Regeling vervallen per 01-01-2015

Verzamelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gilze en Rijen 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verzamelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gilze en Rijen 2012

§ 1. Algemene bepalingen

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GILZE EN RIJEN;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 december 2011;

gelet op het bepaalde in de artikelen 108 en 147 van de Gemeentewet, de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verzamelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gilze en Rijen 2012

Artikel 1. Definities

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wwb: Wet werk en bijstand;

    • b.

      Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: De wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • f.

      bijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • g.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • h.

      gezinsbijstand:De totale bijstand zoals deze aan de gezinsleden gezamenlijk wordt toegekend.

    • i.

      grondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;

    • j.

      belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin die recht heeft / hebben op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wetten zoals bedoeld in de leden a t/m d van dit artikel;

    • k.

      uitkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsuitkering of de grondslag IOAW / IOAZ;

    • l.

      arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid;

    • m.

      re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/ of de geschiktheid voor scholing/ opleiding;

    • n.

      inlichtingenverplichting: de verplichtingom op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;

    • o.

      medewerkingsverplichting: de verplichting ommee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek als ook naar de voortgang van het re-integratietraject onderdeel van uitmaken;

    • p.

      benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet;

    • q.

      recidive: zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of hiermee vergelijkbare gedraging;

    • r.

      maatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18 tweede lid van de Wwb resp. 20 lid 2 IOAW/ IOAZ;

    • s.

      zeer ernstig misdragen: het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf verbaal of fysiek agressief gedragen, met betrekking tot het uitvoeren van de Wwb of IOAW of een re-integratievoorziening;

    • t.

      waarschuwing: het besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel, maar wel wordt bevestigd dat er sprake is van het niet nakomen van verplichtingen wat maatregelwaardig is;

    • u.

      voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en de noodzaak tot inzet van loondispensatie;

    • v.

      de doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de Wwb of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

    • w.

      participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering;

    • x.

      sociale activering: het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is;

    • y.

      loondispensatie: de toestemming die het college geeft aan een werkgever om een werknemer met een arbeidshandicap minder dan het wettelijk minimumloon te betalen; naast het loon ontvangt de werknemer dan een aanvullende uitkering van de gemeente;

    • z.

      mantelzorg: langdurige zorg vanaf 10 uur per week die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving; de zorgverlening vloeit direct voort uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    • aa.

      trajectplan: de met een belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;

    • bb.

      plan van aanpak: de met een jongere tot 27 jaar gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;

    • cc.

      nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van (een) armoede(-val) of van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand; de 6 maanden termijn is te verlengen met tweemaal 3 maanden tot de duur van in totaal 1 jaar;

    • dd.

      tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt; de werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief;

    • ee.

      wachttijd: de eerste periode van vier weken waarin de jongere tot 27 jaar verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken; pas hierna kan de jongere recht op inkomensondersteuning en ondersteuning bij het vinden van werk krijgen.

    • ff.

      duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie of loondispensatie;

    • gg.

      Niet uitkeringsgerechtigde (nug-ger): een persoon die geen recht heeft op een uitkering, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de Wwb;

    • hh.

      ANW-er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

    • ii.

      UWV-WERKbedrijf: onderdeel van het Uitvoerings Instituut Werknemersverzekeringen waarin de activiteiten van het Centrum voor Werk en Inkomen en de re-integratieactiviteiten van het UWV zijn gebundeld;

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wetten, genoemd sub a. t/m sub d. van dit artikel.

§ 2. Re-integratie

Artikel 2. Opdracht en taak van het college.

  • 1. Het college biedt personen behorend tot de doelgroep, die dit naar het oordeel van het college nodig hebben, ondersteuning bij arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, op (economisch zelfstandige) participatie of op het verlenen van een tegenprestatie.

  • 2. Het college zorgt voor een gevarieerd aanbod aan voorzieningen.

  • 3. Het college stemt de ondersteuning tot inschakeling in de arbeid en het bepalen en aanbieden van noodzakelijke voorzieningen af op de kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling en houdt hierbij rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de persoon of het gezin.

  • 4. In afwijking van lid 2 en 3 kan het college besluiten een tegenprestatie te vragen voor de verstrekte uitkering zonder dat hier de aansluiting op de arbeidsmarkt bij betrokken is. Het college werkt de criteria voor het vragen van de tegenprestatie uit in de beleidsregels.

  • 5. Het college werkt bij de uitvoering van de re-integratie samen met het UWV-WERKbedrijf.

  • 6. Het college kan voor het uitvoeren van zijn zorgplicht tot inschakeling in de arbeid afspraken maken met derden, waaronder het UWV, werkgevers en re-integratiebedrijven.

  • 7. Het college legt het aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in een beschikking.

  • 8. Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen.

  • 9. Het college stelt bij het ondersteunen en/of het bepalen en aanbieden van voorzieningen prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3. Aanspraak

  • 1. Het college biedt ondersteuning krachtens deze verordening aan de persoon die behoort tot de doelgroep en die dit naar het oordeel van het college nodig heeft bij de arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2. Deze ondersteuning kan bestaan uit:

  • 1. een door het college noodzakelijk geachte voorziening waaronder ook loondispensatie toe te kennen aan de werkgever;

  • 2. een contactpersoon in relatie tot de uitkering en de ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling;

  • 3. nazorg.

  • 3. De belanghebbende die behoort tot de doelgroep heeft geen aanspraak op ondersteuning voor zover deze een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 4. Een niet-uitkeringsgerechtigde heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:

    • a.

      Het gezinsinkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en/of het vermogen hoger dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de Wwb;

    • b.

      hij / zij betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week;

    • c.

      hij / zij niet bereid is om gedurende tenminste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

  • 5. Jongeren tot 27 jaar krijgen de eerste vier weken na melding (zoektijd) geen enkele ondersteuning gericht op re-integratie tenzij er sprake is van een WW uitkering. De laatste vier weken WW gelden dan als zoektijd. Hierna kan in beginsel pas een voorziening worden ingezet als gebleken is dat er voldoende inspanning geleverd is om werk te vinden of terug te keren naar school en dit geen resultaat heeft opgeleverd en het college heeft vastgesteld dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van een voorziening.

Artikel 4. Plichten deelnemer

De volgende verplichtingen gelden in beginsel voor alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar die betrokken zijn binnen de gezinsbijstand:

1.arbeids-/sollicitatieverplichting en plicht tot tegenprestatie:

Verplichting om:

  • -

    zich te registreren als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf;

  • -

    naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en ook te behouden;

  • -

    naar vermogen door het college opgedragen maatschappelijk nuttige werkzaamheden uit te voeren die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    re-integratieverplichting:

Verplichting om:

  • -

    gebruik te maken van een aangeboden voorziening waaronder begrepen een cursus Nederlandse taal als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • -

    naar vermogen mee te werken aan de voorziening als ook aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van een voorziening en flankerende voorzieningen.

  • 3.

    medewerkingverplichting:

Verplichting om:

  • -

    mee te werken aan het ingezette re-integratietraject

  • -

    aan het onderzoek naar de voortgang hiervan

  • -

    mee te werken aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek.

  • 4.

    inlichtingenverplichting: verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de aanspraak op ondersteuning of voorziening.

  • 5.

    De verplichtingen bedoeld in de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de persoon:

  • a.

    die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de WSW; of

  • b.

    die recht heeft op een arbeidsongeschikheidsuitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

Artikel 5. Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.

  • 1. Het college verleent tijdelijk --geheel of gedeeltelijk-- ontheffing van de arbeids- en/of re-integratieverplichting met in acht name van het bepaalde in artikel 9, lid 2, 4, 5 en 6 van de WWB dan wel artikel 37a van de IOAW/IOAZ.

  • 2. De ontheffing is altijd individueel en wordt nooit voor het gezin als geheel gegeven.

  • 3. Het college stelt, zo nodig in overleg met een externe deskundige, de duur van een ontheffing vast.

  • 4. De ontheffing wordt schriftelijk gegeven onder vermelding van de duur en reden van ontheffing.

  • 5. Het college besluit tijdig voor afloop van een verleende ontheffing tot het al dan niet verlengen ervan.

  • 6. Aan een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar wordt, op diens verzoek, een ontheffing verleend van de arbeidsverplichting voor de duur van maximaal vijf jaar conform artikel 9a Wwb. De re-integratieverplichting geldt wel. Het college legt in beleidsregels vast welke voorzieningen aangeboden kunnen worden.

Artikel 6. Voorzieningen ten behoeve van de belanghebbende

  • 1. Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep:

  • a. laten bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid,

  • b. begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid waaronder ook begrepen het verstrekken van loonkostensubsidie en loondispensatie,

  • c. ondersteunen bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling

  • d. verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan maatschappelijke participatie in de vorm van sociale activering of het laten verrichten van een tegenprestatie.

  • 2. Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk. Als betaald werk nog niet mogelijk is kan tijdelijk werken met behoud van uitkering worden toegestaan of via loonkostensubsidie of loondispensatie.

  • 3. Indien het college dit noodzakelijk acht kan besloten worden tot het laten werken met behoud van uitkering zonder dat dit afgestemd is op de kortste weg naar duurzame arbeid maar als dit gericht is op het leveren van een maatschappelijke nuttige tegenprestatie voor de verleende uitkering.

  • 4. In beleidsregels geeft het college verdere uitwerking aan de aard van de voorzieningen. Hierbij worden in elk geval de doelgroep, de soort voorziening, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemers betrokken.

Artikel 7. Voorzieningen ten behoeve van werkgevers

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers, die een arbeidsovereenkomst sluiten met een belanghebbende die behoort tot de doelgroep.

  • 2. Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van loonkostensubsidie nadere regels voor wat betreft de hoogte en duur van de loonkostensubsidie en de voorwaarden waaronder de loonkostensubsidie wordt verstrekt.

  • 3. Aan de werkgever van een werknemer die vanwege een arbeidshandicap een verminderde loonwaarde heeft kan het college toestemming geven een lager loon dan het wettelijk minimumloon te betalen. De voorwaarden voor deze toestemming legt het college vast in de beleidsregels als ook de wijze waarop de loonwaarde wordt berekend.

Artikel 8. Handhaven participatie en beëindigen ondersteuning

  • 1 Bij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichtingen gericht op participatie geeft het college uitvoering aan de regels m.b.t. het verlagen van een Wwb, IOAW, IOAZ uitkering, zoals opgenomen in paragraaf 3 van deze verordening.

  • 2 Het college kan de ondersteuning of voorziening van een ANW-er of Nug-er beëindigen als deze:

    • a.

      de arbeids-, re-integratieverplichting en/ of medewerkingsverplichting bij voortduring niet of niet tijdig nakomt;

    • b.

      niet meer tot de doelgroep behoort;

    • c.

      een andere voorziening wordt aangeboden;

    • d.

      als een persoon die gebruik maakt van een voorziening inkomsten heeft, die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 3 Het beëindigen van een voorziening kan inhouden het opzeggen van een gesubsidieerde dienstbetrekking, een dienstbetrekking bedoeld in artikel 14 van de Invoeringswet Wwb (overgangsrecht WIW en ID-banen) of het beëindigen van de subsidie aan de werkgever daarvoor.

  • 4 Het college kan besluiten enige tijd geen (nieuwe) voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening (voortijdig) is beëindigd.

Artikel 9. Premie en bijdrage participatie(plaats)

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de Wwb een premie.

  • 2. De duur van de participatieplaats is minimaal zes maanden en maximaal twee jaar. Ieder jaar wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats de meest geschikte voorziening is.

  • 3. Als de belanghebbende meer dan zes maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage gevraagd.

  • 4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de participatieplaats, de hoogte van de premie en van de vergoeding zoals bedoeld in lid 3 en de voorwaarden en de verplichtingen die aan de participatieplaats en de premie zijn verbonden.

§ 3 Maatregelen / Afstemming

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 10. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/ of de wet niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende of (de leden van) het gezin de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 11. De berekeningsgrondslag van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm zoals bedoeld in de Wwb of de grondslag als bedoeld in de IOAW en IOAZ.

  • 2. Deze maatregel bestaat uit een percentage van de bijstandsnorm of grondslag dan wel uit een percentage van het benadelingsbedrag, zoals opgenomen in deze verordening.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

  • a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

  • b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot het recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • c. het betreft bijzondere bijstand voor woonkosten en premie voor arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die een uitkering voor levensonderhoud (hebben) ontvangen krachtens de Bbz of IOAZ.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan afstemming plaatsvinden door de bijstand bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan te verstrekken als geldlening op basis van artikel 48 tweede lid onder b van de Wwb.

Artikel 12. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag of als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de datum van aanvraag dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4. De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:

  • a. samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen inhouden. Hierbij wordt de hoogte en duur van de maatregel vastgesteld op de gedraging met de hoogste maatregel;

  • b. wanneer sprake is van recidive wordt in beginsel de duur van de maatregel verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van deze verordening;

  • c. verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

Artikel 13. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

Artikel 14. Waarschuwing

Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in die situaties zoals vermeld in deze verordening.

Artikel 15. Horen van de belanghebbende(n)

  • 1. Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:

    • a.

      de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden; of

    • b.

      binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting; of

    • c.

      het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

  • 2. Het afzien van horen moet altijd gemotiveerd worden.

Artikel 16. Besluit

In het besluit tot het opleggen van de maatregel of de waarschuwing wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de eventuele duur en hoogte van de verlaging als ook de afweging van de individuele belangen zoals bedoeld in deze verordening.

§ 3.2 Rechtmatigheid

Artikel 17. Niet nakomen van de inlichtingenverplichting

  • 1.

    Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenverplichting op grond van de Wwb, IOAW, IOAZ of Bbz, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend, wordt onder handhaving van het bepaalde in het tweede lid, de Wwb- IOAW-, of IOAZ uitkering verlaagd met een percentage van de uitkering, afhankelijk van de hoogte van het benadelingbedrag, zoals bepaald in lid 2 van dit artikel.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel bedraagt gedurende één maand:

a.bij een benadelingsbedrag tot € 2000 20% van de uitkering;

b.bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000 40% van de uitkering;

c.bij een benadelingsbedrag van € 4000 tot € 8000 60% van de uitkering;

d.bij een benadelingsbedrag van € 8000 en hoger 100% van de uitkering.

  • 3.

    Indien uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig opzettelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van de uitkering blijkt wordt de duur van de maatregel zoals genoemd in lid 2 verdubbeld.

  • 4.

    Indien het niet, niet tijdig, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de Wwb, IOAW, IOAZ of Bbz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van bijstand kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Als binnen de periode van één jaar wederom de inlichtingenplicht wordt geschonden zonder financiële benadeling, dan zal een maatregel van 10% worden opgelegd.

Artikel 18. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in lid 4 en lid 6 van dit artikel, dan wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2.De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

10% van het benadelingbedrag als dit lager is dan € 4.000 en 20% van het benadelingbedrag als dit hoger is dan € 4.000.

3.Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de maatregel 20% van de uitkering gedurende één maand.

4.Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een maatregel worden opgelegd van 100%. Deze maatregel geldt alleen voor de Wwb.

5.Als toepassing van het vorige lid leidt tot onbillijkheden wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48 tweede lid onder b van de WWB en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

6.Bij het verwijtbaar geen of geen volledig recht op een uitkering sociale verzekering of daarmee gelijk te stellen buitenlandse of private aanspraken dan wel bij het verliezen van een dergelijk recht door eigen toedoen wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand.

§ 3.3 Rechtmatigheid/ doelmatigheid

Artikel 19. Zeer ernstig misdragen

  • 1. Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein / UWV werkbedrijf of ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot het uitvoeren van de Wwb of IOAW, een re-integratievoorziening inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking. Dit houdt in

    • a.

      dat een aanvraag voor een Wwb- of IOAW uitkering buiten behandeling kan worden gelaten en

    • b.

      dat een al toegekende Wwb of IOAW uitkering kan worden beëindigd per datum van misdraging. Eerst na het doorlopen van de procedures uit het agressieprotocol (afkoelperiode, ordegesprek, justitiële aangifte en dergelijke) kan sprake zijn van het afhandelen van de aanvraag dan wel het herstellen van de uitkering.

  • 2. Bij een herstel of toekenning van de uitkering per datum van de ernstige misdraging wordt de Wwb of, IOAW uitkering verlaagd met 100% gedurende 1 maand of 50% voor de duur van 2 maanden.

§ 3.4 Schending arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid

Artikel 20. Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Er wordt een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:

  • a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid conform de WWB;

  • b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c. het weigeren van een passend re-integratie aanbod;

  • d. het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie;

  • e. het niet aantoonbaar trachten arbeid of passend onderwijs te vinden en te aanvaarden gedurende de wachttijd van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar;

  • f. het door een persoon, jonger dan 27 jaar, niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak

  • 2. Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1 van deze bepaling de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.

  • 3. Er wordt een maatregel opgelegd van 20% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:

  • a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b. het niet naar vermogen meewerken aan een passende re-integratievoorziening waaronder verstaan het deelnemen aan taalverwervingslessen voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;

  • c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of re-integratie;

  • d. het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden reïntegratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a WWB 2012 een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • e. bij andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

  • 4. De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in lid 3 wordt verdubbeld als er sprake is van een korte afstand tot de arbeidsmarkt, zoals bepaald door het college in de beleidsregels.

  • 5. Er wordt een maatregel opgelegd van 5% voor de duur van 1 maand in de volgende situatie:

    het zich niet (tijdig) laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet (tijdig) laten verlengen van deze registratie.

  • 6. De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in lid 5 wordt verdubbeld als er sprake is van een kansrijke belanghebbende, zoals bepaald door het college in de beleidsregels.

  • 7. De duur van de maatregel als bedoeld in de leden 1 t/m 6 wordt verdubbeld indien er sprake is van recidive. Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd is gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing.

  • 8. Conform artikel 13 lid 2 sub d Wwb wordt de jongere tot 27 jaar van rechtswege uitgesloten van het recht op bijstand als uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid resp. artikel 55 Wwb niet wil nakomen.

  • 9. Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen zoals bedoeld in lid 3 en 5 van deze bepaling, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een periode van 1 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende (of diens gezinsleden) een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 20a. Inburgering (doelmatigheid).

  • 1. Voor de uitkeringsgerechtigde die niet, niet tijdig of onvolledig voldoet aan de verplichting tot inburgering wordt het verlagen van de uitkering afgestemd op artikel 9 van de Verordening Wet Inburgering van de gemeente Gilze en Rijen, te weten:

  • a. 20% van de bijstandsnorm als geen gehoor wordt gegeven aan de oproep van het college of onvoldoende medewerking wordt verleend aan het onderzoek tot inburgering;

  • b. 40% van de bijstandsnorm als geen of onvoldoende medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening;

  • c. 40% van de bijstandsnorm als niet binnen de wettelijk vastgestelde basistermijn het inburgerings-examen is behaald;

  • d. 80% van de bijstandsnorm als niet binnen de verlengde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald.

  • 2. Het college kan de bijstandsnorm minder of meer verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de uitkerings-gerechtigde. De verlaging bedraagt maximaal:

    • a.

      € 250,- voor handelen in strijd onder punt 1a,

    • b.

      € 500,- voor handelen in strijd onder punt 1b,

    • c.

      € 500,- voor het niet naleven van punt 1c,

    • d.

      € 1.000,- voor het niet naleven van punt 1d.

§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 21. Hoogwaardig handhaven.

  • 1. Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude dan wel van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wwb, IOAW, IOAZ of Bbz, is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven.

  • 2. Het college stelt regels met betrekking tot hoogwaardig handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt geregeld:

    • a.

      de voorlichting over de regelgeving alsmede de daaraan verbonden gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik;

    • b.

      de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling met derden;

    • c.

      de wijze waarop en frequentie waarin periodieke controles worden uitgevoerd;

    • d.

      de wijze waarop fraude wordt opgespoord en afgehandeld.

Artikel 22. Controle

  • 1. Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.

  • 2. Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de uitkering en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 23. Verlaging van de uitkering

Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het College de bijstand, conform hetgeen hierover is bepaald in §3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.

Artikel 24. Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 23 leidt tot benadeling van de gemeente, doet het College, onverminderd de mogelijkheid de bijstand te verlagen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.

Artikel 25. Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen.

Het college vordert de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, IOAW-, IOAZ- of Bbz-uitkering als gevolg van het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen volledig terug.

  • 1.

    Het college stelt regels met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij tenminste wordt geregeld:

  • a.

    op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot herziening, terugvordering en invordering van verstrekte voorziening;

  • b.

    op welke wijze en wanneer er kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit;

  • c.

    op welke wijze er geheel of gedeeltelijk van terugvordering dan wel van invordering kan worden afgezien;

  • d.

    met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.

Artikel 26. Verhaal

Het college stelt regels op met betrekking tot verhaal op de onderhoudsplicht.

§ 5. Toeslagen Wwb

§ 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 27. Aanvullende definities voor deze paragraaf

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b. normbedrag: het toepasselijke naar leefvorm vastgestelde bedrag als bedoeld in artikel 20 en 21 van de wet;

  • b. gezinsnorm: het normbedrag dat conform de wet wordt toebedeeld aan een huishouden dat bestaat uit 2 of meer meerderjarige personen;

  • c. toeslag: het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met een percentage (ten hoogste 20%)van het normbedrag voor gezinnen;

  • d. verlagen: het verlagen van het normbedrag voor gezinnen met een percentage (ten hoogste 20%) van het normbedrag voor gezinnen;

  • e. onderhuurder: de persoon die onderhuurt of op commerciële basis een medebewoner is en wiens woonsituatie voldoet aan het volgende:

  • 1. het te onderhuren/mede-te-bewonen deel van de woning is zelfstandig geschikt voor bewoning,

  • 2. de prijs per maand is minstens gelijk aan 10%van het normbedrag voor gezinnen en

  • 3. de onderhuurder/medebewoner staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente op het onderhuuradres;

  • f. hoofdbewoner: een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft;

  • g. WSF-/WTOS-kind: een kind dat een basisbeurs ontvangt ingevolge de Wet op de Studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten;

  • h. zorgbehoevende: een persoon die een AWBZ indicatie heeft waaruit blijkt dat hij is aangewezen op 10 of meer uren zorg per week en deze zorg ontvangt van één der meerderjarige op hetzelfde adres woonachtige familieleden in 1e en 2e graad, zonder dat hiervoor een pgb wordt ontvangen;

  • i. woonkosten; hetgeen in geld verschuldigd is voor het enkele gebruik van woonruimte waarin feitelijk verblijf wordt gehouden;

  • j. woonlasten: hetgeen in geld verschuldigd is voor het (mede)gebruik van voorzieningen, aanwezig in de woonruimte, waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.

Artikel 28. De rechtsgronden

De rechtsgronden voor het verhogen of het verlagen van het normbedrag zijn:

  • a.

    het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een of meer anderen;

  • b.

    de woonsituatie.

Artikel 29. Leeftijdsbegrenzing

De bepalingen van deze paragraaf gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Voor gezinnen gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien er in het gezin twee of meer gezinsleden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 30. Indeling categorieën

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden als volgt aangeduid:

  • a. alleenstaande;

  • b. alleenstaande ouder;

  • c. gezin.

§ 5.2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 31. Toeslag alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet indien de alleenstaande van 23 jaar en alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet een bloedverwant is in de eerste graad van de hoofdbewoner.

  • 4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze hoofdbewoner is van de woning, voor deze woning woonkosten is verschuldigd en deze woonkosten kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders of medebewoners dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en zal geen toeslag worden toegekend.

  • 5. Er wordt geen toeslag toegekend als een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen woonkosten verschuldigd zijn;

  • 6. Er wordt een toeslag van 10% toegekend als er een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonlasten verschuldigd zijn.

  • 7. Er wordt een toeslag toegekend van 10% als de woning wordt gedeeld met een of meer inwonende kinderen met WSF of WTOS en inkomsten, die hoger zijn dan het in artikel 25 lid 1 van de wet genoemde maximale bedrag en lager dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de wet.

  • 8. Voor de toepassing van dit artikel worden:

  • a. gehuwden aangemerkt als één inwonende;

  • b. de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld.

Artikel 32. Afwijkende toeslag bij personen van 21 of 22 jaar

  • 1. Een alleenstaande van 21 jaar heeft geen recht op een toeslag.

  • 2. Een alleenstaande van 22 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 34, recht op een toeslag van 5% als hij alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

§ 5.3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag voor gezinnen

Artikel 33.

Verlagen bijstandsnorm gezinnen

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet vindt plaats indien het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    Het normbedrag voor het gezin wordt verlaagd met 10%als het gezin:

    • a.

      woonkosten verschuldigd is voor de woning en deze kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant is in de eerste graad. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders of medebewoners dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en zal de uitkering verlaagd worden met 20% van de gehuwdennorm.

    • b.

      als het gezin inwoont bij anderen, niet zijnde bloedverwanten in de eerste graad als onderhuurder of medebewoner op commerciële basis.

  • 3.

    Het normbedrag voor het gezin wordt verlaagd met 20% als het gezin inwoont bij anderen, niet zijnde bloedverwanten in de eerste graad, niet als onderhuurder of medebewoner op commerciële basis.

  • 4.

    De gezinsnorm wordt verlaagd met 10% als de woning wordt gedeeld met een of meer inwonend kinderen met WSF of WTOS en inkomsten, die hoger zijn dan het in artikel 26 van de wet genoemde maximale bedrag en lager dan het bedrag als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Wet.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden:

    • a.

      gehuwden aangemerkt als één inwonende;

    • b.

      de zorgbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld.

  • 6.

    De verlaging bedraagt:

  • a.

    20% van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen woonkosten verschuldigd zijn;

  • b.

    10% van de gezinsnorm als er een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonlasten verschuldigd zijn.

  • 7.

    In alle situaties, zoals beschreven in dit artikel, wordt de norm verlaagd met 10% bij een gezin dat uit twee meerderjarige personen bestaat, waarvan een persoon 18, 19 of 20 jaar is en waarvan de andere persoon 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is met ten laste komende kinderen.

  • 8.

    De uitkering van het gezin zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 sub c wordt niet verlaagd.

§ 5.4 Slotbepalingen toeslagen

Artikel 34

Verhogen of verlagen van het normbedrag bij zorgbehoevendheid

Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 27, aanhef en onder a en b van deze verordening (inzake het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk de woonsituatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.

Artikel 35

Anti-cumulatiebepaling

Bij samenloop van toepasselijke rechtsgronden wordt het verhogen dan wel het verlagen van het normbedrag vastgesteld op maximaal 20%van het normbedrag voor het gezin.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 36. Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 37. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 38. Intrekking verordeningen

De Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren, de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, De Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren, de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Gilze en Rijen 2011,

de Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren, de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Gilze en Rijen 2011 en de Handhavingsverordening gemeente Gilze en Rijen 2011 worden ingetrokken.

Artikel 39. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: "Verzamelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gilze en Rijen 2012".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de vierde dag na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling.

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 19 december 2011.

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,

mr. J.W. Timmermans mr. M.P. Heerkens