Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2012

Geldend van 04-07-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2012

De raad van de gemeente Gennep,

gelezen het voorstel van Burgemeester en wethouders van 10 april 2012; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, Stb. 1993, 610 en de artikelen 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006, nr. 351:

besluit vast te stellen

de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2012;

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      Compensatieplicht: De plicht van het college aan personen met beperkingen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

    • c.

      Persoon met beperkingen: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die aantoonbare, dat wil zeggen objectief, door arts of deskundige, vastgestelde beperkingen ondervindt bij participatie;

    • d.

      Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1 lid 1 onderdeel b van de wet;

    • e.

      Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

    • f.

      Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:

      • ·

        het voeren van een huishouden;

      • ·

        het normale gebruik van de woning;

      • ·

        het zich in en om de woning verplaatsen;

      • ·

        het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;

      • ·

        het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • g.

      Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en compenserende oplossing biedt voor een persoon met beperkingen;

    • h.

      Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt verleend indien een algemene voorziening geen of onvoldoende compensatie biedt;

    • i.

      ICF: De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) wordt gehanteerd als uniform begrippenkader, als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen ofwel te typeren;

    • j.

      Eigen bijdrage: een door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de persoon met beperkingen komt;

    • k.

      Eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen eigen aandeel, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de persoon met beperkingen komt.

    • l.

      Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • m.

      Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de persoon met beperkingen een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven voor een vooraf bepaald doel of activiteit en waarop de in deze verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;

    • n.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de persoon met beperkingen en zijn of haar echtgeno(o)t(e), indien de persoon met beperkingen een echtgeno(o)t(e) heeft als bedoeld in artikel 1 van de wet.

    • o.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon met beperkingen behorend en niet speciaal bedoeld voor persoon met beperkingen;

    • p.

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de persoon met beperkingen als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • q.

      Gebruikelijke zorg: krachtens de Beleidsregel gebruikelijke zorg en de Beleidsregel hulp bij het huishouden in aanmerking te nemen hulp van huisgenoten bij het voeren van een huishouden;

    • r.

      Huisgenoot: iedere persoon die hetzelfde hoofdverblijf heeft als de persoon met beperkingen;

    • s.

      Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening dan wel de voorafgaande Wmo-verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

    • t.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben;

    • u.

      Rolstoelvoorziening: voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

    • v.

      Besluit: het van toepassing zijnde Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep.

    • w.

      College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Recht op een voorziening bestaat slechts voor zover:

  • a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel alsmede de beperkingen bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan te compenseren, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden nodig is;

  • b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

  • c. deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Géén recht op een voorziening bestaat:

  • a. indien de voorziening voor een persoon met beperkingen algemeen gebruikelijk is of voor zover de voorziening een algemeen gebruikelijke component heeft;

  • b. indien de persoon met beperkingen niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Gennep, met uitzondering van een voorziening voor het bezoekbaar maken van de woning zoals genoemd in artikel 18 Wmo-verordening;

  • c. indien de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d. indien de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • e. voorzover er aan de zijde van de persoon met beperkingen geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • f. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de persoon met beperkingen voorafgaand aan de datum van het besluit heeft gemaakt en de noodzaak, adequaatheid en passendheid niet meer kan worden beoordeeld, tenzij het college uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het maken van de kosten;

  • g. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder bij of krachtens deze verordening, danwel bij of krachtens de aan deze verordening voorafgaande Wmo-verordening of verordening Wet voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • h. indien de persoon met beperkingen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen en eigen bijdrage/aandeel

Artikel 3 Verstrekkingsvorm en keuzevrijheid.

  • 1. Een individuele voorziening kan als volgt worden verstrekt:

  • a. in natura;

  • b. als persoonsgebonden budget;

  • c. in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2. Een individuele voorziening als bedoeld in lid 1 kan slechts worden verstrekt indien een algemene voorziening geen compenserende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de persoon met beperkingen van toepassing.

Artikel 5 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt indien hiertegen geen overwegende bezwaren bestaan;

  • b. de omvang van het persoonsgebonden budget wordt door het college vastgelegd in het Besluit;

  • c. verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de persoon met beperkingen.

  • 2. Het besluit tot toekenning van het persoonsgebonden budget vermeldt in ieder geval de omvang, de looptijd, de verplichtingen en de wijze van uitbetaling.

  • 3. Bij de beschikking wordt aangegeven aan welk doel of activiteit het persoonsgebonden budget dient te worden besteed.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de persoon met beperkingen, met uitzondering van bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen dat op de rekening van de woningeigenaar ter beschikking wordt gesteld.

  • 5. Het college gaat (steekproefsgewijs) na of het verstrekte persoonsgebonden budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor dit is verstrekt. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in de beschikking, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Het besluit tot toekenning van een financiële tegemoetkoming vermeldt in ieder geval de omvang, de verplichtingen en de wijze van uitbetaling.

  • 2. In de beschikking wordt aangegeven aan welke vereisten de met de financiële tegemoetkoming aan te schaffen voorziening dient te voldoen.

  • 3. Het college gaat steekproefsgewijs na of de verstrekte financiële tegemoetkoming is besteed aan het doel of activiteit waarvoor deze is verstrekt. De persoon met beperkingen is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in de beschikking, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 4. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat de financiële tegemoetkoming geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen is de persoon met beperkingen een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

  • 2. Het college legt in het Besluit vast in welke gevallen de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt opgelegd en regelt de omvang van deze eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college te verstrekken hulp bij het huishouden, ter compensatie die een persoon met beperkingen ondervindt bij het voeren van een huishouden, kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Recht op hulp bij het huishouden en het primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 8 onderdeel a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 8 onderdeel b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

  • a. aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken, en;

  • b. de in artikel 8 onderdeel a genoemde voorziening geen compenserende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

Er bestaat geen recht op hulp bij het huishouden, voor zover een of meer huisgenoten conform de Beleidsregel gebruikelijke zorg en de Beleidsregel hulp bij het huishouden in staat zijn huishoudelijke taken te verrichten.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het college stelt het bedrag vast dat als persoonsgebonden budget wordt verleend voor hulp bij het huishouden geleverd door een particulier en hulp bij het huishouden geleverd door een zorgaanbieder en legt dit bedrag vast in het Besluit.

Artikel 13 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van woonvoorzieningen aan:

  • ·

    AWBZ-instellingen;

  • ·

    hotels/pensions;

  • ·

    trekkerswoonwagens;

  • ·

    tweede woningen;

  • ·

    vakantiewoningen;

  • ·

    recreatiewoningen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 14 Typen woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een voorziening voor de verhuis- en inrichtingskosten;

  • c.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • e.

    een uitraasruimte;

  • f.

    een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie;

  • g.

    tijdelijke huisvesting;

  • h.

    huurderving;

  • i.

    het verwijderen van voorzieningen.

Artikel 15 Vorm en hoogte woonvoorzieningen

  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 14 onderdeel b, f, g, h en i worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 14 onderdeel c, d en e worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 3. De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het Besluit.

Artikel 16 Recht op woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 14 onderdeel a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning en de algemene woonvoorziening dit compenserend kan oplossen.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 14 onderdeel b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning, en;

    • b.

      de in artikel 14 onderdeel a genoemde voorziening de ondervonden beperkingen niet compenserend kan oplossen of niet beschikbaar is.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan het college een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 14 onderdeel b verstrekken aan een persoon zonder beperkingen die op verzoek van de gemeente de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd.

  • 4. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onderdeel c en d in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning, en;

    • b.

      de in artikel 14 onderdeel a genoemde voorziening de ondervonden beperkingen niet compenserend kan oplossen of niet beschikbaar is, en;

    • c.

      de in artikel 14 onderdeel b genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is.

  • 5. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onderdeel e in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis die leidt tot ernstig ontremd gedrag en waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen, en;

    • b.

      de in artikel 14 onderdeel a genoemde voorziening de ondervonden beperkingen niet compenserend kan oplossen of niet beschikbaar is, en;

  • c. de in artikel 14 onderdeel b genoemde voorziening is niet mogelijk of is niet de goedkoopst compenserende voorziening is.

Artikel 17 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van woonvoorzieningen aan:

  • ·

    AWBZ-instellingen;

  • ·

    hotels/pensions;

  • ·

    trekkerswoonwagens;

  • ·

    kloosters;

  • ·

    tweede woningen;

  • ·

    vakantiewoningen;

  • ·

    recreatiewoningen;

  • ·

    kamers die verhuurd worden;

  • ·

    specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 18 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 5. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in lid 4 bedoelde woonruimten met een door het college in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

Artikel 19 Gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een voorziening verlenen voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten:

  • a.

    automatische deuropeners

  • b.

    hellingbanen

  • c.

    extra trapleuningen

  • d.

    verbrede toegangsdeuren

  • e.

    drempelhulpen

  • f.

    vlonders

  • g.

    opstelplaats voor een rolstoel

Artikel 20 Weigeringsgronden

  • 1. Er bestaat geen recht op een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk indien:

  • a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b. de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van individuele omstandigheden te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • d. de persoon met beperkingen verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg.

  • e. geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning;

  • f. de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

  • 2. De persoon met beperkingen heeft geen recht op een woonvoorziening als bedoeld in artikel 14 onderdeel c, indien hij eigenaar is van de aan te passen woning en het in de woning gebonden vermogen hoger is dan het door het college in het Besluit vastgestelde bedrag.

  • 3. Het in de woning gebonden vermogen bedoeld in lid 2 is gelijk aan de WOZ-waarde van de woning, minus de openstaande hoofdsom van de geldlening in verband met het op de aan te passen woning gevestigd recht van hypotheek.

  • 4. Het bepaalde in lid 2 blijft buiten toepassing indien de totale kosten van de noodzakelijke woonvoorziening als bedoeld in lid 3 niet hoger zijn dan het door het college in het Besluit vastgesteld bedrag.

  • 5. Het bepaalde in lid 2 blijft buiten toepassing indien de persoon met beperkingen blijkens de schriftelijke afwijzing van een tweetal erkende kredietverstrekkers niet in staat is middels het geven van een recht van hypotheek een vermogen te gelde te maken om (een deel van) de woonvoorziening te realiseren. Als de persoon met beperkingen niet geheel in staat is om het vermogen dat nodig is om de woonvoorziening te realiseren te financieren middels een recht van hypotheek, verstrekt het college alleen dat deel dat niet middels een recht van hypotheek verkregen kan worden.

Artikel 21 Verhuis- en inrichtingskosten

  • 1. Er bestaat geen recht op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

  • 2. Het primaat van verhuizing zoals neergelegd in artikel 16 lid 3 en 4 blijft, gelet op de individuele feiten en omstandigheden van het geval, in ieder geval buiten toepassing indien:

    • a.

      de persoon met beperkingen verhuist van een AWBZ-instelling naar een zelfstandige woning;

    • b.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de persoon met beperkingen niet geschikter en goedkoper is dan zijn huidige woning;

    • c.

      er niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

    • d.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet in dezelfde woonplaats bevindt als de woning die de persoon met beperkingen nu reeds bewoont;

    • e.

      de kosten van de noodzakelijke woonvoorzieningen ten behoeve van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning minder bedragen dan het in het Besluit genoemde bedrag, dan wel minder bedragen dan 125 procent van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woonvoorzieningen;

    • f.

      een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen.

Artikel 22 Onderhoud, keuring en reparatie

Een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie zoals bedoeld in artikel 14 onderdeel f wordt slechts verleend ten aanzien van de volgende voorzieningen:

  • a.

    rolstoelliften

  • b.

    rolstoel- of sta-plateauliften

  • c.

    woonhuisliften

  • d.

    hefplateauliften

  • e.

    balansliften

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitmechanismen van deuren

Artikel 23 Tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting, zoals bedoeld in artikel 14 onderdeel g, verlenen voor kosten die door een persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de nog te betrekken woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan alleen worden verleend voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de aanpassing aan de woonruimte niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. De maximale duur gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting kan worden verstrekt, bedraagt 6 maanden.

  • 4. Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting kan slechts worden verleend:

  • a. als de kosten gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte, en;

  • b. de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

Artikel 24 Huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte die voor meer dan het in het Besluit genoemde bedrag is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 14 onderdeel h, verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 25 Verwijderen van voorzieningen

Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het verwijderen van bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen.

Artikel 26 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar die in het kader van de Wmo dan wel de WVG een woonvoorziening als bedoeld in artikel 14 onderdelen c en e heeft ontvangen, dient de verkoop van de woning ten behoeve waarvan de woonvoorziening is verstrekt, onverwijld aan het college te melden indien de verkoop plaats vindt binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening. Het college kan besluiten dat de woonvoorziening dient te worden terugbetaald volgens het in het Besluit door het college vastgelegde afschrijvingsschema.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon met beperkingen voor wie de woonvoorzieningen zijn aangebracht of een andere persoon met beperkingen aan wie op grond van de Verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 27 Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening

  • b.

    een collectieve vervoersvoorziening

  • c.

    vervoer per (eigen) auto

  • d.

    vervoer per (rolstoel)taxi

  • e.

    een (aangepaste) auto

  • f.

    een gesloten buitenwagen

  • g.

    een scootmobiel

  • h.

    een ander verplaatsingsmiddel

  • i.

    aanpassing van een eigen auto of de in onderdeel e, f, g en h genoemde vervoersvoorzieningen

  • j.

    medisch noodzakelijke begeleiding

  • k.

    onderhoud, keuring en reparatie

Artikel 28 Vorm en hoogte vervoersvoorzieningen

  • 1. Een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 27 onderdeel b wordt in natura verstrekt.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 27 onderdeel c, d, i, j en k worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 3. De voorzieningen genoemd in artikel 27 onderdeel e, f, g en h worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 4. De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het Besluit.

Artikel 29 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 27 onderdeel a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer onmogelijk maken of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 30 Het recht op individuele vervoersvoorzieningen en het primaat van de algemene voorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 27 onderdeel b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik en/of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 27 onderdeel a geen compenserende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 27 onderdeel c tot en met j vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

  • a. aantoonbare beperkingen het gebruik en/of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken;

  • b. het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 27 onderdeel a geen compenserende oplossing biedt of niet beschikbaar is, en;

  • c. het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 27 onderdeel b niet mogelijk is.

  • 3. In afwijking van lid 2 kunnen de in artikel 27 onderdeel f, g, h en i vermelde voorzieningen in aanvulling op de collectieve vervoersvoorziening worden verstrekt, indien sprake is van uiterst beperkte mobiliteit.

Artikel 31 Omvang in gebied

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsing in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van vijftienhonderd (1500) kilometer met een bandbreedte tot tweeduizend (2000) kilometer mogelijk maken.

Artikel 32 Onderhoud, keuring en reparatie

Op verzoek van de persoon met beperkingen die een voorziening als bedoeld in artikel 27 onderdeel e, f, g of h heeft ontvangen, kan een financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden verstrekt, tenzij deze kosten reeds bij de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 27 onderdeel e, f, g en h zijn inbegrepen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning per rolstoel

Artikel 33 Typen rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening, te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene rolstoelvoorziening

  • b.

    een rolstoel, dan wel een aanpassing daaraan

  • c.

    een sportrolstoel

  • d.

    onderhoud en reparatie van de in onderdeel b en c genoemde voorzieningen

  • e.

    accessoires

Artikel 34 Vorm en hoogte rolstoelvoorzieningen

  • 1. De voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel b wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 2. De voorzieningen als bedoeld in artikel 33 onderdeel c en e worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 3. De voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel d wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 4. De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het Besluit.

Artikel 35 Recht op (sport)rolstoel en het primaat van de algemene rolstoelvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel a in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen incidenteel zittend of liggend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel b in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen:

    • a.

      dagelijks zittend of liggend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en de voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel a geen compenserende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

    • b.

      incidenteel zittend of liggend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en de voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel a geen compenserende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel c in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken; en

    • b.

      de persoon met beperkingen aantoonbaar een recreatieve sport beoefent.

  • 4. Een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel kan slechts éénmaal per drie jaar worden verleend.

Artikel 36 Accessoires

Het college kan slechts een financiële tegemoetkoming voor accessoires verlenen indien is vastgesteld dat deze accessoires noodzakelijk zijn voor de persoon met beperkingen.

Artikel 37 Onderhoud en reparatie

Op verzoek van de persoon met beperkingen die een voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel b of c heeft ontvangen, kan een financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud en reparatie worden verstrekt, tenzij deze kosten reeds bij de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 33 onderdeel b en c zijn inbegrepen.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 38 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Gennep. Bij dit loket kunnen ook aanvragen voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) worden ingediend.

  • 3. De aanvrager en/of persoon met beperkingen dient bij het indienen van de aanvraag desgevraagd een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 1˚ tot en met 3˚ van de Wet op de identificatieplicht te overleggen.

    Artikel 39 Inlichtingen, onderzoek en advies

    • 1.

      Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de persoon met beperkingen en indien het college dat van belang acht, diens huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en aan hem of haar een toelichting te vragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen toelichting te vragen en/of onderzoeken.

    • 2.

      Het college vraagt MO-zaak om advies indien het college dat noodzakelijk acht.

    • 3.

      Een persoon met beperkingen is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

    • 4.

      Bij de advisering zoals genoemd in het tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de ICF-classificatie.

    • 5.

      Het college kan te allen tijde een heronderzoek instellen naar het voortduren van het

      recht op de in het kader van de Wmo verleende voorziening.

    Artikel 40 Samenhangende afstemming

    • 1.

      Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de persoon met beperkingen, laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de persoon met beperkingen. Bij het onderzoek wordt gekeken naar:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de persoon met beperkingen;

    • b.

      de beperkingen die de persoon met beperkingen in zijn of haar functioneren ondervindt;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de persoon met beperkingen;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de persoon met beperkingen;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de persoon met beperkingen.

    • 2.

      Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij

    de bevindingen van het onderzoek als bedoeld in lid 1 aangesloten.

Hoofdstuk 8. Wijzigingen, intrekking en terugvordering

Artikel 41 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie bij of krachtens deze verordening, dan wel de aan deze verordening voorafgaande Wmo-verordening, een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de verleende voorziening.

Artikel 42 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, dan wel de aan deze verordening voorafgaande Wmo-verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. niet is of wordt voldaan aan de opgelegde verplichtingen;

  • c. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • d. blijkt dat gedurende een periode van meer dan zes maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening;

  • e. de aanvrager en/of persoon met beperkingen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond;

  • f. de persoon met beperkingen is overleden;

  • g. de aanvrager en/of persoon met beperkingen schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op de voorziening.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. De beschikking, waarbij het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is toegekend, wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

    • a.

      met ingang van de 1e dag van de maand, volgend op de maand waarin de budgethouder is overleden;

    • b.

      met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan twee maanden aaneengesloten verblijft in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringswet.

Artikel 43 Terugvordering

  • 1. Indien een besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan de reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget geheel of ten dele worden teruggevorderd.

  • 2. Indien een besluit, inhoudende een in natura verstrekte voorziening, is ingetrokken, kan deze voorziening dan wel de aanschafwaarde van deze voorziening uitgedrukt in een geldbedrag worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 44 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 45 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Het college beslist in gevallen welke de uitvoering van deze verordening betreffen, maar waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 46 Indexering

Het college kan de geldende bedragen in de verordening en het Besluit verhogen of verlagen.

Artikel 47 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

De door de raad op 1 mei 2009 vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep wordt per 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 48 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de ”Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2012”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gennep, op 19 juni 2012.
De voorzitter, De griffier,

Toelichting verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep