Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015

Burgemeester en wethouders van Giessenlanden:

 

Overwegende dat voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Giessenlanden 2015 en het besluit maatschappelijke ondersteuning Giessenlanden 2015 wenselijk is beleidsregels te stellen;

Dat onder beleidsregels volgens artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan;

Dat zij volgens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid heeft beleidsregels vast te stellen.

 

B E S L U I T :

l. Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015;

ll. In te trekken het Verstrekkingenboek gemeente Giessenlanden 2008.

Artikel 1 Algemeen

1.1 Feitelijke verblijfsplaats (artikel 1.2 lid 1 van de Verordening)

De aanvrager van een maatwerkvoorziening moet woonachtig zijn in de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend. Het gaat hierbij om de feitelijke verblijfsplaats. Dat is het adres waar de persoon de meeste kalenderdagen van het jaar verblijft. Uitzonderingen hierop zijn een aanvrager woonachtig in een andere gemeente die een aanvraag doet voor het bezoekbaar maken van een ouderlijke woning die gelokaliseerd is in de gemeente Giessenlanden of een cliënt die in een verzorgingshuis of verpleeghuis woont en nog staat ingeschreven op zijn oude woonadres.

Artikel 2 Toegang (hoofdstuk 2)

2.1 Melding (artikel 2.1)

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Wmo loket zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. Indien er meer onderzoek nodig is, kan de cliënt een melding doen of kan namens de cliënt een melding gedaan worden. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een gesprek gevoerd worden. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de zelfredzaamheidmatrix (zie bijlage 2) als instrument.

Artikel 3 Maatwerkvoorzieningen (hoofdstuk 4)

3.1 Langdurig noodzakelijk (artikel 4.7 lid 2, artikel 4.9 lid 1 en 2 en artikel 4.10)

Onder ‘langdurig noodzakelijk’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, wordt uitgegaan van een langdurige noodzaak.

3.2 Algemene voorzieningen (artikel 3.1 en artikel 4.1 lid 2 onder e)

Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een maaltijdvoorziening of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten of de klussendienst. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep hoeven te doen op (duurdere) maatwerkvoor-zieningen.

3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen (artikel 4.2 lid 1)

Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en de financiële mogelijkheden van de cliënt.

Door (een) aantoonbaar plotseling optredende beperking(en) kan het nodig zijn dat een, voor de persoon als de aanvrager, op zich algemeen gebruikelijke voorziening moet worden vervangen voordat deze voorziening is afgeschreven.

Als het inkomen door de kosten van de algemeen gebruikelijke voorziening onder het voor hem geldende sociale minimum komt, kan er verstrekking via een maatwerkvoorziening mogelijk zijn.

Als sociaal minimum wordt aangemerkt het inkomen dat gelijk of lager is dan het bijdrageplichtige inkomen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit betekent 120 % van het minimuminkomen voor de aanvrager.

3.4 Persoonsgebonden budget

Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt 6 maanden de tijd om de maatwerkvoorziening aan te schaffen. De gemeente zal na ca. vier maanden contact opnemen met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • 1.

    het inkopen van de maatwerkvoorziening voor diensten of een hulpmiddel;

  • 2.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de maatwerkvoorziening

3.5 Begeleiding (artikelen 4.4, 4.5 en 4.6)

Nieuw in de Wmo 2015 is de voorziening 'begeleiding'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: gespecialiseerde ambulante ondersteuning, gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding en kortdurend verblijf.

De beleidsregels voor de maatwerkvoorziening Begeleiding worden in bijlage 1 weergegeven.

3.5.1 Gespecialiseerde ambulante ondersteuning (artikel 4.4)

Gespecialiseerde ambulante ondersteuning (voorheen Individuele Begeleiding genoemd) is gericht op het ondersteunen van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Compenseren van het regelvermogen

  • 2.

    Praktische hulp bij handelingen zelfredzaamheid

  • 3.

    Coaching op belangrijke leefgebieden

Gespecialiseerde ambulante ondersteuning zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan, met inachtneming van ieders privacy, een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

3.5.2 Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding (artikel 4.5)

Dit is voorheen bekend onder de naam 'dagbesteding' of 'dagverzorging'. Dit kan bijvoorbeeld zijn een dagprogramma dat school en/of werk vervangt met als doel:

  • 1.

    Ontmoeting;

  • 2.

    Vaardigheden te behouden;

  • 3.

    Gedragsproblematiek te reguleren;

  • 4.

    Participatie te behouden of te bevorderen;

  • 5.

    Toezicht in een instelling

3.6 Kortdurend verblijf (artikel 4.6)

Kortdurend verblijf is respijtzorg om de thuissituatie/mantelzorgers te ontlasten.

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen, dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorger te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is maximaal 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wet langdurige zorg moet worden gesteld. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor het CVV of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van het collectief vervoerssysteem (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

3.7 Woonvoorzieningen (artikel 4.7) Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.

Verhuizen naar een geschikte woonruimte kan een maatwerkvoorziening zijn binnen deze verordening. Voor deze voorziening wordt gekozen als deze de goedkoopst compenserende is en er geen zwaarwegende belangen zijn om niet te verhuizen. Kosten die in de toekomst zullen moeten worden gemaakt, worden in de overweging meegenomen. Als cliënt geadviseerd wordt te verhuizen kan eventueel – indien nodig- ondersteuning worden geboden bij het vinden van geschikte woonruimte (denk aan woningurgentie).

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

Woonvoorziening/-sanering:

Wanneer sprake is van plotselinge beperkingen ten gevolge van COPD of continu rolstoelgebruik waardoor vervanging van vloerbedekking noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

De leeftijd van de huidige vloerbedekking is van belang bij het vaststellen van de hoogte van de vergoedingen. Het maximum normbedrag voor vloerbedekking:

€ 12,50 per m2. De vloerbedekking mag niet ouder zijn dan 8 jaar. Vaststelling afschrijvingspercentage:

Leeftijd vloerbedekking

Vergoeding op basis van normbedrag

0 - 2 jaar oud

100%

2 - 4 jaar oud

75 %

4 - 6 jaar oud

50%

6 - 8 jaar oud

24%

De vergoeding wordt uitbetaald nadat bewijsstukken van de gemaakte kosten worden ingediend.

3.8 Huishoudelijke ondersteuning (artikel 4.8)

3.8.1 Beperkingen in het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten

Wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden kan het noodzakelijk zijn huishoudelijke activiteiten gedeeltelijk of volledig over te nemen. De beperking die een persoon ondervindt kan het gevolg zijn van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem. Ook een combinatie van aandoeningen is mogelijk.

In de volgende resultaatsgebieden kunnen cliënten beperkingen hebben bij het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten:

1. Een schoon en leefbaar huis

2. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

3. Beschikken over schone en draagbare en doelmatige kleding

4. Het kunnen zorgen voor inwonende kinderen die tot het huishouden behoren

5. Regievoering op het huishouden

6. Versterken van de zelfredzaamheid

Huishoudelijke activiteiten kunnen uitstelbaar en niet-uitstelbaar zijn. De niet-uitstelbare activiteiten zijn huishoudelijke activiteiten waarbij er een risico bestaat dat de gezondheid bedreigd wordt. Niet-uitstelbare activiteiten kunnen bijvoorbeeld vallen onder resultaatsgebied 4: Het kunnen zorgen voor inwonende kinderen die tot het huishouden behoren. Wel uitstelbare activiteiten vallen bijvoorbeeld onder resultaatsgebied 3: schone en draagbare kleding en resultaatsgebied 1: een schoon en leefbaar huis.

3.8.2 Ondersteuning en resultaat

De persoon waarvan vastgesteld is dat deze beperkingen op één of meerdere onderdelen van het huishouden ervaart, heeft belemmeringen bij het voeren van het huishouden. De Wmo heeft als doel dat een persoon ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving.

De inzet van huishoudelijke ondersteuning kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden.

3.8.3 Vorm en HO

Huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit:

  • 1.

    Een algemene voorziening waaronder algemene huishoudelijke ondersteuning

  • 2.

    Huishoudelijke ondersteuning als maatwerkvoorziening in natura

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke ondersteuning als maatwerkvoorziening. 

Huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening bestaat op dit moment nog niet in Giessenlanden. Als dit aanwezig is, wordt dit gezien als een voorliggende voorziening. Huishoudelijke ondersteuning in natura is hulp door een gecontracteerde zorgaanbieder; de gemeente betaalt de geleverde zorg direct uit aan de zorgaanbieder.

Een Persoonsgebonden budget (PGB) geeft de cliënt de mogelijkheid zelf huishoudelijke ondersteuning in te kopen. Er is sprake van een werkgever-werknemerrelatie tussen de cliënt en de hulpverlener. De aanvullende regels voor een PGB worden nader omschreven in hoofdstuk 4.

Het resultaat, van de beoordeling van een aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van HO in natura of een PGB wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan.

3.8.4 Niveaus en resultaatgebieden HO

De huishoudelijke ondersteuning wordt onderverdeeld in twee niveaus te weten HO en HO+.

Onder HO wordt verstaan: de inzet door de aanbieder of PGB-hulp op één of meerdere activiteiten binnen de resultaatsgebieden:

1. Een schoon en leefbaar huis

2. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

3. Beschikken over schone en draagbare en doelmatige kleding

Ad 1. Onder een schoon en leefbaar huis wordt het volgende verstaan: de woning moet schoon zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen, zoals onder andere neergelegd in het VSR-Kwaliteitsmeetsysteem (VSR-KMS) en NEN 2075 m.b.t. beoordeling van schoonmaakonderhoud. Iedereen in de leefeenheid moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, een schoon slaapvertrek (inclusief schoon beddengoed), een schone keuken, een schone douche/toilet en gang. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Onder HO+ wordt verstaan: de inzet door de aanbieder of PGB-hulp op één of meerdere activiteiten binnen de resultaatsgebieden HO aangevuld met één of meerdere activiteiten uit de resultaatsgebieden:

4. Het kunnen zorgen voor inwonende kinderen die tot het huishouden behoren

5. Regievoering op het huishouden

6. Versterken van de zelfredzaamheid

HO+ wordt slechts dan toegekend wanneer er sprake is van regieproblemen bij het voeren van een huishouden. Er is sprake van (gedeeltelijk) disfunctioneren in bijvoorbeeld de organisatie van het huishouden. HO+ stelt andere eisen aan de medewerker/PGB-hulp die ondersteuning verleent. Deze medewerker dient om te kunnen gaan met situaties waarbij een cliënt in de war of vergeetachtig is, psychische problemen ervaart, communicatieproblemen ervaart, opstandig gedrag vertoont. Ook als er bijvoorbeeld sprake is van ondersteuning bij de verzorging van inwonende kinderen wordt er meer van de capaciteiten van de medewerker/PGB-hulp verwacht.

3.8.5 Spoedprocedure

Een spoedprocedure is mogelijk wanneer er sprake is van acute noodzakelijke overname van niet- uitstelbare activiteiten.

Een aanvraag wordt met voorrang behandeld wanneer er problemen ontstaan in het huishouden in relatie tot de behandeltijd van de aanvraag.

3.8.6 Voorliggende oplossingen

Bij het onderzoek naar de noodzaak van huishoudelijke ondersteuning worden verschillende factoren in overweging genomen.

Algemene voorzieningen of technische hulpmiddelen

Als algemene voorziening worden de volgende diensten of hulpmiddelen aangemerkt:

Diensten:

  • 1.

    Sociale alarmering

  • 2.

    Boodschappenservice

  • 3.

    Maaltijdvoorzieningen

  • 4.

    Klussendienst of vrijwilligers

  • 5.

    Ramenwasservice (buitenzijde)

  • 6.

    Kinderopvang/peuterspeelzaal

Hulpmiddelen

  • 1.

    Verhoging voor de wasmachine

  • 2.

    Droger

  • 3.

    Afwasmachine

Bij de beoordeling of de inzet van een dienst of een hulpmiddel het probleem kan oplossen wordt naar de aanwezigheid en beschikbaarheid van het hulpmiddel gekeken en de technische en financiële mogelijkheid of de cliënt in dit hulpmiddel kan voorzien.

Particuliere hulp

Inzet van een particuliere hulp wordt gezien als een gerealiseerde eigen oplossing. Wanneer een cliënt al geruime tijd gebruik maakt van particuliere huishoudelijke ondersteuning en de cliënt meldt zich bij het loket met de vraag een persoonsgebonden budget voor de financiering van de hulp, dan zal uit de beoordeling in de indicatiestelling blijken dat er geen belemmering in het voeren van het huishouden aanwezig is omdat de cliënt een eigen oplossing heeft gerealiseerd.

Anders is het wanneer een persoon jarenlang gebruik maakt van een particuliere hulp en nu merkt dat er om medische redenen extra tijd noodzakelijk is om het huishouden te voeren. Wanneer een persoon als gevolg van een terugval van inkomen/ een wijziging in de financiële situatie niet langer in staat is de particuliere zorg zelf te bekostigen dan wordt de particuliere huishoudelijke ondersteuning niet meer als voorliggende oplossing beschouwd.

3.8.7 Gebruikelijke hulp

Definitie en afbakening gebruikelijke hulp en mantelzorg

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden. Ze bewonen namelijk als leefeenheid een woning en dragen op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van een huishouden. Werk of vrijwilligerswerk en/of een opleiding zijn geen reden om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen.

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Gebruikelijke hulp is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van de Wmo. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Van iedere huisgenoot wordt een bijdrage verwacht in het huishouden rekening houdend met het eigen vermogen van de huisgenoot. Zo wordt er bij kinderen rekening gehouden met de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt.

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte en duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Mantelzorg is niet afdwingbaar waardoor voor de zorg die door de mantelzorger geboden wordt ook aanspraak op grond van de Wmo kan bestaan. Dit is het geval wanneer de mantelzorger de zorg (tijdelijk) niet meer kan of wil verlenen.

Huisgenoot, een duurzaam huishouden en leefeenheid

Onder ‘duurzaam huishouden’ wordt bedoeld; alle huisgenoten met een gezamenlijke huisvesting, die samen bijdragen in de kosten van huishouden dan wel het op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

Een ‘huisgenoot’ betreft ieder persoon met wie de cliënt een gemeenschappelijke woning bewoont. Een ‘leefeenheid’ betreft alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren. Bewoners kunnen zowel volwassen als minderjarigen betreffen.

Wanneer een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder dient de gehuurde ruimte zelf schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan het schoon houden van gemeenschappelijke ruimten.

Een cliënt die wel met anderen in één huis woont maar geen leefeenheid vormt en geen duurzaam huishouden met de huisgenoten vormt heeft een eigen woon/slaapkamer en deelt andere vertrekken met de huisgenoten. Bij de indicatie wordt de eigen woon/slaapkamer berekend en voor de gemeenschappelijke ruimte een evenredig aandeel van de cliënt in het gebruik van de ruimte.

Zorgplicht voor kinderen en gebruikelijke hulp door kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij dienen te zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang kunnen een oplossing bieden bij problemen in de zorgverlening door een ouder. Indien deze zorg niet realiseerbaar is dan kan een ondersteuning op grond van de Wmo overwogen worden. Bij een echtscheiding of beëindiging van de relatie vervalt niet de plicht om voor de kinderen zorg te dragen. Er dient wel rekening gehouden te worden met door de rechter vastgelegde afspraken rondom de zorg van de kinderen.

Uitgangspunten bij de zorgverlening voor gezonde kinderen

Onderstaand wordt aangegeven wat bij gezonde kinderen in een bepaalde leeftijdsfase verwacht kan worden in relatie tot zorg. Er dient bij de indicatie altijd individueel beoordeeld te worden of de verwachting ook reëel is bij het kind van een cliënt. Indien dit niet het geval is, wordt er beargumenteerd afgeweken.

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar

  • 1.

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen.

  • 2.

    Moeten veelal volledig verzorgd worden bij; aan- en uitkleden, eten en wassen.

  • 3.

    Zijn tot 4 jaar veelal niet zindelijk.

  • 4.

    Hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding en hebben dit niet in verenigingsverband.

  • 5.

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar

  • 1.

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen.

  • 2.

    Hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging.

  • 3.

    Zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeel ook.

  • 4.

    Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2 x per week.

  • 5.

    Hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan.

  • 6.

    Hebben een reguliere dagbesteding op school oplopend van 22 tot 25 uur per week. 

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar

  • 1.

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen, kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden.

  • 2.

    Hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging.

  • 3.

    Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week.

  • 4.

    Hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer.

  • 5.

    Hebben een reguliere dagbesteding op school/ opleiding. 

Gebruikelijke hulp door kinderen/ jong volwassenen

Onderstaand wordt aangegeven wat van gezonde kinderen in een bepaalde leeftijdsfase verwacht kan worden in relatie tot het geven van gebruikelijk zorg. Er dient bij de indicatie altijd individueel beoordeeld te worden of de verwachting ook reëel is bij het kind van een cliënt. Indien dit niet het geval is wordt er beargumenteerd afgeweken.

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheid betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden, zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien.

Kinderen van 13 tot en met 17 jaar worden geacht te kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien en hun eigen kamer op orde houden (waaronder wordt verstaan rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren (bij zwaar huishoudelijk werk wordt de norm voor de kleinste woningmaat gehanteerd) . Dit wil zeggen het schoon houden van sanitaire ruimte en één kamer, de was doen voor 1 persoon, boodschappen doen voor 1 persoon, de maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig en mogelijk kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun activiteiten behoren.

De zorg door kinderen en jong volwassenen wordt in mindering gebracht op de indicatie voor het gezin. Het betreft te allen tijden maatwerk.

Van huisgenoten van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat zij alle huishoudelijke activiteiten overnemen.

3.8.8 Uitzonderingen voor gebruikelijke hulp

Hoewel gebruikelijke hulp een verplichtend karakter heeft zijn er situaties waar gebruikelijke hulp geen doeltreffende oplossing voor een probleem kan bieden. In deze paragraaf worden voorbeelden hiervan behandeld. 

Overbelasting

Wanneer er sprake is van overbelasting van een huisgenoot dan kan worden afgeweken van het principe van gebruikelijke hulp. Het gaat daarbij om het overnemen van (een deel van) het huishouden voor een tijdelijke periode met als doel de gebruikelijk zorger te ontlasten. Voor het vaststellen of een persoon overbelast is, kan een grondig (medisch) onderzoek noodzakelijk zijn.  

Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van kinderen

Indien ondersteuning bij de verzorging van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of gebruikelijke hulp een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen is gangbaar tot en met 5 dagen per week. Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor verzorging van kinderen voor een korte periode mogelijk. Dit is mogelijk voor een maximale periode van 3 maanden zodat de ouders de gelegenheid krijgen een eigen oplossing te vinden.

Overlijden van de geïndiceerde

In geval van overlijden van de geïndiceerde of opname van de geïndiceerde in een instelling ontvangt de leefeenheid aansluitend gedurende een periode van maximaal 4 weken de toegekende uren huishoudelijke ondersteuning (geldt voor alle vormen HO).

Versterken van de zelfredzaamheid

In sommige situaties kan het versterken van de zelfredzaamheid noodzakelijk zijn als bepaalde huishoudelijke activiteiten nog nooit door een cliënt zijn uitgevoerd. Voor het versterken van de zelfredzaamheid kan tijdelijk huishoudelijke ondersteuning worden geïndiceerd voor maximaal 6 weken.

Fysieke afwezigheid gebruikelijk zorger

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers het geval. Men kan niet verwachten dat huisgenoten een andere baan zoeken om gebruikelijke hulp te kunnen leveren.

De afwezigheid van de huisgenoot dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken;

  • 1.

    De afwezigheid is inherent aan het werk

  • 2.

    De afwezigheid heeft een verplichtend karakter

  • 3.

    De afwezigheid is voor een aaneengesloten periode van ten minste 7 etmalen.

De genoemde 7 etmalen in de laatste regel moet volgens jurisprudentie (CRvB 06-01-2009) genuanceerd worden toegepast. Er moet vastgesteld worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de gebruikelijke hulp. Het betreft te allen tijde een individuele afweging. In de periode van afwezigheid van de gebruikelijk zorger kan ook bij de berekening van de noodzakelijke hulp rekening gehouden worden met diens afwezigheid.

3.8.9 Persoonsgebonden budget Huishoudelijke Ondersteuning

In het gesprek met cliënt wordt een indicatie gesteld voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning. Bij de keuze van cliënt voor HO/HO+ in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB) worden in het ondersteuningsplan de activiteiten beschreven welke cliënt of zijn sociale netwerk zelf kan uitvoeren en welke activiteiten ondersteuning behoeven.

Op basis van dit ondersteuningsplan wordt door de gemeente het aantal uren en minuten HO (+) bepaald op basis van onderstaande normering. Deze opgebouwde tijd wordt naar boven afgerond naar een veelvoud van een kwartier tot een maximum van 40 uur per week. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015 wordt de activiteiten genormeerd.

3.9 Vervoersvoorzieningen (artikel 4.9)

Autoaanpassingen

Bij verstrekking van autoaanpassingen is het redelijk om van de aanvrager te verlangen dat de aan te passen auto de investering nog waard is (de auto moet niet ouder zijn dan 5 jaar, zodat de aanpassing minimaal 7 jaar mee kan).

Gewenningsrijlessen

Gewenningsrijlessen als gevolg van een autoaanpassing of verstrekking van een scootmobiel of elektrische rolstoel worden indien nodig voor 100% vergoed. Het aantal lessen wordt vastgesteld door de indicatiesteller. Autorijlessen met als doel het rijbewijs te halen worden niet vergoed.

4. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteu-ningsbehoefte afwijken van deze beleidsregels, als toepassing van de beleidsregels tot onbillijk-heden van overwegende aard leidt.  

III Inwerkingtreding

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015 treden in werking op 1 januari 2015.  

IV Citeertitel

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015 of Wmo-beleidsregels.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Giessenlanden gehouden op 9 december 2014.

 de secretaris,

 drs. M. Does MCM

 de burgemeester (wnd.),

 ir. W.E. ten Kate

Bijlage 1

[behorend bij 'Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Giessenlanden 2015']

Inhoudsopgave

  • 1.

    Overgangscliënten 1

  • 2.

    Omvang individuele begeleiding voor de overgangscliënten

  • 3.

    Doelgroepen

  • 4.

    Gebruik van de Zelfredzaamheidsmatrix 3

  • 5.

    Doelen voor de maatwerkvoorziening begeleiding

  • 6.

    Wanneer komt de cliënt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening

    begeleiding? 4

  • 7.

    Indicatieve normen voor omvang individuele begeleiding

  • 8.

    Indicatieve normen voor omvang begeleiding in een groep 5

  • 9.

    Kortdurend verblijf (Respijtzorg) 6

  • 10.

    Afbakening met behandeling (Wlz)

  • 11.

    Afbakening met de ZvW 7

  • 12.

    Afbakening met de Participatiewet

  • 13.

    Prestatiecodes voor 2015 8

 

Inleiding

Nieuw in 2015 is de maatwerkvoorziening ‘Begeleiding’[1].  

Naar aanleiding van de melding wordt een onderzoek verricht en wordt een verslag gemaakt of een ondersteuningsplan opgesteld. De maatwerkvoorziening Begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, op het moment dat dit niet (geheel) zelfstandig lukt en/of het sociaal netwerk en/of algemene voorzieningen dit niet (volledig) kunnen ondervangen. Daarnaast zorgt de maatwerkvoorziening ervoor dat cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen (blijven) wonen. Deze begeleiding kan zowel individueel als in groepsverband worden geboden.  

  • 1.

    Overgangscliënten

Voor 2015 geldt een zogenaamd overgangsjaar, waarin geldt dat cliënten die op 1 januari 2015 begeleiding ontvangen vanuit de AWBZ, gedurende een jaar (tenzij de AWBZ-indicatie eerder afloopt) de rechten, die verbonden zijn aan het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), behouden. De hulp en ondersteuning wordt onder dezelfde condities geleverd als in de AWBZ (dus incl. het vervoer), wat betekent dat de cliënt een vergelijkbaar aanbod krijgt. 

Dit betekent niet per definitie dat de ondersteuning door dezelfde aanbieder of op dezelfde wijze geleverd wordt als voorheen. De aanbieder moet namelijk door de gemeente in de bestuurlijke aanbesteding zijn gecontracteerd voor de maatwerkvoorziening Begeleiding (ZIN) tenzij de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een PGB.

In overleg met de cliënt kan de gemeente afspraken maken over een vervangend Wmo-ondersteuningsarrangement gedurende de overgangsperiode in 2015.  

  • 2.

    Omvang individuele begeleiding voor de overgangscliënten

Voor de overgangscliënten is de individuele begeleiding door het CIZ vastgesteld in klassen in het indicatiebesluit. Door het CIZ is een maximale omvang vastgesteld voor de activiteiten. Deze activiteiten komen wel grotendeels overeen met de doelen van de Wmo zoals opgenomen in de paragraaf 'Doelen voor de maatwerkvoorziening Begeleiding'.

Vanwege het overgangsrecht kunnen cliënten tot een maximum van de klasse ondersteuning eisen bij de gemeente, terwijl het gebruik van zorg gemiddeld vaak op 60% van het maximum van de klasse ligt. Alleen in overleg met de cliënt en met instemming van de cliënt, kan de gemeente afspraken maken over een vervangend Wmo-ondersteuningsarrangement gedurende de overgangsperiode in 2015, waardoor de omvang in uren kan afnemen.  

  • 3.

    Doelgroepen

Onder de maatwerkvoorziening Begeleiding vallen de volgende doelgroepen (vanaf 18 jaar):

  • 1.

    ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek;

  • 2.

    volwassenen met psychiatrische problematiek;

  • 3.

    volwassenen met een verstandelijke beperking;

  • 4.

    volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte;

  • 5.

    multi-problem gezinnen. 

Voor de cliënten tot 18 jaar met een ondersteuningsvraag kan worden verwezen naar het sociaal team en/of de Serviceorganisatie Jeugd ZHZ.  

Individuele begeleiding

Bij individuele begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • 1.

    het compenseren van het regelvermogen;

  • 2.

    praktische hulp bij handelingen t.b.v. de zelfredzaamheid;

  • 3.

    coaching op belangrijke leefgebieden. 

Begeleiding in een groep

Bij begeleiding in groepsverband gaat het om een dagprogramma dat school en/of werk vervangt met als doel:

  • 1.

    ontmoeting;

  • 2.

    vaardigheden te behouden;

  • 3.

    gedragsproblematiek te reguleren;

  • 4.

    participatie te behouden of te bevorderen;

  • 5.

    toezicht in een instelling;

  • 6.

    ontlasting van de thuissituatie/mantelzorger(s) 

  • 4.

    Gebruik van de Zelfredzaamheidsmatrix

De zelfredzaamheidsmatrix (ZRM, bijlage 2) is een instrument om de ondersteuningsvragen te inventariseren per leefgebied. De volgende leefgebieden (domeinen) worden benoemd:

a. financiën;

b. dagbesteding;

c. huisvesting;

d. huiselijke relaties;

e. geestelijke gezondheid;

f. lichamelijke gezondheid;

g. verslaving

h. activiteiten dagelijks leven;

i. sociaal netwerk;

j. maatschappelijke participatie; 

NB. De begeleiding vanuit de Wmo richt zich primair niet op het leefgebied justitie.

Met behulp van de ZRM kan worden bepaald op welke leefgebieden en met welke concrete doelen en activiteiten ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening nodig is.

De uitkomsten van dit onderzoek kunnen, mede in overleg met cliënt, leiden tot concrete doelen en activiteiten per toepasselijk leefgebied.  

  • 5.

    Doelen voor de maatwerkvoorziening Begeleiding

De doelen voor begeleiding zijn gericht op verbetering, behoud of compensatie (overname) van de zelfredzaamheid en participatie.

Voor de maatwerkvoorziening Begeleiding bestaan de volgende geformuleerde doelen (opgenomen in de Resultaatovereenkomst met de aanbieders): 

1. Het helpen aanbrengen van en/of oefenen[2] met het aanbrengen van (dag)structuur en het voeren van regie zoals:

a. initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken en de daarbij behorende besluiten nemen en de gevolgen daarvan wegen;

b. regelen van randvoorwaarden ten behoeve van wonen, werk, inkomen en het voorbereiden van een gesprek met betrokken instanties;

c. initiëren of compenseren van het op- en bijstellen van een dag- en/of weekplanning, dagelijkse routine;

d. zich aan regels en afspraken houden. 

2. Het (ondersteunen bij het) oefenen van vaardigheden of handelingen, zodat de cliënt (zo goed mogelijk,zoveel mogelijk) op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving, op het gebied van:

a. eenvoudige of complexe taken en activiteiten;

b. praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;

c. het beheren van (huishoud)geld en het uitvoeren van de administratie;

d. gebruik van openbaar vervoer;

e. contact en communicatie in een persoonsgebonden sociale omgeving.

Het begeleiden van cliënt en mantelzorger(s) hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt en met eventuele veranderde situatie en/of relatie als gevolg van de aandoening, stoornis of beperking zodat het gezin op eigen kracht verder kan en extra zorg wordt voorkomen.

Het overnemen van toezicht en het aansturen van gedrag ten gevolge van een aandoening, stoornis of beperking, thuis of elders.

Het overnemen van toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar of complicaties bij een ziekte of medicijngebruik zodat extra zorg wordt voorkomen.

Het begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de aandoening, stoornis of beperking.

Het begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en de sociale participatie (bijvoorbeeld hulp bij de opbouw van een sociaal netwerk) met als doel zelfredzaamheid.

Ontlasting van de mantelzorger (kortdurend verblijf in een instelling). 

  • 6.

    Wanneer komt de cliënt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening begeleiding?

Als eerste wordt de ondersteuningsvraag verkend met de cliënt. De verschillende aspecten bij deze verkenning zijn:

Welk probleem wordt ervaren binnen het leefgebied?

Hoe lang bestaat dit probleem al? Is er een acute oorzaak?

Wat heeft de cliënt tot nu toe gedaan om het probleem zelf op te lossen?

Waarom is de cliënt niet in staat om dit probleem zelf of met het netwerk op te lossen?

Is er sprake van 'acute problematiek', 'geen zelfredzaamheid' of 'beperkte zelfredzaamheid' van een leefgebied van de ZRM? Dit geeft een score op het desbetreffende leefgebied.

Is er sprake van een chronische problematiek waarvan de huidige situatie terug te vinden is in de ZRM? 

Als er een probleem bestaat op één of meer leefgebieden waarvoor ondersteuning gevraagd wordt, dan wordt er dus eerst gezocht naar een oplossing in het eigen netwerk, hulp van vrijwilligers, door (wettelijke) voorliggende of algemene voorzieningen. Voor de ondersteuningsbehoefte die hiermee niet wordt gecompenseerd, kan een maatwerkvoorziening begeleiding worden toegekend. 

De keuze voor individuele begeleiding of begeleiding groep wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is en welk resultaat bereikt moet worden.

Begeleiding groep is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.  

Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding.  

Wanneer de ondersteuningsbehoefte bestaat uit één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en niet uit het daadwerkelijk bieden van dagstructuur, dan is individuele begeleiding de aangewezen vorm. Een contra-indicatie, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen kan leiden tot de noodzaak van individuele begeleiding.

In de praktijk kunnen individuele begeleiding en begeleiding groep naast elkaar bestaan (als deze ondersteuning niet op hetzelfde moment van de dag plaatsvindt). 

  • 7.

    Indicatieve normen voor omvang individuele begeleiding

Voor individuele begeleiding wordt gekeken naar de tijd die nodig is om de activiteiten te kunnen verrichten. De normering wordt individueel bepaald en is maatwerk. Als uitgangspunt zijn de volgende categorieën van normtijden[3] opgesteld waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken: 

  • 1.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid: 7 tot 10 uur per week; 

  • 2.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + oefenen: 10 tot 13 uur per week; 

  • 3.

    Het bieden van toezicht: 2 tot 4 uur per week; 

  • 4.

    Het bieden van toezicht tijdens onderwijs: 2 tot 4 uur per week; 

  • 5.

    Het bieden van toezicht tijdens onderwijs + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen: 4 tot 7 uur per week; 

  • 6.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht: 10 tot 13 uur per week; 

  • 7.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + oefenen: 13 tot 16 uur per week; 

  • 8.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + het bieden van toezicht tijdens onderwijs + oefenen: 16 tot 20 uur per week; 

  • 9.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen): 16 tot 20 uur per week. 

  • 8.

    Indicatieve normen voor omvang begeleiding in een groep

De omvang van het aantal dagdelen begeleiding in een groep wordt bepaald door het doel van de ondersteuning.  

Daarbij kan het gaan om een dagprogramma met als doel:

  • 1.

    al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk)

  • 2.

    het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid en

  • 3.

    zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren en

  • 4.

    toezicht in een instelling

 De dagactiviteiten moeten programmatisch / methodisch zijn, gericht op structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.

Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent.  

Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon- / verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes e.d.

Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben en/of ontlasting van de mantelzorger(s) noodzakelijk is, is begeleiding in groepsverband nodig. 

Bij de begeleiding groep kan ook het vervoer naar en van de dagbesteding worden meegenomen in het arrangement als dit vervoer noodzakelijk is. Daarvan is sprake als er een gebrek bestaat aan zelfredzaamheid en er geen andere oplossingen (bijvoorbeeld in het netwerk) gevonden kunnen worden. 

De omvang wordt bepaald in overleg met de cliënt en/of het netwerk. Er wordt bepaald waar de cliënt of het netwerk behoefte aan heeft. Maximaal kunnen 9 dagdelen worden geïndiceerd. Eén dagdeel staat gelijk aan 4 uur. 

  • 9.

    Kortdurend verblijf (respijtzorg)

Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Respijtzorg kan hierbij uitkomst bieden.

Als is vastgesteld dat de mantelzorger overbelast is of dreigt te raken en daardoor niet meer in staat is de zorg te leveren, zal onderzoek naar eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen om de overbelasting op te heffen, moeten plaatsvinden. Is dit niet mogelijk dan kan respijtzorg ingezet worden.  

Bij respijtzorg kan een tijdelijke toekenning van het recht op begeleiding gegeven worden, zodat onderzocht kan worden hoe de overbelasting zich ontwikkelt en wat er geprobeerd is om het op te lossen. 

Als deze zorg door de mantelzorger zelf wordt geleverd, is het voorliggend om de zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.  

Bij dagopvang wordt de omvang bepaald in overleg met de cliënt en het netwerk. Er wordt bepaald waar de cliënt of het netwerk behoefte aan heeft. Maximaal kunnen 9 dagdelen worden geïndiceerd.  

Een cliënt kan maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.  

  • 10.

    Afbakening met behandeling - Wet langdurige zorg (Wlz)

Behandeling is gericht op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen enz. Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten enz.), specifiek paramedicus, vaktherapeut (drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. De behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een Wlz-hoofdbehandelaar, met specifieke (op Wlz-zorg gerichte) deskundigheid.

Het begeleiden bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag is begeleiding. Begeleiding en behandeling - gericht op dezelfde vaardigheid - kunnen naast elkaar bestaan als een vaardigheid eerst nog moet worden overgenomen (maatwerkvoorziening begeleiding) totdat deze is aangeleerd (behandeling) en vervolgens kan deze vaardigheid worden geoefend (maatwerkvoorziening begeleiding).

 Als een cliënt is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van “behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag” of een noodzaak voor groepsgewijze nadere functionele diagnostiek (observatiegroep), dan wordt behandeling groep geïndiceerd en geen maatwerkvoorziening begeleiding.  

  • 11.

    Afbakening met de zorgverzekeringswet (Zvw)

Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd. De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat – afhankelijk van de aard van de ingreep – in de Zvw ook de nodige begeleiding. Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van behandeling en hebben een geneeskundig doel.

Als er sprake is van ambulante Zvw-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze behandeling de totale zorgbehoefte van de cliënt (leefgebieden ZRM) op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op de maatwerkvoorziening begeleiding.

Als de cliënt een behandelmijder is en er is risico op verwaarlozing, dan kan er aanspraak worden gemaakt op de maatwerkvoorziening begeleiding als de cliënt hierop aangewezen is op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met beperkingen op de leefgebieden. Ondanks dat er behandeling mogelijk is als voorliggende voorziening, kan er in deze situatie voor de periode van 6 maanden minimale zorginzet worden geïndiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de cliënt geprikkeld om zich toch te laten behandelen.  

  • 12.

    Afbakening met de Participatiewet

Als de cliënt niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak bestaan op de begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de cliënt hierop is aangewezen op basis van aandoeningen/stoornissen. Omgekeerd, de cliënt komt niet in aanmerking voor de maatwerkvoorziening begeleiding als de cliënt:

met ondersteuning in staat is om te werken (jobcoach);

met ondersteuning in staat is om te studeren of naar school te gaan;

een beschikking heeft van het UWV dat er wordt verwacht dat er in een later stadium wel gewerkt kan worden (de maatwerkvoorziening begeleiding kan dan alleen ingezet worden ter overbrugging van een bepaalde periode);

nog geen eindbeoordeling heeft gekregen dat deze duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. 

Bij een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) bestaat er aanspraak op de maatwerkvoorziening Begeleiding ter vervanging van arbeid.

Bij een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten) ligt de nadruk op re-integratie. De divisie Sociaal Medische Advisering van het UWV is verantwoordelijk voor het re-integratieplan en biedt ondersteuning. Er bestaat geen aanspraak op de maatwerkvoorziening Begeleiding ter vervanging van arbeid.

Een sociale werkvoorziening voorziet in de mogelijkheid aangepast werk te verrichten voor mensen die niet aan het reguliere arbeidsproces kunnen deelnemen vanwege de aanwezige beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard. Met deze beperkingen zijn zij aangewezen op werken onder aangepaste omstandigheden. Zij kunnen ondanks deze beperkingen dankzij de aangepaste omstandigheden regelmatig werken. Er bestaat geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding voor de begeleiding die gericht is op het uitvoeren van het werk.

Bij een deeltijd werkweek is de cliënt in staat om een beperkt aantal uren arbeid te verrichten. Voor de dagdelen dat er niet gewerkt kan worden, bestaat er wel aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid.

Bij een vrijwillige afstand van een positieve Wsw-indicatie of bij wachttijd aansluitend op een positieve Wsw-indicatie om geplaatst te worden, bestaat geen aanspraak op de maatwerkvoorziening Begeleiding ter vervanging van arbeid. 

Als de cliënt zich nog niet heeft aangemeld voor een Wsw-indicatie, dan:

  • 1.

    bestaat er geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid als met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de cliënt behoort tot de Wsw-doelgroep. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om zich aan te melden voor een indicatieonderzoek bij het UWV;

  • 2.

    bestaat er wel aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid als duidelijk is dat de cliënt niet tot de Wsw-doelgroep behoort;

  • 3.

    bestaat er tijdelijk voor de duur van maximaal 6 maanden aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid als wordt getwijfeld of dat de cliënt tot de Wsw-doelgroep behoort. De cliënt krijgt de gelegenheid om zich aan te melden bij het UWV voor een indicatieonderzoek.

Bij een cliënt zonder arbeidsverleden, waarbij geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid vanwege de uitkeringsregeling Wajong, WAO/WIA moet beoordeeld worden of dat er een indicatie bestaat voor de maatwerkvoorziening begeleiding vanwege het bieden van dagstructuur of overnemen van de regie.

Cliënten die arbeidsverplichtingen hebben in het kader van de Participatiewet, hebben geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid. 

  • 13.

    Prestatiecodes voor 2015

Voor de maatwerkvoorziening begeleiding zijn voor 2015 prestatiecodes met tarieven overeengekomen met aanbieders voor de sectoren Verpleging&Verzorging (V&V), de Gehandicaptenzorg (GZ) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ).  

Een cliënt heeft namelijk een 'grondslag' (zie tabel) voor de maatwerkvoorziening begeleiding waardoor deze onder één van de sectoren valt.  

Sector

Grondslag

V&V

Somatische aandoeningPsychogeriatrische aandoening

GZ

Verstandelijke handicapLichamelijke handicapZintuiglijke handicap (let op: specifieke aanbieders die landelijk werken!)

GGZ

Psychiatrische stoornis

Na het bepalen van de grondslag volgt het doel en de inhoud van de ondersteuning. In de onderstaande tabel zijn de gecontracteerde prestatiecodes met een beschrijving opgenomen om het type van de ondersteuning te bepalen.  

Prestatiecode

Beschrijving

H126

Persoonlijke verzorging basis

Doel:

Begeleiding van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging.

 

Inhoud:

Advies, instructie en voorlichting aan de cliënt die in directe relatie staan met persoonlijke verzorging (ADL), waaronder hulp bij medicijngebruik of stimulering van de cliënt bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Hiertoe behoort ook het desgevraagd adviseren van informele zorgers van de cliënt.

H127

Persoonlijke verzorging extra

Doel:

Realisatie van “beschikbaarheid van begeleiding van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, waardoor de cliënt erop kan rekenen dat de aanbieder oproepbare zorg levert binnen een redelijke tijd.

 

Inhoud:

Cliënten die zijn aangewezen op advies, instructie en voorlichting m.b.t. de persoonlijke verzorging (ADL), waaronder hulp bij medicijngebruik of stimulering van de cliënt bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten, en die – door de aard van hun ziekte en beperkingen – naar verwachting meerdere keren per week hulp moeten inroepen buiten de afgesproken vaste tijden.

PV-extra voorziet in een vergoeding van de beschikbaarheid.

 

Indicator:

Noodzaak van frequent oproepbare zorg (naar verwachting meerdere keren per week).

H300

Begeleiding

Doel en inhoud:

Zie hoofdstuk 5 'Doelen voor de maatwerkvoorziening begeleiding'.

H150

Begeleiding extra

Doel:

Realisatie van “beschikbaarheid van begeleiding”, waardoor de cliënt erop kan rekenen dat de aanbieder oproepbare zorg levert binnen een redelijke tijd.

 

Inhoud:

Cliënten die zijn aangewezen op begeleiding, en die – door de aard van hun chronische ziekte en beperkingen – naar verwachting meerdere keren per week hulp moeten inroepen buiten de afgesproken vaste tijden.

BG-extra voorziet in een vergoeding van de beschikbaarheid.

 

Indicatoren:

Noodzaak van frequent oproepbare zorg (naar verwachting meerdere keren per week);Bij cliënten met een verstandelijke handicap kan onder deze beschikbaarheid ook de extra aandacht voor cliënten met probleemgedrag vallen;Onder deze prestatiecode vallen ook die situaties van sterk “ontregelde gezinnen” waar niet volstaan kan worden met planbare zorg op vaste tijdstippen.

H152

Begeleiding speciaal niet-aangeboren hersenletsel (NAH)

Doel:

Ondersteunen bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven (waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen) in de vorm van begeleiding van zelfstandig wonende cliënten met niet-aangeboren hersenletsel.

 

Inhoud:

begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding);het begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de aandoening, stoornis of beperking.het begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en de sociale participatie (bijvoorbeeld hulp bij de opbouw van een sociaal netwerk) met als doel zelfredzaamheid.

 

Indicatoren:

NAH die langdurig gepaard gaat met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking.

H153

Gespecialiseerde begeleiding (PSY)

Doel:

Ondersteunen bij langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven, als gevolg van een psychische stoornis. Het accent ligt op handhavingsdoelen, maar er is tevens aandacht voor activerende elementen.

 

Grondslag:

Langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen in “sociale redzaamheid” (beide vastgesteld op grond van psychiatrische diagnostiek) gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking.

 

Inhoud:

1) begeleiden in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg);

2) begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving, met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken, sociaal netwerk (doelgericht toepassen van methoden van casemanagement).

 

Vorm:

Voornamelijk begeleid zelfstandig wonen. Er is een mogelijkheid van extra uren (bijv. cliënten die anders in een RIBW zouden wonen).

 

Indicatoren:

Langdurige psychische stoornis + beperkingen in sociale redzaamheid.

H305 Begeleiding zorg op afstand aanvullend

Per cliënt, die begeleiding via beeldschermcommunicatie op afstand geleverd krijgt, kan maximaal 4 uur per maand worden geboden.

 

H531

Dagactiviteit ouderen basis

Vorm:

Dagprogramma met accent op begeleiding in groepsverband, gericht op bijhouden van vaardigheden; eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg.

 

Doel:

Het dagprogramma zal bijdragen aan verlichting van sociaal isolement van de betreffende cliënt, of aan verlichting van de zorg thuis door mantelzorgers. Deelname aan het dagprogramma kan ook dienen ter overbrugging van een periode tot langdurige opname in een intramurale voorziening.

 

Grondslag:

Het dagprogramma is bedoeld voor mensen met matige tot zware beperkingen. Er is een duidelijke verzorgingsbehoefte en/of begeleidingsbehoefte (waar onder lichte dementie, Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH)).

 

Groepsgrootte: groter of gelijk aan 8.

H800

Dagactiviteit ouderen (som-ondersteunend)

 

Basis + module cliëntkenmerk som-

ondersteunend

Vorm:

Dagactiviteit in groepsverband, waarbij begeleiding in samenhang staat met enige persoonlijke verzorging en met behandeling (op de achtergrond). Er is een multidisciplinaire benadering.

 

Doel:

Het dagprogramma - dat gedurende een lange periode wordt geboden - is gericht op het stabiliseren van functioneren en voorkomen van verergering van klachten.

Het dagprogramma kan ertoe bijdragen dat de cliënt op verantwoorde wijze in de vertrouwde thuissituatie kan blijven wonen. Het kan ook bijdragen tot vermindering van de belasting van mantelzorgers.

 

Het aanbod van dagactiviteit is gericht op:

-ondersteuning bij de dagbesteding en bij sociale activiteiten;

-stabilisering van functioneren en voorkomen van verergering van beperkingen;

-leren omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen.

 

Grondslag:

Het dagprogramma is bedoeld voor zelfstandig wonende oudere cliënten met uitgebreide beperkingen bij het dagelijks functioneren (persoonlijke zorg, mobiliteit, zelfredzaamheid), veelal samenhangend met chronische aandoeningen.

 

Groepsgrootte: groter of gelijk aan 6.

H533

Dagactiviteit ouderen (PG)

 

Basis + module cliëntkenmerk PG

Vorm:

Dagactiviteit in groepsverband, met intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging tijdens het dagprogramma. Meer op de achtergrond is behandeling aanwezig (accent op multidisciplinaire diagnostiek, advisering).

 

Doel:

Het dagprogramma zal voor de cliënt doorgaans langdurig van aard zijn. Het kan tevens bijdragen tot vermindering van de belasting van mantelzorgers.

 

Het aanbod van dagactiviteit is gericht op:

-ondersteuning bij de dagbesteding;

-handhaven en bevorderen van zo zelfstandig mogelijk functioneren;

-voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden.

 

Grondslag:

Het dagprogramma is bedoeld voor zelfstandig wonende oudere cliënten met een intensieve begeleidings- en verzorgingsbehoefte (waar onder een sterk verminderde zelfregie door zoals bij dementie, verstandelijke handicap, stabiele psychische stoornis).

 

Groepsgrootte: groter of gelijk aan 6.

H811, H812, H813

Dagactiviteit VG

Vorm:

Dagactiviteit voor cliënten met een verstandelijke handicap die als gevolg van hun beperkingen niet kunnen deelnemen aan gewoon werk of begeleid werk (maatschappelijke integratie is niet mogelijk). De activiteit vindt overdag plaats, buiten de woonsituatie, in groepsverband.

 

Doel:

Het dagprogramma legt naar inhoud een accent op:

-arbeidsmatige dagbesteding (activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de cliënt);

-“activering” (activiteiten gericht op zinvol besteden van de dag, aangepast aan mogelijkheden en interesse van de cliënt, waar onder handvaardigheid, expressie, beweging, belevingsactiviteiten);

-“activering, individueel belevingsgericht” (belevingsgerichte activiteiten op een eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat).

 

Grondslag:

De aanspraak op deze prestatie geldt ook voor cliënten die 65 jaar of ouder zijn.

 

Groepsgrootte:

Licht: groep groter dan 6.

Midden: groep tussen 5 en 6.

Zwaar: groep kleiner dan 5.

 

De groepsgrootte wordt niet alleen bepaald door de zorgzwaarte van de cliënt, maar hangt ook samen met aard van de aangeboden dagbestedings-activiteiten.

H832, H833

Dagactiviteit LG

Vorm:

Dagactiviteit voor cliënten met een ernstige lichamelijke handicap die als gevolg van hun beperkingen niet kunnen deelnemen aan gewoon werk of begeleid werk (maatschappelijke integratie is niet mogelijk). Deze activiteiten vinden overdag plaats, buiten de woonsituatie, in groepsverband.

 

Doel:

Het dagprogramma legt naar inhoud een accent op zelfgekozen bezigheid en activering. De begeleiding kan ook gericht zijn op arbeidsmatig werken. Het dagprogramma biedt ruimte voor vaardigheidstraining.

 

Grondslag:

De aanspraak op deze prestatie geldt ook voor cliënten die 65 jaar of ouder zijn.

 

Groepsgrootte:

Licht: groep groter dan 6.

Midden: groep tussen 5 en 6.

Zwaar: groep kleiner dan 5.

 

De groepsgrootte wordt niet alleen bepaald door de zorgzwaarte van de cliënt maar hangt ook samen met de aard van de aangeboden dagbestedings-activiteiten.

F125

Dagactiviteit LZA (doelgroep PSY)

Vorm:

Dagbesteding in groepsverband gericht op: educatie en/of arbeidsmatige activiteit voor mensen die niet maatschappelijk kunnen participeren. Het dagprogramma is bedoeld voor cliënten met een langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen (onder meer

sociale redzaamheid).

 

Educatieve en recreatieve activiteiten:

Hierbij wordt uitgegaan van een weekprogramma. Iedere week worden op vaste tijdstippen bepaalde activiteiten aangeboden in een groepssetting. Uitgaande van een gemiddelde groepsgrootte van acht personen bij deze dagactiviteit kan de zorgaanbieder per type activiteit komen tot een variërend aantal deelnemers (van enkele tot wel twintig).

 

Arbeidsmatige activiteiten:

Hieronder vallen gestructureerde activiteiten, waarbij met de cliënt gerichte afspraken zijn gemaakt over de werkzaamheden die verricht zullen worden (er is een overeenkomst tussen cliënt en zorgaanbieder). Het gaat om onbetaalde werkzaamheden (wél is in de praktijk een beperkte onkostenvergoeding mogelijk).

Er zijn duidelijke afspraken gemaakt over het aantal dagdelen dat de cliënt werkzaam is en het tijdstip waarop de werkzaamheden verricht worden.

 

De volgende punten zijn van belang:

-arbeidsmatige activiteiten hebben betekenis in het kader van persoonlijke ontplooiing en verkenning van individuele mogelijkheden, bijvoorbeeld gericht op het opdoen van arbeidservaring of het toeleiden naar een (on-)betaalde baan;

-arbeidsmatige activiteiten zijn gericht op het aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden; er is een stimulerend leer- en oefenmilieu;

-arbeidsmatige activiteiten zijn gericht op “herstel” van cliënten met psychiatrische en/of psychische problemen (rehabilitatiedoelen) en dragen bij aan bevordering van maatschappelijke (her-)integratie;

-arbeidsmatige activiteiten hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten en dragen op die manier bij aan het voorkomen van isolement, terugval en decompensatie.

 

Doel:

Het dagprogramma kan als strekking hebben: een toeleidingtraject naar betaalde of onbetaalde arbeid in een andere setting, of dagbesteding die plaats blijft vinden in het activiteitencentrum.

 

Groepsgrootte: groter of gelijk aan 8.

H803

Vervoer naar en van de dagbesteding voor de Verpleging&Verzorging.

H894

Vervoer naar en van de dagbesteding voor de Gehandicaptenzorg.

H895

Rolstoelvervoer naar en van de dagbesteding voor de Gehandicaptenzorg.

Z993

Kortdurend verblijf verstandelijk en lichamelijk gehandicapten incl. Wmo-zorg.

Z996

Kortdurend verblijf voor de Verpleging&Verzorging.

 

[1] Begeleiding in de vorm van beschermd wonen en opvang wordt geregeld in de Verordening Beschermd wonen en opvang en uitgevoerd door de centrumgemeente Dordrecht.

 

[2] Oefenen is aan de orde in de zin van “inslijten” van vaardigheden/handelingen en voor het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Er is geen sprake (meer) van een eerstelijns (para)medische behandeling of gebruikelijke zorg. Het verschil met behandeling is dat er geen AWBZ-behandelaar nodig is en er is sprake van op zichzelf staande vaardigheden (er is geen specifieke programmatische aanpak).

[3] Er kan slechts één categorie (1 – 9) van individuele begeleiding worden toegekend.