Regeling vervallen per 31-12-2021

Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2020

Geldend van 23-01-2020 t/m 30-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2020

De gemeenteraad van Gennep,

  • gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Gennep d.d. 12 november 2019;

  • gehoord de voorbereidende raadsvergadering d.d. 25 november 2019;

  • gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

gelet op de artikelen:

  • 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid,

  • 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid,

  • 2.1.4b, tweede lid,

  • 2.1.5, eerste lid,

  • 2.1.6,

  • 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en

  • 2.6.6, eerste lid,

van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

en

• artikel en 3.8, tweede lid, en

• artikel 5.4

van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien het advies van Adviesraad Sociaal domein;

besluit:

de ‘VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE GENNEP 2020' vast te stellen:

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemeen (gebruikelijke) voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • andere voorziening: andere voorzieningen dan voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Eigen Bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste 
lid, van de Wmo; 


  • ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Gennep; 


  • langdurig noodzakelijk: ondersteuning is langdurig noodzakelijk wanneer deze voor een periode van langer dan zes maanden nodig is; 



  • melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet; 


  • niet-professionele ondersteuning: ondersteuning door personen of organisaties anders dan 
in de uitoefening van bedrijf of beroep;

  • onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning: ondersteuning die zonder arbeidsrechtelijke dienstbetrekking wordt verleend: voorbeeld een familielid, die voor een klein bedrag (onder het minimumloon) betaald uit het PGB.

  • Leefzorgplan: beschrijft en geeft een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Het plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen; de weergave van het gesprek met de cliënt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan; 


  • professionele ondersteuning: ondersteuning die plaatsvindt door degene die voldoet aan de in de betreffende bedrijfstak behorende deskundigheidsvereisten waardoor sprake is van beroepsmatige, vakkundige ondersteuning en ZZP-er is; 


  • uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015; 


  • Woonvoorzieningen: Een niet-bouwkundige of niet-woon technische voorziening kan compensatie bieden in de zelfredzaamheid door cliënt in staat te stellen tot het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (zoals een tillift of uitraasruimte).niet bouwkundig en woon technisch.

  • Woningaanpassingen: Een woningaanpassing is een bouwkundige of woon technische ingreep in of aan een woning wel bouwkundig en woon technisch (.verbouwing of het aanbrengen van speciale voorzieningen in de woning zonder aantasting van het gebouw (woon technische ingreep) bijvoorbeeld keuken, baden douchen, toilet).

  • Gemeenschappelijke ruimte (n): gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de cliënt of waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. Hieronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte.

Artikel 2. Aanbod algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn op dit moment in ieder geval beschikbaar:

  • a.

    Huiskamers en open inloop

  • b.

    Het Ideeënhuis Gennep Zuid

  • c.

    Bibliotheek

  • d.

    Sport- en vrijetijdsverenigingen: onder meer zwemmen, schaken, darten, duiken, biljarten, basket- en volleybal, wandel-, wieler- en autosport, atletiek, bridge, tafeltennis, hengelsport, hand- en korfbal, gymnastiek/ yoga.

  • e.

    Activiteiten van de KBO’s en Seniorenverenigingen

  • f.

    Gennep doet mee/ beweegcoaches

  • g.

    Diverse informatie- en lotgenoten bijeenkomsten bijvoorbeeld voor dementie, doe je mee dag.

  • h.

    Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • i.

    Algemeen maatschappelijk werk

  • j.

    Jongerenwerk

  • k.

    Vrijwilligerswerk via vrijwilligers vacaturebank?

  • l.

    Toegang Zorg en Welzijn gemeente Gennep

  • m.

    Talentenbank

  • n.

    Platform Sociale Zekerheid Gennep e.o.

  • o.

    Wensbus (vervoer)

  • p.

    Maatschappelijke opvang

  • q.

    Vrouwenopvang

De volgende maatwerkvoorzieningen zijn op dit moment in ieder geval beschikbaar:

  • r.

    begeleiding individueel:

  • I.

    Begeleiding individueel basis;

  • II.

    Begeleiding individueel gespecialiseerd

  • s.

    Persoonlijke verzorging

  • I.

    Persoonlijke verzorging basis;

  • II.

    Persoonlijke verzorging basis plus

  • t.

    Dagbesteding (=begeleiding groep)

  • I.

    Maatwerkvoorziening dagbesteding licht

  • II.

    Maatwerkvoorziening dagbesteding midden.

  • III.

    Maatwerkvoorziening dagbesteding Zwaar

  • IV.

    Vervoer basis

  • V.

    Vervoer rolstoel

  • u.

    Logeren

  • I.

    Logeren licht

  • II.

    Logeren midden/zwaar

  • v.

    Hulp bij huishouden (Ondersteuning bij huishoudelijk werk)

  • I.

    Ondersteuning bij huishoudelijk werk

  • w.

    Beschermd Wonen

  • x.

    Voorzieningen (woningaanpassingen, woon- en vervoersvoorzieningen):

  • I.

    woningaanpassingen

  • II.

    woonvoorzieningen

  • III.

    vervoersvoorzieningen

  • IV.

    verhuiskostenvergoeding

  • V.

    rolstoelvoorzieningen

  • y.

    collectief vraagafhankelijk vervoer/ regiotaxi

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 3. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en gebruikelijke voorzieningen. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een Leefzorgplan.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 4. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

  • a.

    een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of;

  • b.

    een door de cliënt ondertekend Leefzorgplan als bedoeld in artikel 7.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen de wettelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • g.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn; en

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een Leefzorgplan als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aan het college heeft ondertekend overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 7. Leefzorgplan

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag wordt ook wel aangeduid als het leefzorgplan. Het Leefzorgplan wordt ter ondertekening verstrekt aan de cliënt.

  • 2.

    Binnen 10 werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het Leefzorgplan). Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het plan toegevoegd.

  • 3.

    De cliënt geeft aan of hij het eens of oneens is met het plan en of hij nog aanvullingen heeft en stuurt vervolgens het getekend exemplaar naar het college.

  • 4.

    Als de cliënt aangeeft dat hij het oneens is met het plan, kan hij aangeven wat hiervoor de reden is. 


  • 5.

    Als de cliënt in een aanvraag in wil dienen wil komen voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag van het gesprek.

Artikel 8. Advisering

  • 1.

    Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 2.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

  • a.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding.

  • b.

    Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe 
aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

Artikel 9. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    door welke aanbieder de ondersteuning levert en/of;

  • d.

    wie de leverancier is van de woon/vervoer/ rolstoelvoorziening;

  • e.

    of een Eigen Bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten;

  • f.

    wordt ook aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking ook in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het PGB moet worden aangewend/ gebruikt;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

  • e.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • f.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een Eigen Bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor een maatwerkvoorziening in natura en PGB

  • 1.

    Het college neemt het Leefzorgplan en/ of het onderzoeksformulier Vervoer als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 3.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.

    a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie door chronische psychische of psychosociale problemen die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

  • I.

    op eigen kracht,

  • II.

    met gebruikelijke hulp,

  • III.

    met mantelzorg of

  • IV.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

  • V.

    dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

  • VI.

    algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 5.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

  • a.

    op eigen kracht;

  • b.

    met gebruikelijke hulp;

  • c.

    met mantelzorg of;

  • d.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • e.

    dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

kan verminderen of wegnemen.

  • 6.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 7.

    Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 8.

    Bij een woningaanpassing van meer dan € 10.000,- wordt:

  • a.

    een anti speculatiebeding toegepast.

  • b.

    Bij verkoop van de woning binnen 10 jaar nadat de aanpassing is gerealiseerd,

  • c.

    dient een evenredig deel van de verstrekte vergoeding voor de aanpassing te worden terugbetaald.

  • d.

    Bij verkoop in het eerste jaar na gereed melding dient 100% van de vergoeding te worden terugbetaald.

  • e.

    Het terug te betalen bedrag daalt vervolgens jaarlijks met 10%.

  • 9.

    Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking komen wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 10.

    Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

  • 11.

    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Algemeen:

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • 1.

    wanner er sprake is van recht op een soortgelijke voorziening vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) en/of de Zorgverzekeringswet (Zvw).

  • 2.

    wanneer de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Gennep. Dit is slechts anders wanneer de cliënt een beroep doet op beschermd wonen of opvang.

  • 3.

    als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 4.

    als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, dan wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt goed eigenaarschap heeft getoond van de eerder verstrekte maatwerkvoorziening zoals beschreven in de bruikleenovereenkomst overeengekomen tussen leverende partij en de cliënt

  • c.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • d.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 6.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

  • 7.

    voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen 
kan verminderen of wegnemen; 


  • 8.

    indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • 9.

    indien wanneer het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd.

  • 10.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt:

  • a.

    in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en

  • b.

    de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of

  • c.

    tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • 11.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvan de afschrijvingstermijn al verstreken is, maar die nog voldoende de beperkingen compenseert;

  • 12.

    voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

  • 13.

    indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond.

  • 14.

    als de gewenste voorziening of ondersteuning, met uitzondering van huishoudelijke hulp en individuele begeleiding, niet langdurig noodzakelijk is.

  • 15.

    als de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was.

  • 16.

    indien de voorziening, gelet op de medische situatie van de cliënt voorzienbaar was en 
van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die 
de hulpvraag overbodig maakt.

Wonen:

Géén woonvoorziening wordt verstrekt:

  • 1.

    wanneer de noodzaak van de woonvoorziening een direct gevolg is van het gebruik van ondeugdelijke en/of

  • 2.

    niet voor die doeleinden geschikte materialen in de woning.

  • 3.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • 4.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, zoals automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • 5.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is.

  • 6.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 7.

    indien sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie waarbij de algemeen gebruikelijke levensduur is bereikt.

  • 8.

    Het primaat voor een woningaanpassing waarbij de kosten hoger zijn dan € 7.500,- ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de cliënt.

  • 9.

    Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien dit de goedkoopst compenserende oplossing is en daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • 10.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot voorwaarden en weigeringsgronden.

Artikel 12. Sportvoorzieningen

  • 1.

    Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport (niet zijnde topsport) te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt.

  • 2.

    De gemeente verstrekt uitsluitend de goedkoopst adequate voorziening, met een maximum van €2.500 Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.

  • 3.

    De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van actieve sportbeoefening. Als voorliggende voorzieningen gelden fondsen. Bijvoorbeeld Fonds gehandicaptensport.

Artikel 13. Ondersteuning bij vervoer

  • 1.

    Wanneer een cliënt niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, kan een maatwerkvoorziening verstrekt worden in de vorm van een Regiotaxipas. Hiermee kan tegen een gereduceerd tarief gereisd worden.

  • 2.

    Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Er is sprake van noodzakelijk vervoer ten behoeve van aanvaardbare maatschappelijke participatie in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • b.

    De persoon kan niet met een algemeen gebruikelijk vervoershulpmiddel de hulpvraag oplossen;

  • c.

    Er is geen persoon in het sociaal netwerk die de vraag om aangepast vervoer kan oplossen;

  • d.

    De cliënt kan niet met de Wensbus of de bus van de Vrienden van Norbertus vervoerd worden;

  • e.

    Er is geen voorliggende voorziening, bijv. zittend ziekenvervoer op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

  • 3.

    De ondersteuning bij vervoer maakt lokale verplaatsingen mogelijk. Het aantal zones dat een cliënt op jaarbasis kan reizen, bedraagt 476 op jaarbasis (omgerekend ruim 2.000 kilometer per jaar).

  • 4.

    Op basis van een onderzoek naar de vervoersbehoefte van de cliënt kan dit aantal naar boven worden bijgesteld.

Artikel 14. Regels voor Persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1.

    Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning, niet-professionele ondersteuning en ondersteuning door het sociale netwerk.

  • 2.

    De hoogte van een PGB:

  • a.

    wordt mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan – het PGB-plan gemeente Gennep - waarin in ieder geval uiteen is gezet:

  • I.

    welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en

  • II.

    indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

  • b.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

  • I.

    waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

  • II.

    het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. Reiskosten worden niet vergoed en vormen daarom geen onderdeel van het persoonsgebonden budget.

  • III.

    waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

  • IV.

    waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

  • V.

    indien nodig, aangevuld met een vergoeding voor reparatie (5% van de aanschafprijs voor maximaal 5 jaar), onderhoud en verzekering;

  • VI.

    waarbij reiskosten worden niet vergoed en daarom geen onderdeel vormen van het persoonsgebonden budget.

  • c.

    voor professionele ondersteuning wordt het laagste gemiddelde tarief dat in het (raam)contract overeengekomen is met aanbieders voor de betreffende te verstrekken maatwerkvoorziening. 


  • d.

    voor niet-professionele ondersteuning door middel van dezelfde te verstrekken maatwerkvoorziening wordt maximaal 75% van het tarief voor professionele ondersteuning.

  • e.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3.

    Een cliënt aan wie een PGB wordt verstrekt kan diensten onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk wanneer:

  • a.

    het tarief of de prijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1, bedraagt voor maatschappelijke ondersteuning - verleend door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 - 50% van het professionele uurtarief tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura, als noodzakelijk is om:

  • i.

    te verzekeren dat het budget de cliënt in staat stelt tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken; en

  • ii.

    op gepaste wijze rekenschap te geven van de gezinssituatie en van de relevante werkervaring en kwalificaties van deze persoon.

  • b.

    een hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 kan voor op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning een tegemoetkoming van maximaal € 170,-- per kalendermaand worden betaald, voor zover van toepassing aangevuld met een tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp overeenkomstig de door het college daarvoor vastgestelde bedragen.

  • c.

    de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de inzet van het sociale netwerk is 50% van het persoonsgebonden budget voor professionele ondersteuning bedraagt, aangevuld tot het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag indien er sprake is van een overeenkomst van opdracht, met uitzondering van de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep. 


  • 4.

    Er wordt geen PGB verstrekt om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, tenzij:

  • a.

    dit naar het oordeel van het college, gezien alle relevante omstandigheden, de voorkeur verdient.

  • b.

    Daarbij is van belang dat het in ieder geval beperkt blijft tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 5.

    Een tussenpersoon of belangenbehartiger niet uit het PGB wordt betaald.

  • 6.

    Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen over het persoonsgebonden budget.

Artikel 15. Controle PGB

  • 1.

    Het college onderzoekt op basis van signalen en of periodiek, al dan niet steekproefsgewijs of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 16. Intrekking en terugvordering

  • 1.

    Een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    niet of niet meer is of wordt voldaan aan de criteria of voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist 
waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen;

  • d.

    de voorziening niet meer toereikend is te achten;

  • e.

    de cliënt de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor hij is verstrekt;

  • f.

    de cliënt wangedrag heeft vertoond bij het ontvangen van diensten dan wel onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen;

  • g.

    de cliënt fraude heeft gepleegd.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als 
blijkt dat het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de 
bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. 


  • 4.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze 
voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze 
voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet 
steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’s.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot intrekking en terugvordering.

HOOFDSTUK 4: Eigen Bijdrage in de kosten

Artikel 17. Eigen Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen in natura of PGB’s

  • 1.

    Een cliënt is een Eigen Bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening (voor zover van toepassing inclusief kosten voor onderhoud) in natura of PGB, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt.

  • 2.

    De bij verordening aangewezen maatwerkvoorzieningen zijn de voorzieningen genoemd onder artikel 2 lid 2 van deze verordening.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen in natura of PGB, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand per huishouden, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere Eigen Bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is geen Eigen Bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode door inwoners met een inkomen dat gelijk is of lager dan 120% van het wettelijk minimumloon. Met uitzondering van de maatwerkvoorzieningen Beschermd Wonen of Opvang zoals aangegeven in artikel 11 lid 1 van deze verordening.

  • 5.

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste de door het rijk vastgestelde periodebijdrage voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is geen of een lagere Eigen Bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen :

  • a.

    Vervoer (CVV/ regiotaxi);

  • b.

    Rolstoel;

  • c.

    Huishoudelijk Tientje (HHT);

  • d.

    Bemoeizorg.

  • 7.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor collectief vervoer (CVV/ regiotaxi) € 0,68 per zone per 1 januari 2019; vanaf 1 januari 2020 wordt het tarief jaarlijks geïndexeerd met de NEA-index.

  • 8.

    Per zone wordt een vast bedrag betaald vermeerderd met de kosten van één zone (instap-tarief) per rit. De actuele tarieven zijn beschikbaar onder de kop tarieven op de website: https://www.omnibuzz.nl/men-reizen/ .

  • 9.

    De kostprijs van een:

  • a.

    maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel (in bruikleen) of woningaanpassing (in eigendom) wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening;

  • c.

    PGB is gelijk aan de hoogte van het PGB.

  • 10.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 11.

    De Eigen Bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is - in afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet- verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 12.

    Mensen woonachtig in de gemeente Gennep worden - voor hun Eigen Bijdrage voor de maatwerkvoorzieningen Beschermd Wonen en Opvang, zoals bedoeld in artikel 2.1.4 Wmo 2015 - door de gemeente Gennep aangemeld bij het CAK en/of bij SVB wanneer het een PGB betreft.

Artikel 18. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

  • a.

    maatschappelijke opvang;

  • b.

    vrouwenopvang.

  • 2.

    De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3.

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, onder a en b wordt bepaald door de gemandateerde centrumgemeente tot het moment van doordecentralisatie van de financiën naar alle gemeenten.

Hoofstuk 5 Kwaliteit, misbruik en veiligheid

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • d.

    voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • i.

    een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • ii.

    de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis- en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 22. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen in natura en PGB’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of PGB zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het PGB is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het PGB verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 23. Opschorting betaling uit het PGB

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

Artikel 24. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en PGB’s

  • 1.

    Het college stelt de persoon aan wie het PGB is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • 2.

    Het college onderzoekt op basis van signalen en of periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en PGB’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

HOOFDSTUK 6: Waardering en ondersteuning mantelzorgers

Artikel 25. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten, die in de gemeente Gennep wonen, kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking komen.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van ten hoogste €100 in natura en wordt door het college jaarlijks na overleg de doelgroepen vastgesteld.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 25a. ondersteuning mantelzorgers

De gemeente kan een mantelzorger van een zorgvrager die in de gemeente Gennep woont, ontlasten bij de uitvoering van taken door bijvoorbeeld de toekenning van huishoudelijke hulp aan de mantelzorger en de inzet van dagbesteding en/of persoonlijke verzorging bij de hulpbehoevende.

Artikel 25b. Criteria voor mantelzorgondersteuning- en waardering

  • 1.

    De gemeente kan een mantelzorger van een zorgvrager die in de gemeente Gennep woont, ondersteunen en waarderen indien:

  • a.

    Er sprake is van langdurige intensieve mantelzorg: langer dan drie maanden én meer dan acht uur per week;

  • b.

    Draagkracht en draaglast uit balans zijn.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 26. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 28. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 29. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Voor Gennep is dit ondergebracht bij de Participatiewet/ minimabeleid.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 30. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt, voor de verordening jaarlijks voor beleidsplannen, eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 31. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 32. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De ‘verordening maatschappelijke ondersteuning’ (zaaknummer: 325530, vastgesteld op 13 mei 2019) wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van deze verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van de wijziging van deze verordening van en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze wijziging, worden afgehandeld krachtens de verordening zoals deze luidt na inwerkingtreding van deze wijziging.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van deze verordening, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wijziging van 16 december 2019, wordt beslist met inachtneming van de verordening zoals die luidde voor inwerkingtreding van deze wijziging.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gennep 2020' (zaaknummer: 352534).

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare besluitvormende raadsvergadering d.d. 16 december 2019.

De raad voornoemd,

De griffier, De heer J.W.M. van der Knaap

De voorzitter, De heer W.I.I. van Beek