Regeling vervallen per 28-11-2018

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen (maart 2018)

Geldend van 15-03-2018 t/m 27-11-2018 met terugwerkende kracht vanaf 08-03-2018

Intitulé

Het college van de gemeente Gilze en Rijen;

Besluit vast te stellen de 'Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen (maart 2018)'

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Bijzondere bijstand wordt verstrekt, indien bijzondere omstandigheden in een individueel geval leiden tot noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en waarvoor men zelf onvoldoende draagkracht heeft.

Maatwerk

Het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand is een kwestie van maatwerk. Het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Participatiewet, is onverkort van toepassing. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen dienen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon en/of het gezin. De bijzondere situatie waarin belanghebbende verkeert, is dus het uitgangspunt bij de bijzondere bijstandsverlening.

Toetsingskader aanvraag bijzondere bijstand

Hoewel maatwerk dus het uitgangspunt is, dient het college ingevolge artikel 35 van de Participatiewet een dwingende volgorde aan te houden bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand:

  • 1.

    Is er een voorliggende voorziening?

  • 2.

    Zo nee, doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voor?

  • 3.

    Zo ja, zijn die kosten noodzakelijk in het individuele geval?

  • 4.

    Zo ja, vloeien de kosten voort uit de bijzondere omstandigheden?

Worden de hiervoor genoemde vragen door het college ten gunste van de aanvrager beantwoord, dan resten er nog twee vragen die gaan over de draagkracht van de aanvrager:

  • 5.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm of een inkomen op die hoogte?; of

  • 6.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de individuele inkomenstoeslag, het vermogen of het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Beleidsregels

Bovenstaand toetsingskader blijkt in sommige gevallen onvoldoende houvast te geven. Met name de begrippen “noodzakelijkheid” en “bijzondere omstandigheden” leiden soms tot onduidelijkheid en zijn voor velerlei uitleg vatbaar. Om die reden zijn er gemeentelijke beleidsregels opgesteld die aanvullend gelden op bovenstaande bepalingen van de Participatiewet. Als ook de beleidsregels onvoldoende houvast geven, dan wordt Grip Op Participatiewet geraadpleegd.

Bedragen

De richtbedragen voor de diverse vormen van bijzondere bijstand zijn opgenomen in het Handboek Participatiewet van Schulinck. Uitgangspunt zijn de bedragen genoemd in de NIBUD-Prijzengids.

Artikel 1 – Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkrachtperiode is voor bijstandsgerechtigden gelijk aan de periode waarover algemene bijstand wordt ontvangen.

  • 2. In overige situaties wordt de draagkracht in het inkomen vastgesteld over een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 3. Voor de vaststelling van de draagkracht als bedoeld in het vorige lid wordt de draagkracht die is vastgesteld per maand, toegerekend naar een periode van 12 maanden.

  • 4. De vastgestelde draagkracht als bedoeld in het tweede lid wordt in geval van incidentele bijzondere noodzakelijke kosten in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 5. In geval van periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht als bedoeld in het tweede lid gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt toegekend met een maximum van 12 maanden en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 6. Bij samenloop van incidentele en periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht bij voorrang verrekend met de incidentele kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.

  • 7. Wijzigingen in het inkomen of vermogen die zich voordoen gedurende de draagkrachtperiode en die ten tijde van het vaststellen van de draagkracht niet voorzienbaar waren, worden ten aanzien van reeds toegekende en/of uitgekeerde bijzondere bijstand in beginsel niet meegenomen. Wel dient bij iedere nieuwe aanvraag in de lopende draagkrachtperiode gecontroleerd te worden of het inkomen en vermogen zijn gewijzigd en of dat niet voorzienbaar was.

  • 8. Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd (artikel 35 lid 2 Participatiewet).

Artikel 2 - Toekenningsperiode

  • 1. Indien bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, dan heeft dit een maximale terugwerkende kracht van 6 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ontvangen.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt incidenteel toegekend als er sprake is van eenmalige kosten.

  • 3. Bijzondere bijstand wordt periodiek toegekend als er sprake is van dezelfde, terugkerende kosten.

  • 4. In beginsel wordt de bijzondere bijstand voor de periode van maximaal één jaar toegekend. Tenzij vooraf duidelijk is dat de noodzaak van de kosten zich langer dan één jaar voordoet en belanghebbende bovendien algemene bijstand ontvangt. Toekenningsperiode wordt dan afhankelijk gemaakt van ontvangst algemene bijstand.

Artikel 3 – Draagkracht in inkomen

  • 1. Voor bijzondere bijstand geldt dat het inkomen in principe niet meer mag bedragen dan 110% van de geldende bijstandsnorm.

  • 2. Voor de verlening van bijzondere bijstand wordt het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3. Het gedeelte van het inkomen waarop beslag is gelegd, wordt door het college gezien als inkomen waarover niet redelijkerwijs kan worden beschikt en telt derhalve niet meer voor de draagkrachtberekening.

  • 4. Indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op ondersteuning voor levensonderhoud, dan wordt het inkomen boven 100% van de relevante bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 5. De in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet genoemde middelen worden niet tot het inkomen gerekend.

  • 6. Voor de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen, kan het college rekening houden met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen.

Artikel 4 - Draagkracht in het geval van Wsnp en minnelijke schuldregeling

  • 1. Wsnp: het college stelt vast dat er geen draagkracht is.

  • 2. Minnelijke schuldregeling: het college stelt vast dat er geen draagkracht is.

Artikel 5 – Draagkracht in het vermogen

  • 1. Voor de verlening van bijzondere bijstand nemen we het volledige vermogen dat hoger is dan de vermogensgrens uit artikel 34 Participatiewet in aanmerking.

  • 2. Indien er sprake is van vermogen in de woning en de gevraagde (bijzondere) bijstand beperkt blijft tot een bedrag van € 2.500,- op jaarbasis, dan kan deze bijstand ‘om niet’ worden verstrekt en blijft de vaststelling van het vermogen binnen de woning buiten beschouwing.

  • 3. Voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd rekenen we een reservering van € 4.988,- voor de kosten van een begrafenis of crematie niet tot het vermogen, als er geen dekkende uitvaartverzekering is.

  • 4. Het zakelijk vermogen van zelfstandigen wordt buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6 - Betaling

  • 1. Bijzondere bijstand wordt betaald na ontvangst van de betaalbewijzen.

  • 2. Van deze regel kan worden afgeweken indien redelijkerwijs niet van de aanvrager kan worden verlangd dat hij de kosten voorschiet.

  • 3. Indien bijzondere bijstand wordt betaald vóórdat de kosten worden gemaakt, dan dient de aanvrager de betaalbewijzen achteraf te overleggen.

  • 4. Indien het college dit nodig acht kan betaling rechtstreeks aan een derde plaatsvinden.

Artikel 7 - Vorm van de bijzondere bijstand

  • 1. Bijzondere bijstand wordt verstrekt ‘om niet’.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening wanneer het bijstand betreft voor:

    • a.

      duurzame gebruiksgoederen, tenzij de aanvrager drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft. In dat geval is de bijzondere bijstand een gift.

    • b.

      levensonderhoud, waarbij er op korte termijn aanspraak is op voldoende middelen betreffende dezelfde periode.

    • c.

      kosten waarbij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

    • d.

      schulden (enkel in het geval van dringende redenen).

    • e.

      een te betalen waarborgsom.

Artikel 8 – Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Indien de aanvrager drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft, kan er bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt. In dat geval is de bijzondere bijstand een gift.

  • 2. Indien de aanvrager minder dan drie jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft, verlenen we in principe geen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, omdat er vanuit wordt gegaan dat men hiervoor reserveert. Indien toch bijzondere bijstand wordt verstrekt, gebeurt dit in de vorm van een geldlening, met inachtneming van de navolgende bepalingen:

    • a.

      Belanghebbende is gehouden om gedurende 36 maanden af te lossen op de geldlening.

    • b.

      De geldlening wordt afgelost met een bedrag gelijk aan tenminste 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering).

    • c.

      Indien belanghebbende een inkomen ontvangt boven de bijstandsnorm, moet belanghebbende daarnaast 50% van het inkomen boven de bijstandsnorm aanwenden voor het aflossen van de geldlening (dus 6% van de bijstandsnorm + 50% van het inkomen boven de bijstandsnorm).

    • d.

      Indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, kan het resterende bedrag van de lening worden omgezet in bijstand om niet. Indien de verstrekking van de geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, dient de aflossingsduur tenminste 48 maanden te bedragen.

HOOFDSTUK 2 Kostensoorten

Artikel 9 – Vrijetijdsbesteding/Sociaal Cultureel Fonds

  • 1. De kosten van maatschappelijke, sportieve of culturele activiteiten worden gerekend tot de noodzakelijke kosten om de fysieke en mentale weerstand van een belanghebbende te bevorderen en mee te doen in de maatschappij.

  • 2. De bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 150,- per volwassene (18 jaar en ouder) per jaar en€ 400,- per kind per jaar en wordt ineens toegekend en betaald na ontvangst van de betaalbewijzen.

  • 3. In afwijking van artikel 1 van deze beleidsregels, stellen we geen draagkrachtperiode vast. We volstaan met het vaststellen van de draagkracht op de peildatum.

Artikel 10 – Eigen bijdrage peuterspeelzaal

  • 1. De eigen bijdrage van de peuterspeelzaal (tot een maximum van twee dagdelen per kind) wordt gerekend tot de noodzakelijke kosten om de motorische ontwikkeling en de verstandelijke en taalontwikkeling van het kind te stimuleren.

  • 2. De ouderbijdrage voor deelname aan het derde en vierde dagdeel wordt vergoed uit Voor- en Vroegschoolse educatiegelden.

Artikel 11 – Zwemles

De kosten van de zwemlessen om de zwemdiploma’s A en B te halen, worden gerekend tot noodzakelijke kosten om de veiligheid van het kind of de volwassene te waarborgen.

Artikel 12 – Fiets

  • 1. De noodzaak voor een fiets wordt in ieder geval aanwezig geacht als deze noodzakelijk is voor het bezoek aan het voortgezet onderwijs of voor inburgering.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand voor een fiets bedraagt maximaal € 150,-.

Artikel 13 – Reiskosten

  • 1. Als op basis van artikel 35 van Participatiewet kunnen reiskosten worden vergoed, dan hanteren wij als uitgangspunten:

    • a.

      De vergoeding is gelijk aan de hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

    • b.

      Indien reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is of als het goedkoper is om met de auto te reizen, bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer. Indien de vergoeding wordt aangevraagd voor meerdere personen die met dezelfde auto reizen, bedraagt de vergoeding ook € 0,19 per kilometer per auto.

  • 2. Parkeerkosten worden enkel vergoed voor 1,5 uur en indien gebleken is dat kosteloos parkeren niet redelijkerwijs kan worden verlangd.

Artikel 14 – Bewindvoeringskosten (Beschermingsbewind)

  • 1. Als de kantonrechter op grond van artikel 1:431 e.v. Burgerlijk Wetboek (beschermingsbewind) de noodzaak tot onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn.

  • 2. Als bewijs dient een beschikking van de kantonrechter te worden overgelegd waaruit blijkt dat de kosten in rekening mogen worden gebracht.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de jaarbeloning zoals opgenomen in de instellingsbeschikking van de kantonrechter.

  • 4. De ingangsdatum van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld conform het bepaalde in artikel 3 lid 4 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 15 – Griffiegeld en eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1. De kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en griffiegeld en andere bijkomende kosten in de procedure worden noodzakelijk geacht om ook voor burgers met een minimuminkomen de mogelijkheid van de rechtsgang te garanderen. De noodzaak wordt ontleend aan het feit dat de Raad voor de Rechtsbijstand een advocaat heeft toegevoegd.

  • 2. Bij de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt steeds rekening houden met de verkregen korting op de eigen bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand, ook indien de aanvrager niet naar het Juridisch Loket is geweest.

Artikel 16 – Toeslag jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

  • 1.

    Bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar, die in een inrichting verblijven, kan slechts worden verstrekt indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    De hoogte van de in lid 1 bedoelde toeslag is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden vanbelanghebbende, doch bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 20, lid 1, onder aParticipatiewet.

Artikel 17 – Inrichtingskosten

  • 1.

    De noodzaak en de hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van een huisbezoek.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor inrichtingskosten door statushouders wordt steeds uitgegaan van het bestaan van bijzondere omstandigheden, noodzakelijke kosten en de afwezigheid van mogelijkheid vooraf te reserveren of achteraf gespreid te betalen.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld conform de forfaitaire bedragen:

    Maximale vergoedingen woninginrichting (duurzame gebruiksgoederen) per 1 januari 2018:

    Alleenstaande kamerbewoner € 1.708,00

    Alleenstaande, zelfstandige huisvesting € 3.266,00

    Gehuwd/Samenwonend € 5.511,00

    Een-oudergezin € 5.511,00

    Voor ieder kind € 673,00

    Opknapkosten

    Woonkamer incl keuken, badkamer etc.€ 308,00

    Slaapkamer € 124,00

  • 4.

    De bedragen in deze tabel worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexeringspercentage (berekend op grond van de consumentenprijsindex, afgerond op hele euro’s).

  • 5.

    Indien de toekenning van bijzondere bijstand ziet op één enkele kostensoort, dan wordt gebruik gemaakt van de Nibud-richtprijzen.

  • 6.

    Vaststelling van de aflossingsverplichting en de kwijtschelding geschiedt conform artikel 8.

  • 7.

    Belanghebbenden overleggen bij toekenning conform lid 3 enkel indien nodig de betaalbewijzen van aangekochte spullen.

Artikel 18 – Computer

  • 1. 1.De hoogte van de bijzondere bijstand voor een computer (laptop of desktop) bedraagt maximaal € 400,-.

  • 2. Bijzondere bijstand voor een computer wordt verstrekt in de vorm van een geldlening, tenzij er sprake is van overgang naar het voortgezet onderwijs. Ook als de aanvrager drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau heeft, is de bijzondere bijstand voor een computer een gift.

  • 3. Vaststelling van de aflossingsverplichting en de kwijtschelding geschiedt conform artikel 8.

  • 4. De noodzaak en bijzondere omstandigheden voor een computer worden aanwezig geacht indien:

    • a.

      één of meer kinderen in het gezin voortgezet onderwijs geniet;

    • b.

      de inburgeringscursus dit vergt van een statushouder.

  • 5. Een computer is afgeschreven na 5 jaar.

  • 6. Per schoolgaand kind wordt één computer verstrekt.

Artikel 19 – Overbruggingsuitkering inclusief huur

  • 1.

    Een overbruggingsuitkering is bijstand welke kan worden verstrekt om de periode tot de eerste volledige betaling van de algemene uitkering voor levensonderhoud te overbruggen. Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventueel al betaalde huur.

  • 2.

    Bij een aanvraag door statushouders wordt gezien de betalingssystematiek van de bijstand steeds uitgegaan van bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten.

  • 3.

    De overbruggingsuitkering wordt gezien als algemene bijstand.

  • 4.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt € 300,- per week voor een echtpaar en€ 200,- per week voor een alleenstaande (ouder), minus leefgeld van het COA en andere inkomsten.

Artikel 20 – Woonkostentoeslag bij huurwoning

  • 1.

    De belanghebbende die geen of onvoldoende beroep kan doen op de Wet op de huurtoeslag, komt in aanmerking voor woonkostentoeslag.

  • 2.

    De hoogte van de woonkostentoeslag bij een huurwoning wordt vastgesteld volgens het Berekeningsformulier woonkostentoeslag huurders uit Grip Op Participatiewet.

  • 3.

    Indien de rekenhuur meer bedraagt dan de maximale huurgrens, wordt de belanghebbende de verhuisverplichting opgelegd.

  • 4.

    Bij statushouders wordt geen verhuisverplichting opgelegd, tenzij bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 5.

    Indien de verhuisverplichting wordt opgelegd, dan verlenen we bijstand ‘om niet’ voor de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodzakelijke kosten van stoffering op degoedkoopste manier.

Artikel 21 - Woonkostentoeslag bij koopwoning

  • 1.

    De hoogte van de woonkostentoeslag bij een koopwoning wordt vastgesteld volgens het Berekeningsformulier woonkostentoeslag eigenaren uit Grip Op Participatiewet.

  • 2.

    Voor de bepaling van de woonkosten die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag worden in ieder geval in aanmerking genomen:

    • a.

      de hypotheekrente voor de woning;

    • b.

      de onroerende zaakbelasting, de rioolheffing en de aanslag waterschapsbelasting (allen eigenaarsgedeelte);

    • c.

      de premie van de opstalverzekering.

  • 3.

    Indien de kosten genoemd in lid 2 meer bedragen dan de maximale huurgrens, wordt de belanghebbende een verhuisverplichting opgelegd.

  • 4.

    Indien de verhuisverplichting wordt opgelegd, wordt bijstand om niet verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodzakelijke kosten van stoffering op degoedkoopste manier.

Artikel 22 - Dienstencheques WZSW

  • 1. De bijdrage voor de dienstencheque WZSW komt in aanmerking voor vergoeding op grond van bijzondere bijstand.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verleend om niet.

Artikel 23 – Maaltijdvoorziening

  • 1. De noodzaak voor de maaltijdvoorziening wordt aangenomen indien de leverancier een noodzakelijkheidstoets heeft gedaan; er wordt steeds uitgegaan van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.

  • 2. Bij afwezigheid van een noodzakelijkheidstoets dient belanghebbende de noodzaak te motiveren.

  • 3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand per maaltijd bedraagt het verschil tussen de daadwerkelijke kosten van de maaltijdvoorziening en de kosten van de gewone voeding (NIBUD-prijzengids, rekening houdend met de omvang van het huishouden).

  • 4. Belanghebbende dient een betaalbewijs over te leggen waaruit het aantal verstrekte maaltijden over een bepaalde periode blijkt.

Artikel 24 – Personenalarmering

De eigen bijdrage die de zorgverzekeraar in rekening brengt en de abonnementskosten van dit alarm komen in aanmerking voor bijzondere bijstand. De noodzaak van deze kosten blijkt uit de vergoeding van het alarm door de Zorgverzekeringswet.

Artikel 25 - Zorgkosten

  • 1. Indien er sprake is van zorgkosten waarvoor geen voorliggende voorziening aanwezig is, dan wordt hiervoor bijzondere bijstand verleend tot een maximum van € 300 per persoon per jaar.

  • 2. Zorgkosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen zijn:

    • a.

      eigen bijdrage van zorgverzekeraar;

    • b.

      eigen bijdrage CAK;

    • c.

      tandarts;

    • d.

      brillen;

    • e.

      lenzen;

    • f.

      gehoorapparaten;

    • g.

      fysiotherapie en beweegzorg;

    • h.

      orthopedisch schoeisel;

    • i.

      dieetkosten;

    • j.

      rollator;

    • k.

      geneesmiddelen waarvan de noodzaak is vast komen te staan doordat deze zijn voorgeschreven door een arts;

    • l.

      reiskosten m.b.t. afspraken in het ziekenhuis (indirecte zorgkosten). Bij gebruik van de deeltaxi, vergoeden we de gemaakte kosten. Gaat het om eigen vervoer, dan vergoeden we 0,19 per kilometer per auto.

  • 3. Voor het verplichte bedrag aan eigen risico voor de zorgverzekering en voor zelfzorggeneesmiddelen wordt geen bijzondere bijstand toegekend, omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 4. In afwijking van artikel 1 van deze beleidsregels, stellen we geen draagkrachtperiode vast. We volstaan met het vaststellen van de draagkracht op de peildatum.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 26 – Aanvraagformulier bijzondere bijstand

Het indienen van een aanvraag bijzondere bijstand is mogelijk middels een door de gemeente

beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 27 – Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28 - Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen (maart 2018)”.

Artikel 29 - Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking per 8 maart 2018.

Artikel 30 - Intrekking oude beleidsregels

De 'Beleidsregels Bijzondere bijstand minimabeleid gemeente Gilze en Rijen (september 2017)” worden per 8 maart 2018 ingetrokken.

Ondertekening

Het college van de gemeente Gilze en Rijen,
6 maart 2018