Regeling vervallen per 01-07-2016

Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010

Geldend van 26-03-2010 t/m 30-06-2016

Intitulé

Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GEMERT-BAKEL,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 december 2009;

gelet op de Gemeentewet, artikel 149 en de Monumentenwet 1988, artikel 12, 14, 15 en 38;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    Monument:

  • 1.

    onroerende zaak, die van algemeen belang is op basis van de volgende criteria:

    • a.

      architectuurhistorische waarde; en/of

    • b.

      landschappelijke en/of historisch ruimtelijke waarde; en/of

    • c.

      cultuurhistorische waarde; en/of

    • d.

      zeldzaamheidswaarde

  • 2.

    gebied of terrein met behoudenswaardige informatie van cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke aard.

  • 2.

    Archeologisch verwachtingsgebied: terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen vanwege zijn betekenis voor de gemeentelijke archeologische monumentenzorg en geregistreerd is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

  • 3.

    Bodemarchief: Alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen.

  • 4.

    Gemeentelijke archeologische beleidskaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke archeologische verwachtingsgebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.

  • 5.

    Gemeentelijk archeologisch monument: terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen en geregistreerd als gemeentelijk monument.

  • 6.

    Gebied of terrein van archeologische waarde: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Gemert-Bakel als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 2) en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.

  • 7.

    Gebied of terrein met hoge archeologische verwachting (dorpskern): gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Gemert-Bakel als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 3 en 4) en waarvan op basis van historische, geologische en/of bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 8.

    Gebied met middelhoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Gemert-Bakel als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 5) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 9.

    Gebied met lage archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Gemert-Bakel als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 6) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 10.

    Gebied zonder archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 7) en waarvan is vastgesteld dat de archeologische verwachting of archeologische waarde niet meer aanwezig is.

  • 11.

    Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de in overeenstemming met deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken en terreinen.

  • 12.

    Monumentencommissie: de door het college van burgemeester en wethouders ingestelde commissie of aangewezen instantie, die als taak heeft het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, over de gemeentelijke archeologieverordening en over het gemeentelijke monumentenbeleid.

  • 13.

    Archeologisch vooronderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarden van een locatie in overeenstemming met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek.

  • 14.

    Archeologisch bureauonderzoek: vorm van archeologisch onderzoek waarbij de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van archeologische waarden worden bepaald aan de hand van bestaande bronnen over archeologische waarden die voor een bepaald gebied al bekend zijn of worden verwacht.

  • 15.

    Inventariserend veldonderzoek (IVO): vorm van onderzoek waarbij extra informatie wordt verworven om het gespecificeerde verwachtingsmodel dat op het archeologische bureauonderzoek is gebaseerd aan te vullen en te toetsen door middel van waarnemingen in het veld.

  • 16.

    Archeologische begeleiding: vorm van onderzoek waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid. Het proces kan 3 doelen dienen:

  • 1.

    Om bij afwezigheid van adequaat vooronderzoek door fysieke belemmeringen alsnog een vorm van inventariserend veldonderzoek te kunnen verrichten (cf. IVO-proefsleuven);

  • 2.

    Om eventueel aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. Opgraven);

  • 3.

    Om bij (beperkte) ingrepen in gewaardeerde terreinen aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. Opgraven).

  • 17.

    Opgraving: het vlakdekkend onderzoeken van archeologische vindplaatsen, met als doel de gegevens van de vindplaats te documenteren en daarmee de informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Opgravingen worden verricht door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

  • 18.

    Plan van aanpak: en door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

  • 19.

    Programma van eisen: het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

  • 20.

    Vergunninghoudende partij: een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • 21.

    Deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

  • 22.

    Bodemingreep: alle grondwerkzaamheden/ activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van archeologische waarden in situ, ook wel bodemverstoring genoemd.

  • 23.

    Bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 ARCHEOLOGISCHE VERWACHTINGSGEBIEDEN

Artikel 3 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning het archeologische bodemarchief in een archeologisch verwachtingsgebied te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 100 m2 in gebieden of terreinen van archeologische waarde (categorie 2);

    • b.

      bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 250 m2 in gebieden of terreinen met een hoge archeologische verwachting, dorpskern (categorie 3);

    • c.

      bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 500 m2 in gebieden of terreinen met een hoge archeologische verwachting (categorie 4);

    • d.

      bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 2500 m2 in gebieden of terreinen met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5);

    • e.

      in gebieden of terreinen met een lage archeologische verwachting (categorie 6).

    • f.

      in gebieden of terreinen zonder archeologische verwachting (categorie 7).

  • 3. Het verbod in het eerste lid is ook niet van toepassing indien:

    • a.

      in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die in overeenstemming zijn met het vastgestelde beleid;

    • b.

      in een ontheffingsbesluit als bedoeld in art. 3.22 of 3.23 danwel projectbesluit art. 3.10 Wet ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

Artikel 4 Aanwijzing archeologische verwachtingsgebieden

  • 1. De gemeenteraad stelt op voordracht van het college een gemeentelijke archeologische beleidskaart vast, die dient als basis voor:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      aanwijzing van archeologische verwachtingsgebieden als bedoeld in dit artikel;

    • c.

      de opstelling van bestemmingsplannen conform artikel 38a van de Monumentenwet 1988.

  • 2. Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart worden de volgende archeologische verwachtingsgebieden aangewezen:

    • a.

      Beschermd archeologisch monument: terrein dat overeenkomstig artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of overeenkomstig de bepalingen van de Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel is aangewezen als archeologisch monument en op de archeologische beleidskaart als zodanig is opgenomen onder categorie 1.

    • b.

      Gebied of terrein van archeologische waarde: gebied of terrein dat op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 2) en waar archeologische waarden door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.

    • c.

      Gebied of terrein gelegen in de dorpskern met hoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 3) en waarvan op basis van historische, historisch-geografische, archeologische en bodemkundige bronnen een hoge trefkans is op het aantreffen van archeologische waarden.

    • d.

      Gebied of terrein met hoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 4) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een hoge trefkans is op het aantreffen van archeologische waarden.

    • e.

      Gebied met middelhoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 5) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge trefkans is op het aantreffen van archeologische waarden.

    • f.

      Gebied met lage archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 6) en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage trefkans is op het aantreffen van archeologische waarden.

    • g.

      Gebied met geen archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart als zodanig is aangeduid (aldaar: categorie 7) en waarvan is vastgesteld dat de archeologische verwachting of archeologische waarde niet meer aanwezig is.

Artikel 5 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge of middelhoge verwachting.

Artikel 6 Vergunning archeologische verwachtingsgebieden

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in archeologische verwachtingsgebieden.

  • 2. Aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en het Programma van eisen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen:

    • a.

      de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

    • b.

      er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

    • c.

      de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  • 3. Het college kan aan de verlening van de vergunning de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek of een opgraving;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 4. De gevraagde vergunning kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

  • 5. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument.

Artikel 7 Vergunningaanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      locatie en omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden;

    • c.

      tijdsplanning.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder een archeologische waardering, zoals opgenomen in een archeologisch vooronderzoek.

  • 3. Uit de vergunningsaanvraag moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situaties zijn.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf weken.

  • 6. Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. burgemeester en wethouders kunnen hiertoe nadere regels geven.

Artikel 8 Ruimtelijke ontwikkeling

  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de bouwvergunning, als bedoeld in artikel 40 van Woningwet, voorwaarden gesteld worden als bedoeld in artikel 40, tweede lid juncto artikel 39 lid 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 2. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een sloopvergunning, als bedoeld in artikel 37 van de Monumentenwet 1988, voorwaarden gesteld worden als bedoeld in artikel 6, eerste lid van deze verordening.

  • 3. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een ontheffingsbesluit als bedoeld in art. 3.22 of 3.23 dan wel een projectbesluit art. 3.10 Wet ruimtelijke ordening, voorwaarden gesteld worden als bedoeld in artikel 41 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 9 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Gemert-Bakel onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, sub h van de Monumentenwet 1988, dienen onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere eisen kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, kan het college advies vragen aan een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

HOOFDSTUK 3 GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN

Artikel 10 De aanwijzing tot gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument zoals gedefinieerd in artikel 1 aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende monumentbeschrijving aan de hand van selectiecriteria die door het college worden vastgesteld.

  • 3. Degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en - als om de aanwijzing is verzocht - de verzoeker worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

  • 4. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 13 plaats heeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 16 en 17 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk archeologisch monument een bouwhistorisch en/of non-destructief archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 6. De aanwijzing als beschermd gemeentelijk archeologisch monument kan geen object betreffen dat onherroepelijk is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 11 Termijn van advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 12 Mededeling van de aanwijzing

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 10 wordt medegedeeld aan degenen, die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 2. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk archeologisch monument.

Artikel 13 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders registreert het gemeentelijke archeologische monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie van een gemeentelijke archeologisch monument op de gemeentelijke monumentenlijst omvat:

    • a.

      de plaatselijke aanduiding;

    • b.

      de datum van de aanwijzing;

    • c.

      de kadastrale aanduiding;

    • d.

      de tenaamstelling en

    • e.

      een beschrijving van het gemeentelijke archeologische monument.

  • 3. Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving dient dit tot uitdrukking te komen.

Artikel 14 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 10, tweede tot en met zesde lid evenals artikel 11 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, kan het in tweede lid gestelde achterwege blijven.

  • 4. De inhoud en de datum van wijziging worden aangetekend op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 5. De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 15 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 10, tweede, derde en vijfde evenals artikel 11 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 16 Verbodsbepalingen gemeentelijke archeologische monumenten

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, te beschadigen of te vernielen, evenals er te zoeken naar archeologische voorwerpen en resten, zowel handmatig als met een metaaldetector of andere opsporingsapparatuur.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 17 Vergunning gemeentelijke archeologische monumenten

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in gemeentelijke archeologische monumenten.

  • 2. Alvorens een vergunning te verlenen als bedoeld in het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan alleen vergunning verlenen indien het toezicht en de bescherming van het gemeentelijke archeologische monument is geregeld door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om - in overleg en in samenspraak met het college van burgemeester en wethouders - graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden te (laten) verrichten.

  • 4. Aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning door middel van archeologisch vooronderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen:

    • a.

      de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

    • b.

      er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

    • c.

      de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  • 5. Het college vraagt advies aan de monumentencommissie voordat het beslist op de aanvraag van een vergunning op grond van artikel 16, tweede lid.

  • 6. Binnen zes weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 7. Het college kan aan de verlening van de vergunning de volgende voorwaarden verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van opgravingen;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 8. De gevraagde vergunning kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

Artikel 18 Ter inzage legging, zienswijzen, termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 17 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat het college het ontwerp van het besluit ter inzage legt. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

  • 2. Na de ter inzage legging wordt de vergunningaanvraag aan de monumentencommissie gezonden, vergezeld van de ingekomen zienswijzen. De monumentencommissie brengt binnen acht weken na de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan het college van burgemeester en wethouders en betrekt de beschrijving van het monument als bedoeld in artikel 10, tweede lid bij haar advies. Eveneens zal waar nodig worden geraadpleegd:

    • a.

      het vigerende bestemmingsplan;

    • b.

      de archeologische beleidskaart;

    • c.

      het (eventueel) van toepassing zijnde beeldkwaliteitplan;

    • d.

      de (eventueel) van toepassing zijnde welstandscriteria;

    • e.

      de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant;

    • f.

      ander noodzakelijk materiaal dat van belang is voor een adequate advisering.

  • 3. Indien een bouwhistorisch en/of archeologisch vooronderzoek noodzakelijk wordt geacht, kan de termijn van advisering door de monumentencommissie met ten hoogste zes weken worden verlengd.

  • 4. Bij overschrijding van de in het tweede en derde lid genoemde termijnen wordt de monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders neemt het definitieve besluit binnen vier weken na het einde van de inzagetermijn (Awb art. 3:18.4).

  • 6. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

  • 7. Het college van burgemeester en wethouders zendt een afschrift van de monumentenvergunning aan de monumentencommissie.

Artikel 19 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken als blijkt dat:

    • a.

      de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      de vergunninghouder de voorwaarden als bedoeld in artikel 17, zevende lid niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermde gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de monumentencommissie gezonden.

HOOFDSTUK 4 SCHADEVERGOEDING

Artikel 20 Schadevergoeding

  • 1. Voor zover blijkt dat de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37, eerste lid van de Monumentenwet 1988, van een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van die wet of een projectbesluit als bedoeld artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet of van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet tengevolge van de weigering daarvan in het belang van de archeologische monumentenzorg of ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe (artikel 42 van de Monumentenwet 1988).

  • 2. Voor schade veroorzaakt door een maatregel als bedoeld in artikel 57, tweede lid van de Monumentenwet 1988, die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 21 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 3 en / of artikel 16 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 22 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden treedt zij in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na bekendmaking.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988 twee maanden nadat zij ter kennis is gebracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, tenzij deze minister vóór die datum de verordening tot schorsing heeft voorgedragen.

  • 3. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel 2010”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 28 januari 2010.
de raad voornoemd,
P.G.J.M. van Boxtel
griffier
mr. J.H.A.G. van Maasakkers
voorzitter