Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening jeugdhulp gemeente Gennep

Geldend van 25-12-2014 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Gennep

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE GENNEP

De raad van de gemeente Gennep,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2014;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders/ verzorgers en de jeugdige zelf ligt;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

  • -

    over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige voorzieningen,

  • -

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening,

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Gennep.

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers daarover zouden (hebben kunnen) beschikken;

  • -

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • -

    College: college van burgemeester en wethouders;

  • -

    Thuiscoachteam: een multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen en/of hun ouders/verzorgers in de gemeente Gennep in behandeling neemt en indien nodig hulpverlening geeft of zorgt voor de juiste zorg/ondersteuning;

  • -

    Gezinsplan: het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de wet;

  • -

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of diens ouders/verzorgers aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • -

    Maatwerkvoorziening: op de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • -

    Overige voorziening: voorzieningen voor jeugdhulp die vrij toegankelijk zijn, als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • -

    Persoonsgebonden budget (pgb): budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders/ verzorgers, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    wet: Jeugdwet.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben de betekenis die de Jeugdwet daaraan toekent.

HOOFDSTUK 2: Toegang tot jeugdhulp

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende overige voorzieningen zijn in ieder geval vrij beschikbaar:

    • a)

      Jeugdgezondheidszorg 0 – 19 jaar;

    • b)

      Het loket Samenleving (info en advies);

    • c)

      De thuiscoach Gennep;

    • d)

      Veilig Thuis: Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Huiselijk Geweld (AMHK);

    • e)

      De crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp;

    • f)

      De kindertelefoon;

    • g)

      Cliëntondersteuning;

    • h)

      De vertrouwenspersoon.

  • 2. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Ambulante jeugdhulpverlening;

    • b.

      Residentiële jeugdzorg;

    • c.

      Jeugd GGZ;

    • d.

      Ondersteuning van jeugdigen met een beperking:

      • 1.

        Groepsbegeleiding (inclusief vervoer);

      • 2.

        Individuele begeleiding;

      • 3.

        Persoonlijke verzorging;

      • 4.

        Kortdurend verblijf;

    • e.

      Jeugdbescherming;

    • f.

      Jeugdreclassering;

    • g.

      Jeugdzorgplus;

    • h.

      Pleegzorg.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke andere voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang tot jeugdhulp niet via de gemeente

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, of die de rechter, het openbaar ministerie, de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting of de gecertificeerde instelling nodig achten ter uitvoering van jeugdreclassering.

  • 3. De in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde instellingen en functionarissen stellen het college in kennis van hun verwijzing naar een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Het college stelt nadere regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders/verzorgers informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 7. Criteria voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een jeugdige en/of diens ouders/verzorgers komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening bij een hulpvraag voor zover naar oordeel van het college de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers zelf, met ondersteuning van de naaste omgeving of met inzet van overige of andere voorzieningen geen oplossing voor deze hulpvraag kunnen vinden.

  • 2. Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

Artikel 8. Voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1. Een maatwerkvoorziening wordt niet verstrekt:

    • a.

      voor zover voor de problematiek die tot de noodzaak tot ondersteuning leidt, een afdoende algemeen gebruikelijke, algemene of andere voorziening bestaat;

    • b.

      indien de jeugdige de gemeente Gennep niet als woonplaats heeft;

    • c.

      indien het een voorziening betreft die de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college voor de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling. Een uitzondering hierop is een voorziening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de jeugdige in staat stelt dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daarover regie te voeren.

  • 2. Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

Artikel 9. Beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een ouderbijdrage verschuldigd is.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget

  • 5. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

Artikel 10. Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college stelt nadere regels over de hoogte en de wijze van vaststelling van het persoonsgebonden budget. Bij de bepaling van de hoogte van het budget wordt een onderscheid gemaakt tussen een pgb bestemd voor professionele ondersteuning en een pgb bestemd voor niet-professionele ondersteuning.

  • 2. De hoogte van het pgb is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan van aanpak. Daarin geeft hij aan waaraan en hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden. Er moet in ieder geval blijken dat de met het pgb te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is, het de goedkoopst compenserende voorziening is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 3. Er wordt geen pgb verstrekt voor:

    • a.

      de inzet van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, tenzij dit naar het oordeel van het college, gezien alle relevante omstandigheden, de voorkeur verdient;

    • b.

      een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen, of;

    • c.

      een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of diens ouders/verzorgers op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 2. Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien danwel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers niet langer op de maatwerkvoorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers niet voldoen aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders/verzorgers de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 12. Ouderbijdrage

Ouders/verzorgers zijn een ouderbijdrage verschuldigd in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en voorzieningen, rekening met een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke eisen gelden voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

  • 3. De afspraken die het college en de Raad voor de Kinderbescherming hebben vastgelegd in hun samenwerkingsprotocol gelden onverkort voor alle instanties die werken onder de regie van het college.

HOOFDSTUK 6: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 14. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders/verzorgers en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon; in het geval daarvoor landelijke regelingen worden ontwikkeld, sluit het college daarbij aan.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders/verzorgers erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 15. Klachtenregeling

  • 1. Het college beschikt over een regeling voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders/verzorgers die betrekking hebben de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

Artikel 16. Medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp. Dit gebeurt conform de in artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college kan nadere regels ter uitvoering van het eerste lid vaststellen.

HOOFDSTUK 7: Slotbepalingen

Artikel 17. Evaluatie

Deze door het gemeentebestuur vastgestelde verordening wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd.

Artikel 18. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of diens ouders/verzorgers afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Gennep.

  • 3.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de Verordening jeugdhulp gemeente Gennep zoals vastgesteld op 13 oktober 2014 te vervallen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 december 2014