Regeling vervallen per 01-11-2018

Beleidsregels Reintegratie Gemeente Goes 1 oktober 2012

Geldend van 01-10-2012 t/m 31-10-2018

Intitulé

Beleidsregels Reintegratie Gemeente Goes 1 oktober 2012

Artikel

BELEIDSREGELS RE-INTEGRATIE

GEMEENTE GOES

1 OKTOBER 2012

  • 1.

    Wettelijke grondslag

  • 1.

    Wet Werk en Bijstand (WWB)

  • 2.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

  • 3.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. ( IOAZ)

  • 4.

    Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ gemeente Goes 2012

  • 5.

    Beleidsplan re-integratie gemeente Goes

  • 2.

    Algemene bepalingen

    • 2.1 Begripsbepalingen

    • 1

      Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW en IOAZ, de Re-integratieverordening, het beleidsplan en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2

      In dit besluit wordt verstaan onder:

      • a

        Het college: het college van burgemeester en wethouders van Goes;

      • b

        De uitkering: de uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ;

      • c

        De uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ.

      • d

        De Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de WWB;

      • e

        De Anw-er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaanden wet zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van de WWB;

      • f

        De verordening: de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Goes2012;

      • g

        Het beleidsplan: het beleidsplan re-integratie gemeente Goes.

      • h

        Plan van aanpak: het plan waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd.

    2.2 Prioritering

    De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen kunnen alleen worden ingezet voor zover in het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 sub g is bepaald dat deze voor de betreffende doelgroep kunnen worden ingezet.

    2.3 Intake/poortwachter

    Tijdens de intake wordt door de consulent direct beoordeeld of een cliënt in aanmerking komt voor betaald werk, een voorliggende voorziening of een uitkering.

    Waar mogelijk zal geprobeerd worden de cliënt met een baan naar huis te laten gaan. Op het moment dat blijkt dat er niet direct betaald werk of een andere uitkering is voor betrokkene, wordt er een diagnosetraject ingezet waarin betrokkene wordt beoordeeld op de verdere arbeidsmarktkansen en waarin wordt bepaald welk traject aan de orde is.

    • 2.4 Diagnosestelling en indeling in doelgroepen

    • 1

      De diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie en leefomstandigheden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in een van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose kan zowel door de gemeente zelf worden gesteld als worden ingekocht, bijvoorbeeld medische adviezen.

    • 2

      Het college maakt voor de aanbieding van ondersteuning en voorzieningen een onderscheid tussen cliënten met - en cliënten zonder arbeidsperspectief. Hiertoe worden alle cliënten op basis van de diagnose ingedeeld in één van volgende doelgroepen:

      aGroep 1

    Cliënten met een korte afstand tot de arbeidsmarkt van maximaal zes maanden, die in staat worden geacht uit te stromen naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b

      Groep 2 Cliënten die een langere afstand tot de arbeidsmarkt hebben van meer dan zes maanden en die na het volgen van een re-integratietraject in staat worden geacht uit te stromen naar algemeen geaccepteerde arbeid. Uitgangspunt is dat een re-integratietraject maximaal 12 maanden duurt.

    • c

      Groep 3Cliënten voor wie uitstroom naar betaald werk niet direct mogelijk is, maar op termijn wel (langer dan 12 maanden). Het gaat bijvoorbeeld om cliënten met een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht. Voor deze cliënten kunnen participatietrajecten worden ingezet, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.

    • d

      Groep 4Cliënten waarvoor uitstroom naar betaald werk op grond van beperkingen niet mogelijk is. De beperkingen kunnen zowel psychisch als lichamelijk van aard zijn, sommige cliënten hebben een indicatie voor dagbesteding. Voor deze groep worden in principe geen re-integratievoorzieningen of -middelen ingezet.

    • 2.5 Plan van aanpak

    • 1.

      Voor personen aan wie de verplichtingen van artikel 9 WWB, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ zijn opgelegd, wordt een plan van aanpak opgesteld, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd. Uit het plan vloeit tevens voort welke voorzieningen  het college ter beschikking zal stellen om uitvoering van het plan mogelijk te maken. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beschikking.

    • 2.

      Het plan dient door alle partijen te worden ondertekend en is een overeenkomst. Het niet meewerken aan- of niet nakomen van de overeenkomst kan leiden tot het verlagen van de uitkering conform de bepalingen van de Afstemmingsverordening, dan wel terugvordering van door de gemeente gemaakte kosten. Zie hoofdstuk 7.

3.Overige bepalingen over voorzieningen

3.1 Loonkostensubsidie

    • 3.1.1 Hoogte loonkostensubsidies

  • 1.

    Aan een werkgever die een persoon met een uitkering in dienst neemt die tenminste zes maanden staat ingeschreven als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen organisatie en die behoort tot de in artikel 3.2. lid 2 van deze beleidsregels bedoelde doelgroep 1 of 2, kan een loonkostensubsidie worden verstrekt.

  • 2.

    De duur en de hoogte van de subsidie zijn afhankelijk van de potentiële productiviteit van de kandidaat en de afstand tot de arbeidsmarkt.

    a.De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt minimaal 10% en maximaal

75 % van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bruto bijstandsnorm.

  • b.De duur van de subsidie is maximaal 6 maanden. Hoe kleiner de afstand tot de arbeidsmarkt, hoe korter en beperkter de subsidie.

  • 3.

    In bijzondere gevallen is afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel mogelijk. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een bijzondere afspraak met een werkgever of sector waarbij er sprake is van een vorm van baangarantie na afloop van de subsidiëring.

  • 4.

    De subsidie is gebaseerd op dienstverbanden van 32 uren per week aangezien 32 uur per week dienstverband in de regel voldoende is om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

  • 5.

    Indien een dienstverband van >32 uur noodzakelijk is om een werknemer uitkeringsvrij te maken, dan kan de subsidie naar rato worden verhoogd.

    • 3.1.2 Subsidievoorwaarden

  • 1.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer;

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een overeenkomst heeft gesloten met een werknemer van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de beoogde doelgroep behoort.

  • 3.

    De subsidie wordt slechts verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de

    werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer

    bedraagt dan het voor hem geldend bijstandsniveau.

    • 3.1.3 Betaling van de subsidie

  • 1.

    De loonkostensubsidie wordt achteraf betaald na ontvangst van de loonstroken over de tussen de gemeente en de werkgever afgesproken periode, bijvoorbeeld per maand of per kwartaal.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, al een andere subsidie wordt verstrekt.

  • 3.2 Detacheringsbanen: werkgeverschap gesubsidieerde arbeid

  • 1.

    Het college kan een detacheringsbaan inzetten voor een persoon die behoort tot de in artikel 2.4 lid 2 van deze beleidsregels bedoelde doelgroep 1 of 2.

  • 2.

    Het doel van detachering is werkervaring op te laten doen als ongesubsidieerd werken nog niet mogelijk is. Het uiteindelijke doel is uitstroom naar regulier werk. Per persoon kunnen doelen individueel worden bepaald in overleg met de organisatie waar de klant is gedetacheerd.

  • 3.

    Het uitgangspunt van detachering is dat er een werkplek moet zijn op het moment dat de detachering ingaat, dus geen zogenaamde “lege” detacheringen waarin klanten inactief zijn. Het aantal uren dat een klant moet werken, is afhankelijk van het salaris (afgeleid van de hoogte van de uitkering of inkomensvoorziening).

  • 4.

    Zodra een werkplek is gevonden, kan de gemeente een detachering inkopen. Een detacheringsbaan wordt in eerste instantie ingezet voor de duur van een jaar en kan indien dat noodzakelijk wordt geacht, worden verlengd tot maximaal twee jaar.

3.3.3Scholing

  • 1.

    Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het college beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.

  • 2.

    De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de betrokkene en de behoeften op de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Indien het scholingsverzoek wordt ingediend door een extern re-integratiebedrijf, moet dit gemotiveerd adviseren welke scholing zij noodzakelijk achten, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur. Hierbij worden door het re-integratiebedrijf de kosten van de scholing expliciet inzichtelijk gemaakt (via offerte(s)).

  • 4.

    Ten aanzien van de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar én een noodzakelijke geachte scholing volgt, kunnen er gevolgen zijn voor de uitkering op grond van

3.artikel 13 WWB, lid 2, onderdeel c (voorliggende voorzieningen zoals studiefinanciering en WTOS).

5.Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in een plan van aanpak, worden de kosten daarvan door het college vergoed voor zover er voor de kosten van de scholing geen (toereikende) voorliggende voorziening beschikbaar is. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal). De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling. Ook de reiskosten worden vergoed, hierbij geldt het bepaalde in artikel 3.5.1 van deze beleidsregels.

3.4 Re-integratietrajecten

3.Aan cliënten met arbeidsmarktperspectief maar een langere afstand tot de arbeidsmarkt kan een re-integratietraject worden aangeboden. De gemeente kan het traject zelf uitvoeren of uitbesteden aan een re-integratiebedrijf. Het re-integratiebedrijf stelt een plan van aanpak en een kostenopgave op en stuurt dit voor akkoord naar de gemeente. De gemeente betaalt het re-integratiebedrijf voor zijn inspanningen en bewaakt de voortgang van het traject. Gestreefd wordt naar het afsluiten van maatwerkcontracten; pas wanneer er sprake is van geslaagde uitstroom worden de volledige trajectkosten vergoed.

3.5 Overige voorzieningen en vergoedingen.

3.5.1 Reiskosten

Aan cliënten die in verband met het volgen van een re-integratietraject reiskosten moeten maken wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke kosten op basis van openbaar vervoer. Indien is vastgesteld dat het gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is, kan een vergoeding plaatsvinden op basis van vervoer per eigen auto. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de onbelaste vergoeding vastgesteld door de Belastingdienst, thans zijnde € 0,19 per kilometer.

3.5.2 Kinderopvang

Doelgroep wet kinderopvang/ tegemoetkoming van de gemeente. Indien door individuele omstandigheden gangbare vormen van kinderopvang niet passend zijn kan een voorziening worden getroffen uit het werkdeel. Bijvoorbeeld als sprake is van nachtdiensten of tussenschoolse opvang.

3.5.3 Aanvullende kosten

Eventueel aanvullend bestaat de mogelijkheid uit het werkdeel een bedrag beschikbaar te stellen dat gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld de aanschaf van een vervoermiddel, of meer aandacht voor de persoonlijke verzorging. Hierbij geldt een maximum van € 500,--

Dit alles dient om de kansen op arbeidsinschakeling te vergroten.

4.Inkomstenvrijlating

4.1 Reguliere vrijlating

4.Inkomsten uit arbeid kunnen maximaal zes aaneengesloten maanden worden vrijgelaten tot

4.25% van deze inkomsten met een maximum van € 192,00 per maand (bedrag geldig per 1

4.januari 2012) op basis van artikel 31 lid 2 sub o WWB. Doel van de inkomstenvrijlating is om

4. mensen vanuit een uitkeringssituatie te stimuleren een gedeeltelijke baan te accepteren of

4.een deeltijdbaan uit te breiden om zo op termijn uit te stromen. De vrijlating wordt alleen

4.toegekend indien het tijdstip van werkaanvaarding of uitbreiding van uren gelegen

4.is na de ingangsdatum van de bijstand Indien een arbeidsovereenkomst een duurzaam

4.karakter ontbeert en de werkzaamheden feitelijk slechts van korte duur zijn geweest kan het

4.college in redelijkheid besluiten geen toepassing te geven aan de inkomstenvrijlating.

4.De vrijlating duurt nooit langer dan zes maanden. Wanneer bijvoorbeeld de uitkeringsgerechtigde in januari werkt en de eerste keer een vrijlating krijgt, eindigt het recht op vrijlating na de maand juni, ook al heeft hij/zij bijvoorbeeld over de maand maart geen inkomsten uit arbeid ontvangen. Er bestaat maar éénmaal recht op deze vrijlating.

4.2 Aanvullende vrijlating

4.Besloten is geen gebruik te maken van de aanvullende vrijlating ten aanzien van alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar, omdat de reguliere vrijlating (4.1) als voldoende stimulans wordt gezien om vanuit de uitkeringssituatie zo snel mogelijk een toereikend inkomen te verwerven.

  • 4.3 Overige bepalingen vrijlating

  • 1.

    Op grond van artikel 31 lid 5 WWB zijn bovenstaande vrijlatingen niet van toepassing op

    personen jonger dan 27 jaar. Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht

    uitstromen en daar is naar het oordeel van de wetgever geen extra activerend instrument

    voor nodig

  • 2.

    Verzwegen inkomsten die achteraf ontdekt worden komen niet in aanmerking voor

    vrijlating, omdat achteraf vrijlaten niet meer bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 5.

    Niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw uitkering

  • 1.

    Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Wet werk en bijstand is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die bijstand ontvangen en personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling en (indien het college dit noodzakelijk acht) het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college besteed in principe geen re-integratiegelden aan niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden of personen met een uitkering op grond van Algemene nabestaandenwet (Nuggers en Anw-ers). Uitzondering hierop vormen jongeren zonder startkwalificatie (zonder uitkering) en de groep voor wie inzet van re-integratie bijdraagt aan het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid.

  • 3.

    De volgende voorwaarden worden gesteld om in aanmerking te komen voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling (voor Nuggers en Anw-ers):

  • ·

    hij / zij moet als werkzoekende ingeschreven staan bij de daarvoor aangewezen organisatie;

  • ·

    hij / zij is werkloos en verricht niet meer dan 16 uur per week betaald werk;

  • ·

    hij / zij zich beschikbaar stelt voor werk voor meer dan 16 uur per week.

  • 4.

    In bijzondere gevallen kan het college in afwijking van lid 3 een traject bieden aan

personen zonder uitkering van wie niet kan worden gevergd dat zij aan de voorwaarden

gesteld in lid 3 voldoen.

5.Om in aanmerking te komen voor een door de gemeente betaald traject, geldt als

voorwaarde dat het college heeft vastgesteld dat de inzet van een re-integratietraject

noodzakelijk wordt geacht om reguliere arbeid te verkrijgen.,

  • 6.

    Aan de vergoeding van de kosten zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • ·

      het college moet hebben vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening kan worden benut (bijvoorbeeld studiefinanciering);

    • ·

      het college moet hebben vastgesteld dat het totale gezinsinkomen van de persoon niet hoger is dan 150% van het bruto wettelijk minimumloon.

  • 7.

    Indien een re-integratietraject voor een nugger of Anw-er wordt ingezet wordt dit (net als

bij de bijstandsgerechtigden) vastgelegd in een plan van aanpak. Het plan van aanpak

regelt de wederzijdse verplichtingen van de deelnemer en de gemeente, inclusief de

kosten en vergoedingen.

8.Indien de nugger/Anw-er die deelneemt aan een re-integratietraject verwijtbaar niet

voldoet aan de in het plan van aanpak overeengekomen verplichtingen kan het college

overgaan tot beëindiging van het traject en tot terugvordering van de door de gemeente al

verstrekte of nog verschuldigde vergoedingen.

6.Ontheffingen en zorgtaken

Op grond van de WWB is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen (artikel 9, lid 1, sub a en b van de WWB).

Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden de volledige arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a en b van de WWB) opgelegd krijgen. Ontheffingen zijn tijdelijk of er wordt in ieder geval een herbeoordeling afgesproken na een bepaalde periode.

Ontheffingen worden alleen verleend als uit een individuele beoordeling blijkt dat betrokkene op objectieve gronden niet of niet volledig beschikbaar kan zijn voor de arbeidsmarkt vanwege aantoonbare medische of psychische belemmeringen of het hebben van zorgtaken. Zorgtaken hebben betrekking op de zorg voor kinderen, maar ook eventueel voor ouders of andere familieleden.

Ontheffingen worden niet verleend vanwege het enkele feit dat een uitkeringsgerechtigde weinig kansen maakt op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld vanwege leeftijd) of omdat er eventueel (tijdelijk) geen voorziening beschikbaar is. Uiteraard wordt hiermee bij het eventueel opleggen van maatregelen wel rekening gehouden.

Uitgangspunt is dat alle uitkeringsgerechtigden verplicht zijn om mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, lid 1, sub b van de WWB). Een ontheffing van deze verplichting is slechts aanvaardbaar op het moment dat een persoon om duidelijke redenen permanent kansloos is voor de arbeidsmarkt.

6.1 Medische en / of psychische gronden:

De gemeente kan ten behoeve van een ontheffing van de arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a en b van de WWB) op medische en/of psychische gronden een onafhankelijk onderzoek laten verrichten. Onafhankelijk wil in dit geval zeggen dat een verklaring van de eigen huisarts of behandelend specialist niet voldoende is. De keuringsinstantie bepaalt dan of er informatie wordt opgevraagd bij de huisarts en/of specialist. In een aantal gevallen zal de situatie op basis van de beschikbare (medische) gegevens al voldoende duidelijk zijn en is er geen onafhankelijk onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek of uit de andere beschikbare (medische) gegevens blijkt dat er tijdelijk geen zicht is op arbeidsinschakeling en/of deelname aan een voorziening bepaalt de gemeente aan de hand hiervan een tijdelijke ontheffing voor de duur zoals die uit het onderzoek c.q. de beschikbare gegevens blijkt. Indien geen duidelijke termijn blijkt wordt de situatie na 1 jaar heroverwogen.

6.2 Zorgtaken

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid WWB.

Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. De gemeente moet dan nog wel bezien of er geen andere voorzieningen zijn, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget.

Uitkeringsgerechtigden die de zorg hebben voor zieke/anderszins hulpbehoevende bloed- of aanverwanten kunnen een beroep doen op het college een voorziening in te stellen die betrokkene in staat stelt alsnog deel te nemen aan het arbeidsproces dan wel in gevallen waarin geen andere vorm van zorg mogelijk is voor de duur van de zorgtaak gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht verlenen.

6.3 Zorgtaken alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene (artikel 9, lid 4 WWB).

De afweging of een tijdelijke ontheffing wordt verleend zal, altijd individueel gemaakt worden. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met:

  • ·

    de aanwezigheid van passende kinderopvang;

  • ·

    de belastbaarheid van de betrokkene, met inschakeling van een keuringsinstantie;

  • ·

    bijzonderheden met betrekking tot de opvoeding van het kind.

Aan betrokkenen kan in ieder geval de verplichting worden opgelegd deel te nemen aan een voorbereidend traject gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, lid 1, onderdeel b WWB).

De inhoud van dit traject zal worden afgestemd op de individuele situatie van betrokkene.

6.4 Ontheffing voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar.

Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt, kunnen een verzoek indienen om te worden ontheven van de arbeidsplicht (artikel 9a WWB).

Deze eventuele ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht (artikel 9, lid 1, onderdeel b WWB). Het college dient de ouder met een ontheffing op grond van artikel 9a WWB een re-integratietraject aan te bieden in de vorm van een plan van aanpak volgens de bepalingen van artikel 9a lid 7 en lid 8 WWB.

6.5 Langdurig ontbreken van arbeidsmarktperspectief:

Er zijn situaties denkbaar waarin het blijven vasthouden aan de arbeidsverplichting niet langer zinvol is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien meerdere partijen arbeidsinschakeling niet meer mogelijk achten.

Op grond van de wet kan nooit een blijvende ontheffing worden verleend. Als blijkt dat er blijvend geen perspectief is op arbeidsinschakeling, wordt zo regelarm mogelijk de tijdelijke ontheffing verlengd.

6.6 Scholing

Uitkeringsgerechtigden kunnen gedurende de periode dat een door het college noodzakelijk geachte opleiding wordt gevolgd vrij worden gesteld van sollicitatieverplichtingen. Deze vrijstelling kan maximaal worden verleend voor de duur en de omvang die de scholing vergt.

7.Terugvordering

  • 7.

    1 Terugvordering

  • 1.

    Indien het college een aangeboden voorziening of ondersteuning voortijdig beëindigt omdat de deelnemer de hieraan verbonden verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, kan het college de gemaakte kosten van de voorzieningen of ondersteuning terugvorderen op grond van artikel 6:203 BW.

  • 2.

    De terug- en invordering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde kosten vinden plaats in overeenstemming met de Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Goes.

8.Slotbepalingen

  • 8.

    1 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 oktober 2012. De beleidsregels “Gesubsidieerde Arbeid”, de beleidsregels “NUG en ANW”, de beleidsregels “Ontheffing arbeidsplicht”, de beleidsregels “Stimuleringssubsidies”en de beleidsregels “Trajectgerelateerde kosten” van de gemeente Goes worden per 1 oktober 2012 ingetrokken.

  • 2.

    Alle voor 1 oktober 2012 ingediende en geregistreerde schriftelijke aanvragen om een voorziening zoals genoemd in de bovengenoemde beleidsregels worden behandeld zoals in dat beleid is bepaald. Nieuwe aanvragen die worden ingediend op of na 1 oktober 2012, worden afgehandeld op basis van deze beleidsregels.

    8.2 Hardheidsclausule

    In die gevallen waarin deze uitvoeringsregels niet voorzien beslissen burgemeester en wethouders.

    Vastgesteld in de collegevergadering van 14 augustus 2012,

    De secretaris, de burgemeester,