Regeling vervallen per 01-01-2012

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 04-03-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Gilze en Rijen,

gezien het voorstel van het college d.d. 12 januari 2010

Overwegende :

dat de raad op grond van het bepaalde in artikel 8 eerste lid sub a van de Wet werk en bijstand en artikel 35 verplicht is bij verordening regels te stellen aangaande:

  • -

    de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a lid 5 van de Wet werk en bijstand;

  • -

    de premie bedoeld in artikel 10a lid 6 van de Wet werk en bijstand

Besluit:

vast te stellen de:

Artikel 1 Begrippen

  • 1. de wet: de Wet werk en bijstand;

  • 2. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen;

  • 3. de doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de wet, of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), of op grond van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

  • 4. duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

  • 5. algemeen geaccepteerde arbeid: alle werkzaamheden die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, evenals alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van arbeid in het kader van de WSW.

  • 6. voorziening: re-integratieinstrument dat door het college kan worden ingezet en waarvan de inzet noodzakelijk wordt geacht om arbeidsinschakeling of zelfstandige participatie te bevorderen;

  • 7. een re-integratietraject: de inzet van een of meer re-integratie-instrumenten;

  • 8. een trajectplan: de in een overeenkomst vastgelegde afspraken met belanghebbende over een traject;

  • 9. een niet-uitkeringsgerechtigde: een niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de wet;

  • 10. een startkwalificatie: een startkwalificatie als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub d van de wet;

  • 11. Alle (overige) begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht

    Artikel 2 Opdracht aan het college

    • 1.

      Het college biedt personen die behoren tot de doelgroep algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie aan;

    • 2.

      Het college kan de re-integratievoorziening ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.;

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid kan de re-integratievoorziening ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig bedrijf of beroep, als bedoeld in artikel 78f van de wet;

    • 4.

      Het college stemt de re-integratievoorziening af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de persoon die recht heeft op een re-integratievoorziening. Bij de invulling van het re-integratievoorziening onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de persoon.

    • 5.

      Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor personen die behoren tot de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een re-integratietraject;

    • 6.

      Het college legt het re-integratieaanbod vast in een trajecptplan als bijlage bij de beschikking. De beschikking bevat in ieder geval een omschrijving van de te verrichten activiteit(en) naar doel, aard, omvang en plaats.

    Artikel 3 Aanspraak

    • 1.

      Aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening heeft de belanghebbende die behoort tot de doelgroep en die naar het oordeel van het college ondersteuning behoeft bij arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.

    • 2.

      De belanghebbende die behoort tot de doelgroep heeft geen aanspraak op ondersteuning voor zover deze een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

    • 3.

      Een niet-uitkeringsgerechtigde heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:

      • a.

        zijn inkomen en het eventuele inkomen van de echtgenoot of partner met wie hij is gehuwd of een gezamenlijke huishouding voert hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm

      • b.

        hij betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week;

      • c.

        hij niet bereid is om gedurende tenminste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

Artikel 4 Rechten en plichten deelnemer

De persoon die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorzieningen heeft verbonden. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de bijlage zoals bedoeld in artikel 2 lid 6 van deze verordening.

Artikel 5 Voorzieningen

  • 1. Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep doen bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid, begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling of de deelname aan maatschappelijke participatie.

  • 2. In beleidsregels geeft het college verdere uitwerking aan de aard van de voorzieningen. Bij deze uitwerking worden in elk geval de doelgroep, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemer betrokken.

  • 3. Het college kan voor voorzieningen een budget- of subsidieplafond vaststellen;

  • 4. Het doel van de inzet van deze voorzieningen is het vergroten van de vitaliteit en de zelfredzaamheid van de tot de doelgroep behorende personen. Onder andere door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie en het bevorderen van sociale zelfredzaamheid wordt arbeidsinschakeling bevorderd. Scholing kan onderdeel uitmaken van het traject voor zover deze nodig is voor het behalen van een startkwalificatie of voor het wegnemen van belemmeringen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige participatie.

  • 5. Het college biedt de belanghebbende die gedurende zes maanden additionele arbeid verricht als bedoeld in artikel 10a van de wet en die niet beschikt over een startkwalificatie een voorziening aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij de scholing de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat of de scholing niet bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling.

  • 6. Het college maakt voor de uitvoering van voorzieningen overwegend afspraken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

    Artikel 6 Loonkostensubsidie

    • 1.

      Het college kan aan een werkgever een subsidie verlenen voor de belanghebbende die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet of een uitkering krachtens de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen indien de belanghebbende naar het oordeel van het college nog niet over voldoende kennis en bekwaamheden beschikt om volwaardig in de dienstbetrekking te functioneren.

    • 2.

      De subsidie bedoeld in het eerste lid is gebonden aan de belanghebbende.

    • 3.

      De subsidie bedoeld in het eerste lid wordt gedurende maximaal een periode van 12 maanden verleend.

    • 4.

      De periode bedoeld in het derde lid kan met maximaal 12 maanden worden verlengd. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

    • 5.

      In afwijking van het derde en vierde lid kan het college gedurende een langere periode een subsidie verlenen indien de persoon naar het oordeel van het college blijvend niet meer in staat is volwaardig in een dienstbetrekking te functioneren.

    • 6.

      De subsidie bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend in verband met een dienstverband dat leidt tot beëindiging van de uitkering bedoeld in het eerste lid.

    • 7.

      In afwijking van het zesde lid wordt de subsidie verleend voor een dienstverband dat niet leidt tot beëindiging van de uitkering als bedoeld in het eerste lid, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college als gevolg van individuele omstandigheden niet in staat is voldoende inkomen te verwerven.

    • 8.

      Het college stelt nadere regels over de hoogte van de subsidie als bedoeld in het eerste lid.

    Artikel 7 Premie in verband met participatieplaats

    • 1.

      Het college verstrekt aan de belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de wet heeft verricht, een premie indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling;

    • 2.

      Het college stelt nadere regels over de hoogte van de premie bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8 Verplichtingen en terugvordering

  • 1. Als een persoon die geen uitkering van de gemeente ontvangt deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon gemaakte kosten terugvorderen.

  • 2. Als een bijstandgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 niet is nagekomen of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.

  • 3. Als een persoon die een uitkering ontvangt op grond van de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ.

Artikel 9 Beëindiging

  • 1. Het college kan de voorziening beëindigen:

  • a. als een persoon die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening en/of zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB, niet nakomt;

  • b. als een persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer tot de doelgroep van deze verordening behoort;

  • c. indien het college een andere voorziening aanbiedt;

  • d. als een persoon die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 2. Wanneer een voorziening beëindigd is en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het college besluiten al of niet tijdelijk geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de betrokkene.

Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 4 maart 2010.

  • 3.

    De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand vastgesteld op 14 juni 2004 wordt met ingang van 4 maart 2010 ingetrokken.

  • 4.

    De verordening bedoeld in het derde lid blijft geldig ten aanzien van op 28 februari 2010 bestaande dienstbetrekkingen krachtens de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit In- en Doorstroombanen.

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 22 februari 2010

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,

mr. J.W. Timmermans drs. R.H. Roep

Toelichting Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (WWB)

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. Mocht zijn vastgesteld dat een werkzoekende een betaalde baan niet kan bereiken dan regelt deze verordening tevens de ondersteuning tot zelfstandige maatschappelijke participatie. De opdracht om die ondersteuning te bieden, is geregeld in artikel 7 WWB. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelgewijze toelichting.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3 Aanspraak

Het is een taak van het college om aan personen die tot de doelgroep behoren ondersteuning te bieden. Deze ondersteuning in het kader van arbeidsinschakeling is gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid dan wel zelfstandige maatschappelijke participatie. Tevens zal het college beleidsregels vaststellen. Middels deze beleidsregels kan een verdeling gemaakt worden van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Er dient dan nagegaan te worden welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan er per voorziening een plafond ingebouwd worden. Dit alles om de financiële risico’s te beheersen.

In dit artikel is een beperking aangebracht in de aanspraak op ondersteuning van niet-uitkeringsgerechtigden. Deze aanspraak is niet alleen afhankelijk van het inkomen van de persoon (met daarbij het inkomen van een eventuele echtgenoot of partner). Een nugger die nu reeds meer dan 12 uur werkt heeft naar het oordeel van het college geen behoefte aan ondersteuning. Tevens staan voorziening niet open voor nuggers die niet bereid zijn tenminste 12 uur per week te werken.

Artikel 4 Rechten en plichten deelnemer

Artikel 4 Rechten en plichten deelnemer

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering, moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald . Het college is immers verantwoordelijk voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het voor zover van toepassing een trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 5 Voorzieningen

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere re-integratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet, als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als, aan de hand van onderzoek, is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk.

Voor alle tot de doelgroep behorende personen staan alle voorzieningen ter beschikking. Daarnaast hebben klantmanagers de mogelijkheid om individueel voor hun werkzoekende een op maat gesneden product in te kopen. Beargumenteerd en vaak op advies van een diagnose-organisatie wordt deze inkoop gedaan.

Bij het opstellen van de re-integratieverordening en de verdere uitwerking van het subsidiebeleid wordt rekening gehouden met Europese regelgeving en de toekomstige ontwikkelingen daarin.

De re-integratieverordening is opgesteld met inachtneming van de bepalingen van de EG vrijstellingsverordeningen, in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun (nr.2204/2002).

Tevens wordt rekening gehouden met de EG verordening de minimus-steun. (nr 69/2001).

Artikel 6 Loonkostensubsidie

Een loonkostensubsidie staat alleen open voor personen die een uitkering ontvangen van de gemeente in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ. De subsidie kan worden ingezet in gevallen waarin de persoon naar het oordeel van het college nog niet over de volledige kennis en bekwaamheden beschikt om volwaardig in de dienstbetrekking te kunnen functioneren. Ook moet min of meer vast staan dat de subsidie nodig is om de werkgever over de streep te trekken. De subsidie wordt als regel verstrekt ingeval de werkaanvaarding leidt tot beëindiging van de uitkering. Een naar rato vastgestelde subsidie is ook mogelijk indien het een persoon betreft die (tijdelijk) niet in staat is om volledig te werken of althans in de mate die nodig is om de uitkering te doen beëindigen.

De hoogte van de loonkostensubsidie is door het college in beleidsregels vastgesteld.

Artikel 7 Premie in verband met participatieplaats

Als gevolg van de wet Stap (Wet stimulering arbeidsparticipatie) heeft het college ook de wettelijke opdracht gekregen om de belanghebbende die additionele werkzaamheden verricht met behoud van uitkering eenmaal per zes maanden een premie te verlenen. De hoogte van de premie is in beleidsregels vastgelegd.

Artikel 8 Verplichtingen en terugvordering

Wanneer de belanghebbende de verplichtingen die door het college aan het traject zijn verbonden niet nakomt dan kan dit niet zonder gevolgen blijven. Het deelnemen aan aangeboden voorzieningen is immers niet vrijblijvend. Ingeval de belanghebbende naast de werkvoorziening een bijstandsuitkering of een IOAW- / IOAZ-uitkering ontvangt, dan wordt de uitkering in de regel conform de bepalingen in de Afstemmingsverordening WWB verlaagd. Ingeval de belanghebbende geen uitkering ontvangt ligt het voor de hand te bezien of terugvordering van gemaakte kosten van de re-integratievoorziening tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 9 Beëindiging van de voorziening

Dit artikel bevat enkele gronden voor beëindiging van de voorziening.

Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Om onvoorziene situaties te regelen, of om onbedoelde situaties van klaarblijkelijke hardheid op te lossen, is gekozen voor een hardheidsclausule. Onwenselijke situaties kunnen op deze manier via maatwerk worden opgelost. Uiteraard geeft deze mogelijkheid tevens de verplichting om per geval na te gaan of er zich een situatie voordoet waarbij de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De hardheidsclausule zal uitsluitend in bijzondere situaties kunnen worden toegepast.