Regeling vervallen per 21-04-2011

Afstemmingsverordening Gemert-Bakel 2010

Geldend van 01-03-2010 t/m 20-04-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening Gemert-Bakel 2010

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GEMERT-BAKEL,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 januari 2010;

gelet op de Gemeentewet, artikel 147 en de Wet werk en bijstand artikel 8 lid 1 onderdeel b WWB jo. artikel 18 tweede lid WWB;

B E S L U I T :

vast te stellen de

Afstemmingsverordening Gemert-Bakel 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand, (WWB);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel;

    • c.

      de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: persoon aan wie bijstand wordt verleend voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, op grond van de Wet werk en bijstand;

    • e.

      inburgeringsplichtige: persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de Wet inburgering en die tevens kan worden aangemerkt als een persoon zoals is omschreven onder artikel 1:1 tweede lid, onderdeel d van deze verordening;

    • f.

      afstemming: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18 tweede lid van de wet met een bepaalde omvang voor een bepaalde in duur gelimiteerde periode;

    • g.

      zeer ernstige misdragingen: het op een dusdanige wijze benaderen of bejegenen van het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen;

    • h.

      trajectovereenkomst: een tussen belanghebbende en het college gesloten overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd;

    • i.

      trajectactiviteiten: de door het college noodzakelijk geachte activiteiten, die de belanghebbende in het kader van de arbeidsinpassing dient te verrichten;

HOOFDSTUK 2 AFSTEMMING VAN HET RECHT OP BIJSTAND

Artikel 2:1 Afstemming

  • 1. Indien de belanghebbende, in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien, naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, uit de wet, de artikel 30 c SUWI, voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, of zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, wordt het recht op bijstand afgestemd.

  • 2. Het college stemt het recht op bijstand af rekening houdend met:

    • a.

      de ernst van de gedraging,

    • b.

      de mate waarin belanghebbende de gedraging verweten kan worden, en

    • c.

      de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

Artikel 2:2 Afzien van afstemming

1.Het college ziet af van afstemming van het recht op bijstand, indien:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt,

  • b.

    het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht, of

  • c.

    geen afstemming wordt opgelegd indien er sprake is van verloop van een periode van één jaar

  • d.

    na constatering van de gedraging.

    • 2.

      Het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal kan op zichzelf geen reden zijn om af te zien van de afstemming.

    • 3.

      Indien het college besluit tot het afzien van afstemming van het recht op bijstand op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 2:3 Indeling in categorieën – Bij verwijtbaar gedrag in relatie tot de arbeidsinschakeling

De verwijtbare gedragingen worden onderscheiden in vijf categorieën:

a.Eerste categorie:

Het zich niet als werkzoekende laten inschrijven bij het UWV werkbedrijf, of deze inschrijving niet of niet tijdig verlengen.

  • b.

    Tweede categorie:

  • 1.

    Het niet of onvoldoende, op verzoek of uit eigen beweging, melden van alle feiten en omstandigheden, waarvan het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling;

  • 2.

    Het niet ondertekenen en/of niet retourneren van een trajectovereenkomst;

  • 3.

    Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de op grond van artikel 55 van de wet, aan het recht op bijstand verbonden nadere verplichtingen.

  • c.

    Derde categorie:

  • 1.

    Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • 2.

    Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

  • 3.

    Het door de inburgeringsplichtige niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om gegevens te verstrekken en die medewerking te verlenen die voor diens inburgeringsplicht van belang zijn.

  • d.

    Vierde categorie: :

  • 1.

    In onvoldoende mate meewerken aan een traject gericht op een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;

  • 2.

    Het weigeren van een passend aanbod voor kinderopvang, dat noodzakelijk is voor de deelname aan het traject gericht op arbeidsinschakeling, waaronder mede begrepen wordt inburgering als onderdeel van de arbeidsinschakeling;

  • 3.

    Het in strijd handelen door de inburgeringsplichtige met artikel 23, eerste lid, van de Wet inburgering of de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels van de Wet inburgering

  • 4.

    Het niet naleven van de uit artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering voortvloeiende verplichting door de inburgeringsplichtige tot het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving binnen de in de Wet inburgering vastgestelde periode.

  • e.

    Vijfde categorie:

  • 1.

    Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

  • 2.

    Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

  • 3.

    Het door eigen toedoen niet behouden van een dienstbetrekking in de zin van hoofdstuk 2 of 3 van de Wsw, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

  • 4.

    Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid, van de wet, waaronder begrepen wordt het weigeren mee te werken aan of gebruik te maken van een door het college aangeboden traject, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 5.

    Het door de inburgeringsplichtige niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 van de Wet inburgering gestelde termijnen.

Artikel 2:4 Indeling in categorieën – Bij verwijtbaar gedrag in relatie tot de inlichtingenplicht.

De verwijtbare gedragingen worden onderscheiden in vijf categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

  • Een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven ter zake van het niet nakomen van de verplichting indien dat niet heeft geleid tot teveel of ten onrechte verstrekte bijstand en dat een verlaging wel wordt opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.

  • b.

    Tweede categorie:

  • Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van bijstand tot een bedrag van minder dan € 1.000,--.

  • c.

    Derde categorie:

  • Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van bijstand van een bedrag van vanaf € 1.000,-- tot € 3.000,--.

  • d.

    Vierde categorie:

  • Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van bijstand van een bedrag van vanaf € 3.000,-- tot € 6.000,--.

  • e.

    Vijfde categorie:

  • Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van bijstand van een bedrag van vanaf € 6.000,--.

Artikel 2:5 Indeling in vormen – Bij zeer ernstige misdragingen.

Zeer ernstige misdragingen jegens het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, worden onderscheiden in vijf vormen:

  • a.

    Eerste vorm: Discriminatie;

  • b.

    Tweede vorm: Verbaal geweld;

  • c.

    Derde vorm: Intimidatie;

  • d.

    Vierde vorm: Zaakgericht fysiek geweld;

  • e.

    Vijfde vorm: Mensgericht fysiek geweld.

Artikel 2:6 De hoogte en duur van de afstemming

  • 1. De afstemming van het recht op bijstand bij gedragingen zoals deze in de artikelen 2:3 en 2:4 zijn omschreven is vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vijfde categorie.

  • 2. De afstemming van het recht op bijstand bij gedragingen zoals deze in artikel 2:5 zijn omschreven, is vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste vorm;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede vorm;

    • c.

      40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde vorm;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde vorm;

    • e.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vijfde vorm.

Artikel 2:7 Afwijking van de standaard afstemming

  • 1. Het college kan afwijken van de in artikel 2:6, eerste en tweede lid genoemde percentages en duur van de afstemming indien het gestelde in artikel 2:2, derde lid, daartoe aanleiding geeft of indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dat niet nader is omschreven in de artikelen 2:3 of 2:4.De maatregel bedraagt maximaal de uitkering die niet verstrekt zou zijn als er geen sprake zou zijn van een dergelijk tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 2. Onder een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt begrepen elke verwijtbare gedraging die leidt of heeft geleid tot een verwijtbaar beroep op bijstandsverlening.

Artikel 2:8 Berekeningsgrondslag

  • 1. Als berekeningsgrondslag voor de afstemming van het recht op bijstand geldt de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2. Onder bijstandsnorm dient begrepen te worden, de voor de belanghebbende geldende norm met inbegrip van toeslag of verlaging als bedoeld artikel 5, sub c. van de wet en de bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet.

Artikel 2.9 Uitvoeriing, ingangsdatum en tijdvak afstemming

  • 1.

    Het besluit tot afstemming van het recht op bijstand wordt uitgevoerd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afstemming per beschikking is meegedeeld. daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm als omschreven in artikel 2:8, tweede lid van deze verordening.

  • 2.

    De afstemming van het recht op bijstand wordt voor een bepaalde tijd opgelegd.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan de afstemming van het recht op bijstand met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand (inclusief de aanspraak op vakantiegeld) nog niet is uitbetaald.

  • 4.

    Indien een besluit tot afstemming van het recht op bijstand niet kan worden uitgevoerd omdat de bijstand is beëindigd of ingetrokken, wordt het besluit alsnog uitgevoerd indien de belanghebbende binnen 12 maanden na de dagtekening van de beschikking, waarin het besluit tot beëindiging of intrekking van de bijstand bekend is gemaakt, wederom recht bestaat op bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 5.

    Indien afstemming niet mogelijk is volgens het eerste lid (omdat de bijstand bv, is beëindigd of ingetrokken) en de gedraging in het verleden heeft plaatsgevonden kan het recht over de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden worden herzien.

Artikel 2.10 Recidive

  • 1.

    Indien belanghebbende binnen 12 maanden na dat de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie wordt, in afwijking van artikel 2:6, eerste of tweede lid, de duur van de afstemming vastgesteld op twee maanden.

  • 2.

    Indien belanghebbende zich, binnen 12 maanden na de tweede als verwijtbaar aangemerkte gedraging voor de derde maal schuldig maakt aan dezelfde of een ernstiger verwijtbare gedraging wordt, in afwijking van artikel 2:6, eerste en tweede lid, het percentage van de categorie waarin de (ernstiger) verwijtbare gedraging is omschreven verdubbeld voor de duur van twee maanden en wordt de duur van de afstemming vastgesteld op vier maanden voor zover het een gedraging betreft die in de vijfde categorie is omschreven.

  • 3.

    Indien er sprake is van volharding als omschreven in het vorige lid, en daartoe op grond van artikel 2:1, tweede lid aanleiding bestaat, kan het college krachtens artikel 2:7, in afwijking van artikel 2:6, eerste of tweede lid, het percentage van de afstemming hoger, en de duur van de afstemming langer vaststellen.

  • 4.

    Indien belanghebbende blijft volharden in een verwijtbare gedraging, als bedoeld in het derde lid, wordt met toepassing van het vierde lid, het percentage van de laatst toegepaste afstemming verhoogd met 20%, voor zover het percentage niet meer gaat bedragen dan 100%. De duur van de afstemming wordt daarbij bepaald op de laatst toegepaste duur van de afstemming plus twee maanden.

  • 5.

    Indien een besluit tot afstemming wordt uitgevoerd, en ten gevolge van recidive in dezelfde periode een besluit tot afstemming uitgevoerd dient te worden wordt, in afwijking van artikel 2:9, eerste lid, dit besluit uitgevoerd in aansluiting op de periode waarin het voorliggende besluit tot afstemming wordt uitgevoerd.

Artikel 2.11 Cumulatie

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen zoals die zijn omschreven in de artikelen 2:3, 2:4 en 2:5 van deze verordening, worden de daarvoor geïndiceerde afstemmingen van het recht op bijstand elk afzonderlijk opgelegd. In het geval er sprake is van een verwijtbare gedraging uit de vijfde categorie dan wordt alleen de afstemming als bedoeld in 2.6 lid 1 en lid 2 onder e opgelegd.

Artikel 2:12 Het besluit tot afstemming

  • 1.

    In het besluit tot afstemming van het recht op bijstand wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de afstemming,

    • b.

      de datum van aanvang van de afstemming,

    • c.

      de duur van de afstemming,

    • d.

      het percentage waarmee de bijstand wordt afgestemd,

    • e.

      het financiële gevolg van de afstemming,

    • f.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van de duur en hoogte van de afstemming die

    • g.

      volgt uit deze verordening,

    • h.

      de zienswijze van de belanghebbende.

  • 2.

    Met een besluit waarmee het recht op bijstand wordt afgestemd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen conform artikel 2:2, eerste lid, onderdeel b. van deze verordening.

HOOFDSTUK 3 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel;

Artikel 3:2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2010

Artikel 3:3 Intrekking

Per datum als in artikel 3:2 genoemd wordt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Gemert-Bakel ingetrokken.

Artikel 3:4 Overgangsrecht

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Gemert-Bakel blijft van toepassing voor gedragingen die voor de inwerkingtreding van de Afstemmingsverordening zijn geconstateerd maar per deze datum nog niet tot een besluit hebben geleid.

Artikel 3:5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Afstemmingsverordening Gemert-Bakel 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 28 januari 2010.

de raad voornoemd,

P.G.J.M. van Boxtel

griffier

mr. J.H.A.G. van Maasakkers

voorzitter