaar van GBLT bedoeld in artikel 124, lid 5, onder a van de Waterschapswet en artikel 232, lid 4, onder a van de Gemeentewet;

    • g.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend

  • 1. Indien bij de afhandeling van een te laat ingediend bezwaarschrift of een bezwaarschrift dat om andere redenen van formele aard niet-ontvankelijk wordt verklaard, blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.

  • 2. Indien een aanvraag, betrekking hebbend op een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet tijdig wordt gedaan, wordt deze vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ambtshalve door de ambtenaar belast met de heffing verleend.

Artikel 3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • 1.

    Ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift de driejaarstermijn is verstreken.

  • 2.

    De belastingaanslag onjuist is opgelegd louter vanwege een formele omissie of wanneer anderszins rekening houdend met alle betrokken belangen niet in redelijkheid van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat hij de belastingaanslag ambtshalve vermindert.

  • 3.

    Het bedrag van de vermindering per heffingsjaar minder dan € 1,00 bedraagt.

Artikel 4 Jurisprudentie en beleidsbesluiten

  • 1. Een uitspraak van de Hoge Raad waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.

  • 2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen en andere supranationale colleges.

  • 3. Een uitspraak van een rechtbank of gerechtshof is in beginsel geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting, tenzij het dagelijks bestuur op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing

Zowel in het geval waarin ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de beslissing op het bezwaar dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2. Het “Besluit inzake ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen”, vastgesteld door het dagelijks bestuur van GBLT op 8 januari 2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. Dit besluit is van toepassing op verzoeken die zijn ontvangen op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 4. Dit besluit kan worden aangehaald als “Besluit inzake ambtshalve vermindering waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen GBLT”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 28 oktober 2020.

Het dagelijks bestuur van GBLT

M.A. van Helden

Directeur

B.J. Bussink

Voorzitter

Toelichting op de beleidsregels

Deze beleidsregels geven het kader voor het verlenen van ambtshalve vermindering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen. Het modelbeleid van de VNG is hierbij als uitgangspunt genomen.

Het modelbeleid ten aanzien van de termijn waarover ambtshalve vermindering wordt verleend biedt een keuze. In artikel 3, lid 1, is gekozen voor een driejaarstermijn in afwijking van het rijksbeleid van de rijksbelastingdienst die uitgaat van een vijfjaarstermijn.

De waterschappen en gemeenten zijn vrij om voor een andere termijn te kiezen. Dit is een afweging die deel uitmaakt van de autonomie in eigen belastinggebied voor waterschappen en gemeenten.

Een alternatief voor de vijfjaarstermijn dat in de praktijk wel gebruikt wordt, is een termijn van drie jaar. Dit in verband met artikel 11, derde lid, van de AWR, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van aanslagen vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De overweging die daaraan ten grondslag ligt, is de volgende. Indien degene die meent onjuist of onterecht aangeslagen te zijn, de termijnen voor bezwaar en beroep ongebruikt heeft laten verlopen, staat de aanslag in principe vast. Het herstel van een onjuist of onterecht opgelegde aanslag betekent een alsnog verminderde belastingopbrengst. De vraag is wie deze kostenpost dient te dragen. In principe bestaan hiervoor drie mogelijkheden:

  • a. degene die ten onrechte niet is aangeslagen maar wel belastingplichtig was;

  • b. de overheid die de aanslag onterecht heeft opgelegd (en daarmee de gemeenschap);

  • c. degene die ten onrechte is aangeslagen maar daartegen geen bezwaar heeft aangetekend.

Zolang mogelijkheid a bestaat gaat de voorkeur ernaar uit de (juiste) belastingplichtige alsnog aan te slaan. Zodra echter die mogelijkheid is uitgesloten wegens het verloop van drie jaren na het ontstaan van de belastingplicht, is de keus moeilijker. In geval b draait de gemeenschap van belastingbetalende burgers op voor een fout van de overheid, in geval c een ten onrechte aangeslagen belanghebbende. Deze laatste heeft echter de mogelijkheid gehad bezwaar te maken tegen de aanslag en heeft hiervan geen gebruik gemaakt. In dat geval is er meer reden deze belanghebbende te laten opdraaien voor een fout die hij niet heeft aangevochten dan de gehele gemeenschap, die hierin geen enkele rol heeft gehad.

Aanvullend ten opzichte van het modelbeleid van de VNG is de uitzonderingsgrond van artikel 3, lid 2: er wordt niet tot vermindering overgegaan indien, rekening houdend met alle betrokkenbelangen, niet in redelijkheid van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat hij de aanslag ambtshalve vermindert. Deze uitzondering beoogt met name verstrekkende financiële gevolgen voor de waterschappen en gemeenten te voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van massaal onjuiste aanslagen. Dat zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn bij een onverbindende verordening, bijvoorbeeld als gevolg van een onjuiste bekendmaking, of bij meer inhoudelijke gebreken daarin. Het financiële of rechtszekerheidsbelang van het waterschap of de gemeente bij de belastingopbrengst kan dan zwaarder wegen dan het belang van de verzoeker bij terugbetaling van de aanslagbedragen. Op grond van artikel 3, lid 2, kunnen dan de verzoeken worden afgewezen.