Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 04-03-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Besluit

vast te stellen de:

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 28, eerste lid onder d, van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten: hetgeen in geld is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning waarin feitelijk verblijf wordt gehouden, te weten:

1 indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onder d van de Wet op de huurtoeslag;

2 indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag van onderhoud;

  • f.

    woonlasten: hetgeen in geld is verschuldigd voor het (mede)gebruik van voorzieningen aanwezig in de woning waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.

    • 2.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toepasselijkheid

De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, indien in zijn woning een ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid blijft buiten toepassing indien naast de alleenstaande of alleenstaande ouder in de woning uitsluitend personen hun hoofdverblijf hebben die door de jongere worden verzorgd, of personen die voor de jongere zorgen en waarbij er een medische en/of sociale noodzaak voor deze verzorging bestaat.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden indien in hun woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • a.

    10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonlasten zijn verbonden;

  • c.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Artikel 6 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    • a.

      0 procent van de gehuwdennorm indien het een thuisinwonende alleenstaande van 21 of 22 jaar betreft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien het een niet-thuiswonende alleenstaande van 21 of 22 jaar betreft en in zijn woning een ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een niet-thuiswonende alleenstaande van 21 of 22 jaar betreft en in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 5 van toepassing is.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 4 maart 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 22 februari 2010

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,

mr. J.W. Timmermans drs. R.H. Roep

Algemene toelichting

De Wet Investeren in Jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden is een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ (nog) niet aan de orde.

Bovendien zal de WWB uiteindelijk als vangnet blijven fungeren voor jongeren die toch op enigerlei wijze geen inkomensvoorziening binnen de WIJ kunnen ontvangen. Zo is de jongere aan wie in het kader van zijn arbeidsinschakeling een voorbereidingsperiode wordt geboden op naar zelfstandig ondernemerschap uitgesloten van een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ. Deze jongeren zal algemene bijstand dienen te ontvangen zolang deze nog niet over voldoende middelen beschikt uit zelfstandige werkzaamheden. Wij voorzien dan ook dan de Toeslagenverordening WWB als gevolg van het in werking treden van de WIJ geen wijzigingen meer zal ondergaan.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagenverordening WIJ zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Toeslagenverordening WWB.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Evenals in de WWB heeft de wetgever in de WIJ het college en de gemeenteraad afzonderlijke taken toebedeeld. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WIJ, terwijl de gemeenteraad de opdracht heeft gekregen in een viertal verordeningen regels vast te stellen, ondermeer met betrekking tot het verhogen en verlagen van de normen die voor de inkomensvoorziening gelden (artikel 12, eerste lid, sub e, WIJ). Deze regels moeten exclusief in een verordening worden vastgelegd, ter wille van de rechtszekerheid, aldus de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 37). Aangenomen mag worden dat deze regelgevende bevoegdheid rechtens niet kan worden overgedragen aan het college.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

Normen, toeslagen en verlagingen

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

De inkomenspolitiek is voorbehouden aan het Rijk. In de WIJ wordt de hoogte van de uitkeringen vastgesteld op dezelfde wijze zoals dat in de WWB gebeurt. De raad dient een verordening vast te stellen waarin de toeslagen en de verlagingen van de landelijk vastgestelde normen worden geregeld.

Landelijk worden voor een drietal categorieën de normen vastgesteld, te weten:

  • ·

    de alleenstaande, zijnde 50% van het minimumloon;

  • ·

    de alleenstaande ouder, zijnde 70% van het minimumloon;

  • ·

    de gehuwde zijnde 100% van het minimumloon.

Door middel van een verordening regelt de raad de verhoging met een toeslag van maximaal 20% of de verlaging met maximaal 20%. De hoogte van de toeslag of verlaging is afhankelijk van het feit of de klant hogere of lagere algemeen noodzakelijke kosten heeft dan waarin zijn norm voorziet tengevolge van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonlasten met een ander.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Hardheidsclausule

De hardheidsclausule voorziet in situaties waarin de verordening niet heeft voorzien. Tevens kan de hardheidsclausule als een anti-cumulatiebepaling gelden, indien een persoon tegelijkertijd in meerdere categorieën valt. De hardheidsclausule regelt individuele gevallen, en is dus bij een uitstek geschikt als een instrument voor maatwerk.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Er is voor gekozen om een beperkt aantal begrippen nader te definiëren.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WIJ zelf wordt gegeven in artikel 28 lid 1 onder d. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

Personen, jonger dan 21 jaar hebben een gegarandeerde norm. Dat houdt in dat de norm voor deze categorie onafhankelijk van de woonsituatie is bepaald. Zij vallen daarom buiten de reikwijdte van de verordening.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen

Eerste lid: Alleenstaanden vanaf 23 jaar en alleenstaande ouders vanaf 21 jaar die de woonkosten niet kunnen delen hebben van rechtswege recht op de maximale toeslag. Deze is, eveneens van rechtswege, bepaald op 20 procent van de gehuwdennorm (of het wettelijk minimumloon).

Tweede lid: Alleenstaanden vanaf 23 jaar en alleenstaande ouders vanaf 21 jaar die de woonkosten kunnen delen hebben lagere bestaanskosten. De toeslag bedraagt dan niet meer de maximale toeslag, maar wordt gehalveerd tot 10 procent van de gehuwdennorm.

Een uitzonderingssituatie is van toepassing indien de inwonende persoon zorg behoeft, of aan de jongere zorg geeft.

Het begrip zorgbehoevend is niet nader gedefinieerd in deze verordening, om een individuele beoordeling mogelijk te maken. Wel is het zeker dat er voor de zorg een medische en/of sociale noodzaak moet bestaan. Een dergelijke situatie doet zich in ieder geval voor als de uitkeringsgerechtigde of de inwonende persoon door de zorg in de woning kan blijven wonen.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De wetgever heeft er voor gekozen om de uitkeringsnorm voor gehuwden gelijk te stellen aan het maximum, te weten het wettelijk minimumloon. De uitkering voor gehuwden kan daarom niet worden bijgesteld door middel van toeslagen, maar kan alleen worden geregeld door middel van verlagingen. Indien er geen sprake is van woningdeling, dan blijft de norm van rechtswege gelijk aan het wettelijk minimumloon. In dat geval vindt er geen toeslag en geen verlaging plaats, zodat deze situatie buiten de verordening valt.

Eerste lid: In dit lid wordt geregeld dat gehuwden die de woonkosten kunnen delen een verlaging van de norm krijgen van 10 procent van de gehuwdennorm.

Tweede lid: Ook voor gehuwden waarbij een derde hoofdverblijf in de woning heeft geldt de uitzonderingsbepaling zoals die voor alleenstaanden en alleenstaande ouders zijn beschreven in lid 3 van het vorige artikel.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Indien een persoon of gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten heeft als gevolgd van de woonsituatie, dan wordt de norm, inclusief een eventuele toeslag, verlaagd tot maximaal 20 procent van de gehuwdennorm.

In de praktijk komt het voor dat de jongere geen huur betaalt, maar wel enig vorm van woonlasten heeft. In die gevallen kan een verlaging van 10 procent worden toegepast.

Wanneer (ook) geen woonlasten (overige kosten voor het gebruik of medegebruik van de woning) zijn verschuldigd kan eveneens een verlaging van 10 procent wordt toegepast. Een dergelijke situatie kan zich voordoen in het geval een woning wordt gekraakt, maar ook indien een onderhoudsplichtige de woonlasten geheel op zich neemt zodat de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten en/of woonlasten heeft. Wanneer één van beiden niet verschuldigd is leidt dit tot een verlaging van 10%, wanneer beide kostencomponenten niet verschuldigd zijn leidt dit tot een verlaging van 20%. Ook wanneer slechts in zeer beperkte mate woonlasten verschuldigd zijn is een verlaging van de norm mogelijk.

Artikel 6 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Het moet voorkomen worden dat de netto uitkering van 21 en 22 jarige alleenstaanden meer bedraagt dan het netto minimumloon of een studietoelage ingevolge de WSF.

Eerste lid: Er wordt geen toeslag gegeven aan een 21 of 22-jarige alleenstaande jongeren die bij zijn of haar ouders inwoont. Indien deze alleenstaande jongere uitwonend wordt, maar wel woonkosten kan delen, dan wordt een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm verstrekt. Indien woningdeling niet mogelijk is, dan wordt een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm verstrekt.

Tweede lid: Indien een 21 of 22 jarige alleenstaande geen woonlasten heeft, dan wordt in ieder geval geen toeslag toegekend. Per saldo wordt aan deze alleenstaande een uitkering toegekend, gelijk aan de norm voor een alleenstaande, zonder toeslag, maar met een verlaging van 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Om onvoorziene situaties te regelen, of om onbedoelde situaties van klaarblijkelijke hardheid op te lossen, is gekozen voor een hardheidsclausule. Onwenselijke situaties kunnen op deze manier via maatwerk worden opgelost. Uiteraard geeft deze mogelijkheid tevens de verplichting om per geval na te gaan of er zich een situatie voordoet waarbij de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De hardheidsclausule zal uitsluitend in bijzondere situaties kunnen worden toegepast.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De gewijzigde verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2010. Tot deze datum is de bestaande Toeslagenverordening WWB op de WIJ van toepassing verklaard. Deze verordening bevat ten aanzien van jongeren geen nieuw of ander beleid dan de WWB verordening. Er is om die reden geen noodzaak om overgangsbepalingen op te nemen.