Regeling vervallen per 01-01-2017

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gilze en Rijen

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gilze en Rijen

Hoofdstuk 1 Persoonsgebonden budget

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNINGGEMEENTE GILZE EN RIJEN

Versie januari 2015

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1 Persoonsgebonden budget

Artikel 1.1 Regels rond verstrekking

Artikel 1.2 Regels rond verantwoording

Artikel 1.3 Regels rond uitbetaling

Hoofdstuk 2 bijdrage IN DE KOSTEN

Artikel 2.1 Bijdrage in de kosten

Artikel 2.2 Omvang bijdrage in de kosten

Artikel 2.3 Bedrag per periode van vier weken

Artikel 2.4 Overgangsbepaling

Artikel 2.5 Beperkingen

Artikel 2.6 Regels bij verzuim betaling bijdrage in de kosten

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 3.2 Gebruikelijke zorg

Artikel 3.3 Sociale Verzekeringsbank

Artikel 3.4 Indicering

Artikel 3.5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vaststellen hoogte bedrag woonvoorzieningen en uitvoering

Artikel 4.2 Verhuis- en herinrichtingskosten en primaat verhuizen

Artikel 4.3 Woonvoorziening in bruikleen

Artikel 4.4 Woningsanering en rolstoelvloerbedekking

Artikel 4.5 Kosten van tijdelijke huisvesting

Artikel 4.6 Kosten van huurderving

Artikel 4.7 Kosten onderhoud, keuring en reparatie

Artikel 4.8 Terugbetaling bij verkoop

Artikel 4.9 Gemeenschappelijke ruimten

Artikel 4.10 Uitsluitingen

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 5.2 Vervoersvoorziening in natura

Artikel 5.3 Vervoersvoorziening als vergoeding

Artikel 5.4 Afstemming bij samenvallende vervoersbehoefte

Artikel 5.5 Omvang en uitbetaling persoonsgebonden budget vervoersvoorziening

Artikel 5.6 Collectief aanvullend vervoer ('Regiotaxi')

Artikel 5.7 Het primaat van het collectief vervoer

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.1 Wijze van verstrekken rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.2 Omvang, uitbetaling persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening

Artikel 6.3 Sportvoorziening

Hoofdstuk 7 begeleiding, OPVANG EN BESCHERMD WONEN

Artikel 7.1 Omvang Begeleiding Individueel

Artikel 7.2 Omvang Begeleiding Groep

Artikel 7.3 Vervoer bij Begeleiding Groep

Artikel 7.4 Kortdurend verblijf

Artikel 7.5 Beschermd wonen

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming

Artikel 8.2 Uitsluiting- of weigeringsgronden

Artikel 8.3 Hardheidsclausule

Artikel 8.4 Overgangsbepaling

Artikel 8.5 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 1.1 Regels rond verstrekking

  • 1.

    Verstrekking van een maatwerk voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, dan wel als gevolg van zijn financiële situatie niet kan beschikken over (een deel van) het persoonsgebonden budget;

    • b.

      er sprake is van een progressief ziektebeeld;

    • c.

      er sprake is van een aantoonbare schuldenlast waarbij het vermoeden bestaat dat het persoonsgebonden budget zal worden aangewend voor de afwenteling van de schuldenlast. Er wordt geen persoonsgeboden budget toegekend, maar er zal een voorziening in natura worden verstrekt.

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De voorziening voor een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer wordt uitsluitend in natura verstrekt.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan kopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Tenzij in dit Besluit anders is aangegeven, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud, keuring en reparatie en eventuele wettelijk verplichte verzekering.

  • 5.

    Het te verstrekken persoonsgebonden budget geldt voor de periode die gelijk is aan de technische levensduur van de voorziening;

  • 6.

    Wanneer een goedkopere voorziening wordt aangeschaft, wordt het persoonsgebonden budget beperkt tot aankoopprijs van de gekochte voorziening;

  • 7.

    Van de aanvrager wordt verwacht dat hij zorgvuldig met de voorziening omgaat en onnodige schade en slijtage voorkomt;

  • 8.

    De aanvrager moet zelf zorg dragen voor een aansprakelijkheidsverzekering voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan;

  • 9.

    Voorzieningen die zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget zoals o.a. rolstoelen en scootmobielen worden geacht in bruikleen te zijn verstrekt aan aanvrager.

  • 10.

    Een voorziening die de aanvrager met een persoonsgebonden budget heeft aangeschaft, moet worden ingeleverd bij- of terugbetaald aan de gemeente, als er tussentijds geen recht meer op bestaat.

  • 11.

    Indien er een noodzaak is een persoonsgebonden budget te beëindigen, dient verhoudingsgewijs terugbetaald te worden. Persoonsgebonden budget voor bijvoorbeeld onderhoud van een voorziening of voor huishoudelijke hulp wat nog niet gegeven is kan teruggevorderd worden. Indien sprake is van een gekochte voorziening wordt in overleg met de aanvrager of nabestaanden gekeken of het middel aan de verstrekkende leverancier terugverkocht kan worden. Daarbij wordt globaal uitgegaan van de volgende tabel:

    • -

      0 tot 1 jaar oud - 80% van het aankoopbedrag

    • -

      1 tot 2 jaar oud - 60% van het aankoopbedrag

    • -

      2 tot 3 jaar oud - 50% van het aankoopbedrag

    • -

      3 tot 4 jaar oud - 40% van het aankoopbedrag

    • -

      4 tot 5 jaar oud - 30% van het aankoopbedrag

    • -

      Ouder dan 5 jaar - 10% van het aankoopbedrag

Indien een leverancier het betreffende middel niet terug wil kopen, wordt verzocht aan de aanvrager of nabestaanden om het middel te koop te zetten. Daarbij wordt een richtprijs afgesproken uitgaande van bovenstaande tabel. Indien cliënt een duurdere voorziening aangeschaft heeft dan het persoonsgebonden budget met eigen geld, dan wordt alleen het persoonsgebonden budget bedrag verrekend volgens bovenstaande tabel.

Artikel 1.2 Regels rond verantwoording

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan de Sociale Verzekeringsbank danwel de gemeente vindt plaats:

  • a.

    voor hulp bij het huishouden: jaarlijks achteraf, wordt gecontroleerd of de voorziening voldoende compenseert en op de juiste wijze wordt gebruikt;

  • b.

    voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen: na realisatie of aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

Artikel 1.3 Regels rond uitbetaling

De uitbetaling van het persoonsgebonden budget bij woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen vindt vooraf plaats. Controle en eventuele terugvordering vindt plaats na het overleggen van de aankoopnota.

Hoofdstuk 2 Bijdrage in de kosten

Artikel 2.1 Bijdrage in de kosten

  • 1. De Gemeente Gilze en Rijen vraagt voor alle maatwerkvoorzieningen, waarvoor dit binnen het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, een bijdrage in de kosten tot het maximum dat op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, tenzij in het vervolg van dit hoofdstuk hiervan wordt afgeweken.

  • 2. De Gemeente Gilze en Rijen kan voor algemene voorzieningen een bijdrage in de kosten vragen tot het maximum dat op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, tenzij in het vervolg van dit hoofdstuk hiervan wordt afgeweken

  • 3. Vaststelling van de bijdrage in de kosten vindt plaats door de gemeente, berekening en inning van de bijdrage in de kosten vindt plaats door het Centraal Administratiekantoor, zoals bedoeld in de wet.

Artikel 2.2 Omvang bijdrage in de kosten

De bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening worden bepaald en jaarlijks aangepast aan de hand van het Uitvoeringsbesluit Wmo.

Artikel 2.3 Bedrag per periode van vier weken

  • 1.

    Indien een maatwerkvoorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, is de verschuldigde bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning die, bij de toekenning van de voorziening voor eigen rekening blijft, niet hoger dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Indien een maatwerkvoorziening bestaat uit het verschaffen in bruikleen van een woonvoorziening die eigendom is van de gemeente, dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die de aanvrager huurt, dan is de verschuldigde bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning die, bij de toekenning van de voorziening voor eigen rekening blijft, niet hoger dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning.

3.Indien een maatwerkvoorziening bestaat uit het verschaffen in bruikleen van een voorziening door een leverancier met wie de gemeente een contract heeft afgesloten, dan wordt per periode van vier weken een bijdrage in de kosten in rekening gebracht, zolang de verstrekking in bruikleen voortduurt. Het bedrag per periode is maximaal gelijk aan het periodiek verstrekte bedrag.

Artikel 2.4 Overgangsbepaling

  • 1.

    De persoon die vóór 1 januari 2015 een aanvraag voor een maatwerkvoorziening die voor of namens de gemeente in bruikleen wordt verstrekt, heeft ingediend, waarvoor hij op grond van het in 2014 geldende Besluit Wmo 2012 geen bijdrage in de kosten verschuldigd was, is vanaf 3 maanden nadat hem in een beschikking is meegedeeld dat hij een bijdrage in de kosten voor die voorziening moet betalen, de bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2.

    De persoon die vóór 1 januari 2015 een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget heeft ingediend, waarvoor hij op grond van het in 2014 geldende Besluit Wmo 2012 geen bijdrage in de kosten verschuldigd was, is vanaf 3 maanden nadat hem in een beschikking is meegedeeld dat hij een bijdrage in de kosten voor die voorziening moet betalen, de bijdrage in de kosten verschuldigd.

Artikel 2.5 Beperkingen

De bijdrage in de kosten mag nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening in natura, respectievelijk het bedrag van het persoonsgebonden budget of de maandhuur die de gemeente voor de verstrekte voorziening betaalt.

Er wordt geen bijdrage in de kosten meer gevraagd als degene aan wie de voorziening is verstrekt:

  • a.

    is overleden;

  • b.

    is verhuisd en daardoor geen gebruik meer kan of hoeft te maken van de verstrekte voorziening;

  • c.

    te kennen heeft gegeven geen gebruik meer te willen maken van de verstrekte voorzieningen(en).

Artikel 2.6 Regels bij verzuim betaling bijdrage in de kosten

1.Het college kan overgaan tot opschorting, intrekking, terugvordering en verrekening van hetpersoonsgebonden budget indien de door het Centraal Administratie Kantoor opgelegde verschuldigde bijdrage in de kosten niet of niet volledig door de budgethouder wordt voldaan.

2.Het college kan overgaan tot stopzetting van de zorg in natura indien de door het Centraal Administratie Kantoor opgelegde bijdrage in de kosten niet of niet volledig wordt betaald. Blijft de persoon met beperkingen volharden in zijn verzuim, dan kan het college overgaan tot terugvordering of verrekening van de aan de zorgaanbieder of leverancier verstrekte vergoeding voor de geboden zorg in natura.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De voorziening die de gemeente kan verstrekken voor de hulp bij het huishouden bestaat uit drie onderdelen:

1.Voorziening in natura.

Hierbij onderscheidt het college twee soorten dienstverlening:

  • a.

    HbH 1: alleen schoonmaakwerkzaamheden.

  • b.

    HbH 2: schoonmaakwerkzaamheden met organisatie van het huishouden

De keuze voor een categorie wordt bepaald door de complexiteit van de gezinssituatie en de aan- of afwezigheid van iemand die regie kan voeren.

Voor de uitvoering van de diensten kan worden gekozen tussen de aanbieders waarmee de Gemeente Gilze en Rijen een overeenkomst heeft gesloten.

2.Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

De aanvrager kan in plaats van zorg in natura een persoonsgebonden budget ontvangen voor de inkoop van hulp bij het huishouden. De aanvrager is dan zelf verantwoordelijk voor de inkoop van hulp bij het huishouden en het laten uitvoeren van de taken waarvoor hij/zij geïndiceerd is. Ook dient de aanvrager een salarisadministratie bij te houden en de uitgegeven bedragen te verantwoorden wanneer de gemeente en/of SVB daarom vraagt.

3.Een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964

De aanvrager kan in plaats van het genoemde in de leden 1 en 2 van dit artikel een persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 ontvangen. Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt in financiële vorm, waarbij de aanvrager gebruik maakt van de diensten van een thuiszorgorganisatie waarmee de Gemeente Gilze en Rijen een overeenkomst heeft gesloten.

Artikel 3.2 Gebruikelijke zorg

Om te bepalen of tot de leefeenheid waar een persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn tot het verrichten van gebruikelijke zorg wordt gebruik gemaakt van de CIZ-protocollen.

Artikel 3.3 Sociale Verzekeringsbank

De Sociale Verzekeringsbank beheert het persoonsgebonden budget. De aanvrager heeft een trekkingsrecht.

Artikel 3.4 Indicering.

De hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd in uren en minuten per week.

Artikel 3.5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

13,73 per uur

Tarief voor klanten met een indicatie die hulp inkopen bij niet-professionele dienstverleners

€ 20,82 per uur

Tarief voor klanten met een HbH1 indicatie die hulp inkopen bij een thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of een ZZP'er

€25,73per uur

Tarief voor klanten met een HbH2 indicatie die ondersteuning inkopen bij een thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of een ZZP'er

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vaststellen hoogte bedrag woonvoorzieningen en uitvoering

  • 1. Het bedrag voor bouwkundige- of woontechnische woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte op basis van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening bedraagt maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud, keuring en reparatie.

  • 3. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen bedrag voor een woonvoorziening in natura bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende werkelijk gemaakte kosten van de goedkoopste adequate voorziening met een maximum van € 45.000,00.

    De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget in de kosten van woningaanpassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning, bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals opgenomen in de door het college geaccordeerde offerte met een maximum van € 45.000,00.

    • 4.

      Bij het opstellen van de kostenberekening en bij de beoordeling van de offerte wordt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid rekening gehouden met kostenposten voor woningaanpassingen en extra bouw- en grondkosten.

    • 5.

      Het college van burgemeester en wethouders biedt de aanvrager van een woningaanpassing de keuze tussen een persoonsgebonden budget of het toekennen van een woonvoorziening in natura.

Artikel 4.2 Verhuis- en herinrichtingskosten en het primaat verhuizen

1.Het college kan overgaan tot vergoeding van kosten voor verhuizing en herinrichting, tot een maximum € 2.129,00. Voor deze vergoeding is een medische urgentie voor verhuizing vereist. Deze urgentie is als volgt omschreven: ‘Er zijn ernstige medische klachten, verhuizen is om medische redenen noodzakelijk, er is sprake van een urgente situatie.’

Een persoon met beperkingen kan pas voor een woningaanpassing in aanmerking worden gebracht indien het primaat verhuizen niet binnen een redelijke termijn te realiseren is óf niet de goedkoopst adequate oplossing is voor het wegnemen van de geconstateerde beperkingen.

Bij de voorwaarden, die gelden om voor deze vergoeding in aanmerking te komen, dient te worden aangemerkt dat de "redelijke termijn” op maximaal 6 maanden is gesteld.

  • 2.

    Het primaat van verhuizing in ieder geval niet van toepassing indien:

  • a.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en goedkoper is dan de aan te passen woning;

  • b.

    er niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naar kan worden verhuisd;

  • c.

    de kosten van woningaanpassing van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning minder bedragen dan € 5.000,00;

  • d.

    de kosten van woningaanpassing van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning minder bedragen dan 125% van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woningaanpassingen;

  • e.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen. Verhuizen mag niet ten koste gaan van (mantel)zorg en de sociale omstandigheden van de gehandicapte.

Indien het primaat van de verhuizing niet van toepassing is, kan een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing worden toegekend.

Artikel 4.3 Woonvoorziening in bruikleen

De volgende voorzieningen worden uitsluitend als voorziening in natura en in bruikleen verstrekt (niet in eigendom en geen persoonsgebonden budget):

  • a.

    mobiele tilliften;

  • b.

    trapliften.

Artikel 4.4 Woningsanering en rolstoelvloerbedekking

1.De vergoeding voor de kosten van woningsanering, die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergische aandoeningen, en rolstoelvloerbedekking is eenmalig en vindt plaats naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en aan de hand van de NIBUD-richtlijnen.

Bij het bepalen van de vergoeding wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van 8 jaar, op de volgende wijze:

  • ·

    Leeftijd tot 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag;

  • ·

    Leeftijd tot 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag;

  • ·

    Leeftijd tot 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

  • ·

    Leeftijd tot 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

  • ·

    Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding meer omdat de artikelen zijn afgeschreven

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding wordt afgestemd op de afschrijvingstermijn van de te saneren zaken en/of de te vervangen vloerbedekking.

  • 3.

    Een vergoeding voor de kosten van rolstoelvloerbedekking wordt alleen verstrekt bij de initiële verstrekking van een rolstoel.

Artikel 4.5 Kosten van tijdelijke huisvesting

  • 1.

    De hoogte van de te verlenen financiële vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten van de kale huur minus huurtoeslag met een maximum van zes maanden, als het gaat om kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

b.de werkelijke kosten van de kale huur met een maximum van zes maanden, als het gaat

om kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;

2.de werkelijke kosten van de kale huur per maand mogen nimmer meer bedragen dan de maximale huurgrens die is vastgesteld in de Wet op de huurtoeslag, tenzij weigering van de woonvoorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 4.6 Kosten van huurderving

De hoogte van de te verlenen financiële vergoeding voor huurderving, bedraagt de kosten van de kale huur van de woonruimte, waarbij de maximale vergoeding van de kosten van kale huur gelijk is aan de maximale huurgrens waarvoor huurtoeslag wordt verstrekt. Deze kosten worden verstrekt voor maximaal 6 achtereenvolgende maanden.

Artikel 4.7 Kosten onderhoud, keuring en reparatie

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden in natura verstrekt.

Artikel 4.8 Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

  • 2.

    Deze verplichting is van toepassing als de woonvoorziening gerealiseerd is in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan- op- of bijbouw al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond.

  • 3.

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

  • 4.

    Het te restitueren bedrag bedraagt voor het eerste jaar na gereedmelding 100 procent van de meerwaarde;

  • -

    voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde,

  • -

    voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,

  • -

    voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde,

  • -

    voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde,

  • -

    voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde,

  • -

    voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde,

  • -

    voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde,

  • -

    voor het negende jaar 20% van de meerwaarde,

  • -

    voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde.

maar nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen. Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

Artikel 4.9 Gemeenschappelijke ruimten

De eigenaar van een wooncomplex is primair verantwoordelijk voor het aanbrengen vanvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 4.10 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, AWBZ-instellingen inclusief verzorgingshuizen, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden. Tevens is deze bepaling van toepassing op stacaravans op kampeerterreinen en kamers, deel uitmakende van een zelfstandige woning, die worden (onder-)verhuurd en centra waar asielzoekers en statushouders conform de Vreemdelingenwet 2000 verblijven.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • 2.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • 3.

    een vergoeding in de kosten van onder andere:

  • a.

    aanpassing van een eigen auto;

  • b.

    gebruik van een individuele taxi of rolstoeltaxi;

  • c.

    gebruik van een bruikleenauto;

  • 4.

    een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening uitgezonderd regiotaxi.

Artikel 5.2 Vervoersvoorziening in natura

  • 1. Vervoersvoorzieningen worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt;

  • 2. Indien het college de vervoersvoorziening koopt, treedt het college op als verstrekker van de vervoersvoorziening;

  • 3. De verstrekker is eigenaar van de vervoersvoorziening en verstrekt deze voorziening in bruikleen aan de aanvrager.

Artikel 5.3 Vervoersvoorziening als vergoeding

  • 1. Een vergoeding voor het gebruik van een taxi, niet zijnde een taxi van het collectief vraagafhankelijk vervoer, bedraagt maximaal € 974,00 per jaar;

  • 2. Een vergoeding voor het gebruik van een rolstoeltaxi, niet zijnde een taxi van het collectief vraagafhankelijk vervoer, bedraagt maximaal € 1.521,71 per jaar;

  • 3. Een vergoeding voor de gebruikskosten van een bruikleenauto, bedraagt maximaal € 630,09 per jaar;

  • 4. Naast de verstrekking van een pas voor collectief aanvullend vervoer kan een vergoeding worden verstrekt van maximaal € 856,86 voor het afhuren van een auto die geschikt is voor rolstoelvervoer. Aan deze voorziening zijn de onderstaande voorwaarden gesteld:

  • - toekenning kan alleen plaatsvinden indien de aanvrager zich uitsluitend zittend in een rolstoel kan verplaatsen;

  • - na goedkeuring van de aanvraag kunnen uitsluitend de kosten van "kale" huur na overlegging van de nota worden vergoed;

  • - bijkomende kosten zoals de kosten voor brandstof, extra gereden kilometers of verzekeringen zijn voor rekening van de aanvrager.

Artikel 5.4 Afstemming bij samenvallende vervoersbehoefte

Indien er, binnen een leefeenheid, meerdere personen met beperkingen zijn, die in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, wordt de vervoersvoorziening afgestemd op de mate waarin de vervoersbehoeften van de personen met beperkingen samenvallen.

Artikel 5.5 Omvang en uitbetaling persoonsgebonden budget vervoersvoorziening

  • 1. Het persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening bedraagt maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening;

  • 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en eventueel verplichte verzekering;

  • 3. Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor een periode van de economische/ technische levensduur van de voorziening. Binnen deze periode wordt voor dezelfde of soortgelijke voorziening slechts eenmaal een persoonsgebonden budget verstrekt;

  • 4. Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats voorafgaand aan de aankoop van de voorziening. Na het overleggen van de nota('s) waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht, conform het programma van eisen, vindt controle en eventuele terugvordering plaats;

  • 5. Het college behoudt zich het recht voor om een voorziening die aangeschaft is met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Inname betreft ook de door de aanvrager (op eigen kosten) aangebrachte opties.

Artikel 5.6 Collectief aanvullend vervoer ('Regiotaxi')

Het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), Regiotaxi Midden-Brabant, wordt uitgevoerd volgens regionale afspraken.

Artikel 5.7 Het primaat van het collectief vervoer

Een aanvrager kan slechts voor de in artikel 5.1 lid 3 onder a en artikel 5.3 vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht wanneer een collectief vervoerssysteem geen of onvoldoende compensatie biedt of niet beschikbaar is.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.1 Wijze van verstrekken rolstoelvoorzieningen

  • 1. Rolstoelvoorzieningen worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 2. Indien het college de rolstoelvoorziening koopt, treedt het college op als verstrekker in natura van de rolstoelvoorziening.

  • 3. De verstrekker is eigenaar van de rolstoelvoorziening en verstrekt deze voorziening in bruikleen aan de persoon met beperkingen.

Artikel 6.2 Omvang en uitbetaling persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening

  • 1. Het persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening bedraagt maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en eventueel verplichte verzekering.

  • 3. Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor een periode van de economische/technische levensduur van de voorziening. Binnen deze periode wordt voor dezelfde of soortgelijke voorziening slechts eenmaal een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 4. Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats voorafgaand aan de aankoop van de voorziening. Na het overleggen van de nota('s) waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht, conform het programma van eisen, vindt controle en eventuele terugvordering plaats.

  • 5. Het college behoudt zich het recht voor om een voorziening die aangeschaft is met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Inname betreft ook de door de aanvrager (op eigen kosten) aangebrachte opties.

Artikel 6.3 Sportvoorziening

Het college kan overgaan tot een vergoeding voor de aanschaf en het onderhoud van een sportvoorziening. De vergoeding bedraagt maximaal € 2.760,32 voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7 Begeleiding, opvang en beschermd wonen

Artikel 7.1 Omvang Begeleiding Individueel

De omvang van de indicatie voor individuele begeleiding (het aantal uren) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie wordt gebruik gemaakt van een normtijden overzicht van de Indicatiewijzer van het CIZ.

Artikel 7.2 Omvang Begeleiding Groep

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • ·

    De noodzaak;

  • ·

    de mogelijkheden van de cliënt;

  • ·

    Het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft;

  • ·

    De mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep.

Artikel 7.3 Vervoer bij Begeleiding Groep

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer dit niet mogelijk is kan vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

Artikel 7.4 Kortdurend verblijf

  • 1. Als er sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen.

  • 2. De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt.

  • 3. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de AWBZ/Wlz worden geïndiceerd.

  • 4. Bij een indicatie voor kortdurend verblijf zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de instelling voor kortdurend verblijf te bereiken. Wanneer dit niet mogelijk is, kan vervoer worden geïndiceerd.

Artikel 7.5 Tarieven op basis van NZa-code

BEGELEIDING INDIVIDUEEL

Code

Product

Eenheid

Tarief 2015

H300

Begeleiding

uur

€ 49,30

H150

Begeleiding extra uur

uur

€ 52,80

H152

begeleiding speciaal 1 NAH

uur

€ 68,61

H153

Gespecialiseerde begeleiding (psy)

uur

€ 72,95

H305

Begeleiding zorg op afstand aanvullend

uur

€ 49,57

BEGELEIDING GROEP PG/SOM

H531

Dagactiviteit begeleiding basis

dagdeel

€ 27,52

H533

Module cliëntkenmerk PG

Dagdeel

€ 50,85

H800

Module cliëntkenmerk (som ondersteunend)

Dagdeel

€ 50,85

BEGELEIDING GROEP LVG

Code

Product

Eenheid

Tarief 2015

H811

Dagactiviteit (begeleiding) VG licht

Dagdeel

€ 32,51

H812

Dagactiviteit (begeleiding) VG midden

Dagdeel

€ 37,11

H813

Dagactiviteit (begeleiding) VG zwaar

Dagdeel

€ 57,10

BEGELEIDING GROEP LG-SIZA

H831

Dagactiviteit (begeleiding) LG licht

dagdeel

€ 37,44

H832

Dagactiviteit (begeleiding) LG midden

dagdeel

€ 42,35

H833

Dagactiviteit (begeleiding) LG zwaar

dagdeel

€ 45,36

PRODUCTEN PSY

F125

Dagactiviteit (begeleiding) LZA

uur

€ 8,39

PERSOONLIJKE VERZORGING

H126

Persoonlijke verzorging

Uur

€ 45,74

H127

Persoonlijke verzorging extra

Uur

€ 45,74

H132

Nachtverzorging

Dagdeel

€ 45,74

H136

Persoonlijke verzorging zorg op afstand aanvullend

Uur

€ 45,74

H137

Persoonlijke verzorging farmaceutische telezorg

Uur

€ 45,74

VERVOER

H803

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling V&V

Dag

€ 6,74

H990

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling GGZ

Dag

€ 6,58

H894

Vervoer dagbesteding/ dagbehandeling GHZ extramuraal

Dag

€ 7,96

H895

Vervoer dagbesteding/dagbehandeling GHZ rolstoel extramuraal

Dag

€ 19,00

VERBLIJF

Z992

Verblijfscomponent kortdurend verblijf GGZ

etmaal

€ 24,18

Z993

Verblijfscomponent kortdurend verblijf GHZ: VG en LG

Etmaal

€ 28,48

Z994

Verblijfscomponent kortdurend verblijf GHZ: ZG

Etmaal

€ 29,08

Z996

Verblijfscomponent kortdurend verblijf V&V

etmaal

€ 29,80

Artikel 7.6 Opvang en beschermd wonen

Beschermd wonen is een taak voor centrumgemeente Tilburg. Tilburg is door de gemeente Gilze en Rijen gemandateerd en krijgt ook het budget voor deze taak. Er gelden regionale indicatiecriteria voor beschermd wonen en regionale afspraken over toewijzing en uitstroom.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van maatwerkvoorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager;

  • f.

    de belastbaarheid van de aanwezige mantelzorger(s).

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 8.2 Uitsluiting- of weigeringsgronden

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

  • a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het wonen in een geschikte woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

  • b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten in vergelijking met andere adequate voorzieningen, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

  • c. deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Een maatwerkvoorziening wordt niet toegekend:

  • a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b. indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Gilze en Rijen;

  • c. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

  • d. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 voorafgaande Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012, de Verordening voorzieningen gehandicapten of op grond van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • e. indien de voorziening kan worden geleverd, vervangen of gerepareerd krachtens een garantiebepaling, een verzekering of een onderhoudscontract.

Artikel 8.3 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of mantelzorger afwijken van de bepalingen in dit Besluit, als toepassing van het Besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.4 Overgangsbepaling

Voor alle aanvragen die ingediend zijn voor 1 januari 2015 geldt het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012 tot de indicatie wijzigt of de geldigheidsduur verloopt.

Artikel 8.5 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Gilze en Rijen. Het besluit treedt op 1 januari 2015 in werking.